Kinderdagverblijf Weespersluis    

Weesp

bestemmingsplan

identificatie planstatus
identificatiecode: datum: status:
NL.IMRO.0457.BPWSKinddv-VG01 06-05-2021 concept
18-05-2021 voorontwerp
projectnummer: 24-09-2021 ontwerp
20200622 10-02-2022 vastgesteld
opdrachtleider:
drs. W. Kraaijeveld

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de actuele behoefte aan het toevoegen van een kinderdagverblijf binnen de ontwikkeling Weespersluis. De locatie is momenteel bestemd ten behoeve van een park, waardoor er een bestemmingsplanwijziging dient plaats te vinden. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt in het noorden van Weesp, in de nieuwbouwwijk Weespersluis, in de noordoost hoek van het beoogde park. Zie figuur 1.1 Voor de ligging van het plangebied.

verplicht

Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied

Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een 30 km/u weg met aan de overzijde een aantal rijwoningen als onderdeel van deelgebied 3A1. Dit deelgebied ligt op 28,5 meter afstand. Aan de oost- en zuidzijde grenst het plangebied aan het park en aan de westzijde grenst het plangebied aan een 30km/u weg met aan de overzijde op 26 meter afstand de beoogde Brede School Weespersluis.

1.3 Geldend bestemmingsplan     

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bloemendalerpolder Weesp'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 11 juli 2016.

1.4 Leeswijzer     

De opbouw van de toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt:

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan
Hoofdstuk 3 Toetsing aan de relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidskaders
Hoofdstuk 4 Toetsing aan de omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Beschrijving van de planregels
Hoofdstuk 6 Aantonen van de economische uitvoerbaarheid van het plan
Hoofdstuk 7 Aantonen van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Aanleiding     

Met de komst van Weespersluis worden er maximaal 2.750 woningen gerealiseerd en groeit het aantal inwoners van Weesp. Aangezien de wijk vooral op gezinnen zal zijn gericht en vooral zal bestaan uit zogenaamd grondgebonden woningen kan de eerste 25 jaar van de wijk uitgegaan worden van een woningbezetting van gemiddeld 3 personen per huishouden. Dat betekent dat de wijk uiteindelijk ruimte zal bieden aan ruim 8.500 nieuwe bewoners (inclusief Leeuwenveld III en IV). In Weespersluis komen diverse voorzieningen voor die nieuwe bewoners. Veel voorzieningen komen in het centrumgebied.

Omdat het kinderdagverblijf in eerste instantie in het centrumgebied van Weespersluis zou worden gerealiseerd, betekende dit dat de opvang pas in 2024 geopend kon worden. Het centrumgebied gaat pas na het Lanenrijk in ontwikkeling. Op het moment zijn er circa 500 woningen opgeleverd en zijn er circa 600 in aanbouw. Er bestaat daarom een actuele vraag naar een kinderdagverblijf. Het college van B&W heeft het besluit genomen om de betreffende locatie aan te wijzen ten behoeve van een kinderdagopvang vanwege de nabijheid bij de brede school.

2.2 Beoogde ontwikkeling     

Het kinderdagverblijf is beoogd in de noordoost hoek van het Weespersluispark aan de overzijde van de Brede school (zie figuur 2.1). Het gebouw krijgt een maximum BVO van 1.000 m2 in maximaal 2 bouwlagen. Er geldt daarbij een maximale bouwhoogte van 10 meter met een minimale goothoogte van 3,5 meter en maximaal 4 meter. Het kinderdagverblijf beschikt aan de zuidoostzijde over een buitenruimte, aangrenzend aan het park.

verplicht

Figuur 2.1: Locatie plangebied en geplande bebouwing (bron: GEM Bloemendalerpolder)

Tegenover het toekomstig Weespersluispark en het beoogde kinderdagverblijf, komt een Brede School voor circa 1000 leerlingen, welke in twee fases gebouwd wordt. De nieuwe Brede School wordt een belangrijke voorziening in de wijk. Het schoolplein is open voor de buurt en in de grote gymzaal kunnen verschillende Weesper sportverenigingen terecht. In de Brede School komen twee scholen. Ook komt er ruimte voor buitenschoolse opvang (BSO) en krijgt het gebouw een locatie voor vroeg- en voorschoolse educatie (VVE). Door de realisatie van het kinderdagverblijf naast deze brede school ontstaat een maatschappelijk cluster in Weespersluis.

Door het realiseren van het kinderdagverblijf wordt het park iets kleiner. Desondanks doet de beoogde ontwikkeling geen afbreuk aan de ruimtelijke uitgangspunten van de gebiedsontwikkeling binnen de Bloemendalerpolder.

Voor de Bloemendalerpolder geldt als ruimtelijk uitgangspunt dat 2/3 van het gebied als strategisch groen-blauw dient te worden ingericht. De oppervlakte van het plangebied van dit bestemmingsplan ten behoeve van het kinderdagverblijf bedraagt 1185,5 m2.

In de Samenwerkings en Uitvoeringsovereenkomst (SUOK) is opgenomen dat binnen het betreffende deelgebied 8,7 hectare park wordt gerealiseerd. Vanwege de plaatsing van het kinderdagverblijf in het park wordt een deel van de bestemming 'woongebied', aan de noordzijde van het park, als groen (park) ingericht. Daarnaast is in de overige deelgebieden voldoende ruimte voor extra verharding mogelijk om aan het ruimtelijk uitgangspunt van 2/3 strategisch groen-blauw te voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (2020)     

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Met de vaststelling van de Nationale omgevingsvisie op 11 september 2020 is het de hiervoor geldende Structuurvisie Infrasturctuur en Ruimte (SVIR) vervangen. De strategisch relevante delen van het voormalige rijksbeleid gaan op in de NOVI. De beleidsmatige onderbouwingen uit de SVIR van de relevante artikelen uit het Barro zijn opgenomen in bijlage 1 bij de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)     

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Toetsing en conclusie

Het Barro heeft geen raakvlakken met het plangebied. De ontwikkeling is van een dusdanig klein schaalniveau dat er noch sprake is van strijdigheid met het Barro en noch sprake van een bijdrage aan de verwezenlijking van dit beleid.

3.2.3 Artikel 3.1.6. van het Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking     

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Toetsing en conclusie

Bevolkingsprognose Weespersluis

Het woningbouwprogramma in Weespersluis is vooral gericht op gezinnen met kinderen. Dit betekent dat er uitgegaan kan worden van een relatief hoge huishoudensgrootte van 3 personen per huishouden, waarmee het toekomstig aantal inwoners van het woongebied circa 8.500-9.000 personen zal bedragen in 2030. (Bron: Ruimtelijk-economisch onderzoek centrumontwikkeling Bloemendalerpolder, Rho adviseurs, 2015)

Vraag naar kinderopvang in het verzorgingsgebied

Op basis van het aantal woningen en de hoge gemiddelde huishoudensgrootte van 3 personen wordt er aangenomen dat binnen de Weespersluis circa 1.000 basisschool kinderen komen te wonen, waarvan 250 binnen de kinderdagopvang leeftijd.

Op basis van de uit Europese statistiek1 blijkt dat het gemiddeld aantal uren dat een kind per week van de opvang gebruik maakt op ongeveer 20 uur (2,5 dagen per week) ligt. Bij een gemiddelde afname van 2,5 dag opvang per week per kind, betekent dit een behoefte aan 125 kindplaatsen.

Op basis van kengetallen van de VNG 'handreiking voor maatschappelijke voorzieningen' is per kind 10 m2 bvo in kinderdagverblijf benodigd. Dit betekent dat er op basis van 125 kindplaatsen behoefte is aan 1.250 m2 bvo ten behoeve van een kinderdagverblijf. Op basis van het totaal aantal kinderen (250) is er behoefte aan 2.500 m2 bvo.

Het beoogde kinderdagverblijf krijgt ruimte voor 6 groepen en per groep 16 kinderen. Hiermee voorziet het in 96 kindplaatsen. Op basis van het bestemmingsplan wordt maximaal 1.000 m2 bvo ten behoeve van het kinderdagverblijf mogelijk gemaakt.

Er is voldoende economisch draagvlak voor deze voorziening.

Weesp

In Weesp bevinden zich 10 aanbieders van een kinderdagopvang (Landelijk Register Kinderopvang, 2021). Deze aanbieders bieden in totaal ruimte aan 453 kindplekken. In Weespersluis is nog geen kinderdagverblijf gepland en er is daarom een groot tekort aan plekken in een kinderdagverblijf.

Er kan dus geconcludeerd worden dat het mogelijk maken van een kinderdagverblijf voorziet in een actuele behoefte.

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt binnen een nieuw te bouwen uitleglocatie aan Weesp. Zoals beschreven in de omgevingsvisie Noord-Holland worden de uitleglocaties zoals afgesproken in het ontwikkelingsbeeld van de MRA uit 2007 gerespecteerd. Weespersluis behoort tot één van deze locaties en er kan daarom geconcludeerd worden dat het kinderdagverblijf binnen 'bestaand' stedelijk gebied gerealiseerd wordt.

Conclusie

De gebiedsontwikkeling van Weespersluis en het daarin beoogde kinderdagverblijf geeft uitvoering aan het rijksbeleid en de in dit kader gemaakte afspraken. Het kinderdagverblijf voldoet aan de uitgangspunten van de ladder duurzame verstedelijking.

1 https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/34/nederlandse-ouders-gebruiken-v aak st-kinderopva ng-in-eu

3.3 Provinciaal en regionaal beleid     

Het provinciaal beleid is onder andere verankerd in de Omgevingsvisie NH2050 en provinciale verordeningen. Hieronder wordt daarop ingegaan.

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid     

In november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie heeft als hoofdambitie: "De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. We staan voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie.

Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken."

De visie laat zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema’s gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen:

  • Dynamisch schiereiland – hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling – hierin beschrijven we hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem vergroten we de agglomeratiekracht.
  • Sterke kernen, sterke regio’s – deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie – in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving – deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector. Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Wonen en werken binnenstedelijk

In de omgevingsvisie is beschreven dat wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk wordt gerealiseerd en geconcentreerd. Daarbij worden bestaande afspraken uit het ontwikkelingsbeeld van de MRA uit 2007 over uitleglocaties voor wonen en/of werken, zoals Haarlemmermeer, Bloemendalerpolder en IJburg fase 2 gerespecteerd.

Toetsing en conclusie

In het ontwikkelingsbeeld van de MRA uit 2007 zijn afspraken gemaakt over uitleglocaties. De ontwikkeling van Weespersluis behoort ook tot één van deze locaties. De beoogde ontwikkeling van een kinderdagverblijf in Weespersluis is in lijn met de provinciale omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening NH2020     

De omgevingsverordening is op 22 oktober 2020 vastgesteld door de proviniciale staten van Noord-Holland.

In de Omgevingsverordening worden de belangrijkste thema's uit de Omgevingsvisie verankerd. De Omgevingsverordening is een integrale verordening en vervangt daarmee eerdere verordeningen over de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

De verordening sluit aan bij de ontwikkelprincipes uit de visie en legt op thema's verstedelijking extra nadruk op ontwikkelprincipe 8 en 12. Ontwikkelprincipe 8 beoogd het wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk te realiseren en concentreren. De bestaande afspraken over uitleglocaties zoals de Bloemendalerpolder blijven behouden. Het kinderdagverblijf voldoet daarmee aan Artikel 6.3 'Nieuwe stedelijke ontwikkelingen ' van de omgevingsverordening:

"Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken."

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met artikel 6.3 van de provinciale omgevingsverordening. Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met regels uit de provinciale omgevingsverordening.

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de omgevingsverordening Noord-Holland.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Weesp 2013-2030 (vastgesteld 06-03-2014)     

In de structuurvisie Weesp wordt de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vastgelegd. De gemeente Weesp staat hierbij aan de vooravond van enkele stevige ruimtelijke ontwikkelingen, zoals het aanpassen van de rijksinfrastructuur en de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder. Samengevat heeft de structuurvisie hierbij de volgende rollen:

  • strategische rol; het vastleggen van de ambities voor de lange termijn;
  • integrerende rol; de structuurvisie biedt dwarsverbanden tussen vastgestelde beleidsstukken;
  • sturende rol; samenhang en duidelijkheid creëren in locaties en herstructureringsopgaven voor de komende jaren;
  • uitvoerende rol; voor verschillende projecten worden prioriteiten aangegeven.

In de structuurvisie wordt geconstateerd dat de binnenstad van Weesp een rijke geschiedenis heeft en bijzonder fraai is, maar ook versleten. Er komen in de Bloemendalerpolder zo'n 8.000 bewoners bij in de nieuwe wijk Weespersluis. Een aantrekkelijke binnenstad met haar rijkdom aan voorzieningen en evenementen vormt een belangrijke schakel tussen de 'oude' en de 'nieuwe' Weespers. Deze nieuwe Weespers voelen zich niet automatisch verbonden aan de stad. Om de Weespers met elkaar te verbinden moeten fysieke verbindingen worden gelegd en barrières worden opgeheven. Hierbij wil de gemeente inzetten op het verbinden van de Bloemendalerpolder aan de overige delen van de stad en de binnenstad, met name aan de commerciële en maatschappelijke functies in de stad. Hierin is het station en de as tussen het station en de binnenstad een belangrijke schakel.

De komst van Weespersluis heeft tevens een effect op de bestaande wijken. Er zal, naast de nieuwe woningen, moeten worden geïnvesteerd in voorzieningen en openbare ruimte om deze bestaande wijken vitaal en concurrerend te houden. Hiervoor zijn met name voorzieningen en woningdifferentiatie noodzakelijk.

Toetsing en conclusie

De structuurvisie Weesp beschrijft de destijds beoogde ontwikkeling van Weespersluis. Naast nieuwe woningen zal de ontwikkeling gepaard moeten gaan met aansluitende voorzieningen. Een maatschappelijke voorziening zoals een kinderdagopvang is ook één van deze benodigde voorzieningen.

De ontwikkeling van een kinderdagverblijf in Weespersluis is daarom een gewenste ontwikkeling en passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Milieueffectrapportage     

Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D 11.2 van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Het beoogde kinderdagverblijf zal circa 950 m2 BVO beslaan. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling', welke als bijlage is toegevoegd bij toelichting van dit bestemmingsplan. Uit deze notitie blijkt er geen aanleiding is voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.

4.3 Verkeer en parkeren     

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte op basis van de gemeentelijke parkeernormen bepaald en de verkeersgeneratie op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (toekomstbestendig parkeren).

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten door een aantal nog te realiseren wegen die het kinderdagverblijf met het noorden, oosten en westen van Weespersluis verbinden. Het is de bedoeling dat kinderen te voet of per fiets komen en de openbare ruimte in Weespersluis wordt daar ook op ingericht.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het kinderdagverblijf wordt berekend op basis van het maximaal aantal vierkante meter BVO. De gemeente Weesp heeft haar parkeernormenbeleid vastgelegd in "Parkeernormennota Weesp 2019".

Op basis van "Parkeernormennota Weesp 2019" gelden in Weespersluis de parkeernormen voor 'Rest bebouwde kom', 'matig stedelijk'. Het beoogde kinderdagverblijf krijgt een omvang van maximaal 1.000 m2 bvo. Weesp kiest er in haar parkeernormennota voor om voor nieuwe ontwikkelingen aan te sluiten bij de actuele CROW-normen. Voor een kinderdagverblijf geldt daarom een parkeernorm van gemiddeld 1,4 pp per m2 BVO. Het kinderdagverblijf heeft daarom een parkeereis van (1,4 x 10) 14 parkeerplaatsen exclusief kiss & ride. Voor het aantal kiss & ride plaatsen is geen norm vastgesteld.

Bij een aanvraag omgevingsvergunning zal aan de parkeereis moeten zijn voldaan. In de planregels is voldoende parkeergelegenheid geborgd met een dynamische verwijzing naar het gemeentelijke parkeerbeleid.

In het openbaar gebied is voldoende ruimte om de noodzakelijke parkeerplaatsen te realiseren. In verband met de andere te realiseren voorzieningen zal hier sprak zijn van dubbelgebruik. Op het moment van indiening omgevingsvergunning zal het exacte aantal noodzakelijke parkeerplaatsen bepaald worden.

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van een kinderdagverblijf geldt een maximaal kengetal van 33,7 per 100m2 BVO. Voor het kinderdagverblijf geldt daarom een maximale verkeersgeneratie van 337 mvt/etmaal.



De berekende verkeersgeneratie van en naar het plangebied wordt afgewikkeld over een aantal nog aan te leggen wegen naar o.a. de Fort Diemerdamstraat en Muiderslotlaan. De berekende verkeerstoename zal naar verwachting in praktijk lager zijn gezien het karakter van de wegen in de wijk. Naar verwachting wordt een groot deel van de kinderen met de fiets of te voet naar het kinderdagverblijf gebracht. De verkeersgeneratie van het kinderdagverblijf zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van o.a. de Brede School. Tijdens de maatgevende spitsen zal het toegenomen aantal verkeersbewegingen naar verwachting merkbaar zijn maar niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling of verkeersonveilige situaties.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De parkeerbehoefte van het project zal op eigen terrein en in de omgeving worden opgevangen. De ontwikkeling zorgt voor een beperkte verkeerstoename waarvan wordt verwacht dat deze zonder knelpunten kan worden afgewikkeld. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Water     

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi & Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Omgevingsvisie
  • Verordening Ruimte

Waterbeheerplan 2016-2021

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht beschrijft in haar 'Waterbeheerplan 2016-2021' met betrekking tot stedelijk waterbeheer het volgende:

''In stedelijk gebied pakt het waterschap samen met gemeenten de geïntegreerde wateropgave aan. Zo combineert het waterschap bijvoorbeeld de water-op-straat-problematiek met de kwaliteit van het stedelijk oppervlaktewater. Klimaatbestendigheid betekent: veiligheid tegen overstromingen, wateroverlast beperken door voldoende capaciteit om regenwater te bergen, vast te houden of af te voeren, én een stedelijke omgeving die niet extreem opwarmt tijdens een hittegolf. Daarvoor is het nodig om woningen, gebouwen en terreinen zoveel mogelijk water te laten opvangen, opslaan en infiltreren binnen hun eigen gebied en zo min mogelijk te laten lozen op riool, straat, sloot of omliggende terreinen.''

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het noorden van Weesp, in de Bloemendalerpolder, in de noordoost hoek van het beoogde Weespersluispark. Momenteel is de locatie braakliggend.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de grond in de omgeving van het plangebied uit kleidek op veen. Met betrekking tot grondwater is in het plangebied sprake van grondwater II. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 50 en 80 centimeter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Conform de Legger van Waterschap Amstel, Gooi & Vecht grenst het plangebied aan het westen aan een primaire watergang. Deze watergang heeft een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze beschermingszone geldt conform de Keur van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

verplicht

Figuur 4.1 Uitsnede Legger Waterschap Amstel, Gooi & Vecht plangebied (rood omcirkeld) (Bron: Waterschap Amstel, Gooi & Vecht)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Uit figuur 4.1 blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is momenteel niet aangesloten op het rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt een kinderdagverblijf gerealiseerd.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Conform de Keur van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, artikel 4.20, dient bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 1.000 m2 (in stedelijk gebied) een watervergunning te worden aangevraagd en zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Het plangebied is 1.118,5 m2, gebouw is circa 488 m2. Wanneer wordt uitgegaan dat de overige 630,5 m2 voor 50% wordt verhard, betreft de verharding betreft circa 803,3 m2.

Waterveiligheid

De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Conclusie

Binnen de gebiedsontwikkeling van de Bloemendalerpolder is voldoende water gecompenseerd om de verharding van het kinderdagverblijf op te vangen. Er is geen compensatie voor verharding nodig. Verder ligt het plangebied niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.

4.5 Bodemkwaliteit     

Toetsingskader

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".

Onderzoek

In het vigerende bestemmingsplan is het gebied bestemd voor 'Recreatie - Park'. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van de realisatie van een gevoelige functie waardoor de bodemkwaliteit onderzocht moet worden. Door Witteveen+Bos is in 2006 een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5. Hoewel het onderzoek verouderd is, hebben er sindsdien geen grondroerende zaken of vervuilende activiteiten plaatsgevonden waardoor de conclusies nog gelden. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied een verhoogde EOX-gehalte voorkomt. EOX kan duiden op aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen en/of polychloorbifenylen (OCB's/PCB's). De bij dit onderzoek gemeten gehalten aan EOX hangen waarschijnlijk samen met de aanwezigheid van het veen. In veenhoudende grond worden vaker dergelijke EOX-gehalten gemeten, zonder dat er sprake is van een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen en/of polychloorbifenylen. Vanwege het agrarische gebruik kan de aanwezigheid van met name gechloreerde bestrijdingsmiddelen niet worden uitgesloten. De toetsingswaarde voor nader onderzoek wordt niet overschreden. Hiermee kan geconcludeerd worden dat op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens kan worden verondersteld dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen gebruik van het kinderdagverblijf.

4.6 Ecologie     

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.



Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Naardermeer ligt op circa 3,4 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 516 meter (zie figuur 4.2).

verplicht

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Atlas Leefomgeving)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Naardermeer voor de aanleg- en gebruiksfases zijn er AERIUS-berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 1, 2,3). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanleg- en gebruiksfase van de ontwikkeling.

De huidige AERIUS versie is sinds de uitspraak van de ABRvS van 21 januari boven de 5 km “onbetrouwbaar” omdat het model na 5 km ophoudt met rekenen aan verkeersemissies (alle andere bronnen worden wel tot op 100 km of meer doorgerekend).

Omdat het stikstofgevoelige Naardermeer op 4 km ligt geldt voor deze ontwikkeling niet de beperking van 5 km. Ook een berekening op 100 km afstand zal daarom 0,00 als resultaat laten zien.

Soortenbescherming

Ten behoeve van het bestemmingsplan Bloemdalerpolder Weesp is een MER opgesteld. Hierin is een veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van broedvogels, zoogdieren (waaronder vleermuizen), planten, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden. Uit dit onderzoek blijkt dat er effecten zijn op beschermde soorten die in de polder voorkomen. Voor het compenseren van de effecten is een compensatieplan opgesteld, zie bijlage 4. Voor de compensatie van de effecten is de heikikker de soort gebleken die bepalend is voor de inrichting en oppervlakte. Er zijn drie alternatieven afgewogen:

  1. inrichten van een metapopulatie;
  2. handhaven van een levensvatbare, maar geïsoleerde populatie,
  3. relocatie.

Het inrichten van een metapopulatie geeft de grootst mogelijke zekerheid voor het handhaven van een duurzaam levensvatbare populatie van de heikikker (en andere soorten). Er wordt een kengebied, ter hoogte van de eendenkooi, ingericht met voor de heikikker geoptimaliseerd habitat van 40 ha. Tussen deze locatie en de faunapassage over de A1 nabij de Vecht komt een 'verbindingszone' van gemiddeld 100 meter breedte. Deze verbindingszone wordt ingericht als habitat voor de te compenseren soorten. Ten noorden van de A1 liggende, potentieel aanwezige habitats worden door middel van gericht maatregelen (faunapassages) ontsloten. Het proces wordt gemonitoord en begeleid door een ecoloog. Het beheer is gericht op verschraling en het geschikt houden van het habitat. Economische functies zijn niet uit te sluiten onder voorgaande voorwaarden.

Voor het plangebied is samen met andere locaties in de omgeving, een veegontheffing aangevraagd en

verleend (zie bijlage 6). De ontheffing is voor de soorten bunzing, wezel, hermelijn en rugstreeppad. Het gebied is volgens de ontheffing uitgeschermd en vrijgegeven.

Conclusie

Voor het plangebied is een veegontheffing verleend en het is conform deze ontheffing uitgeschermd en vrijgegeven.

Vanwege de plaatsing van het kinderdagverblijf in het park wordt een deel van de bestemming 'woongebied', aan de noordzijde van het park, als groen (park) ingericht. Daarnaast is in de overige deelgebieden voldoende ruimte voor extra verharding mogelijk om aan het ruimtelijk uitgangspunt van 2/3 strategisch groen-blauw te voldoen.

Op basis van de memo stikstof en de bijbehorende AERIUS-berekeningen wordt geconcludeerd dat de bouw en het gebruik van het kinderdagverblijf geen negatieve effecten heeft op stikstofgevoelige natuurgebieden.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Cultuurhistorie en archeologie     

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2022 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek en conclusie

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan 'Bloemdalerpolder Weesp' is ter plaatse van het plangebied de archeologische dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 7" opgenomen. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer bodemingrepen dieper reiken dan 4 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 1.000 m² hebben. Met de beoogde ontwikkeling zullen de bodemingrepen niet dieper reiken dan 4 meter waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Binnen en in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Wegverkeerslawaai     

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Een kinderdagverblijf is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidgevoelige functie. Akoestisch

onderzoek is noodzakelijk als het kinderdagverblijf binnen de geluidzone valt van gezoneerde wegen.

Onderzoek

De locatie ligt buiten een wettelijke geluidzone waardoor er geen onderzoeksplicht is. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

4.9 Luchtkwaliteit     

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een kinderdagverblijf. Door de ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 337 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). In de NIBM-tool (versie 2021) is 2022 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,44 µg/m³ en van fijnstof van 0,08 µg/m³ (figuur 4.3). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³.

verplicht

Figuur 4.3 Resultaten NIBM-tool 2021

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Korte Muiderweg, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de prognose voor 2020; 20,8 µg/m³ voor NO2, 18 µg/m³ voor PM10 en 10,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,2 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Bedrijven en milieuzonering     

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de beoogde situatie wordt een kinderdagverblijf gerealiseerd. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn er voornamelijk woonbestemmingen, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

Een kinderdagverblijf valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Het maatgevende aspect is geluid waarbij hinder veroorzaakt wordt door stemgeluid van spelende kinderen. Het buitenspeelterrein van het kinderdagverblijf zal aan de zuidoostkant van het toekomstige gebouw gerealiseerd worden en ligt op meer dan 30 meter afstand van de woningen ten noorden van het plangebied. Er wordt daarmee aan de richtafstand voldaan.

Conclusie

Voor de ligging van het kinderdagverblijf ten opzichte van de omliggende woningen wordt er wordt aan de richtafstand voldaan. Er is daarom sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.11 Schiphol     

Toetsingskader

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een contour uit het LIB. Er hoeft hier niet aan te worden getoetst. Dit aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Externe veiligheid     

Toetsingskader

  • Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

verplicht

Figuur 4.4 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied zwart omcirkeld

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.4). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water.

Ten noorden bevindt zich de A1 op een afstand van circa 1,5 kilometer. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door de stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van de A1.

Ook ten noorden bevindt zich de buisleiding W-533-01. De uitwendige diameter bedraagt 12 inch en de werkdruk 40 bar, hierbij hoort een invloedsgebied van 140 meter. Met een afstand van circa 652 meter tot de buisleiding valt het in plangebied niet in het invloedsgebied.

Ten zuiden bevindt zich het spoortraject Diemen - Amersfoort Oost waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie D4 en bedraagt meer dan 4 kilometer. Met een afstand van circa 550 meter tot het spoor valt het plangebied in het invloedsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling voor het spoortraject op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.

Beknopte verantwoording 

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Fort Diemerdamstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Weesp. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een kinderdagverblijf gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Diemen - Amersfoort Oost waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.13 Kabels en leidingen     

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.



Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Algemeen     

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren; en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

5.1.2 Hoofdstukindeling van de regels     

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).
  2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is één enkelbestemming geldig, namelijk 'Maatshappelijk'. Hierbij is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Hierna is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Planvorm     

Het bestemmingsplan 'Kinderdagverblijf Weespersluis' betreft een zogenoemd postzegelbestemmingsplan. Het bestemmingsplan regelt alleen de komst van een kinderdagverblijf in Weespersluis. Het bestemmingsplan stelt een maximale oppervlakte BVO en een maximale bouwhoogte aan het kinderdagverblijf. Om het bestemmingsplan toekomstgericht te maken is er gekozen voor een maatschappelijke bestemming. Hiermee biedt het bestemmingsplan de ruimte voor een brede interpretatie van een kinderdagverblijf en gerelateerde maatschappelijke voorzieningen.

5.3 Artikelsgewijze toelichting     

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Omwille van de uniformiteit van de bestemmingsplannen is voor wat betreft terminologie aansluiting gezocht bij het aangrenzende bestemmingsplan 'Bloemendalerpolder Weesp'.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden. Net als in artikel 1 is voor de wijze van meten aangesloten bij het aangrenzende bestemmingsplan 'Bloemendalerpolder Weesp'.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Maatschappelijk

Voor het gehele plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Deze bestemming heeft tot doel om het beoogde kinderdagverblijf mogelijk te maken. De bestemming staat kinderopvangvoorzieningen toe en is maakt het daardoor mogelijk om in de toekomst het kinderdagverblijf breder voor kinderen in te zetten. Binnen de bestemming is een gebouw met een oppervlakte van maximaal 1.000 m2 BVO mogelijk. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied is een archeologische verwachtingswaarde met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

Deze dubbelbestemming heeft tot doel de te verwachten archeologische waarden te beschermen. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen, en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Het betreft regelingen ten aanzien van kelders, dakkapellen en dakterrassen. In de algemene bouwregels is tevens een artikel opgenomen dat regelt dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 8 Overgangsrecht

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het in werking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 9 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor het bouwrijp maken van de kavel worden door de initiatiefnemer gedragen. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikken om de ontwikkeling te kunnen realiseren.

De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten

zijn verhaald via een anterieure overeenkomst. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te

stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Algemeen

Ter voorbereiding op het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan worden de directe omwonenden over het voorgenomen plan geïnformeerd. Omwonenden krijgen hiermee de mogelijkheid om in een vroeg stadium kennis te nemen van het plan.

 

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de wettelijke overlegpartners. Van drie partners is een inhoudelijke reactie ontvangen. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een beantwoording voorzien.

Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

Er wordt geadviseerd om na te gaan of het plangebied binnen de wettelijke geluidzone van de westelijk gelegen weg ligt.

Beantwoording: Het plangebied ligt niet binnen de toetsingsafstand van wettelijk gezoneerde wegen. De westelijk gelegen weg betreft een 30 km/u weg. Dit is gecorrigeerd in paragraaf 1.2 van de toelichting.

Provincie Noord-Holland

De provincie is voorstander van het binnenstedelijk bouwen om zo het landelijke gebied te sparen waar mogelijk, nieuwbouw ten behoeve van wonen en werken moet daarom zoveel mogelijk worden geconcentreerd in bestaand stedelijk gebied.

Waternet

Waternet geeft aan dat er ten onrechte wordt getoetst aan de grens van 1000 m2 toename in verharding volgens de Keur 2019. Het kinderdagverblijf moet als onderdeel van de totale gebiedsontwikkeling worden gezien. Voor alle veranderingen aan verharding dient een watervergunning aangevraagd te worden bij het waterschap Amstel, Gooi & Vecht (AGV).

Beantwoording:

Binnen de gehele gebiedsontwikkeling Weespersluis water gecompenseerd om de extra verharding ten behoeve van het kinderdagverblijf op te vangen. Dit is aangetoond in de waterbalans zoals opgenomen in de meest recente watervergunning.

Paragraaf 4.4 van de toelichting is hierop aangepast.

Ter inzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 14 oktober gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Ambtshalve wijziging

Vanwege een kleine onnauwkeurigheid tussen het bouwvlak en het ontwerp van het kinderdagverblijf is de ligging van het bouwvlak middels een ambtshalve wijziging gecorrigeerd.

Het bestemmingsplan is vervolgens op 10 februari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Weesp.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Kinderdagverblijf Weespersluis met identificatienummer NL.IMRO.0457.BPWSKinddv-VG01 van de gemeente Weesp.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 Bebouwingsgrens     

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.7 Bruto vloeroppervlak (bvo)     

het totale gebouwde vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor de in het plan aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.8 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.11 Bouwlaag     

het geheel van een op gelijke vloerhoogte gelegen ruimte in een gebouw, van zodanige afmetingen en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor de daaronder gelegen bouwlagen, een zolderverdieping of vliering wordt hieronder niet begrepen.

1.12 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.13 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.15 Maatschappelijke voorzieningen     

overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, sport- (niet zijnde sportschool / fitness), religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, waaronder mede begrepen kinderopvangvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca.

1.16 Peil     

  1. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  2. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.17 Perceelsgrens     

een grens van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 De oppervlakte van overkappingen     

het dakvlak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de wijze van meten en het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Maatschappelijk     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend in de vorm van kinderopvangvoorzieningen;
  2. met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingeran, erven, tuinen, groen- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen     
  1. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 1.000 m2 BVO;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste de ter plaatse van de aanduiding 'minimale goothoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  5. het aantal bouwlagen van gebouwen bedraagt ten hoogste 2.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,20 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 4 Waarde - Archeologie     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – ook bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

  1. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2, en waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 4 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;
  2. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 1.000 m2 wordt vergroot, en waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 4 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Afwijking     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

4.3.2 Uitzonderingen     

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, zoals blijkt uit het in lid 4.3.3 bedoelde rapport, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 4.2, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3.3 Voorwaarden     

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een groter oppervlak dan 1.000 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 4 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld uit te voeren:

  1. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.

4.4.2 Voorwaarden     
  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  2. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.4.3 Advies archeologisch deskundige     

Voor zover de in lid 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4.4 Uitzonderingen     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Voldoende parkeergelegenheid     

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de Parkeernormennota Weesp 2019 of de opvolger van deze beleidsregel bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

7.1 Algemene afwijking     

7.1.1 Afwijken van de bouwgrenzen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

7.1.2 Voorwaarden     

Afwijking als bedoeld in lid 7.1.1 is slecht toegestaan, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden
  3. geschaad.e

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 8 Overgangsrecht     

8.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Kinderdagverblijf Weespersluis'.

Bijlagen bij de regels