Plan: | Uitwerkingsplan Bedrijventerrein Nieuw Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0473.UpBedrijvent-VA01 |
Op 1 november 2017 is het bestemmingsplan Bedrijventerrein Nieuw Noord door de gemeenteraad van Zandvoort vastgesteld. Ter plaatse van de voormalige rioolwaterzuivering (AWZI) is een combinatie van bedrijventerrein en woningbouw gepland. Hiertoe is in het bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd – Uit te werken' opgenomen voor het AWZI-terrein. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd indien het initiatief voldoet aan de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels en op basis van een daarvoor opgesteld uitwerkingsplan. De (toekomstige) eigenaar en ontwikkelaar van de gronden, Pact3D Zandvoort bv (hierna te noemen Pact3D), heeft een stedenbouwkundig plan ontwikkeld dat past binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Nieuw Noord en dat de instemming van de gemeente heeft. Voorliggend uitwerkingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt tussen het spoor (zuidzijde) en de Kamerlingh Onnesstraat (noordzijde). Aan de westzijde ligt het terrein en gebouw van de brandweer. Aan de oostzijde sluit het plangebied aan op de bedrijfsgebouwen aan de Max Planckstraat. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor het plangebied geldt - nadat het bestemmingsplan in werking is getreden- zoals gezegd het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'. Ter plaatse geldt de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Een uitsnede van het bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'
Voordat het uitwerkingsplan rechtskracht verkrijgt, moet de procedure worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het moederplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord' heeft, met inbegrip van de uitwerkingsplicht, een uitgebreide procedure doorlopen met inbegrip van een inspraakperiode voor de start van de wettelijke procedure. Ook heeft in deze fase nadere afstemming plaatsgevonden met diverse betrokken instanties waaronder de Provincie Noord-Holland. In het kader van dit uitwerkingsplan wordt om deze reden slechts de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen. De volgende procedurestappen worden daarbij gehanteerd:
Het uitwerkingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De toelichting vormt het niet-juridisch bindende onderdeel van het uitwerkingsplan waarin uiteen gezet is welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
In 1964 is de aanzet gegeven voor de inrichting van het bedrijventerrein in het gebied "Nieuw Noord". Het plangebied maakt hier onderdeel van uit. Het gebied grenzend aan de spoorlijn Zandvoort-Haarlem zou grotendeels worden bestemd voor de vestiging van openbare bedrijven, zoals de remise en de rioolwaterzuivering (toentertijd eigendom van de gemeente). Voor het overige zou het gebied worden bestemd voor de vestiging van ambachtelijke bedrijven en industriebouw, waarbij aansluiting zou worden gezocht bij het toen al bestaande complex van de Corodex.
In de jaren zeventig en tachtig van de vorige de eeuw zijn delen van de voor "Openbare Bedrijven" bestemde gronden alsnog bestemd voor gewone bedrijven en deels voor woningbouw aan de Voltastraat. Dit betreft delen van het bedrijventerrein buiten het plangebied. Bij de oorspronkelijke opzet van het bestemmingsplan "Noorderduinweg" was een groenstrook langs de spoorlijn gepland met een breedte van 30 tot 40 meter. In de loop der jaren zijn, wegens ruimtegebrek en andere inzichten, delen van deze groenstrook alsnog uitgegeven voor de vestiging van bedrijven. De groenstrook direct achter de rioolwaterzuivering werd lange tijd gebruikt voor teelveldjes maar is nu volgestort met zand, afkomstig uit de parkeerkelder van het nieuwbouwproject Louis Davidscarré. De functie van de rioolwaterzuivering is door de aanleg van een persleiding richting Haarlem komen te vervallen. De opstallen zijn omstreeks 2012 gesloopt en het terrein ligt nu braak.
De ruimtelijke opzet
In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord' en het bijbehorende beeldkwaliteitplan is de juridisch-planologische basis gelegd voor de (her)ontwikkeling van het terrein van de voormalige rioolwaterzuivering. Deze basis houdt in dat op het AWZI-terrein een nieuw bedrijventerrein wordt ontwikkeld. Tevens is woningbouw wenselijk. Het meest westelijke deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het entreegebied en vormt één ensemble met een deel van het Corodexterrein ten noordwesten van het plangebied (dat op termijn getransformeerd wordt naar woongebied) en de brandweerkazerne die ten westen ligt van het plangebied. Verder markeert dit entreegebied de ingang van het bedrijventerrein. Qua materialisatie en kleurgebruik vormt het entreegebied een eenheid met de brandweerkazerne en het geplande duinpark langs het spoor. Bij de kop aan het duinpark en de nieuwe entree aan de Kamerlingh Onnesstraat zijn hoogteaccenten gewenst.
Figuur 2.1. Ruimtelijk concept uit het Beeldkwaliteitplan bij het bestemmingsplan Bedrijventerrein Nieuw Noord
Voor het plangebied geldt dat bedrijvigheid aan de oostzijde van het plan wordt geconcentreerd, aansluitend op bestaande bedrijfsgebouwen aan de Max Planckstraat. Het wonen is zoals gezegd gepland in het entreegebied aan de westzijde van het plangebied. In het overgangsgebied tussen beide gebieden zijn mengvormen van wonen en werken mogelijk. De ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein vindt rondom de toekomstige bedrijfsbebouwing plaats. Langs het spoor (het zuidelijk deel van dit gebied) komt een duinpark. Het duinpark versterkt de beleving van Zandvoort als dorp tussen de duinen bij de entree van het dorp. Tegelijkertijd wordt de Kamerlingh Onnesstraat verbreed.
Vormgeving en inrichting
In het beeldkwaliteitplan, dat tevens de leidraad vormt voor de vormgeving van de gebouwen en de openbare ruimte, is voorts bepaald dat voor het entreegebied wordt uitgegaan van:
Voor het bedrijvenpark wordt uitgegaan van:
Voor de openbare ruimte wordt (op hoofdlijnen) uitgegaan van:
Stedenbouwkundig plan
Voor het gebied is op basis van het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan, een stedenbouwkundig plan opgesteld door Pact3D 'Bedrijvenpark NieuwNoord Zandvoort, werken en wonen in een duinlandschap d.d. 17 mei 2017''. Het stedenbouwkundig plan(versie 17 mei 2017) is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Figuur 2.2. Overallview Stedenbouwkundig plan
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een rondlopend duinlandschap als verbindend thema voor het gehele gebied. Dus geen gebruikelijk plantsoen en gras. Aan de zijde van het spoor is een brede strook aaneengesloten duinlandschap gesitueerd. De rest van het groen binnen het plangebied sluit hier op aan. Het duinpark kent lage duinbeplanting met een enkele boom. Informele paden lopen door het duinpark.
De bedrijfskavels in het oostelijk deel van het plangebied, worden ontsloten via een rondom de bedrijfsgronden gelegen nieuwe Duinweg die aansluit op de Kamerlingh Onnesstraat. Overige ontsluitingswegen vanaf het bedrijventerrein naar de Kamerlingh Onnesstraat zijn secundair. De algemene bouwhoogte bedraagt maximaal 8m. Langs de Duinweg, aan de zijde van het duinpark en het spoor, is sprake van representatieve gevels. Een en ander conform het beeldkwaliteitplan. Daar past ook een (incidenteel) hogere bouwhoogte bij (maximaal 10m). De gebouwen staan in een strakke rooilijn met groen er voor. Samen met de representatieve gevels ontstaat hier richting het duinpark en het spoor een aansprekende uitstraling.
Ten westen van de nieuwe Duinweg, als overgang tussen de bedrijfsgebouwen en de woonbebouwing in het entreegebied, zijn woon-werkunits gepland bestaande uit 3 bouwlagen. In het entreegebied, geheel in het westen van het plangebied komen twee accenten in de vorm van woontorens. Deze hebben een maximale bouwhoogte van 28 meter en bestaan uit maximaal 9 bouwlagen. Tussen de woon-werkunits en de woontorens komt een (half)verdiept gelegen parkeervoorziening met daktuin voor de woningen. De woontorens zijn gelegen in een groen open landschap met duinkarakter. De natuurlijke scheiding naar het voorterrein van de brandweerkazerne wordt hiermee versterkt.
Zoals gezegd worden parkeerplaatsen voor de appartementen in het entreegebied (half)verdiept aangelegd. Voor de woon-werkunits en de bedrijven wordt geparkeerd op eigen terrein. De gemeentelijke parkeernormen worden daarbij gehanteerd.
De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in artikel 10 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'. De bestemmingsomschrijving en de uitwerkingsregels zijn hieronder opgenomen met daarbij de toetsing van het stedenbouwkundig plan en het daarop gebaseerde uitwerkingsplan aan de diverse regels. De toetsing is omkaderd weergegeven.
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Het uitwerkingsplan voorziet in de bestemming Bedrijventerrein met de toegestane bedrijfscategorieën conform het bepaalde onder a tot en met c. Een en ander is op de verbeelding en in de regels van het uitwerkingsplan vastgelegd. |
In de regels van dit uitwerkingsplan is bepaald dat binnen de bestemming 'Bedrijventerrein maximaal 1 bouwmarkt met een maximaal winkeloppervlak van 1500m2 is toegestaan. |
In de regels van dit uitwerkingsplan is bepaald dat binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' kantoren zijn toegestaan, waarbij de kantoorvloeroppervlakte van zelfstandige ten hoogste 200 m2 bedraagt. |
Het uitwerkingsplan voorziet in de woonfunctie aan de westzijde van het gebied. Hierna, onder het kopje 'Uitwerkingsregels', komt dit nader aan de orde. |
Het uitwerkingsplan voorziet binnen de bestemming Groen in de aanduiding voor een duinpark. Hierna, onder het kopje 'Uitwerkingsregels', komt dit nader aan de orde. |
In het uitwerkingsplan zijn binnen de verschillende bestemmingen bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt. |
Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders dienen de bestemming uit te werken met dien verstande dat:
In het uitwerkingsplan is de bestemming Bedrijventerrein voor de oostelijk gelegen gronden opgenomen. |
De in het uitwerkingsplan opgenomen bestemming Wonen ligt binnen het in het bestemmingsplan 'bedrijventerrein Nieuw Noord' aangeduide zoekgebied. De (half)verdiepte parkeervoorziening ten behoeve van het wonen ligt gedeeltelijk buiten dat zoekgebied en dat deel is in het uitwerkingsplan bestemd voor Verkeer. Dit past binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Gemengd- Uit te werken'. Binnen deze bestemming zijn parkeervoorzieningen en ook groen toegestaan. |
In het bedoelde overgangsgebied, is in het uitwerkingsplan de bestemming Bedrijventerrein opgenomen met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Dit is overeenkomstig de uitwerkingsregel. |
In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect Bedrijven en Milieuzonering. Samengevat zijn de toegestane milieucategorieën afgestemd op de (toekomstige) woonomgeving van het plangebied. Een en ander zoals aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'. Omdat er ook binnen het plangebied woonfuncties mogelijk zijn (en niet alleen in de omgeving van het plangebied), zijn de toegestane milieucategorieën tevens afgestemd op de geplande woningen (bestemming Wonen) en de woon-werkwoningen in het overgangsgebied .. |
In het uitwerkingsplan is voor het duinpark de bestemming Groen opgenomen met de aanduiding voor een duinpark. De breedte van het duinpark varieert van 23m tot circa 30m. Omdat niet overal sprake is van een minimale breedte van 25m, wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 12 onder e van het de regels behorende bij het uitwerkingsplan. Deze afwijkingsbevoegdheid was ook reeds opgenomen in bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'. |
In het uitwerkingsplan is het duinpark geborgd door middel van de bestemming Groen met de aanduiding voor een duinpark. De te projecteren nieuwe Duinweg is als zodanig (bestemming Verkeer) bestemd. Bij de diverse nog te ontwikkelen bouwplannen, wordt aan die zijde voorzien in een representatieve gevel. Hiertoe worden bouwplannen getoetst aan het Beeldkwaliteitplan. |
De opslag van goederen is uitsluitend toegestaan (specifieke gebruiksregels binnen de bestemming Bedrijventerrein in dit uitwerkingsplan) binnen het bouwvlak, zodat de gronden die direct grenzen aan de weg vrij blijven van opslag. Bovendien is, in lijn met het Beeldkwaliteitplan bepaald dat langs de hoofdroute (Kamerlingh Onnesweg en nieuwe Duinenweg) opslag niet zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg. |
In de specifieke gebruiksregels van de bestemming Bedrijventerrein in het uitwerkingsplan is expliciet bepaald dat de maximale hoogte van de opslag van goederen ten hoogste 8 meter bedraagt vanaf het peil. Dit geldt ook voor opslag op bouwwerken. |
Op de verbeelding is binnen de bestemming bedrijventerrein een maximale bouwhoogte opgenomen van 8m (er is een uitzondering zie onder punt j). |
In een strook langs de Duinweg aan de zijde van het duinpark en het spoor is een maximale bouwhoogte van 10m toegestaan ten behoeve van accenten. Deze strook is op de verbeelding opgenomen. Het stedenbouwkundig plan laat dergelijke accenten ook zien. |
Voor de woon-werkwoningen (bestemming Bedrijventerrein met de aanduiding bedrijfswoning) is op de verbeelding van dit uitwerkingsplan een maximale bouwhoogte van 12m opgenomen (en deels 6m). Voor deze woon-werkwoningen is aanvullend bepaald dat deze mogen worden uitgevoerd in maximaal 3 lagen. De accenten van maximaal 9 bouwlagen zijn opgenomen binnen de bestemming Wonen aan de westzijde van het plangebied. De maximale bouwhoogte is hier 28m. Omdat er ter plaatse sprake is van een hoogteverschil in het maaiveld, zal mogelijk gebruik dienen te worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 12 van het Uitwerkingsplan. De maximale afwijking bedraagt 10%. Het aantal bouwlagen blijft maximaal 9. |
Er is een stedenbouwkundig plan opgesteld door Pact3D 'Bedrijvenpark NieuwNoord Zandvoort, werken en wonen in een duinlandschap d.d. 17 mei 2017''. Het stedenbouwkundig plan is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hierbij is het beeldkwaliteitplan als referentie aangehouden. De gemeente heeft ingestemd met het stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan is in paragraaf 2.2 reeds toegelicht |
In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding. Bij de uitwerking en richting wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. |
Het betreffende artikel is in het uitwerkingsplan overgenomen in artikel 15. Zie ook paragraaf 4.12 |
Het uitwerkingsplan voorziet in de bestemming Bedrijventerrein met de toegestane bedrijfscategorieën conform het bepaalde onder a tot en met c. Een en ander is op de verbeelding en in de regels van het uitwerkingsplan vastgelegd. |
Nader onderzoek is uitgevoerd, verwezen wordt naar paragraaf 4.11 en bijlage 5 van deze toelichting. Naar aanleiding van de reeds uitgevoerde quick scan in het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord' is nader onderzoek (zie bijlage 4) naar het voorkomen van de zandhagedis uitgevoerd. Gebleken is dat compenserende en/of mitigerende maatregelen niet nodig zijn. Een onderzoek naar vleermuizen is binnen het uitwerkingsplan niet noodzakelijk. Op dit perceel staan geen gebouwen en geen bomen met holten. Daarmee is met absolute zekerheid vast gesteld dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig kunnen zijn. |
De beoogde ontwikkeling past - gelet op het bovenstaande- binnen de uitwerkingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'.
Toetsing van het uitwerkingsplan aan rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid heeft reeds plaatsgevonden bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'. Het betreft een zeer recent bestemmingsplan. Om deze reden wordt voor de toetsing aan het beleidskader op deze plaats verwezen naar dat bestemmingsplan. In het kader van dat bestemmingsplan is geconcludeerd dat er vanuit het beleidskader geen belemmeringen zijn voor de ontwikkelingen, waaronder de ontwikkelingen binnen het uitwerkingsgebied. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 1 november 2017 gewijzigd vastgesteld. Naar aanleiding van de kennisgeving van de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.8. Wro, is van de zijde van de provincie andermaal bevestigd dat het plan en de wijzigingen geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen. Hieronder wordt voor de volledigheid desondanks ingegaan op de relatie van het uitwerkingsgebied met de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
In september 2015 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 geactualiseerd. De tekst en kaart van de structuurvisie zijn in overeenstemming gebracht met eerder genomen besluiten. Verder zijn enkele tekstuele en redactionele aanpassingen doorgevoerd.
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
Relatie met het plan
In de provinciale structuurvisie is het bedrijventerrein Nieuw Noord aangewezen als een bestaand bedrijventerrein. Uitgangspunt van het beleid is om bestaande bedrijventerreinen te intensiveren en te herstructureren. Om af te kunnen wijken van de visie, dient een gemotiveerd verzoek te worden ingediend bij de provincie. De provincie heeft positief gereageerd op een eerder verzoek om het deel ten noorden van dit uitwerkingsplan (Corodexterrein) te ontwikkelen als woningbouw en de verplaatsing van bedrijven naar het rioolzuiveringsterrein te faciliteren. Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in herstructurering van het bedrijventerrein door op het AWZI terrein ruimte te bieden aan de vestiging van reguliere bedrijven.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen en beheersverordeningen terecht.
Op 1 maart 2017 is de provinciale verordening aangepast.
Relatie met het plan
Een bestemmingsplan (waaronder ook een uitwerkingsplan wordt verstaan) mag uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen van woningbouw, bedrijventerreinen en kantoren, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.
De ontwikkelingen zoals met voorliggend plan mogelijk worden gemaakt, worden volgens de PRV aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit de PRV volgt dat een bestemmingsplan uitsluitend in een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan voorzien als deze ontwikkeling in overeenstemming is met binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
Woningbouw
Het voorliggende uitwerkingsplan bevat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de vorm van woningbouw. De regionale afspraken omtrent woningbouw zijn neergelegd in het Regionaal Actieprogramma Wonen.
Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (hierna: RAP) voor de regio Zuid-Kennemerland/IJmond is een gezamenlijk product van de gemeenten Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort en de provincie Noord-Holland.
In kwalitatieve zin staat het volgende vermeld voor de gemeente Zandvoort (p. 16 van het RAP):
"De druk op de woningmarkt is hoog. Dit is onder meer terug te zien in lange wachttijden voor een sociale huurwoning. Zandvoort kan niet uitbreiden. Woningbouw is op een beperkt aantal locaties in het dorp mogelijk."
In het uitwerkingsgebied wordt een gemengd woonmilieu gerealiseerd, met verschillende woningtypes in verschillende prijsklasses. Sociale woningbouw is voorzien op het Corodexterrein (buiten het uitwerkingsgebied).
Voor Zandvoort is een gewenst bouwprogramma geformuleerd van 458 woningen in de periode 2016 t/m 2020. Omdat omstandigheden gedurende de looptijd van het RAP kunnen wijzigen is rekening gehouden met een bandbreedte van 20%, hetgeen betekent een ondergrens van 366 woningen en een bovengrens van 550 woningen. Omdat binnen de gemeente Zandvoort op een beperkt aantal locaties in het dorp woningbouw mogelijk is, past de woningbouwontwikkeling van het voorliggende uitwerkingsplan binnen het RAP.
Bedrijvigheid
Van belang is dat de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in nieuwe detailhandel. Uit de PRV kan worden opgemaakt dat volumineuze detailhandel uitsluitend op bedrijventerreinen is toegelaten, indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is. Als het totale winkelvloeroppervlak meer dan 1.500 m2 bedraagt gelden aanvullende eisen. Het voorliggende uitwerkingsplan maakt een bouwmarkt met een maximaal winkelvloeroppervlak van 1.500 m2 mogelijk. Vanwege de verwachte verkeersaantrekkende werking en hinder is een bouwmarkt van een dergelijke omvang niet inpasbaar in de winkelgebieden van Zandvoort.
Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in transformatie en revitalisering van het bestaande bedrijventerrein. De regionale schriftelijke afspraken ten aanzien van bedrijventerreinen zijn opgenomen in het document "Ruimte voor werken in de MRA van morgen". Op pagina 95 van dit document staat beschreven dat voor enkele bedrijventerreinen in de regio Haarlem tot aan 2030 de verwachting bestaat dat deze naar gemengde terreinen transformeren. In totaal is het verwachte transformatievolume circa 13 hectare, waarvan circa 6 hectare op bedrijventerrein Nieuw Noord in Zandvoort. Voorts staat het bedrijventerrein Nieuw Noord in Zandvoort vermeld in de tabel op pagina 125 van het document "Ruimte voor werken in de MRA van Morgen". In deze tabel staat vermeld dat het harde planaanbod tot 2030 4 hectare bedraagt. Eveneens staat vermeld dat het transformatievolume 6,1 hectare bedraagt tot 2030.
Het uitwerkingsplan voorziet in het realiseren van circa 3,5 hectare bedrijventerrein ter plaatse van de voormalige rioolwaterzuivering. Dit past binnen de herstructureringsopgave zoals hiervoor beschreven.
Toetsing van het uitwerkingsplan aan de geldende milieutechnische kaders heeft grotendeels plaatsgevonden bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'. Ondanks dat eerdere toetsing reeds heeft plaatsgevonden, worden in het kader van goede ruimtelijke ordening, alle onderzoeksaspecten nogmaals (kort) behandeld.
Toetsingskader
In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Concreet voor de situatie te plaatse van het uitwerkingsgebied heeft de ontwikkeling betrekking op een ontwikkeling zoals genoemd in de D-lijst, categorie D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). Voor categorie D 11.2 gelden drempelwaarden voor een m.e.r.- beoordelingsplicht, deze drempelwaarden zijn:
1. 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied,
2. Oppervlakte van 100 hectare of meer,
3. Bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een mer beoodelingsbesluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling. Bij een vormvrije mer-beoordeling zit de essentie van de beoordeling in de beantwoording van de vraag of er 'belangrijke negatieve milieueffecten' zijn te verwachten. Die effecten worden niet feitelijk doch planologisch bepaald (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:2210 en ECLI:NL:RVS:2015:2517).
Toetsing
Het uitwerkingsplan voorziet in de transformatie van het voormalige rioolwaterzuiveringsterrein naar woningbouw en regulier bedrijventerrein. De voorgenomen ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. De ontwikkeling vindt aansluitend aan bestaand bedrijventerrein plaats en is in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw-Noord' reeds bestemd voor bedrijven en woningen in de vorm van de bestemming "Gemengd-Uit te werken'. Ook voorafgaand aan het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord' waren de gronden bestemd voor (openbare) bedrijven in de vorm van een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een gemeentelijke remise met werkplaatsen en opslaggelegenheid e.d.. Nu het terrein bestemd wordt voor bedrijven (tot maximaal categorie 3.2.) in combinatie met woningbouw, leidt dit niet tot grotere milieueffecten dan de voorafgaande planologische situatie. Uit een planologische vergelijking is het volgende gebleken. Op grond van de brochure “Bedrijven en milieuzonering” valt een busremise onder milieucategorie 3.2 en een waterzuiveringsinstallatie onder 4.1. Op grond van het uitwerkingsplan zijn bedrijven in de milieucategorieën 2, 3.1. en 3.2 toegestaan. Ook buitenopslag, die zichtbaar is vanaf de Kamerlingh Onnesstraat, is niet meer toegestaan. Qua gebruik is sprake van een verbetering. De bouw van bedrijfswoningen in het overgangsgebied leveren geen verslechtering op voor de aan de overkant van de Kamerlingh Onnesstraat gevestigde bedrijven. De richtafstand mag volgens jurisprudentie met twee stappen worden gecorrigeerd (zie onder meer ABRvS 18-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:810). Dit betekent in casu een richtafstand van 10 meter, terwijl de afstand 30 meter bedraagt. De dichtstbij geplande woonbebouwing is uitsluitend toegestaan op ten minste 30 meter uit de bestemmingsgrens van de tegenover de Kamerlingh Onnesstraat gevestigde bedrijven. Op grond van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Nieuw Noord” zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Op grond van de brochure is voor wat betreft dit gedeelte sprake van een zogenaamd gemengd gebied. Op grond van de brochure geldt een richtafstand van 50 meter ten aanzien van een rustige woonwijk. In casu is voor dit gedeelte sprake van een gemengd gebied, gelet op de gevestigde bedrijven in de directe omgeving en de spoorlijn. Bij een gemengd gebied mag een afstand van 30 meter worden gehanteerd, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat er sprake is van zowel een goed woon- en leefklimaat aan de zijde van de toekomstige bewoners als van een goed bedrijfsklimaat. Ten aanzien van de naastgelegen brandweerkazerne wordt opgemerkt dat de afstand circa 35 meter bedraagt. Een brandweerkazerne valt onder milieucategorie 3.1. Uitgaande van een gemengd gebied mag onder de hierboven genoemde voorwaarden een richtafstand van 30 meter worden gehanteerd. Er zal geen planologische verslechtering voor wat betreft milieueffecten optreden voor omliggende bedrijven als gevolg van de planologisch beoogde woningbouw.
Ten einde te kunnen beoordelen of de nieuwe ontwikkeling milieueffecten hebben die negatiever zijn dan de milieueffecten van de oorspronkelijke planologische situatie, is onderzocht wat de milieueffecten zijn van de thans voorgenomen nieuwe ontwikkeling. Daaruit blijkt dat de potentiële milieueffecten op het gebied van de waterhuishouding, de bodemkwaliteit, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid beperkt zijn (zie ook hierna).
Conclusie
Gelet op het hierboven gestelde is de gemeente van mening dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., zodat een afzonderlijke merbeoordeling achterwege kan blijven. Bovendien kan gezien de aard en omvang van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten op voorhand worden geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Riolering en afkoppelen
Van belang is dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de wijk Nieuw Noord en wordt begrensd door de spoorlijn Haarlem-Zandvoort aan de zuidkant, de brandweerkazerne aan de westzijde, de Kamerlingh Onnesstraat aan de noordkant en het bestaande bedrijventerrein aan de oostkant. De locatie van de voormalige rioolwaterzuivering is onverhard.
Bodem en grondwater
Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Zandvoort ligt is het plangebied niet gekarteerd. De bodem in de omgeving van het plangebied bestaat uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VII en VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 1,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,6 m beneden het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het plangebied is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Een waterwingebied is een gebied waaruit een waterleidingbedrijf grondwater haalt voor drinkwater. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn de gebieden direct om de waterwingebieden heen. Deze gebieden moeten schoon blijven voor een goede bescherming van het drinkwater. Daarom gelden er regels voor activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden.
Sommige activiteiten in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden zijn verboden. Bijvoorbeeld:
Vanwege de ligging binnen het grondwaterbeschermingsgebied geldt conform de provinciale milieuverordening van de provincie Noord-Holland dus een verbod voor activiteiten die het grondwater kunnen bedreigen. Voor sommige activiteiten geldt een absoluut verbod. De provincie kan bepalen of alleen een melding voldoende is of dat een ontheffing moet worden aangevraagd. In de ontheffing staan regels waaraan moet worden voldaan.
Figuur 4.1: ligging plangebied in grondwaterbeschermingsgebied
(bron: https://maps.noord-holland.nl/kaarten/)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Door het zuidwestelijke deel van het plangebied loopt een afvalwatertransportleiding.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het uitwerkingsplan maakt woningbouw, functiemenging en bedrijvigheid mogelijk.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij meer dan 1 ha is er sprake van maatwerk. De compensatie-eis betreft 15% van de totale toename van verharding.
Het uitwerkingsgebied is echter gelegen in duingebied. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft desgevraagd aangegeven dat duingebieden een maatwerkbenadering vergen. Omdat er geen oppervlaktewater aanwezig is moet gekeken worden naar andere oplossingen waarbij het hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem. Gekozen is voor een hemelwaterafvoerstelsel van infiltratieriool met infiltratieputten en uitstroomvoorzieningen uitmondend in laagten in een parkachtig terrein. Het Hoogheemraadschap heeft op 19 maart 2018 (per email) ingestemd met deze uitwerking.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De ontwikkelingen die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt dienen te worden getoetst aan de regelgeving omtrent grondwaterbeschermingsgebieden zoals opgenomen in de Provinciale Milieuverordening (PMV) waarbij met name de vestiging van bedrijven relevant is. Gelet op de aard van de toegestane bedrijfsactiviteiten is van een absoluut verbod geen sprake. Bij het vestigen van de afzonderlijke bedrijven (inrichtingen) wordt tevens getoetst aan de regels uit de PMV. Voor activiteiten buiten de inrichtingen dient indien van toepassing een melding of een ontheffingsaanvraag te worden ingediend bij de provincie.
Veiligheid en waterkeringen
Omdat het plangebied niet is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering zal er geen negatieve invloed zijn op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art. 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Conclusie
Het uitwerkingsplan is op het gebied van de waterhuishouding uitvoerbaar.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.
Onderzoek
In 2004 heeft er voor het terrein van de waterzuivering, historisch bodemonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek vond plaats in het kader van het landelijk in beeld brengen van locaties met mogelijke bodemverontreiniging (Oriënterende onderzoeken nieuwe stijl). Destijds is op basis van het historisch bodemonderzoek geconcludeerd dat er op dat moment geen vermoeden was van bodemverontreiniging en er geen veldwerk voor bodemonderzoek (nemen van monsters) noodzakelijk was. In verband met beëindigen van het gebruik van het terrein als waterzuivering hebben er in de periode van 2007 tot 2012 diverse bodemonderzoeken plaatsgevonden. Hieronder is een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken opgenomen:
Kamerlingh Onnesstraat 2-4
Kamerlingh Onnesstraat 6
Kamerlingh Onnesstraat naast 6
Historisch Onderzoek t.b.v. Oriënterend Onderzoek Nieuwe Stijl 22-09-2004
(conclusie: geen oriënterend bodemonderzoek noodzakelijk)
Gemaal Zandvoort
Verkennend bodemonderzoek Gemaal Zandvoort DHV projectnummer: MD-B020071562 oktober 2007.
Ten behoeve van het uitwerkingsplan is door Soilution B.V wederom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (26 juli 2017). Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit dit recente bodemonderzoek blijkt dat er licht verhoogde concentraties zware metalen, minerale olie en PCB zijn aangetroffen. Gelet op de lichte mate van verontreiniging is er geen aanleiding voor vervolgonderzoek.
Het gebied wordt momenteel gebruikt voor zanddepots en de winteropslag van strandhuisjes. De zanddepots zijn recent in opdracht van de gemeente volgens het Besluit bodemkwaliteit AP04 gekeurd. De kwaliteit van de gekeurde depots varieert van achtergrondwaarde tot industrie. De gekeurde zanddepots zijn geschikt voor hergebruik.
De strook grond langs de spoorbaan is voorheen (tot ca. 2009) in gebruik geweest voor volkstuintjes. Ter plaatse van de volkstuintjes was sprake van een verlaagd maaiveldniveau In 2009 is dit opgevuld en is hier een depot aangelegd met zand uit het herontwikkelingsproject Louis Davidscarré. Opgemerkt wordt dat de bodem onder de zanddepots op de strook grond langs de spoorbaan en de strook grond langs het fietspad Tollenstraat nog niet zijn onderzocht.
Op basis van de bodemkwaliteitskaart is de achtergrond bodemkwaliteit van zowel bovengrond als de ondergrond van het gebied ingedeeld als “achtergrondwaarde”. Op de bodemfunctieklassenkaart is het gebied aangegeven met als functie “industrie”. (De bodemfunctieklassenkaart en de bodemkwaliteitskaart zijn instrumenten voor het bepalen van hergebruiksmogelijkheden bij voor grondverzet en toepassing van grond.)
Conclusie
Gezien de resultaten van bovengenoemde onderzoeken en het historisch gebruik worden er in het gebied geen ernstige bodemverontreinigingen verwacht en is het uitwerkingsplan op dit punt uitvoerbaar.
Toetsingskader
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De provincie Noord-Holland hanteert het beleidsinstrument "Leidraad Landschap en Cultuurhistorie". Hierin heeft de provincie de cultuurhistorische waarden in beeld gebracht. De waardering zoals vastgelegd in de leidraad geldt als uitgangspunt van beleid.
Onderzoek en conclusie
Archeologie
De archeologische waarden binnen het plangebied zijn beschermd door middel van een juridische planregeling. Het uitwerkingsgebied valt binnen het regime waar bij de plannen groter dan 500 m2 nader onderzoek plaats moet vinden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen. Het voorgaande betekent dat bij het aanvragen van omgevingsvergunningen voor het bouwen en aanleggen archeologisch onderzoek moet worden overlegd.
Cultuurhistorie
De gemeente beschikt over de "Historisch-morfologische Atlas Zandvoort', d.d. 29 maart 2011. Deze atlas draagt bij aan het inventariseren en documenteren van de aanwezige cultuurhistorische waarden. In de atlas wordt een uitgebreid, gedetailleerd beeld gegeven van de ontwikkeling van Zandvoort. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die specifieke regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
In de provincie Noord-Holland wordt bij de uitvoering van de Verordening uitvoering Wet Natuurbescherming Noord Holland vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
In het uitwerkingsplan wordt nieuwe woningbouw en bedrijventerrein mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen hebben mogelijk invloed op het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Het plangebied is namelijk vrijwel direct naast dit gebied gelegen. Om te beoordelen of er daadwerkelijk effecten op het Natura 2000-gebied zijn, is in het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord' een voortoets uitgevoerd. Deze voortoets is in het kader van dit uitwerkingsplan geactualiseerd.
Uit de geactualiseerde voortoets (zie bijlage 3) blijkt dat het plangebied is gelegen buiten het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid en tegen bebouwd gebied aan is gelegen. Op voorhand wordt uitgesloten dat areaalverlies en versnippering optreden. Doordat de gronden reeds worden gedraineerd en het waterpeil is aangepast aan de bedrijfsfuncties in het gebied, treedt verandering van de waterhuishouding eveneens niet op. Er is vastgesteld dat de meervleermuis wel aanwezig is in Kennemerland-Zuid, maar dat het plangebied en omgeving geen functie heeft voor deze soort. Doordat de ontwikkelingen plaatsvinden ter plaatse van bestaand bedrijventerrein en tegen bestaand bebouwd gebied aan, is van extra lichtverstoring bovendien geen sprake.
Uit het onderzoek naar stikstofdepositie is gebleken dat de toename van de stikstofdepositie, voor de ontwikkelingen die in bestemmingsplan Bedrijventerrein Nieuw Noord mogelijk worden gemaakt, 0,62 mol/ha/jr bedraagt. Dit is de hoogste projectbijdrage. Het onderhavige uitwerkingsplan is onderdeel van de onderzochte ontwikkelingen. Uit de nadere analyse blijkt dat binnen het PAS voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor deze ontwikkeling. Als gevolg van de herstelstrategieën en – maatregelen zal de ecologische situatie verbeteren. Significant negatieve effecten kunnen dan ook worden uitgesloten. De natuurlijke waarden en kenmerken van het gebied worden niet aangetast. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar uit oogpunt van de Wet natuurbescherming.
Het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan ligt niet binnen bijzondere nationale natuurgebieden of binnen het Natuurnetwerk Nederland (in de PRV nog aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur of EHS), zodat de beschermingsregimes voor deze gebieden voor het onderhavige plan niet van belang zijn.
Soortenbescherming
Om te bepalen of de ontwikkeling een effect heeft op soorten is quickscan uitgevoerd. De quickscan is uitgevoerd in het kader van het moederplan en heeft betrekking op een groter gebied. De quickscan is als bijlage 4 aan deze plantoelichting toegevoegd. Er is aanvullend onderzoek gedaan naar het voorkomen van zandhagedissen. Dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt er geen zandhagedissen in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Onderzoek naar vleermuizen is in het uitwerkingsbied niet noodzakelijk. Op het perceel staan geen gebouwen en geen bomen met holten. Daarmee is met absolute zekerheid vast gesteld dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig kunnen zijn.
Conclusie
Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor het uitwerkingsplan.
Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium "een goede ruimtelijke ordening". Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft richtafstanden (zie tabel) die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening. De richtafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Voor de omgevingstypen "rustige woonwijk en rustig buitengebied" en "gemengd gebied" worden uitgegaan van het principe van functiescheiding. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden. In het plangebied is sprake van twee verschillende gebiedstyperingen gericht op functiescheiding.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Rustige woonwijk
Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijk gebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. In het gebied is weinig verstoring van verkeer.
Gemengd gebied
Een gemengd gebied heeft een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals: winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die liggen langs de hoofdinfrastructuur, kunnen eveneens tot het omgevingstype "Gemengd gebied" worden gerekend. In een gemengd gebied kan de verhoogde milieubelasting, met name voor geluid, de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In beginsel wordt de richtafstand voor een "Gemengd gebied" met één stap verminderd.
Bedrijfswoningen
Het is bij bedrijfswoningen gerechtvaardigd om een hogere milieubelasting op de woning toe te staan dan bij burgerwoningen. Uit jurisprudentie blijkt dat het aanvaardbaar is om voor bedrijfswoningen de richtafstand met twee stappen te verminderen. Daar waar bedrijfswoningen worden toegestaan acht de gemeente deze vermindering van de richtafstand aanvaardbaar. In het uitwerkingsgebied worden nieuwe bedrijfswoningen mogelijk gemaakt in de bufferzone tussen het bedrijventerrein en de woningen (zie ook hierna). Direct naast de bedrijfswoningen zijn dan ook maximaal categorie 3.1 bedrijven toegestaan. Bedrijfswoningen moeten bouwkundig goed gescheiden zijn van bedrijven. In het moederplan is thans ook eenduidig aangegeven dat bij bedrijfswoningen de richtafstanden tot bedrijven rechtmatig met twee stappen worden verlaagd. (zie onder meer ABRvS 18-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:810).
Indeling milieuzonering
De westzijde van het plangebied is in dit uitwerkingsplan bestemd voor woningbouw, waarbij direct ten westen een strook voor functiemenging (bedrijven met bedrijfswoning) wordt bestemd. Deze woon-werkwoningen vormen een buffer tussen de woningen en de rest van het terrein dat voor bedrijven is bestemd. Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein ten oosten van de woon-werkwoningen zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.
Vanwege de verschillende functies is voor wat betreft de milieuzonering uitgegaan van het gebiedstype gemengd gebied. Ten opzichte van de bestaande woningen aan de Fahrenheitstraat wordt uitgegaan van de richtafstanden behorende bij een rustige woonwijk.
De toegestane bedrijfscategorieën zijn middels inwaartse zonering afgestemd op bestaande woningen in de omgeving en de toekomstige woningbouw op het Corodexterrein. Voor het overige is de milieuzonering verder verfijnd ten opzichte van het moederplan als gevolg van de woningen en woon-werkwoningen in het uitwerkingsgebied zelf.
Brandweerkazerne en omliggende bedrijvigheid
Ten westen van het uitwerkingsplan is de brandweer Zandvoort gevestigd. De richtafstand behorende bij brandweerkazernes is, voor een gemengd gebied, 30 m. Voor het woongebied in dit uitwerkingsplan houdt dit in dat deze op 30 meter vanaf de inrichtingsgrens van de brandweerkazerne geprojecteerd moeten worden. In dit uitwerkingsplan wordt hieraan voldaan.
Ten noorden van de nieuwe woningen zijn diverse bedrijven aanwezig waarbij de toegestane milieucategorie 3.1. is. De richtafstand tot woningen die hierbij hoort bedraagt 30 m. In de planregels (binnen de bestemming Wonen-2) is geborgd dat dat woonruimten, niet zijnde bergingen en parkeervoorzieningen, op een afstand van ten minste 30 m tot de bedrijfspercelen gebouwd worden.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bev-I), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (c-RNVGS inclusief het Basisnet) en het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bev-B).
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 /jaar-contour (wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Nagegaan moet worden of op het gebied van externe veiligheid belemmeringen of beperkingen worden ondervonden voor het te nemen onderliggend ruimtelijk besluit Hierbij is getoetst aan bronnen die een extern veiligheidsrisico in kunnen houden.
Het gaat daarbij om de volgende risicobronnen:
Conclusie
Het uitwerkingsplan is niet gelegen binnen invloedsgebied van risicobronnen. Er worden geen inrichtingen toegestaan die een gevaar vormen de veiligheid van de omgeving met een veiligheidscontour buiten de eigen perceelsgrenzen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
Binnen het plangebied zullen nieuwe woongebouwen worden geprojecteerd op een afstand van 40 – 50 meter gemeten vanaf het spoor. Er is onderzocht of deze nieuwe woningen trillingshinder kunnen ondervinden van het railverkeer (zie bijlage 6). Dit onderzoek is onafhankelijk uitgevoerd.
Hierbij is vastgesteld dat over het spoor uitsluitend personentreinen over het traject Zandvoort _Haarlem rijden. De frequentie per richting is in de zomer overdag 4 x per uur. Buiten het seizoen en in avond (na 19 uur) loopt de frequentie terug tot 2 x per uur per richting. De laatste trein rijdt om ongeveer 1 uur 's nachts en de eerste trein begint te rijden rond 6 uur in de ochtend. In Zandvoort eindigen de treinen in een kopstation. De afstand tussen de bouwlocatie en het kopstation Zandvoort bedraagt circa 1000 meter. De geschatte snelheid van de treinen op het betreffende spoordeel is daarom minder dan 50 km/h.
Figuur 4.2. Afstand appartementengebouwen tot spoor 40 a 50 meter
Op basis van ervaring bij een aantal vergelijkbare projecten kan worden gesteld dat op afstanden van 50 m van het spoor zoals in dit geval meestal wordt voldaan aan de SBR B, maar dat niet altijd op voorhand geheel kan worden uitgesloten dat de SBR B wordt overschreden. Indien overschrijdingen aan orde blijken is echter in nagenoeg alle gevallen sprake van een knelpunt als gevolg van passerende goederentreinen, dan wel specifieke omstandigheden die samenhangen met het spoor zoals wissels, baanovergangen, kunstwerken e.d.
Conclusie
Omdat langs de bouwlocatie geen goederentreinen rijden is de conclusie dat bij de voorziene appartementengebouwen geen sprake zal zijn van overschrijding van de trillingstreefwaarden conform de SBR B.
Normstelling
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Daarnaast zijn voor de beoordeling van luchtkwaliteit het "Besluit niet in betekende mate bijdragen" (Besluit NIBM) en drie regelingen te weten "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" (Regeling NIBM), de "Regeling beoordeling luchtkwaliteit" en de "Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007" van toepassing.
Voor bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project "in betekenende mate" van invloed is op de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn handvatten aangereikt om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als: een bijdrage die maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijnstof. De mate van schaalgrootte waaronder niet hoeft te worden getoetst (de vertaling van bovengenoemde 3% norm naar concrete bouwprojecten), bedraagt 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Voor het ontwikkelen van kantoorlocaties geldt een schaalgrootte van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij één ontsluitingsweg. De Regeling NIBM benoemt tevens categorieën van gevallen die "niet in betekenende mate" bijdragen aan luchtverontreiniging. Als een project in één van deze categorieën valt of voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang. Situaties waar de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL).
Samenvattend vormt de regelgeving over luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
• een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
• een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
Luchtkwaliteitsnormen
De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De
volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:
In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang
Conclusie
In het uitwerkingsplan zijn geen ontwikkelingen opgenomen die in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de Monitoringstool (www.nsl- monitoringstool.nl) blijkt dat in het plangebied geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden. Ook bij een maximale invulling van het plan zijn geen overschrijdingen te verwachten. De conclusie is dat de regelgeving over luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Als de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, kan gelijktijdig met de planprocedure een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd. Een hogere waarde voor de geluidsbelasting kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron. Een gevolg van het vaststellen van hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder is dat er onderzocht moet worden of de gevels van de nieuwe geluidgevoelige bestemming voldoende geluidwerend zullen zijn. De in de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit voorgeschreven maximale geluidniveaus binnen de geluidgevoelige bestemming mogen niet worden overschreden. Als dat wel het geval zou zijn dan moeten tijdens de bouw geluidwerende maatregelen aan de gevels worden getroffen. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de nieuwe geluidgevoelige bestemming moet een rapport worden gevoegd met het onderzoek naar de geluidwering van de gevels en de eventueel benodigde geluidwerende maatregelen.
Industrielawaai
Het uitwerkingsplan ligt niet in de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein circuitpark Zandvoort (zie figuur 4.3.). Van andere gezoneerde industrieterreinen is in de omgeving van het uitwerkingsgebied geen sprake.
Figuur 4.3. Grens zone industrieterrein circuitpark Zandvoort
Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt niet binnen het beperkingengebied van het Luchthaven indelingsbesluit (LIB) voor de luchthaven Schiphol. Het plangebied ligt eveneens niet binnen de 20 KE contour vanwege Schiphol uit de Nota Ruimte (VROM 2004). Binnen de 20 KE contour zijn geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw mogelijk.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de zone van een spoorweg. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het mogelijk tot en met 68 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Kamerlingh Onnesstraat. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het in een binnenstedelijke situatie mogelijk tot en met 63 dB een hogere waarde voor de geluidbelasting in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.
Onderzoek geluidsbelastingen
Wegverkeerslawaai
Voor dit uitwerkingsplan is de geluidsbelasting afkomstig van de Kamerlingh Onnesstraat onderzocht. Het onderzoek is in bijlage 7 opgenomen. De voorkeurgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde bedraagt bij nieuwbouw in binnenstedelijk gebied respectievelijk 48 dB en 63 dB. Volgens de berekende geluidbelasting ten gevolge van de Kamerlingh Onnesstraat bedraagt voor de noordelijke woontoren en wel de noordgevel maximaal 52 dB Lden, inclusief 5 dB aftrek art 110g Wgh. Voor de woonwerkwoningen bedraagt de berekende geluidbelasting ten gevolge van de Kamerlingh Onnesstraat ten hoogste 57 dB Lden, inclusief 5 dB aftrek art 110g Wgh op de noordgevel.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidszone van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort, Traject (401). De geluidszone van het spoor is ter hoogte van het plangebied 200 meter. Voor dit uitwerkingsplan is de geluidsbelasting vanwege de spoorlijn onderzocht. Het onderzoek is opgenomen in bijlagen 7 en 8. Volgens de geluidberekeningen bedraagt de geluidbelasting vanwege Spoorweglawaai, maximaal 56 dB Lden voor de zuidgevel voor de zuidelijke woontoren en maximaal 57 dB Lden voor de woonwerkwoningen (zuidgevel). De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden. De maximaal toelaatbare waarde van 68 dB Lden wordt niet overschreden.
Hogere waarden
Er dient een hogere waarde te worden vastgelegd. De motivering voor het vaststellen van de hogere waarden luidt:
Geluidwering gevels
De gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woontorens bedraagt afgerond ten hoogste 57 dB Lden (excl. aftrek). De gevel dient voor maximaal 24 dB worden geïsoleerd. Voor de woonwerkwoningen is de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels afgerond ten hoogste 65 dB Lden (excl. aftrek). De gevel dient voor maximaal 32 dB worden geïsoleerd.
Conclusie
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarden voor wat betreft weg- en spoorweglawaai is een besluit hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder noodzakelijk.
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).
Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
In het milieubeleidsplan 2014-2018 is een doelstelling Stedenbouw opgenomen. Het streven is dat bij ieder (nieuw) bouwplan van 10 woningen of meer, de ontwikkelende partij in overleg met de gemeente Zandvoort, een energievisie opstelt. Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Zandvoort het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10. De GPR Gebouw score voor nieuwbouwplannen is minimaal een 8 voor de thema's Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. De score wordt afgestemd op het woningtype. Het uitgangspunt is een rij/hoekwoning; voor vrijstaande woningen wordt de score 0,5 punt lager gesteld. Dit vooruitlopend op de verscherping van de wetgeving naar klimaatneutraal bouwen in 2020 (BENG – Bijna Energie Neutrale Gebouwen).
Landelijk en Europees beleid
Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG, “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”. BENG vervangt dan de EPC. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.
In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie.
Nieuwe ontwikkelingen – aardgasvrije nieuwbouw
Met het in werking treden van het klimaatakkoord van Parijs zal in 2050 geen aardgas meer gebruikt kunnen worden voor het verwarmen van gebouwen. De gemeenten hebben de ambitie dat alle nieuwbouw aardgasvrij zal zijn. Daartoe is nu beleid in ontwikkeling. Met vaststelling van dit beleid zal aardgasvrij voorgeschreven worden. Slechts in bijzondere situaties kan daarvan afgeweken worden.
Basale keuzes in het licht van het beleid
Relatie met het uitwerkingsplan
Bij de uitvoering van het uitwerkingsplan naar concrete bouwplannen, wordt daar waar mogelijk en nodig gelet op de gemaakte afspraken, bezien of en hoe de duurzaamheidsdoelstelling gestalte kunnen krijgen.
Verkeer
Huidige situatie
De Kamerlingh Onnesstraat is gelet op het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP) een gebiedsontsluitingsweg (GOW), waar een snelheidsregime van 50 km/h geldt. In de huidige situatie bedraagt het aantal motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde werkdag (maandag - vrijdag) 2.166. Op een gemiddelde weekdag (maandag - zondag) bedraagt dit aantal 1.957.
Toekomstige situatie
Ten gevolge van de ontwikkeling van het voormalige terrein van de rioolwaterzuivering neemt het aantal woningen toe alsook het bedrijfsvloeroppervlak. In het kader van het bestemmingsplan bedrijventerrein Nieuw Noord (het moederplan) is de verkeersafwikkeling bezien voor alle ontwikkelingen samen, naast het AWZI-terrein betrof dit het Corodexterrein en het gemengde gebied ten oosten van de Curiestraat. Als gevolg van deze gezamenlijke ontwikkelingen neemt het aantal motorvoertuigen met 1.550 per etmaal toe. Het is de ambitie om de Kamerlingh Onnesstraat in te richten conform het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) en de Nota Openbare Ruimte deel B (NOR-B), waar sprake is van een profiel van 16,5 meter en tevens gescheiden fietspaden.
Conclusie
Een gebiedsontsluitingsweg, zoals de Kamerlingh Onnesstraat, kan de toename van 1550 motorvoertuigen per etmaal afwikkelen indien de weg is vormgegeven conform de richtlijnen van GVVP en NOR-B en als volwaardige gebiedsontsluitingsweg kan functioneren
Parkeren
De Parkeernormennota 2012 is gehanteerd voor de berekening van de parkeerbehoefte in het plangebied. Deze nota stelt dat op eigen terrein voorzien moet worden in de parkeerbehoefte. Hierdoor komt geen extra parkeerdruk in de openbare ruimte. Het uitwerkingsplan maakt de realisering van bedrijven, bedrijven met bedrijfswoningen (woon-werkunits) en woningen mogelijk. De parkeerbehoefte wordt conform de parkeernormennota op 'eigen terrein' opgelost.
Conclusie
Binnen het uitwerkingsgebied is het realiseren van voldoende parkeerplaatsen geborgd door middel van de in de regels gestelde voorwaarden (artikel 15 Overige regels, Voldoende parkeergelegenheid).
Door het zuidwestelijk deel van het plangebied loopt een persrioolleiding. De bescherming van deze leiding is met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' in het voorliggende uitwerkingsplan gewaarborgd. Er is een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het uitwerkingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
In het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord' is een uitwerkingsplicht opgenomen. Hiermee geeft de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht mee om tijdens de duur van het bestemmingsplan een uitwerkingsplan op te stellen binnen de kaders van de uitwerkingsregels.
Dit uitwerkingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord'.
Planvorm
Dit uitwerkingsplan vormt het juridische kader waarbinnen de in dit plangebied beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Het plan omvat directe bouwmogelijkheden.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Bestemmingen bestaan doorgaans (maar niet altijd) uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. In sommige gevallen is het bestemmingsvlak het bouwvlak.
Maatvoeringaanduidingen
Op de verbeelding is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen. Op de verbeelding is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouwhoogte.
Functieaanduidingen
Op de verbeelding is gebruikgemaakt van functieaanduidingen die betrekking hebben op specifieke bepalingen met betrekking tot het gebruik van gronden. Op de verbeelding is sprake van functieaanduidingen binnen de gronden met de bestemming Bedrijventerrein voor het toestaan van bedrijfswoningen op enkele gronden en voor de toegestane milieucategorieën van de bedrijven. Tevens is een functieaanduiding opgenomen om aan te duiden waar en onder welke voorwaarden rechtstreekse ontsluitingen op de Kamerlingh Onnesstraat en de Duinweg (de nieuwe weg langs het spoor) zijn toegestaan. Binnen de bestemming Groen is een functieaanduiding opgenomen voor de gronden die specifiek bestemd zijn voor een duinpark en gronden aangrenzend aan de woonbestemming waar onder voorwaarden en na afwijking (half)verdiepte bergingen en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonbestemming zijn toegestaan.
Opbouw planregels
De regels van het uitwerkingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Er is gekozen om niet te verwijzen naar de regels van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Noord', maar om een eigen set met regels op te stellen. Dit komt de leesbaarheid en toetsbaarheid van het uitwerkingsplan ten goede. Indien het uitwerkingsplan niets regelt over een specifiek onderwerp, zijn de regels van het moederplan overigens wel van toepassing.
Begrippen (artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het uitwerkingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Hierna volgt een artikelsgewijze toelichting.
Bedrijventerrein (artikel 3)
Aan het grootste gedeelte van de gronden is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend. De toegestane categorieën van bedrijven zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Zelfstandige kantoren zijn toegestaan tot een kantoorvloeroppervlakte van ten hoogste 200 m2 . .Daarnaast is één bouwmarkt met een maximaal winkelvloeroppervlak van 1.500 m2 toegestaan. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Hoofdontsluitingen van percelen zijn, behoudens ter plaatse van gronden met de aanduiding 'ontsluiting', niet toegestaan aan de Kamerlingh Onnesstraat en de weg langs het spoor. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn hoofdontsluitingen wel toegestaan aan de weg langs het spoor en zijn ontsluitingen voor incidenteel gebruik aan de Kamerlingh Onnesstraat voor de aan- en afvoer van strandhuisjes wel toegestaan. Met incidenteel gebruik wordt bedoeld dat dagelijkse verkeersbewegingen via de weg langs het spoor worden afgehandeld, maar dat ontsluitingen aan de Kamerlingh Onnesstraat gewenst zijn voor de aan- en afvoer van strandhuisjes op twee momenten in het jaar. Mocht het in de toekomst nodig blijken voor een goede bedrijfsvoering en er zijn voorts geen verkeerskundige belemmeringen, dan kunnen burgemeester en wethouders mee werken aan hoofdontsluitingen aan de Kamerlingh Onnesstraat ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
Gebouwen zijn toegestaan binnen de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken. De toegelaten bouwhoogten zijn eveneens op de verbeelding aangegeven.
Groen (artikel 4)
De bestemming Groen is opgenomen voor de geplande groenstructuren in het gebied. Het toekomstige duinpark heeft een afzonderlijke aanduiding gekregen. Binnen de bestemming Groen zijn slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden. Binnen de bestemming zijn voet- en fietspaden, water en straatmeubilair toegestaan. Aangrenzend aan de woonbestemming zijn gronden aangeduid waar -onder voorwaarden en na afwijking- (half)verdiepte bergingen en parkeervoorzieningen ten behoeve van de woonbestemming zijn toegestaan.
Verkeer (artikel 5)
Alle wegen, straten en openbare verblijfsgebieden zijn bestemd tot 'Verkeer'.
Wonen -2 (artikel 6)
De geplande appartementsgebouwen zijn voorzien van de bestemming Wonen-2. Deze bestemming wordt ook binnen de rest van Zandvoort toegepast voor appartementen. In de regels zijn enkele specifieke regels opgenomen om te borgen dat de bouwmogelijkheden aansluiten op het stedenbouwkundig plan. Dit geldt voor de maximale bouwhoogte (ook aangeduid op de verbeelding) en het maximaal aantal bouwlagen, maar ook voor het aantal te realiseren (woon)gebouwen (minimaal en maximaal twee), de maximale oppervlakte van de woongebouwen en de onderlinge afstand. Binnen de bestemming Wonen is (half)verdiept parkeren mogelijk.
Leiding - Riool (artikel 7)
Door het zuidwestelijk deel van het plangebied loopt een persrioolleiding. De bescherming van deze leiding is met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' in het voorliggende uitwerkingsplan gewaarborgd. Er is een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding opgenomen.
Waarde - Archeologie 2 (artikel 8)
Ter bescherming van de archeologische waarden in het gebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Deze dubbelbestemming is gebaseerd op de archeologische beleidskaart die door de gemeente Zandvoort is opgesteld.
Anti-dubbeltelregel (artikel 9)
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels (artikel 10)
In dit artikel is een aanvullende bouwregel opgenomen die voor alle bestemmingen kan gelden.
Nadere eisen
Op basis van dit artikel is het college van burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de afmetingen en situering van bebouwing.
Algemene gebruiksregels (artikel 11)
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval vallen onder de algemene verbodsbepaling op 'strijdig gebruik'. In beginsel is een seksinrichting 'strijdig gebruik'.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Algemene wijzigingsregels (artikel 13)
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de (geringe) overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels (artikel 14
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings- en nadere eisen-regeling.
Overige regels (artikel 15)
Onder de overige regels is een bepaling opgenomen met betrekking tot parkeren. Op grond van die bepaling is op het parkeren de gemeentelijke Parkeernormennota van de gemeente Zandvoort van toepassing.
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsrecht (artikel 16)
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (artikel 17)
Deze regel bevat de titel van het uitwerkingsplan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.
Er is géén beginselplicht voor het vaststellen van een exploitatieplan bij de vaststelling van een uitwerkingsplan, ongeacht of er daadwerkelijk sprake is van een bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het uitwerkingsplan wordt nadrukkelijk niet genoemd in artikel 6.12 lid 2 Wro als zijnde een ruimtelijk besluit waartoe behorend een exploitatieplan kan worden vastgesteld. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie over de betreffende gronden en het stellen van eisen en regels aan de locatieontwikkeling moeten zijn geregeld bij de vaststelling van het moederplan. In het kader van het moederplan Bedrijventerrein Nieuw Noord is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar Pact3D. Het kostenverhaal is voor dit plan en daarmee ook voor voorliggende ontwikkeling geregeld.
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 is het concept-ontwerp uitwerkingsplan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Zandvoort. Waar nodig zijn de reacties verwerkt.
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Alleen belanghebbenden konden zienswijzen naar voren brengen.