direct naar inhoud van Regels
Plan: Herziening Landelijk gebied Weesp 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0457.BPLG03herzie-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Herziening Landelijk gebied Weesp 2018 van de gemeente Weesp;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0457.BPLG03herzie-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huis gebonden beroep of bedrijf:

het door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, dan wel het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet milieubeheer geldt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de functie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw/uitbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.8 aardkundig monument:

een natuurmonument dat zijn belang ontleent aan zijn aardkundige (geologische, geomorfologische, bodemkundige) betekenis voor de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied en door een officiële instantie (provincie Noord-Holland) tot monument is aangewezen;

1.9 aardkundig waardevol gebied:

gebied met specifieke landschappelijke kenmerken die wijzen op de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied;

1.10 aardkundige waarde:

bodemkundige, geologische, geomorfologische, dan wel geohydrologische waarde, vaak in combinatie met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, ecologische en/of belevingswaarde;

1.11 agrarisch loonbedrijf/loonbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend en overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur;

1.12 agrarische nevenactiviteit, niet grondgebonden:

werkzaamheden waarbij door toevoeging van arbeid en andere productiemiddelen plantaardige en/of dierlijke productie plaatsvindt, mits geheel of grotendeels niet gebonden aan de grond als productiemiddel;

1.13 antenne:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het verzenden en/of ontvangen van telecommunicatie-verkeer met inbegrip van de daarbij behorende technische installaties;

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende (dan wel te verwachten) zichtbare en/of onzichtbare sporen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.15 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.17 bed & breakfast (bij bedrijf aan huis):

kleinschalige overnachtingaccommodatie, met een maximum van 4 bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de bewoners van het desbetreffende huis;

1.18 bed & breakfast (bij niet-agrarische nevenactiviteiten):

kleinschalige overnachtingaccommodatie, met een maximum van 12 bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt; Een bed & breakfast is gevestigd in bedrijfsbebouwing dan wel de bedrijfswoning en wordt gerund door de eigenaren/bewoners van het desbetreffende agrarische bedrijf;

1.19 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.20 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.22 begane grondlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, geen verdieping zijnde;

1.23 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.24 bestaande woning/gebouw:

een woning of ander gebouw, dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een bouwvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd;

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.28 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.29 bijzondere huisvesting:

huisvesting voor mensen die op de particuliere markt niet aan een woning kunnen komen. Daartoe behoren mensen met sociale, lichamelijke of geestelijke beperkingen. De woningen beschikken vaak over speciale voorzieningen, waarbij de bewoners professionele ondersteuning kunnen krijgen om zelfstandig te kunnen wonen;

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.32 bouwlaag:

het geheel van op gelijke vloerhoogte gelegen ruimte in een gebouw, een zolderverdieping of vliering wordt hieronder niet begrepen;

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.34 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.37 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.38 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.39 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.41 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derde, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en seksinrichting;

1.42 erfafscheiding

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte.

1.43 erfbebouwing:

alle bij het hoofdgebouw behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

1.44 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.45 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.46 gedeeltelijk vernieuwen of veranderen:

het renoveren dan wel verbouwen van een bouwwerk dat er niet toe mag leiden dat in een betrekkelijk korte periode in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd. De hoofddraagconstructie (fundering, spanten, draagbalken, gordingen en draagmuren) moet blijven gehandhaafd en mogen niet worden vervangen, én

  • a. de uiterlijke verschijningsvorm zoals oppervlakte, goot- en nokhoogte, dakhelling en materiaalgebruik moeten ongewijzigd blijven, én
  • b. er mogen geen nieuwe funderingen en/of nieuwe draagmuren worden geplaatst, én
  • c. de functie van het bouwwerk moet hetzelfde blijven;
1.47 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.48 grondgebonden:

de productie die geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf;

1.49 haagondersteunend bouwwerk

een perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een gaaswerk aan palen en bedoeld om begroeid te zijn met groenblijvende planten.

1.50 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken - niet zijnde traiteur en catering -, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waarbij een categorisering van toepassing is, zoals opgenomen in bijlage 1 Horeca-categorisering.

1.51 intensieve veehouderij:

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

1.52 kampeermiddel:

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan niet zijnde een stacaravan- dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2 van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor activiteit bouwen vereist is, een en ander voor zover deze onderkomen of voertuig geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.53 kantine:

verblijfslokaal ten behoeve van o.a. recreatieve voorzieningen en maatschappelijke doeleinden waar men, als ondergeschikte functie aan de bestemming, consumpties kan kopen en nuttigen;

1.54 kantoor:

een ruimte, welke door haar indeling en inrichting geschikt is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt voor administratieve en/of dienstverlenende werkzaamheden;

1.55 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°;

1.56 kas:

een gebouw van overwegend glas, of ander lichtdoorlatend materiaal;

1.57 Keur:

wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen;

1.58 Kleinschalige bedrijvigheid:
  • bedrijven van 2 tot en met 9 werknemers;
  • bedrijven met een bedrijfsruimte kleiner dan 500 m2;
  • detailhandel, horeca, maatschappelijke- en zorginstellingen, landbouw, zware industrie niet meegerekend;
1.59 kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie:

recreatieve functies, in de vorm van medegebruik, op gronden met een andere hoofdfunctie. Waarbij voorzieningen toelaatbaar zijn zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, geen café, restaurant of andere soort horeca, zijnde; ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën, natuurobservatie en verblijf;

1.60 kwetsbaar object:
  • Woningen, woonschepen en woonwagens;
  • Gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
  • kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
  • complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.
  • kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.61 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, cultuurhistorische en ruimtelijke esthetische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, een en ander zoals beschreven in de toelichting;

1.62 ligplaats:

de ruimte, die door een woonschip wordt ingenomen;

1.63 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.64 manege:

een bedrijf dat (nagenoeg) volledig is ingericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met en of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden;

1.65 mestopslag:

een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest. Onder een mestopslagplaats wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.66 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang een en ander zoals beschreven in de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting;

1.67 nevenfunctie/-activiteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;

1.68 niet-agrarische nevenactiviteiten:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering;

1.69 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken;

1.70 normaal onderhoud:

het tijdig uitvoeren van vast en variabel onderhoud, gericht op de instandhouding dan wel het herstel van aanwezige bouwwerken, gronden, waarden en kwaliteiten;

1.71 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.72 ondergeschikte detailhandel:

Van ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsuitoefening is sprake als:

  • a. de detailhandel ondergeschikt is in termen van omzet; maximaal 10 % van de totale jaaromzet;
  • b. de detailhandelsfunctie gemaximeerd is ten aanzien van de hoofdfunctie, namelijk maximaal 10% van het totale bruto vloeroppervlak, met een maximale omvang van 30 m2 verkoopvloeroppervlak;
  • c. de detailhandel plaats vindt in een afgeschermde ruimte; de overige bedrijfsruimte is niet toegankelijk voor consumenten (dus 1 gebouw/ 1 geheel);
  • d. de detailhandel in directe relatie staat met de aanwezige bedrijfsvoering;
  • e. voor de detailhandel de openingstijden gelden die ook voor reguliere detailhandel van toepassing zijn;
  • f. er wordt voorzien in parkeerruimte op eigen terrein;
  • g. inzake de brandveiligheid dient te worden voldaan aan de geldende wet- en regelgeving;
1.73 ondergeschikte functie:

onzelfstandige functie die behoort bij een toegestane bedrijfsuitoefening, daaraan nauw aansluit en zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk een ondergeschikt onderdeel uitmaakt van de bedrijfsuitoefening, met uitzondering van detailhandel en horeca;

1.74 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken, voer- en vaartuigen, toer- en stacaravans alsmede kampeerauto's, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.75 ondersteunende horeca:

gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit. Deze consumptieve gelegenheid richt zich op het verstrekken van kleine eetwaren voor directe consumptie ter plaatse met daarnaast het afzonderlijk verstrekken van dranken voor directe consumptie ter plaatse. Horecagelegenheden bij sportkantines en clubhuizen vallen hier niet onder;

1.76 overtuin

een tuin behorende bij een hoofdgebouw maar van het bouwperceel van dit hoofdgebouw gescheiden door een tussenliggend openbaar pad of weg;

1.77 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.78 paardenhouderij:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen;

1.79 paardenpension:

een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, of stallen van paarden;

1.80 peil:
  • a. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil;
1.81 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.82 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.83 plattelandswoning:

Voormalige bedrijfswoning bij een agrarische bedrijf, inclusief bijbehorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen zonder dat sprake is van een functionele binding tussen de woning en het bedrijf;

1.84 praktijkruimte:

bedrijfsruimte voor maatschappelijke dienstverlening, zoals een tandarts, huisarts of fysiotherapeut;

1.85 productiegebonden detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.86 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.87 recreatief verblijf:

het nachtverblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht;

1.88 recreatiewoning:

Een gebouw, geen woonkeet of caravan, of ander bouwwerk op wielen zijnde, dat periodiek dient als verblijf voor recreanten in de zomerseizoen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.89 seksautomatenhal:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

1.90 seksbioscoop/-theater:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

1.91 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, of een prostitutie-bedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.92 silo:

een opslagplaats voor stort- of bulkgoederen in de vorm van poeders of korrelvormige producten zoals graan, kolen, cement, veevoer, zand, grint, kunstmest, enz.;

1.93 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in bijlage 2, deel uitmakende van deze regels;

1.94 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voorbewogen en die door zijn plaatsing als bouwwerk is aan te merken;

1.95 steiger:

een constructie van hout, metaal of ander materiaal langs of onder een bepaalde hoek op een oever, geschikt als aanlegplaats voor boten;

1.96 straatmeubilair:

openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloemen- en plantenbakken, telefooncellen, abri's, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering, brievenbussen, afvalbakken, rijwielstandaards en andere hiermee gelijk te stellen voorzieningen;

1.97 toegangspoort

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een al dan niet afsluitbare doorgang geeft tot een erf of perceel, en onderdeel uitmaakt van de erfafscheiding van dat erf of perceel.

1.98 veehouderijbedrijf:

een bedrijf, gericht op het houden van melk- en ander vee waarbij de veehouderij geheel of in overwegende mate afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende grond als productiemiddel;

1.99 verblijfsrecreatie:

bewoning gedurende een gedeelte van een jaar, waarbij de gebruikers hun hoofdwoonverblijf (plaats die in overwegende mate wordt gebruikt voor het ontplooien van maatschappelijke activiteiten), volgens inschrijving in de GBA, op een ander adres hebben;

1.100 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.101 volkstuinen:

gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.102 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.103 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam;

1.104 waterweg/weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande (water)wegen of paden daaronder begrepen de daarin dan wel daarop gelegen bruggen en duikers, de tot de (water)wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.105 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.106 woonschip of woonark:
  • a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
  • b. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in aanbouw;
  • c. een casco dat tot vaar- of drijftuig als bedoeld onder a. kan worden opgebouwd;
  • d. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a. tot en met c. dat is ingegraven, aangeaard, op de wal getrokken of door andere oorzaak niet onmiddellijk kan varen of drijven;
  • e. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a. tot en met d.;
1.107 zomerseizoen:

de periode van 15 maart tot 31 oktober.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de bouwhoogte van woonschepen/woonarken:

het hoogste punt van het desbetreffende schip gemeten vanaf de waterspiegel, schoorstenen, antennes en dergelijke niet meegerekend;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte/breedte van woonschepen/woonarken:

tussen de buitenste verticale projecties van de buitenzijde van de romp;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de onderlinge afstand tussen woonschepen/woonarken:

de afstand van de romp van het desbetreffende schip tot die van het naastgelegen schip;

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt, en wordt de omloop van een woonschip buiten beschouwing gelaten, mits deze de toegestane breedte met niet meer dan 0,80 meter overschrijdt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een veehouderijbedrijf met één daarbij behorende bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep of bedrijf, zoals bepaald in artikel 33.1, met dien verstande dat op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' het aantal dat is aangegeven is toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij - 1', 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij -2' en specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij - 3'; de uitoefening van een niet-grondgebonden intensieve veehouderijbedrijf met één daarbij behorende bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep of bedrijf, zoals bepaald in artikel 33.1;
  • c. het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de ontwikkeling van potentiële natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang': kinderopvang in de vorm van een kinderdagverblijf dan wel naschoolse opvang;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'congrescentrum': een congrescentrum;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning': een plattelandswoning;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - dierenarts': een dierenarts;
  • j. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden alsmede voet- en fietsverbindingen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' logies en ontbijt met ten hoogste vier zes recreatie-eenheden voor een totaal aantal van ten hoogste twaalf gasten (recreatieve slaapplaatsen) met in totaal acht bedden is toegestaan in de bestaande bebouwing;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - camperplaats' maximaal acht camperplaatsen zijn toegestaan;
  • m. beweiding door vee.
3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming en met agrarische noodzaak worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.2.1 Algemeen
  • a. de bouwwerken, waaronder paardenbakken begrepen, alleen binnen het aangegeven bouwvlak mogen worden opgericht, behoudens erfafscheidingen;
  • b. de totale oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', niet meer dan 50 m² mag zijn.
3.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. de goothoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', niet meer mag zijn dan 700 m3 inclusief aan- en uitbouwen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 9,50 meter mag zijn;
  • d. de bedrijfswoning, alsmede een woning met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', moet afgedekt zijn met een kap waarvan de helling niet minder dan 300 en niet meer dan 600 mag zijn;
  • e. het bebouwd oppervlak ten behoeve van niet-grondgebonden intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij – 1' niet meer dan 180 m2 mag zijn;
  • f. het bebouwd oppervlak ten behoeve van niet-grondgebonden intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij – 2' niet meer dan 120 m2 mag zijn;
  • g. het bebouwd oppervlak ten behoeve van niet-grondgebonden intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij – 3' niet meer dan 1.365 m2 mag zijn;
  • h. het bebouwd oppervlak ten behoeve van kinderopvang ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' niet meer dan 650 m² mag zijn;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' kassen mogen worden opgericht waarbij:
    • 1. het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
    • 2. de goothoogte van een kas niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn.
3.2.3 Erfbebouwing
  • a. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer mag zijn dan 3 meter;
  • b. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw niet meer mag zijn dan 0,25 meter boven de begane grondlaag van de woning waartegen wordt aangebouwd, met een maximum van 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van een bijgebouw of aanbouw niet meer dan 5 meter mag zijn.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte niet meer mag zijn dan:
    • 1. 3 meter voor toegangspoorten, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen;
    • 2. 1,5 meter voor haagondersteunende bouwwerken met een open karakter, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen;
    • 3. 1 meter voor overige erfafscheidingen, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen, en voor het overige 2 meter;
    • 4. 2 meter voor overige erfafscheidingen;
    • 5. 12 meter voor silo's en hooibergen;
    • 6. 7,50 meter voor mestopslagen;
    • 7. 8 meter voor vlaggenmasten;
    • 8. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a1 geldt dat:
    • 1. toegangspoorten niet breder mogen zijn dan 3 meter;
    • 2. er ten hoogste 1 toegangspoort per perceel is toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 voor:

  • a. het realiseren van mestopslag, stro-opslag en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
    • 1. op het bouwvlak geen of onvoldoende ruimte aanwezig is;
    • 2. realisering van de mestopslag op het bouwvlak om milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de totale opslagcapaciteit per agrarisch bedrijf niet meer dan 1.500 m3 mag zijn;
    • 4. realisering in aansluiting op het bouwvlak plaatsvindt;
  • b. uitbreiden van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. het totale oppervlak van het bouwvlak na omgevingsvergunning niet meer dan 1,50 hectare mag zijn, en;
    • 2. de agrarische noodzaak moet worden aangetoond;
  • c. het realiseren van een schuilgelegenheid of dierenverblijf buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het oppervlak niet meer dan 20 m2 mag zijn;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
    • 3. dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • d. een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter voor de bedrijfswoning;
  • e. een goothoogte van maximaal 8 meter en een bouwhoogte van maximaal 12 meter voor bedrijfsgebouwen;
  • f. het geheel of gedeeltelijk plat of anderszins afdekken van een bedrijfswoning;
  • g. een bouwhoogte van maximaal 25 meter voor silo's, onder de voorwaarde dat deze wordt gerealiseerd binnen het bouwvlak;
  • h. de bouw van gebouwen ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten onder de voorwaarde dat:
    • 1. de nieuwbouw maximaal 500 m2 bedraagt;
    • 2. na realiseren van de nieuwbouw geen toepassing meer kan worden gegeven aan genoemde in 3.6.1 onder i;
    • 3. de bepalingen in lid 3.6.1, met uitzondering van het bepaalde in 3.6.1 onder i, onverminderd van toepassing zijn.
  • i. het toevoegen van een tweede bedrijfswoning bij een volwaardig agrarisch bedrijf, voorzover deze ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan niet reeds bestaat, met dien verstande dat:
    • 1. de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het toezicht op de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de tweede bedrijfswoning binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd.

3.3.2 Voorwaarden

Afwijken is toegestaan onder de voorwaarde dat geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden, met dien verstande dat het geluidsniveau binnen de maximale waarden van het gemeentelijk beleid blijft en het luchtkwaliteitsniveau verantwoord blijft.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Ondersteunende teelt

Ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' is ondersteunende teelt voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij het agrarisch bedrijf behorende gronden toegestaan, onder de voorwaarden dat:

  • a. de aard van de agrarische bedrijfsactiviteiten daartoe aanleiding geeft;
  • b. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
3.4.2 Productiegebonden detailhandel

Per bedrijf is productiegebonden detailhandel toegestaan tot een maximum van 50 m2 met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' productiegebonden detailhandel is toegestaan tot 500 m2.

3.4.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming geldt in ieder geval het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en/of aan huis gebonden beroep of bedrijf.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) bestaande houtgewassen en rietgewassen te vellen, rooien of beschadigen.

3.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 3.5.1 maar de in lid 3.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
3.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 3.5.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsbebouwing voor niet-agrarische nevenactiviteiten, waaronder wordt verstaan kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties en paardenpensions alsmede kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie, onder de voorwaarden dat:

  • a. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
  • b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • c. buitenopslag niet is toegestaan;
  • d. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • e. de nevenactiviteit geen aanleiding mag vormen om het bouwvlak te vergroten, het bedrijf te splitsen of een extra bedrijfswoning toe te staan;
  • f. de nevenactiviteit dient gelijktijdig met de hoofdactiviteit te worden beëindigd;
  • g. ingeval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;
  • h. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • i. ten hoogste een vloeroppervlak van 650 m2 mag worden gebruikt voor deze doeleinden, tenzij reeds toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 3.3.1 onder h, met dien verstande dat voor inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede voor paardenpensions het totale vloeroppervlak binnen de bedrijfsbebouwing aangehouden kan worden;
  • j. ten hoogste 6 recreatie-eenheden voor een totaal aantal van ten hoogste 12 gasten  met in totaal 12 bedden mogen worden gerealiseerd;
  • k. voldaan wordt aan de actuele wetgeving inzake externe veiligheid;
  • l. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
3.6.2 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met ten hoogste 25 kampeermiddelen, onder de voorwaarden dat:

  • a. geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen optreedt;
  • b. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  • c. het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen uitsluitend in het zomerseizoen is toegestaan;
  • d. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
  • g. het scheuren van grasland, behoudens het scheuren van grasland tot een oppervlakte van maximaal 30% van de gronden behorende tot het agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van voedergewassen;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas en rietgewassen;
  • i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of kaden;
  • j. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • k. het indrijven van voorwerpen;
  • l. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
  • m. het verrichten van onderzoeks- of exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen.
3.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.7.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. het aanleggen van verhardingen tot een oppervlakte van 100 m2;
  • e. bedoeld zijn in lid 3.7.1 maar de in lid 3.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
3.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien:

  • a. is gebleken dat de in lid 3.7.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. ten aanzien van de werken zoals bedoeld in lid 3.7.1 onder e, f, en j de waterbeheerder wordt gehoord alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het toevoegen van een tweede bedrijfswoning bij een volwaardig agrarisch bedrijf, voorzover deze ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan niet reeds bestaat, met dien verstande dat:

  • a. de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het toezicht op de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de tweede bedrijfswoning binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd.
3.8.2 Vormverandering bouwvlak

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het veranderen van de vorm van het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bouwvlak niet wordt vergroot;
  • b. de vormverandering noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.
3.8.3 Veranderen/vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het veranderen en/of vergroten van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf tot ten hoogste 2 hectare, onder de voorwaarden dat:

  • a. de omvang van de agrarische bedrijfsactiviteiten daartoe aanleiding geeft;
  • b. wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces;
  • c. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.
3.8.4 Bouw mestopslag

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft de bouw van een mestopslag voor meerdere agrarische bedrijven, dan wel ten behoeve van energiewinning uit biomassa, buiten het bouwvlak, mits de bouwhoogte daarvan niet meer bedraagt dan 4,50 meter en de opslagcapaciteit niet meer dan 5.000 m³, onder de voorwaarden dat:

  • a. op geen van de betrokken bedrijven binnen het bestaande bouwvlak ruimte aanwezig is voor de realisering van een gezamenlijke mestopslag;
  • b. de realisering van een mestopslag binnen het bouwvlak bij een van de betrokken agrarische bedrijven om milieuhygiënische redenen niet goed mogelijk is;
  • c. dit uit bedrijfseconomische overwegingen wenselijk is;
  • d. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.
3.8.5 Wonen

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het opheffen van de agrarische bouwvlakken ten behoeve van het wonen conform het bepaalde in Artikel 19, indien na gehele bedrijfsbeëindiging geen andere agrariër zich meer ter plaatse vestigt, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, onder voorwaarde dat:

  • a. de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijven;
  • c. het wonen geen aanleiding mag vormen om het bouwvlak te vergroten;
  • d. het splitsen van karakteristieke boerderijen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijk karakter van de bebouwing, met dien verstande dat maximaal 1 extra woning mag ontstaan;
  • e. eventuele extra parkeerplaatsen op eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  • f. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
3.8.6 Nieuwe woning

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen en het realiseren van een extra woning toe te staan, onder de voorwaarde dat:

  • a. alle op het perceel aanwezige bebouwing, met uitzondering van de aanwezige voormalige bedrijfswoning inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen, wordt gesloopt;
  • b. het te slopen oppervlak ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • c. er maximaal 1 woning mag worden opgericht die niet meer dan 700 m3, inclusief aan en uitbouwen, mag zijn;
  • d. het oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer dan 50 m2 mag zijn;
  • e. de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt.
3.9 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.9.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

3.9.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.9.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
3.9.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven genoemd in de categorie 1 en/of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals bepaald in bijlage 2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': een agrarisch loonbedrijf:
  • c. één bedrijfswoning per bestaand bedrijf, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep of bedrijf, zoals bepaald in artikel 33.1;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', een kantoor;
  • e. een wegensteunpunt;
  • f. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

4.2.1 Algemeen

de totale oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning niet meer dan 50 m² mag zijn;

4.2.2 Gebouwen
  • a. de gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak voor 100% mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een andere hoogte is aangegeven;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 9,50 meter mag zijn;
  • e. de bedrijfswoning afgedekt moet zijn met een kap waarvan de helling niet minder dan 300 en niet meer dan 600 mag zijn;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer mag zijn dan 3 meter;
  • g. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw niet meer mag zijn dan 0,25 meter boven de begane grondlaag van de woning waartegen wordt aangebouwd, met een maximum van 4 meter;
  • h. de bouwhoogte van een bijgebouw of aanbouw niet meer dan 5 meter mag zijn;
4.2.3 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte niet meer mag zijn dan:
    • 1. 3 meter voor toegangspoorten vóór de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 2. 1,5 meter voor haagondersteunende bouwwerken met een open karakter, voor zover gebouwd vóór de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 3. 1 meter voor overige erfafscheidingen vóór de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 4. 2 meter voor overige erfafscheidingen;
    • 5. 3 meter voor overkappingen;
    • 6. 8 meter voor vlaggenmasten;
    • 7. 9 meter voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a1 geldt dat:
    • 1. toegangspoorten niet breder mogen zijn dan 3 meter;
    • 2. er ten hoogste 1 toegangspoort per perceel is toegestaan.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - pgb' is, in aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 onder c, bewoning toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. bewoning is uitsluitend toegestaan door de natuurlijke persoon die hier op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als hoofdbewoner woonachtig is en hiertoe een persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend met het kenmerk [Z.57777/D61619];
  • b. op het moment dat de bewoning als omschreven onder a wordt beëindigd of langer dan één jaar wordt onderbroken, is bewoning niet langer toegestaan;
  • c. hier kan in geen geval een planologische mogelijkheid voor een tweede (bedrijfs)woning ontstaan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) bestaande houtgewassen en rietgewassen te vellen, rooien of beschadigen.

4.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 4.4.1 maar de in lid 4.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
4.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 4.4.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het opheffen van de bedrijfsbestemming indien na gehele bedrijfsbeëindiging geen andere bedrijf zich meer ter plaatse vestigt, ten behoeve van het wonen conform het bepaalde in artikel 19, onder voorwaarde dat:

  • a. bewoning van de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande legale bedrijfswoning(en);
  • b. de inhoud van de woning mag maximaal de inhoud van de op het moment van het wijzigingsbesluit bestaande woning bedragen;
  • c. het aantal woningen moet beperkt blijven tot het bestaande aantal legale woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;
  • d. van de overtollige voormalige bedrijfsgebouwen moet een substantieel deel gesloopt worden, tenzij deze gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • e. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft en als zodanig wordt opgenomen in het wijzigingsplan;
  • f. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • g. het woon- en leefmilieu ter plaatse van de woning wordt geborgd;
  • h. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische en overige bedrijven niet onevenredig beperkt;
  • i. aangetoond wordt dat de wijziging van de bestemming uitvoerbaar is.
4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.6.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

4.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
4.6.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': een gemaal voor de waterbeheersing;
  • c. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

5.2.1 Gebouwen
  • a. de gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander percentage is weergegeven;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag zijn.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte niet meer mag zijn dan:

  • a. 2 meter voor erfafscheidingen;
  • b. 5 meter voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Cultuur en ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. culturele en educatieve doeleinden, zoals voorlichting en educatie op het gebied van cultuur, natuur, recreatie, musea, podium- en theaterkunsten, kunstmanifestaties, tentoonstellingen/exposities, atelierruimte, trainingen, workshops;
  • b. het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de ontwikkeling van potentiële natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. dagrecreatie;
  • d. vergader-, congres- en symposiaruimte;
  • e. horeca;
  • f. bed & breakfast;
  • g. detailhandel, gelieerd aan de onder a genoemde functies;
  • h. opslagruimte, kantoorruimte en overige dienstruimte, ondergeschikt aan en ten behoeve van de onder a t/m e genoemde functies;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - historische keerkom', een keerkom is toegestaan;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - kanonremise', een kanonremise ten behoeve van een winterverblijfplaats voor vleermuizen;
  • l. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijne, worden gebouwd ten dienste van in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

6.2.1 Gebouwen
  • a. de bebouwde oppervlak van de gebouwen niet meer dan 3.150 m2 mag zijn, met dien verstande dat het bestaande torenfort ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - torenfort' hiertoe niet wordt gerekend;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 700 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag zijn;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 3 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 7 meter mag zijn.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte niet meer mag zijn dan:

  • a. 8 meter voor lichtmasten en vlaggenmasten;
  • b. 3 meter voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 ten behoeve van een overschrijding van de bouwhoogte, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
  • b. de in 6.1 genoemde landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de landschaps- en natuurwaarden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
6.3.2 Bedrijfswoning elders op het terrein

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor de situering van de bedrijfswoning elders op het terrein, mits kan worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder en op het gehele terrein niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig is.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een netto vloeroppervlakte (binnen gebouwen) voor de in lid 6.1, onder d en e genoemde functies groter dan 500 m²;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) bestaande houtgewassen en rietgewassen te vellen, rooien of beschadigen.

6.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 6.5.1 maar de in lid 6.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
6.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 6.5.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.6.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

6.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
6.6.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, zoals groenstroken, plantsoenen en bermen;
  • b. water;
  • c. dijken, taluds en bruggen;
  • d. voet- en fietspaden alsmede in- en uitritten;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, nutsvoorzieningen, kunstobjecten en waterhuishoudkundige doeleinden.
7.2 Bouwregels

Op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen, sculpturen en andere kunstzinnige bouwwerken mag niet meer dan 5 meter mag zijn;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting niet meer dan 8 meter mag zijn.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor parkeren.

Artikel 8 Maatschappelijk - Begraafplaats

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
8.2 Bouwregels

Op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijne, worden gebouwd ten dienste van in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

8.2.1 Gebouwen
  • a. de bebouwde oppervlak van de gebouwen niet meer dan 1.000 m2 mag zijn;
  • b. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte niet meer mag zijn dan:

  • a. 8 meter voor lichtmasten en vlaggenmasten;
  • b. 2 meter voor erfafscheidingen;
  • c. 3 meter voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder a voor een totaal bebouwd oppervlak van niet meer dan 1.500 m2.

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden en de ontwikkeling van potentiële natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': beperkt agrarisch gebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenhelling', tevens een helling voor roeiboten;
  • e. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden, alsmede voor voet- en fietsverbindingen.
9.2 Bouwregels

Op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

9.2.1 Algemeen
  • a. de bebouwing uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak, behoudens erfafscheidingen;
  • b. de totale oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning niet meer dan 50 m² mag zijn.
9.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. de inhoud van de bedrijfswoning niet meer dan 700 m3 mag zijn inclusief aan- en uitbouwen;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 9,50 meter mag zijn;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 5 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter mag zijn;
  • d. de bedrijfswoning afgedekt moet zijn met een kap waarvan de helling niet minder dan 300 en niet meer dan 600 mag zijn.
9.2.3 Erfbebouwing
  • a. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer mag zijn dan 3 meter;
  • b. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw niet meer mag zijn dan 0,25 meter boven de begane grondlaag van de woning waartegen wordt aangebouwd, met een maximum van 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van een bijgebouw of aanbouw niet meer dan 5 meter mag zijn.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte niet meer mag zijn dan:
    • 1. 3 meter voor toegangspoorten, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen;
    • 2. 1,5 meter voor haagondersteunende bouwwerken met een open karakter, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen;
    • 3. 1 meter voor overige erfafscheidingen, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen, en voor het overige 2 meter ;
    • 4. 2 meter voor overige erfafscheidingen;
    • 5. 12 meter voor silo's en hooibergen;
    • 6. 7,50 meter voor mestopslagen;
    • 7. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a1 geldt dat:
    • 1. toegangspoorten niet breder mogen zijn dan 3 meter;
    • 2. er ten hoogste 1 toegangspoort per perceel is toegestaan.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud, schuilgelegenheden, materialenbergingen en observatiehutten, onder de voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
  • b. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 20 m2 mag zijn;
  • c. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming geldt in ieder geval het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en/of aan huis gebonden beroep of bedrijf.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
  • g. het scheuren van grasland, behoudens het scheuren van grasland tot een oppervlakte van maximaal 30% van de gronden behorende tot het agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van voedergewassen;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas en rietgewassen;
  • i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of kaden;
  • j. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • k. het indrijven van voorwerpen;
  • l. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
  • m. het verrichten van onderzoeks- of exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het vellen, rooien of beschadigen van bestaande houtgewassen en rietgewassen.
9.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 9.5.1 maar de in lid 9.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
9.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien:

  • a. is gebleken dat de in lid 9.5.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. ten aanzien van de werken zoals bedoeld in lid 9.5.1 onder e, f, en j de waterbeheerder wordt gehoord alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid

9.6.1 Natuur

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door de aanduidingen 'agrarisch', 'paardenhouderij' dan wel de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen en de gronden te bestemmen voor 'Natuur' zonder enige aanduiding, onder de voorwaarden dat:

  • a. het agrarisch bedrijf beëindigd is en geen andere agrariër zich meer ter plaatse vestigt;
  • b. een agrarisch bedrijf en een plattelandswoning na de wijziging niet langer zijn toegestaan;
  • c. van de overtollige stallen en andere voormalige bedrijfsgebouwen moet een substantieel deel gesloopt worden, tenzij deze gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • d. vooraf deskundig advies dient te worden ingewonnen.
9.6.2 Wonen

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het opheffen van het agrarisch bouwvlak en het opnemen van de bestemming Wonen conform het bepaalde in Artikel 19  een aanduiding voor wonen , na bedrijfsbeëindiging, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, waarbij tenminste wordt voldaan aan:

  • a. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing blijft behouden;
  • b. het wonen geen aanleiding mag vormen om het bouwvlak te vergroten;
  • c. het splitsen van karakteristieke boerderijen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijk karakter van de bebouwing, met dien verstande dat maximaal 1 extra woning mag ontstaan;
  • d. eventuele extra parkeerplaatsen op eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  • e. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden;
  • f. van de overtollige stallen en andere voormalige bedrijfsgebouwen moet een substantieel deel gesloopt worden, tenzij deze gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • g. vooraf deskundig advies dient te worden ingewonnen.
9.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.7.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

9.7.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.7.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
9.7.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 10 Natuur - Oever

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Oever' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden en de ontwikkeling van potentiële natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. met de daarbijbehorende, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden, alsmede voet- en fietsverbindingen.
10.2 Bouwregels

Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter mag zijn.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor de bouw van een gebouw ten behoeve van beheer en onderhoud, schuilgelegenheden, materialenbergingen en observatiehutten, onder de voorwaarde dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
  • b. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 20 m2 mag zijn;
  • c. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
  • g. het scheuren van grasland, behoudens het scheuren van grasland tot een oppervlakte van maximaal 30% van de gronden behorende tot het agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van voedergewassen;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas en rietgewassen;
  • i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of kaden;
  • j. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • k. het indrijven van voorwerpen;
  • l. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
  • m. het verrichten van onderzoeks- of exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen.
10.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 10.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 10.4.1 maar de in lid 10.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
10.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien:

  • a. is gebleken dat de in lid 10.4.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. ten aanzien van de werken zoals bedoeld in lid 10.4.1 onder e, f, en j de waterbeheerder wordt gehoord alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.5.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

10.5.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
10.5.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 11 Recreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een wellness centrum;
  • b. ondersteunende horeca;
  • c. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
11.2 Bouwregels

Op of in de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

11.2.1 Gebouwen
  • a. het totale bebouwde oppervlak van de gebouwen niet meer dan 3.000 m2 mag zijn;
  • b. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte niet meer mag zijn dan:

  • a. 8 meter voor lichtmasten;
  • b. 3 meter voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 12 Recreatie - Verblijf

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatief verblijf;
  • b. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
12.2 Bouwregels

Op of in de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

12.2.1 Gebouwen
  • a. het aantal recreatiewoningen niet meer dan 1 mag zijn per bestemmingsvlak;
  • b. de bouwhoogte van een recreatiewoning niet meer dan 8,50 meter mag zijn;
  • c. de recreatiewoning afgedekt moet zijn met een kap, waarvan de helling niet minder dan 300 en niet meer dan 600 mag zijn.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte niet meer mag zijn dan:
    • 1. 3 meter voor toegangspoorten, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen;
    • 2. 1,5 meter voor haagondersteunende bouwwerken met een open karakter, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen;
    • 3. 1 meter voor overige erfafscheidingen, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak en vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen, en voor het overige 2 meter ;
    • 4. 2 meter voor overige erfafscheidingen;
    • 5. 8 meter voor vlaggenmasten;
    • 6. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a1 geldt dat:
    • 1. toegangspoorten niet breder mogen zijn dan 3 meter;
    • 2. er ten hoogste 1 toegangspoort per perceel is toegestaan.

Artikel 13 Recreatie - Volkstuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen met de daarbij behorende gebouwen, zoals tuinhuisjes en kweekkasjes;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuinen - 1: volkstuinen met de daarbij behorende gebouwen, zoals tuinhuisjes en kweekkasjes alsmede kleinschalige verblijfsrecreatie;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuinen - 2: volkstuinen met de daarbij behorende gebouwen, zoals tuinhuisjes en kweekkasjes;
  • d. een verenigingsgebouw per bestemmingsvlak;
  • e. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, tuinen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
13.2 Bouwregels

Op of in de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in lid 13.1 genoemde bestemming, met dien verstande, dat:

13.2.1 Gebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuinen-1' mag per volkstuin maximaal 18 m² worden bebouwd, waarbij de bouwhoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter mag zijn;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuinen-2' mag per volkstuin maximaal 30 m² worden bebouwd, waarbij de bouwhoogte van de gebouwen niet meer dan 2,50 meter mag zijn';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuinen-1' één verenigingsgebouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 200 m² mag zijn;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag zijn;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag zijn;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuinen-2' één verenigingsgebouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 125 m² mag zijn;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag zijn;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag zijn;
  • e. ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie het aantal gebouwen niet meer mag bedragen dan met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 28 m² mag zijn;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag zijn;
  • f. per volkstuin is de bouw van één kweekkasje toegestaan met een oppervlakte van maximaal 12 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte niet meer mag zijn dan:

  • a. 2 meter voor erfafscheidingen;
  • b. 6 meter voor lichtmasten;
  • c. 3 meter voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportieve recreatie;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege met daaraan ondergeschikte horeca;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan': een golfbaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang': kinderopvang in de vorm van een kinderdagverblijf dan wel naschoolse opvang;
  • e. ondersteunende horeca;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4': horeca in de categorie 4;
  • g. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
14.2 Bouwregels

Op of in de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande, dat:

14.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het bebouwd oppervlak van gebouwen niet meer dan 750 m² mag zijn, dan wel het oppervlak dat met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' is bepaald;
  • c. in afwijking van het gestelde onder a  b mag het bebouwd oppervlak van gebouwen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'manege' in totaal 2.500  5.000 m2 zijn;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'manege' zijn 2 bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat de inhoud niet meer mag zijn dan 700 m3 per woning;
  • e. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 6 meter mag zijn en de bouwhoogte eveneens niet meer dan 6  10 meter mag zijn, dan wel de goot- en bouwhoogte die met de aanduidingen 'goothoogte' en 'bouwhoogte' zijn bepaald;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e, geldten ter plekke van de aanduiding 'manege' de bestaande goot- en bouwhoogte als maxima.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte niet meer mag zijn dan:

  • a. 15 meter voor palen en (licht)masten;
  • b. 8 meter voor vlaggenmasten;
  • c. 6 meter voor ballenvangers;
  • d. 2 meter voor erfafscheidingen;
  • e. 4 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 voor het gebruik van bestaande bebouwing voor kinderopvang, dan wel naschoolse opvang.

Artikel 15 Tuin

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
15.2 Bouwregels

Op of in de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

15.2.1 Bijgebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag een bijgebouw, ten dienste van het aangrenzende bijbehorende woonschip, worden gebouwd, onder de voorwaarde dat:

  • a. de goothoogte van een bijgebouw niet meer dan 2,50 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
  • b. de oppervlakte van een bijgebouw niet meer dan 12 m² mag zijn.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte niet meer mag zijn, dan:
    • 1. 2 meter voor erfafscheidingen die haaks op een oever staan, tot een lengte van max. 3 meter gerekend vanaf de oever landinwaarts;
    • 2. 1,5 meter voor haagondersteunende bouwwerken met een open karakter;
    • 3. 1 meter voor overige erfafscheidingen;
    • 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a1 mag de hoogte van erfafscheidingen, voor woonschepen, binnen een afstand van ten hoogste 3 meter van de aanduidingsgrens van de aanduiding 'woonschepenligplaats' ten hoogste 2 meter bedragen;
  • c. per woning of woonschip een overkapping is toegestaan die niet meer dan 20 m2 mag zijn, met dien verstande dat een overkapping bij een woning op niet minder dan 3 meter achter de voorgevel wordt gebouwd.

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden, zoals wegen, fiets- en voetpaden, bermen, sloten, bruggen, tunnels, straatmeubilair, werkterrein en andere verkeersvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': agrarisch medegebruik;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'aquaduct': een aquaduct;
  • e. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
16.2 Bouwregels

Op of in de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen in de vorm van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

16.2.1 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer niet meer dan 20 m² mag zijn;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer niet meer dan 5 meter mag zijn.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn, met uitzondering van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'aquaduct', hier mag de bouwhoogte 20 meter bedragen.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen.

16.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
16.4.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

16.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
16.4.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 17 Verkeer - Railverkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer en vervoer per rail met daartoe behorende gebouwen ten behoeve van onderhoud, beheer en verkeersregulatie;
  • b. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
17.2 Bouwregels

Op of in de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen in de vorm van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

17.2.1 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer niet meer dan 20 m² mag zijn;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer niet meer dan 5 meter mag zijn.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag zijn.

17.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
17.3.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

17.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.3.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
17.3.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding, waterberging en waterbeheersing en waterrecreatie, één en ander met de daarbijbehorende keermuren en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - scheepvaartverkeer': scheepvaartverkeer;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'haven', tevens een sloepenhaven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-botenhelling', tevens een helling voor roeiboten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'steiger', tevens een aanlegsteiger.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': ligplaatsen van woonschepen;
  • g. met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, verhardingen en groenvoorzieningen .
18.2 Bouwregels

Op of in de in lid 18.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

18.2.1 Woonschepen

Ter plaatse van de nadere aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden voor het innemen van een ligplaats voor woonschepen en recreatieschepen de volgende bepalingen:

  • a. het aantal ligplaatsen niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonschepen' aangegeven aantal mag zijn;
  • b. per woonschip is niet meer dan 1 ligplaats voor een recreatieschip toegestaan;
  • c. de lengte van een woonschip niet meer mag zijn dan aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
  • d. de breedte van een woonschip niet meer dan 6,25 meter mag zijn;
  • e. de hoogte van een woonschip niet meer dan 3,60 meter mag zijn, gemeten vanaf de waterspiegel;
  • f. de lengte van een recreatieschip niet meer dan 10 meter mag zijn, met dien verstande dat de lengte van een recreatieschip bij een woonschip niet meer mag bedragen dan de helft van de lengte van dat woonschip, met een maximum van 10 meter.

18.2.2 Steigers

Steigers zijn uitsluitend toegestaan:

  • a. waar de bestemming 'Wonen' grenst aan de bestemming 'Water';
  • b. waar de bestemming 'Bedrijf' grenst aan de bestemming 'Water';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';

onder de voorwaarden dat:

  • e. ten behoeve van een recreatieschip bij een woning of bedrijf evenwijdig aan de oever niet meer dan één steiger mag worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 10 m², dan wel de bestaande legale oppervlakte indien deze groter is en met dien verstande dat de grootste afstand van de steiger ten opzichte van de oever niet meer dan 3 meter mag zijn;
  • f. ten behoeve van een recreatieschip bij een woonschip evenwijdig aan de oever niet meer dan één steiger mag worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 10 m2 dan wel de bestaande legale oppervlakte indien deze groter is en met dien verstande dat de steiger gerekend vanaf de oever niet langer mag zijn dan de buitenzijde van het woonschip;
  • g. ten behoeve van woonschepen per woonschip tussen het woonschip en de oever niet meer dan één steiger mag worden gebouwd, dan wel het bestaande aantal, met dien verstande dat:
    • 1. de steiger niet meer dan 30 m2 bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte.
    • 2. de steiger niet langer mag zijn dan de breedte van het woonschip, dan wel dan de bestaande lengte.
    • 3. de steiger niet minder dan 3 meter van de kopse kanten van het woonschip naar binnen worden gesitueerd;
    • 4. de steiger een lengte van niet meer dan 10 meter en een breedte van niet meer dan 3 meter heeft, dan wel het bestaande legale aantal en de bestaande oppervlakte.
18.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 meter mag zijn.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Vergroting lengte woonschepen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 voor het vergroten van de lengte van woonschepen met niet meer dan 15%, mits de nieuwe oppervlakte, berekend uit de nieuwe lengte maal de bestaande breedte niet meer dan 80 m2 en de onderlinge afstand tussen de woonschepen tenminste 3 meter zal bedragen.

18.3.2 Steiger bij een overtuin

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.2 voor het toestaan van een steiger bij een overtuin van een woning, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de steiger niet meer bedraagt dan 10 m2;
  • b. de steiger, gerekend vanaf de oever, niet langer mag zijn dan 10 m;
  • c. er ten hoogste één steiger per woning is toegestaan;
  • d. de steiger alleen is toegestaan op het deel van de overtuin dat tussen het verlengde ligt van de zijdelingse perceelsgrenzen van het woonperceel;
  • e. moet worden voldaan aan de Keur;
  • f. deze binnenplanse afwijking geldt alleen voor 'direct aanwonenden' van de overtuin.
18.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van gronden voor meer ligplaatsen dan is aangegeven.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zoals bedoeld in lid 33.1;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': een kantoor met een oppervlakte van maximaal 150 m2;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': horeca in de categorie 2, zoals bedoeld in bijlage 1 Horeca-categorisering;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - dierenarts': een dierenarts;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd': opslag, sociaal culturele voorzieningen en dienstverlening;
  • f. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
19.2 Bouwregels

Op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

19.2.1 Algemeen

het bij de woning aansluitende terrein mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd waarvan de oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 50 m2 mag zijn.

19.2.2 Woningen
  • a. de woningen uitsluitend zijn toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak;
  • b. voor woningen geldt binnen het bouwvlak geen oppervlaktebeperking, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een maximum bebouwingspercentage is aangegeven;
  • c. het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer dan één mag zijn, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal is aangegeven;
  • d. de goothoogte van de woning niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 9,50 meter mag zijn;
  • e. de woning afgedekt moet zijn met een kap, waarvan de helling niet minder dan 300 en niet meer dan 600 mag zijn.
19.2.3 Erfbebouwing
  • a. een aan- en uitbouw en bijgebouw op niet minder dan 3 meter achter de voorgevel wordt gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in 19.2.2 onder a mogen aan- en uitbouwen tot niet meer dan 3 m buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde in 19.2.1 mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het bebouwd oppervlakte 100 m2 zijn;
  • d. in afwijking van het bepaalde in 19.2.1 mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' het bebouwd oppervlakte 250 m2 zijn;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 3 meter mag zijn;
  • f. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw niet meer dan 0,25 meter boven de begane grondlaag van de woning waartegen wordt aangebouwd mag zijn, met een maximum van 4 meter;
  • g. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en bijgebouw niet meer dan 5 meter mag zijn.
19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. een overkapping op niet minder dan 3 meter achter de voorgevel wordt gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer zijn dan:
    • 1. 3 meter voor toegangspoorten, gelegen vóór de voorgevel;
    • 2. 1,5 meter voor haagondersteunende bouwwerken met een open karakter, gelegen vóór de voorgevel;
    • 3. 1 meter voor overige erfafscheidingen, gelegen vóór de voorgevel;
    • 4. 2 meter voor erfafscheidingen, gelegen achter de voorgevel;
    • 5. 8 meter voor vlaggenmasten;
    • 6. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • c. In aanvulling op het bepaalde onder a1 geldt dat:
    • 1. toegangspoorten niet breder mogen zijn dan 3 meter;
    • 2. er ten hoogste 1 toegangspoort per perceel is toegestaan.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Goothoogte en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 ten behoeve van:

  • a. een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter voor hoofdgebouwen;
  • b. een goothoogte van 3 meter voor aan- en uitbouwen.
19.3.2 Terugbouwregeling

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor een ruimere bouwmogelijkheid voor erfbebouwing in die gevallen dat in de bestaande situatie al een groter bebouwingsoppervlak aanwezig is dan op grond van 19.2.2 is toegestaan, onder de voorwaarde dat:

  • a. alle de bestaande en aanwezige legale aan- en bijgebouwen worden gesloopt;
  • b. de oppervlakte van de vernieuwbouw niet meer mag bedragen dan 50% van de legaal opgerichte bestaande aan- en bijgebouwen, zoals bedoeld onder a, met een maximum van 250 m2;
  • c. de vernieuwbouw zoveel mogelijk achter het hoofdgebouw wordt gesitueerd;
  • d. er een clustering plaatsvindt van de bebouwing.
19.3.3 Vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.2 onder a voor het vergroten van het bouwvlak met 3 meter bij woningen kleiner dan 45 m2, onder de voorwaarden dat:

  • a. de vergroting bloksgewijs van gelijke type woningen plaatsvindt;
  • b. de uitbreiding slechts in het verlengde van de zijdelingse bouwgrenzen plaatsvinden;
  • c. het bebouwingspercentage van het achtererfgebied na de vergroting niet meer is dan 50%.
19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en/of aan huis gebonden beroep of bedrijf.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) bestaande houtgewassen en rietgewassen te vellen, rooien of beschadigen.

19.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 19.5.1 maar de in lid 19.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
19.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 19.5.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels
19.6.1 Kantoren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 voor het gebruik van bestaande bebouwing op de gronden met de aanduiding 'gemengd' voor kantoren, onder de voorwaarden dat:

  • a. dit niet leidt tot een onevenredige toename van de parkeer- en verkeersdruk;
  • b. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  • c. de totale vloeroppervlakte voor de kantoorfunctie niet meer dan 150 m2 bedraagt;
  • d. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
19.6.2 Nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 voor het gebruik van bestaande voormalige agrarische bebouwing, behoudens de woning, voor nevenactiviteiten, waaronder wordt verstaan de opslag van goederen, het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten, hobbymatig houden van dieren, kleinschalige bedrijvigheid voor zover de woonfunctie behouden blijft, zorgfuncties, paardenpensions alsmede kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie, onder de voorwaarden dat:

  • a. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
  • b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • c. buitenopslag niet is toegestaan;
  • d. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • e. de nevenactiviteit geen aanleiding mag vormen om het bouwvlak te vergroten, het perceel te splitsen of een extra woning toe te staan;
  • f. ingeval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;
  • g. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  • h. ten hoogste een vloeroppervlak van 650 m2 mag worden gebruikt voor deze doeleinden, met dien verstande dat voor inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede voor paardenpensions het totale vloeroppervlak binnen de bestaande bebouwing aangehouden kan worden;
  • i. ten hoogste 6 recreatie-eenheden met in totaal 12 gasten (recreatieve slaapplaatsen) mogen worden gerealiseerd;
  • j. voldaan wordt aan de actuele wetgeving inzake externe veiligheid;
  • k. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
19.7.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

19.7.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.7.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
19.7.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de bestaande en toekomstige gastransportleiding.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

20.2.2 Bestaande bouwwerken

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Omgevingsvergunning wordt verleend indien:

  • a. het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd binnen de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas'.
20.3.2 Voorwaarden

Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, wint bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s).

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 20.1 aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 50 m² of meer bedraagt;
  • b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
  • g. het planten van diepwortelende beplanting;
  • h. het indrijven van voorwerpen;
  • i. het veroorzaken van ontploffingen in de grond.
20.4.2 Uitzondering

Het in lid 20.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

20.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 20.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een schade aan de leidingen;
  • b. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt bevoegd gezag de beheerder van de leidingen, c.q. de nationale leidingenstrook om advies.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanning

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de 150 Kv hoogspanningsleiding.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

21.2.2 Bestaande bouwwerken

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Omgevingsvergunning wordt verleend indien het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

21.3.2 Voorwaarden

Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, wint bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s).

Artikel 22 Leiding - Leidingstrook

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de bestaande en toekomstige nationale leidingenzone.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

22.2.2 Bestaande bouwwerken

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

22.3 Afwijken van de bouwregels
22.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Omgevingsvergunning wordt verleend indien het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

22.3.2 Voorwaarden

Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, wint bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s).

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 22.1 aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 50 m² of meer bedraagt;
  • b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
  • g. het planten van diepwortelende beplanting;
  • h. het indrijven van voorwerpen;
  • i. het veroorzaken van ontploffingen in de grond.
22.4.2 Uitzondering

Het in lid 22.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

22.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 22.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een schade aan de leidingen;
  • b. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag de beheerder van de leidingen, c.q. de nationale leidingenstrook om advies.

Artikel 23 Leiding - Water

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de bestaande en toekomstige hoofdtransportwaterleiding.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

23.2.2 Bestaande bouwwerken

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

23.3 Afwijken van de bouwregels
23.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Omgevingsvergunning wordt verleend indien het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

23.3.2 Voorwaarden

Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, wint bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s).

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 23.1 aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 50 m² of meer bedraagt;
  • b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
  • g. het planten van diepwortelende beplanting;
  • h. het indrijven van voorwerpen;
  • i. het veroorzaken van ontploffingen in de grond.
23.4.2 Uitzondering

Het in lid 23.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

23.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 23.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een schade aan de leidingen;
  • b. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt bevoegd gezag de beheerder van de leidingen, c.q. de nationale leidingenstrook om advies.

Artikel 24 Waarde - Aardkunde

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkunde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het aardkundig waardevolle reliëf en de geologisch waardevolle opbouw van de bodem.

24.2 Bouwregels

Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, buiten het aangegeven bouwvlak.

24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de aardkundige waarden.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Aardkunde' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rechttrekken van natuurlijke waterstromen;
  • b. het aantasten van boezemlanden en veenlandjes;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • e. het verlagen of verhogen van het maaiveld;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard, voor zover de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos of boomgaard kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het uitvoeren van andere grondbewerkingen.
24.4.2 Uitzondering

Het in lid 24.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's of werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

24.4.3 Voorwaarde

de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 24.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de aardkundige waarden.

Artikel 25 Waarde - Archeologie - 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

25.2 Bouwregels

Op de in lid 25.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 50 centimeter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;
  • b. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 100 m2 wordt vergroot, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 50 centimeter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.
25.3 Afwijken van de bouwregels
25.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische resten.

25.3.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

25.3.3 Uitzondering

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, zoals blijkt uit het in lid 25.3.2 bedoelde rapport, kan bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 25.2, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een groter oppervlak dan 100 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 50 centimeter uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 50 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakte-verhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van boomgaarden;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
25.4.2 Uitzondering

Het in lid 25.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's of werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

25.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 25.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
25.4.4 Voorschriften

Voor zover de in lid 25.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 26 Waarde - Archeologie - 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

26.2 Bouwregels

Op de in lid 26.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 25 centimeter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;
  • b. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 250 m2 wordt vergroot, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 25 centimeter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.
26.3 Afwijken van de bouwregels
26.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische resten.

26.3.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

26.3.3 Uitzondering

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, zoals blijkt uit het in lid 26.3.2 bedoelde rapport, kan bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 26.2, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een groter oppervlak dan 250 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 25 centimeter uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 50 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakte-verhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van boomgaarden;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
26.4.2 Uitzondering

Het in lid 26.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's of werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

26.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 4 onder 1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
26.4.4 Voorschriften

Voor zover de in lid 26.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 27 Waarde - Archeologie - 4

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

27.2 Bouwregels

Op de in lid 27.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 2,50 meter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;
  • b. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 250 m2 wordt vergroot, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 2,50 meter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.
27.3 Afwijken van de bouwregels
27.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische resten.

27.3.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

27.3.3 Uitzondering

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, zoals blijkt uit het in lid 27.3.2 bedoelde rapport, kan bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 27.2, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een groter oppervlak dan 250 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 2,50 meter uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 50 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakte-verhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van boomgaarden;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
27.4.2 Uitzondering

Het in lid 27.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's of werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

27.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 27.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
27.4.4 Voorschriften

Voor zover de in lid 27.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 28 Waarde - Archeologie - 5

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

28.2 Bouwregels

Op de in lid 28.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 50 centimeter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;
  • b. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 250 m2 wordt vergroot, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 50 centimeter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.
28.3 Afwijken van de bouwregels
28.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische resten.

28.3.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

28.3.3 Uitzondering

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, zoals blijkt uit het in lid 28.3.2 bedoelde rapport, kan bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 28.2, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een groter oppervlak dan 250 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 50 centimeter uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 50 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakte-verhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van boomgaarden;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
28.4.2 Uitzondering

Het in lid 28.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's, of werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

28.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 28.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
28.4.4 Voorschriften

Voor zover de in lid 28.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 29 Waarde - Archeologie - 6

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

29.2 Bouwregels

Op de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m2, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;
  • b. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 1000 m2 wordt vergroot, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.
29.3 Afwijken van de bouwregels
29.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische resten.

29.3.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

29.3.3 Uitzondering

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, zoals blijkt uit het in lid 29.3.2 bedoelde rapport, kan bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 29.2, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een groter oppervlak dan 1000 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakte-verhardingen;
  • b. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
29.4.2 Uitzondering

Het in lid 29.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels en het vervangen van bestaande drainage alsmede het draineren van sleufsilo's, of werken en werkzaamheden, die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

29.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 29.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
29.4.4 Voorschriften

Voor zover de in lid 29.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 30 Waterstaat - Waterkering

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding, wateraanvoer en – afvoer en overige waterstaats-doeleinden;
  • b. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
  • c. de bij deze doeleinden behorende waterstaatkundige voorzieningen.
30.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover deze ten dienste staan aan de bestemming Waterstaat - Waterkering en vooraf schriftelijke goedkeuring is verkregen van de waterbeheerder.

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

  • d. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Omgevingsvergunning wordt verleend indien het waterstaatkundige belang niet onevenredig wordt geschaad.

30.3.2 Voorwaarde

Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken waterbeheerder(s).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 31 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene bouwregels

32.1 Kelders

Onder (bedrijfs)woningen alsmede plattelandswoningen en daarbij behorende aan- en uitbouwen mogen kelders worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. de kelder loodrecht onder de woning en/of daarbij behorende aan- en uitbouwen wordt gebouwd;
  • b. de maximale diepte van de kelder, gemeten vanaf de onderkant begane grond, 4 meter bedraagt;
  • c. voorkomende aanwezige waarden, zoals bedoeld in Artikel 24, Artikel 25, Artikel 26, Artikel 27, Artikel 28 dan wel Artikel 29 niet onevenredig mogen worden verstoord.
32.2 Dakkapel

Op (bedrijfs)woningen alsmede plattelandswoningen mogen dakkapellen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. voldaan dient te worden aan de redelijke eisen van welstand;
  • b. dakkapellen niet zijn toegestaan op bijgebouwen.
32.3 Dakterras

Uitsluitend op aan- en uitbouwen bij (bedrijfs)woningen alsmede plattelandswoningen zijn dakterrassen toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. deze niet meer dan 4 meter buiten het bouwvlak mag worden gerealiseerd, tenzij anders is bepaald in hoofdstuk 2;
  • b. realisatie niet plaats vindt voor en voor het verlengde van de voorgevel;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens tenminste 2 meter bedraagt;
  • d. voor terrasafscheidingen op dakterrassen geldt een maximale bouwhoogte van 1,5 m, gemeten vanaf de bouwlaag waarop wordt gebouwd.
32.4 Erfbebouwing woonschepen

Op de gronden, waarvoor niet de bestemming 'Tuin' is opgenomen, gelegen tussen de bestemming 'Verkeer' en de bestemming 'Water' met de aanduiding 'woonschepenligplaats' mag ten behoeve van een afgemeerde woonschip erfbebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. per woonschip niet meer dan één bijgebouw mag worden gebouwd;
  • b. het oppervlakte niet meer dan 12 m2 mag zijn;
  • c. de goothoogte niet meer dan 2,50 meter mag zijn;
  • d. de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter mag zijn.
32.5 Bestaande maten
32.5.1 Maximale en minimale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (legale) bouwwerken, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal dan wel minimaal toelaatbaar worden aangehouden. Dit met dien verstande dat dat niet geldt voor het aantal bedrijfswoningen op de agrarische bouwvlakken waar tevens een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is opgenomen. Op deze gronden is uitsluitend het op grond van Artikel 3 bepaalde aantal bedrijfswoningen toegestaan.

32.5.2 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 32.5.1 uitsluitend van toepassing, indien het geschiedt op dezelfde plaats.

32.6 Toegangspoorten

Op erven bij (bedrijfs)woningen en plattelandswoningen zijn toegangspoorten als onderdeel van erfafscheidingen vóór de voorgevel toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegangspoort ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de toegangspoort ten hoogste 3 m bedraagt;
  • c. er ten hoogste 1 toegangspoort per perceel is toegestaan.

32.7 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de beleidsregel Parkeernota 2006 Weesp of de opvolger van deze beleidsregel bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 33 Algemene gebruiksregels

33.1 Aan huis gebonden beroep en bedrijf

De uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf in samenhang met het wonen is toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen mag worden gebruikt voor de bedoelde activiteiten;
  • b. de gewenste bedrijvigheid dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving en mag niet:
    • 1. onder de werkingssfeer van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer vallen;
    • 2. onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 Wabo vallen;
    • 3. liggen in de milieuzonering van een omliggend bedrijf;
    • 4. niet vergunningspichtig zijn overeenkomstig de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • c. er mag geen detailhandel of horeca plaatsvinden;
  • d. in de nabije omgeving van de woning mag geen onevenredige vergroting van de verkeers-/parkeerdruk optreden;
  • e. er mogen geen bedrijfsmatige activiteiten buiten de woning plaatsvinden, behoudens in- en uitladen;
  • f. het dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat de persoon die de activiteit uitoefent tevens bewoner is van de betreffende woning;
  • g. bed & breakfast is toegestaan (ook op de verdieping), mits:
    • 1. het geen zelfstandige woonruimte wordt;
    • 2. het uiterlijk van de woning gehandhaafd blijft;
    • 3. het totaal aantal gasten  bedden niet meer dan 4 bedraagt;
  • h. er mag geen reclame gemaakt worden aan of bij het pand, met uitzondering van een klein bord, met een maximum oppervlak van 0,50 m2, voor de mededeling van het beroep, de openingstijden e.d.;
  • i. er dient op eigen erf (terrein) te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat wanneer parkeren op eigen erf verkeerskundig niet mogelijk is, stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is, of om een andere reden niet mogelijk is, het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten mag betreffen, dat daardoor extra verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden in het openbare gebied.
33.2 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruik als sport- of wedstrijdterreinen, parkeerterreinen, kampeer- of caravanterreinen, woonwagen- of andere kampen, dagcampings en lig- of speelweiden, met uitzondering van een kleinschalige camping voor zover toegestaan met ten hoogste 20 kampeermiddelen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan en het opgeslagen hebben van ongerede en onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen;
  • d. het gebruik als opslagplaats, dan wel stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer en gebruik van de gronden;
  • e. de opslag van bagger en grondspecie behoudens indien en voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de wettelijke onderhoudsplicht van naastgelegen waterpartijen;
  • f. het gebruik als volkstuin en kwekerij behoudens voor zover noodzakelijk in verband met de in artikel 13 genoemde bestemming;
  • g. het gebruik als ligplaats voor woonschepen behoudens voor zover zulks in overeenstemming is met de in artikel 18 opgenomen bestemming;
  • h. het gebruik van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting;
  • i. het gebruik van gronden voor paardenbakken behoudens voor zover zulks in overeenstemming is met de in artikel 3 opgenomen bestemming;
  • j. het gebruik van verlichting in een ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren; deze bepaling geldt niet voor bestaande stallen.

Artikel 34 Algemene aanduidingsregels

34.1 monumenten
34.1.1 algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zijn de bebouwing en gronden tevens bestemd voor de bescherming, het herstel en de instandhouding van het monumentale karakter.

34.1.2 omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie.

34.1.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing richtinggevend  maatgevend .

34.2 veiligheidszone - spoor

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - spoor' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten, als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) toegestaan.

34.3 vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'gelden de volgende bouwregels:

34.3.1 Bouwregels
  • a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/50 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is bebouwing met een grotere hoogte in de volgende gevallen rechtstreeks toegestaan:
    • 1. het betreft een bestaand bouwwerk met een grotere hoogte;
    • 2. het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
      • de hoogte en breedte blijven binnen de hoogte en breedte van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;
      • het oprichten van een bouwwerk is uitsluitend toegestaan, voor zover dit mogelijk is op basis van de overige voor deze bestemming geldende bestemming.
  • d. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a, indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige beplanting dan wel bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
    • 2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
34.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' binnen een afstand van 400 m tot het middelpunt van de molen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
  • b. het ophogen van gronden.
34.3.3 Uitzonderingen

Het verbod van lid 34.3.2 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  • c. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, niet hoger is dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de gebouwen op het zelfde bouwperceel zoals in het plan is toegestaan of het laagste punt van een zuiver verticaal staande wiek van de molen.
34.3.4 Voorwaarden
  • a. de werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend element;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een molendeskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en / of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en / of de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.
34.4 vrijwaringszone - vaarweg
34.4.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen bebouwing worden opgericht.

34.4.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 34.4.1 voor het oprichten van bebouwing op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg', mits:

  • a. het kanaalgebonden bebouwing betreft;
  • b. dit toekomstige infrastructurele uitbreidingen niet onmogelijk maakt;
  • c. dit niet leidt tot uit milieuhygiënisch en/of veiligheidsoogpunt onaanvaardbare situaties.
34.5 Wro-zone - wijzigingsgebied
34.5.1 wro-zone - wijzigingsgebied-1

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-1' ten behoeve van de uitbreiding van de begraafplaats, onder de voorwaarde dat:

  • a. het bebouwingsoppervlak ter plaatse van de wro-zone - wijzigingsgebied ten hoogste 1.500 m2 mag bedragen;
  • b. de bepalingen in artikel 8 Maatschappelijk - Begraafplaats van toepassing zijn;
  • c. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
  • d. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  • e. rondom het terrein een inpassingszone wordt aangebracht van ten minste 10 meter bestaande uit inheemse beplanting, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd;
  • f. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden;
  • g. aangetoond wordt dat de wijziging van de bestemming uitvoerbaar is.
34.5.2 wro-zone - wijzigingsgebied-2

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-2' ten behoeve van de bestemming Cultuur en ontspanning, onder de voorwaarde dat:

  • a. de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van het bestaande kantoorgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • b. de wijziging niet leidt tot een overschrijding van het aantal vierkante meters aan gebouwen, zoals in lid 6.2.1, is opgenomen, met uitzondering van het bestaande kantoorgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • c. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden;
  • d. aangetoond wordt dat de wijziging van de bestemming uitvoerbaar is.

Artikel 35 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. geringe afwijkingen, welke in het belang dan wel noodzakelijk en/of wenselijk zijn voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • b. het afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
    • 1. voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
    • 2. de overschrijdingen ten hoogste 2 m mogen bedragen en het bouwvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. de bouw van een windmolen voor de verbetering van de waterhuishouding gericht op de verbetering dan wel instandhouding van de in het plangebied aanwezige natuurlijke waarden met een maximale bouwhoogte van 20 meter;
  • e. het bouwen van antenne-installaties, antennemasten en overige communicatievoorzieningen tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • f. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van een betere ontsluiting van agrarische gronden en ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
  • g. voor het bij een aan huis gebonden bedrijf toestaan van meldingsplichtige bedrijfsactiviteiten, als de ruimtelijke uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming blijft;
  • h. het plat of anderszins afdekken van een (bedrijfs)woning;
  • i. het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de paardenbak niet over meerdere percelen mag zijn gesitueerd;
    • 2. de paardenbak in aansluiting op het bestaande erf dient te worden gesitueerd en niet als solitair element in het landschap;
    • 3. de afstand van de paardenbak tot een woning van derden niet minder dan 40 meter mag bedragen;
    • 4. de paardenbak op het achtererf mag worden gerealiseerd;
    • 5. de oppervlakte van de paardenbak ten hoogste 20 bij 40 meter mag bedragen;
    • 6. de omheining van de paardenbak ten hoogste 1,60 meter mag bedragen;
    • 7. lichtmasten niet zijn toegestaan;
    • 8. een ruimtelijke inpassingsplan wordt opgesteld.
  • j. het realiseren van een schuilgelegenheid of dierenverblijf buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het oppervlak niet meer dan 20 m2 mag zijn;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag zijn;
    • 3. de schuilgelegenheid of het dierenverblijf door maximaal drie wanden wordt omsloten;
    • 4. er niet meer dan één schuilgelegenheid of dierenverblijf is toegestaan per perceel, en eveneeens niet meer dan één per 1,5 hectare aan aaneensluitende percelen die van één kadastrale eigenaar zijn.
    • 5. binnen of buiten de schuilgelegenheid of het dierenverblijf geen opslag mag plaatsvinden, uitgezonderd de binnenopslag van voer en stro ten dienste van gebruik op het betreffende perceel;
    • 6. de schuilgelegenheid of het dierenverblijf ruimtelijk wordt ingepast en de aanwezige landschappelijke, natuurlijke, bodemkundige, waterhuishoudkundige, cultuurhistorische en milieuhygiënische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen voor wat betreft:

  • a. de grens van de bestemming 'Water' en de grens van de aangrenzende bestemmingen alsmede het uitbreiden van de primaire bestemming waterkering, indien en voor zover dit noodzakelijk is in verband met het uitvoeren van kaderconstructiewerkzaamheden aan de oever van de Vecht, gehoord de waterbeheerder;
  • b. de bestemming 'Verkeer' te verbreden voor zover zulks noodzakelijk of gewenst is in verband met het creëren van een duurzaam veilige weg, mits voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening;  de archeologische en aardkundige waarden daardoor niet, dan wel door het treffen van voorzieningen, onevenredig worden aangetast;
  • c. de grenzen van bestemmingen dusdanig aan te passen dat het bouwvlak van een bestaande woning, voor zover gelegen binnen de bestemming Wonen, kan worden verplaatst, voor zover zulks noodzakelijk of gewenst is voor het creëren van een verantwoord woonmilieu, mits de nieuwe oppervlakte van het bouwvlak, waarbinnen de woning, alle erfbebouwing en overkappingen zijn gesitueerd, niet meer dan 120 m² zal bedragen;
  • d. het verwijderen of vervangen van de bestemming Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 4, Waarde - Archeologie - 5 dan wel Waarde - Archeologie - 6 indien en voorzover uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het opgelegde beschermingsregime niet aansluit bij de feitelijk aanwezige archeologische waarden; gehoord de archeologisch deskundige;
  • e. het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' wanneer de betreffende woning geen ondersteuning meer biedt aan de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat op de resterende gronden van het agrarisch bouwvlak de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' wordt opgenomen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de inhoud van de woning mag maximaal de inhoud van de op het moment van het wijzigingsbesluit bestaande woning bedragen;
    • 2. het aantal woningen moet beperkt blijven tot het bestaande aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;
    • 3. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft en als zodanig wordt opgenomen in het wijzigingsplan;
    • 4. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
    • 5. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische en overige bedrijven niet onevenredig beperkt.

Artikel 37 Overige regels

37.1 Werking wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

37.2 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen leidingen

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen voor leidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, is gelden:

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
37.3.1 Verbod

Het is verboden op of in gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden):

  • a. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen;
  • b. het vergraven, afgraven of ophogen van dijken.

37.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 37.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

37.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 37.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijike en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
38.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 38.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

38.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 38.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 38.1 met maximaal 10%.

38.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

38.5 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 38.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

38.6 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 38.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

38.7 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 38.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Herziening Landelijk gebied Weesp 2018.