| Plan: | Weesperwerf |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0457.BPBT01Weesperwerf-on01 |
Een ontwikkelaar is van plan om een braakliggend terrein aan de westrand van het bedrijventerrein Nijverheidslaan te transformeren tot een woonbuurt. De locatie ligt al meer dan 20 jaar braak.
In de diverse beleidsstukken van de gemeente werd in eerste instantie ter plaatse al voorzien in de mogelijkheid tot transformatie. In de loop der tijd zijn de situatie en inzichten meermaals gewijzigd. In het raadsbesluit van 19 december 2018 (Z.152715/D.90630) is groen licht gegeven voor de kaders van de ontwikkeling, zoals die nu voorligt.
Het huidige bestemmingsplan biedt hiervoor echter nog geen mogelijkheden, zodat het noodzakelijk is om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het nu voorliggende ontwerpbestemmingsplan biedt deze mogelijkheid.
De ontwikkeling behelst de bouw van gestapelde en grondgebonden woningen met tuinen en parkeervoorzieningen. Het gaat in totaal om maximaal 115 woningen, waarvan 30 gestapelde woningen in de vorm van studio's.
Het plangebied is gelegen aan de noordoostrand van de gemeente Weesp, direct ten westen van bedrijventerrein Nijverheidslaan. De locatie wordt begrenst door de bebouwing langs het Nesland, de Nijverheidslaan, de Korte Muiderweg en het spoortraject Almere/Hilversum – Amsterdam. De ligging en begrenzing is in volgende afbeelding weergegeven.
Figuur 1.1: ligging en begrenzing plangebied (indicatief)
Figuur 1.2: begrenzing plangebied
Ter plaatse van het onderhavige plangebied geldt bestemmingsplan “Bedrijventerreinen”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 24 februari 2016 en is geheel onherroepelijk.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerreinen ter plaatse van het project (rood omlijnd)
Het onderhavige plangebied is hier bestemd als 'Bedrijventerrein - 3', 'Wonen' en 'Groen'. Daarnaast ligt over het noordelijk deel de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 3' en over het zuidelijke deel 'Waarde – Archeologie – 2' en 'Waarde - Archeologie - 6'.
In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze omschreven:
Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een Rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het voorliggende project betreft een binnenstedelijke ontwikkellocatie waarover de SVIR geen beleidsuitspraken doet.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet heeft in de SVIR vastgelegd dat er voor een beperkt aantal onderwerpen van nationaal belang de bevoegdheid is om algemene regels te stellen. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Figuur 2.1: Uitsnede kaart 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' (bron: bijlage 9 - kaarten, Barro)
De 'Stelling van Amsterdam' behoort conform het Barro tot de 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Weesp maakt onderdeel uit van de 'Stelling van Amsterdam' en de 'Oude- en Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Hiermee is dit thema van belang voor Weesp. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van de stelling aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige ontwerpbestemmingsplan.
Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient op grond van artikel 3.1.6 Bro bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de “ladder voor duurzame verstedelijking” getoetst. Deze is sinds 1 juli 2017 vereenvoudigd.
Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van de projectlocatie en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.
In het per 1 oktober 2012 aangevulde Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een artikel lid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd. Dit artikel lid is in 2017 gewijzigd. In artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Dit is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dat een instrument is voor efficiënt ruimtegebruik.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Bepaald moet worden of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro:
“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Het plan wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de “ladder voor duurzame verstedelijking” getoetst.
Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van de projectlocatie en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.
Woningbehoefte
Uit de Regionale woonvisie en de Regionaal Actieprogramma Gooi en Vechtstreek 2016-2020 (zie paragraaf 2.3.1) blijkt dat er een grote behoefte is aan nieuwe woningen. Deze woningen moeten vooral binnenstedelijk worden gerealiseerd, door verdichting en door transformatie en herstructurering van overbodige kantoren en bedrijventerreinen, zoals dat nu in dit ontwerpbestemmingsplan wordt voorzien.
Benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied
De in dit ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling van woningen bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen worden gerealiseerd door transformtatie van (een deel van) een bedrijventerrein dat sinds 1998 niet meer in gebruik is en braak ligt.
Gelet op de grote behoefte aan woningen en de ligging in bestaand stedelijk gebied voldoet dit ontwerpbestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de Erfgoedwet. De cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd.
Ter uitvoering van de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009) schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De Rijksoverheid wil er hiermee voor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid.
Bij voorbereiding van een bestemmingsplan zullen gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een plangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Voor het grondgebied van de gemeente Weesp is de archeologische verwachtingswaarde bekend. Hierop wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Onderdeel van het Rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets, 2003).
Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen (paragraaf 5.9). Deze paragraaf omvat tevens het beleidskader voor water, op Rijksniveau betreft dit het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'.
De nieuwe omgevingsvisie is op 19 november 2018 vastgesteld en sinds 7 december 2018 in werking. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
In de visie zijn vijf bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
De in dit ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling ligt binnen het op de visiekaart aangewezen stedelijk gebied. De voorziene woningbouw past hierin. Hierdoor wordt de woningvoorraad in Weesp, maar ook in de Metropoolregio Amsterdam uitgebreid. Een groot deel van de nieuwe bewoners zal in Amsterdam werken. Door de nabijheid van het station is de locatie uitstekend met de regio verbonden. Bij de uitvoering van het bestemmingsplan zal ook veel aandacht worden besteed aan duurzaamheid en energiebesparing (zie ook paragraaf 5.11). Het ontwerpbestemmingsplan is in lijn met de omgevingsvisie.
Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld. In deze structuurvisie wordt het beleid van de provincie Noord-Holland beschreven voor de periode tot en met het jaar 2040. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV). Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden (november 2010) en daarna meermalen herzien of geactualiseerd. Voor dit ontwerpbestemmingsplan is de verordening van belang zoals deze in werking is getreden per 1 februari 2019.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken. Eén van de doelstellingen is het duurzaam en efficiënt gebruiken van de beschikbare ruimte.
Uitgangspunt voor de onderhavige ontwikkelingslocatie is verdichting van het gebied tot een stedelijk woon-/werkgebied. Op deze wijze wordt de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk benut, ontstaat draagvlak voor een economisch rendabel gebruik van voorzieningen en infrastructuur én wordt het woon-/werkverkeer beperkt. Dit past binnen de hoofddoelstellingen van het provinciale beleid.
Bestaand Stedelijk Gebied (BSG)
Het plangebied van de onderhavige bestemmingsplanherziening ligt in het 'Bestaand Stedelijk Gebied' (BSG) zoals benoemd in de verordening. De herontwikkeling tot woningbouw past binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De voor deze bestemmingsplanherziening relevante afspraken zijn paragraaf 2.3.1 toegelicht. Het ontwerpbestemmingsplan is in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Binnenkort wordt ook de nieuwe Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Hierin zijn voor dit bestemmingplan geen relevante wijzigingen opgenomen, ten opzichte van de huidige verordening.
De provincie Noord-Holland vraagt vanuit haar rol als woningmarktregisseur alle regio's binnen de provincie een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen 2016 t/m 2020 op te stellen. Het doel van het Regionaal Actieprogramma Wonen is om te komen tot regionaal woonbeleid in kwantitatieve en kwalitatieve zin, waarbij op regionaal niveau de afstemming tussen vraag en aanbod centraal staat.
De Gooi en Vechtstreek maakt onderdeel uit van de MRA-woningmarktregio (de metropoolregio Amsterdam); in de MRA Agenda 2016 is vanuit de doelstelling de (internationale) concurrentiepositie te behouden en verstevigen een woningbouwdoelstelling opgenomen van 250.000 woningen voor de periode van 2016 tot 2040. Deze woningen moeten vooral binnenstedelijk worden gerealiseerd, door verdichting en door transformatie en herstructurering van overbodige kantoren en bedrijventerreinen.
De missie van de regionale woonvisie 2030 vormt het lange termijn perspectief van de regio op het wonen. Vanuit deze missie zijn drie sleutelambities geformuleerd; deze ambities vormen de basis van de regionale woonvisie:
Beweging op de woningmarkt
Dynamiek op de woningmarkt is geen doel op zich, maar een middel om te zorgen dat zo veel mogelijk mensen in een voor hen passende woning kunnen wonen. Het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen zorgt voor maximale beweging op de woningmarkt. Met de regionale woningtoewijzing van sociale huurwoningen via Woningnet is hierin al een belangrijke stap gezet. Met maatregelen, pilots en experimenten wordt geprobeerd de doorstromingsmogelijkheden te vergroten. Naast de sociale huursector spelen hierbij ook de (betaalbare) vrije huur- en koopsector een belangrijke rol.
Identiteit en diversiteit
De grote afwisseling van karakteristieke woonlandschappen in een regio met een rijke cultuurhistorie, in een afwisseling van steden en dorpen met aantrekkelijke groene en blauwe landschappen, het monumentale karakter en meer recent de concentratie van innovatieve en media gerelateerde bedrijvigheid, maakt de Gooi en Vechtstreek tot een regio met een geheel eigen identiteit. Deze identiteit is één van onze meest waardevolle assets en moet daarom behouden en versterkt worden. Het streven naar diversiteit geldt niet alleen voor de woonomgeving, maar ook voor de inwoners van Gooi en Vechtstreek. We willen een complete regio zijn voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been.
Samenwerking
De regio streeft naar een open en transparante samenwerking met alle partners die betrokken zullen zijn bij het behalen van de ambitieuze missie uit deze regionale woonvisie. De Gooi en Vechtstreek heeft een traditie als het gaat om samenwerking op het beleidsveld wonen. Deze samenwerkingsvormen worden de komende jaren gecontinueerd en waar nodig uitgebreid. Het RAP als uitwerking van de regionale woonvisie geldt daarbij als samenwerkingsagenda.
Opgaven vanuit de bouwende regio: kwantitatieve opgave nieuwbouw en transformatie
De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionaal vraaggestuurde bouwprogramma. De meest recente huishoudensprognose van de provincie Noord-Holland laat zien dat er tussen 2015 en 2030 nog circa 11.000 huishoudens bij komen in de regio. Dit betekent dat uitbreiding van de woningvoorraad voor de periode tot 2030 nodig blijft. In de komende jaren is de vraagdruk groter dan in de periode na 2020 vanwege inhaaleffecten van de economische crisis en instroom van nieuwe doelgroepen. Tot 2030 bevat het programma 9.250 nieuwbouwwoningen en 2.275 toevoegingen door transformaties. Het bouwprogramma 2015-2020 bevat 750 nieuwbouwwoningen per jaar en voor de periode 2020-2030 gemiddeld 550 nieuwbouwwoningen per jaar. De komende jaren vindt de woningbouw in de regio voor een groot deel plaats op een beperkt aantal grote nieuwbouwlocaties. De geplande woningbouwproductie tot 2020 en zelfs die tot 2030 kan gerealiseerd worden binnen de nu al bekende planvoorraad. Voor de lange termijn zal de regio de mogelijkheden en wenselijkheid van verdere (grootschalige) nieuwbouw onderzoeken.
De gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek leggen jaarlijks de meest actuele plancapaciteit in de provinciale monitor vast. De actuele monitor plancapaciteit wordt gecommuniceerd en besproken in de regionale stuurgroep wonen. In het kader van de uitvoering van de PRV dienen regio's afspraken te maken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De gemeenten in de Gooi en Vechtstreek hanteren de planmonitor als grondslag voor het jaarlijkse onderlinge overleg en afspraken over de woningbouwplannen.
Het onderhavige project is als potentiële locatie voor transformatie met 103 woningen opgenomen in de Planmonitor.
In 2010 is de Structuurvisie Bedrijventerreinen Weesp vastgesteld. In deze visie is voor bedrijventerrein Nijverheidslaan aangegeven dat dit terrein geleidelijk moet transformeren; van een gebied voor extensieve bedrijvigheid naar een gebied waarin wonen, kleinschalig werken en waterrecreatie worden gemengd. De markt is vervolgens met deze opgave aan de slag gegaan. In 2012 heeft de betrokken marktpartij moeten concluderen dat deze opgave op korte termijn niet haalbaar is vanwege een verslechterende markt, de complexe milieuproblematiek ter plaatse en onvoldoende financiën. In de raadsvergadering van december 2013 is de raad hierover geïnformeerd met het raadsvoorstel “Ontwikkelvariant industrieterrein Nijverheidslaan”. In dit voorstel waren een 3-tal ontwikkelvarianten voor de Nijverheidslaan gepresenteerd. De raad heeft toen besloten om in te zetten op ontwikkelvariant 2 die ziet op “gefaseerde transformatie en herstructurering”. Concreet betekende dit dat de mogelijkheden voor transformatie van de westzijde van het bedrijventerrein (in samenwerking met de markt) werden onderzocht en dat de rest van het bedrijventerrein gehandhaafd blijft. Deze variant is daarna opgenomen in de Structuurvisie Weesp 2013 – 2030.
De structuurvisie Weesp 2013-2030 'Weesp vertelt haar verhaal' is in maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de strategische keuzes voor Weesp weer. Weesp heeft bijzondere kwaliteiten. Deze bijzondere kwaliteiten zijn vooral te vinden in cultuur(historie), zoals bijvoorbeeld de binnenstad, de vesting en de Vecht. Daarmee kan Weesp zich onderscheiden binnen de brede regio. In de structuurvisie wordt tevens ingezet op versterking van de binnenstad. De structuurvisie vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen en wordt concreet doorvertaald in bestemmingsplannen. De structuurvisie gaat over het hele grondgebied van de gemeente Weesp.
Figuur 2.2: uitsnede visiekaart Structuurvisie Weesp 2013-2030
Bedrijventerrein Nijverheidslaan
Het bedrijventerrein Nijverheidslaan is op de visiekaart aangewezen als een transformatiegebied van bedrijventerrein naar een (gemengd) nautisch kwartier met wonen, werken en recreëren.In deze visie is voor bedrijventerrein Nijverheidslaan aangegeven dat dit terrein geleidelijk moet transformeren; van een gebied voor extensieve bedrijvigheid naar een gebied waarin wonen, kleinschalig werken en waterrecreatie worden gemengd. De visie is op onderdelen in de loop de tijd aangepast. In het vervolg wordt dit nader toegelicht.
Raadsbesluit d.d. 24 februari 2016 (Z.52744/D.2693)
Al jaren wordt nagedacht over de ontwikkeling van bedrijventerrein Nijverheidslaan. In eerste instantie heeft de gemeente ingezet op transformatie van het hele bedrijventerrein naar een gemengd gebied voor wonen, werken en recreëren. Later is ingezet op een variant waarbij het oostelijk deel van het bedrijventerrein behouden blijft en het westelijk deel wordt getransformeerd. Om duidelijkheid te geven over de toekomst van het bedrijventerrein heeft de gemeenteraad op 24 februari 2016 het advies van het college overgenomen en een besluit genomen voor de ontwikkelrichting voor dit bedrijventerrein.
Het besluit betreft het bedrijventerrein geheel in stand te houden en niet langer in te zetten op (gedeeltelijke) transformatie zoals opgenomen in de structuurvisie 2010-2030. Er wordt ingezet op revitalisering van bedrijventerrein Nijverheidslaan. Binnen de begroting is het mogelijk om het opknappen van de openbare ruimte fasegewijs uit te voeren.
Advies van het college:
Besluit gemeenteraad in te zetten op het behoud en het versterken van bedrijventerrein Nijverheidslaan. Dit houdt in dat:
Brief college B&W 19 maart 2018
De gemeente ging er vanuit dat vanwege verslechterde marktomstandigheden woningbouw op de Nijverheidslaan niet meer mogelijk zou zijn. De veranderende marktomstandigheden (krapte op de woningmarkt) zorgde medio 2017 voor een initiatief van de projectontwikkelaar en het verzoek om een principebesluit te nemen over de transformatie van de bestemming van de zogenaamde Achmealocatie aan de Nijverheidslaan. Op 30 januari 2018 heeft het college van B&W besloten in beginsel positief te staan tegenover de transformatie van de bestemming van de voormalige Achmea terrein teneinde de bouw van 213 woningen mogelijk te kunnen maken. Aan dit besluit zijn voorwaarden gekoppeld, waaronder door de raad vast te stellen kaders voor de herziening van het bestemmingsplan.
Raadsbesluit 11 juli 2018 (Z.152715/D.78585)
Op 11 juli 2018 stelt de gemeenteraad kaders vast waarmee het college in onderhandeling gaat met ontwikkelaar. Aan dit besluit ligt het raadsvoorstel van 29 mei 2018 ten grondslag.
Het initiatief om onder andere voor starters en jongeren betaalbare woningen nabij het station te realiseren werd medio 2017 gepresenteerd aan de portefeuillehouders milieu en RO.
Gedurende de planuitwerking is de locatie uitgebreid met een perceel aan de noordzijde in het verlengde van de woningen aan de Korte Muiderweg. Dit perceel is in eigendom van de Bv's Vechtrede II en Katsura. Nadat uit onderzoeken bleek dat spoorweglawaai en de aanwezigheid van bedrijven geen belemmering hoeven te zijn voor de ingezette ontwikkeling heeft het college op 30 januari 2018 ingestemd met de uitgangspunten van een plan voor de realisatie van 213 woningen aan de Nijverheidslaan.
Tijdens de planuitwerking bleek dat de kosten voor de keuze voor het maken van een zogeheten dove gevel aan de spoorzijde veel hoger uitkwamen dan gedacht. Hierdoor waren er aanpassingen noodzakelijk om het plan exploitabel te krijgen. Er is een aangepaste visie voor een laagbouwvariant ontwikkeld waarbij het aantal woningen is teruggebracht naar maximaal 150 woningen. Het plan bleef overigens voldoen aan de aan de Regionale woonvisie om 1/3 van de woningtoevoegingen in het betaalbare segment te realiseren. Dat betekent voor de huurwoningen een huurprijs tot maximaal € 710,- en voor koopwoningen een verkoopprijs van maximaal €180.000,-.
Raadsbesluit 19 december 2018 (Z.152715/D.90630)
Dit raadsbesluit voorziet in de aanpassingen van de kaders van het raadsbesluit van 11 juli 2018 n.a.v. overleg tussen gemeente en ontwikkelaar. Aan dit besluit ligt het raadsvoorstel van 20 november 2018 ten grondslag.
Na de behandeling van het plan in de gemeenteraad van 11 juli 2018 zijn de onderwerpen als groene speelruimte, klimaatbestendigheid, een veilige fiets-voetgangers verbinding, ondergrondse afvalopslag, de inbreng van de ondernemers op het bedrijventerrein en het opnemen van een anti speculatiebeding uitgewerkt en opgenomen in een aangepast plan. Er zijn vier grondgebonden woningen geschrapt door het opnemen van een centraal in het plan gelegen groene speelruimte. Ook zijn er zes grondgebonden woningen geschrapt omdat de ondernemers aandringen toch vooral geen woningen te bouwen op de hoek Korte Muiderweg en Nijverheidslaan. Door deze planaanpassingen zijn er in totaal (4+6)=10 grondgebonden woningen vervallen. Verder heeft ook de aanleg van ondergrondse vuilcontainers geleid tot een extra investering. Ook voor de aanleg van een veilige fietsaansluiting moeten extra kosten worden gemaakt. Waternet heeft voorwaarden gesteld over de waterberging die eveneens leiden tot extra investeringen. Deze niet voorziene investeringen leiden tot een aanpassing van het plan en de randvoorwaarden.
Het nu voorliggende plan is binnen deze kaders uitgewerkt en vormt de basis van dit bestemmingsplan.
Op 27 mei 2020 heeft de raad de verordening doelgroepen woningbouw vastgesteld. Met deze verordening stelt de gemeente de kaders vast die gelden bij nieuwbouw van sociale koop, sociale huur en middeldure huurwoningen. De verordening is in werking getreden op 1 juli 2020.
De kaders zijn onder meer de inkomens- en prijsgrenzen, oppervlakken en instandhoudingstermijnen die in bestemmingsplannen gelden. Met de verordening wordt het beleid om speculatie tegen te gaan uitgewerkt. Via bestemmingsplannen kan een gemeente percentages voor de woningcategorieën sociale huur, sociale koop en middeldure huur vastleggen. Met de verordening doelgroepen woningbouw stelt een gemeente de kaders vast. Door die combinatie heeft de gemeente de mogelijkheid te sturen op diversiteit in woningcategorieën bij nieuwbouw.
In het geval van de nieuwe woonbuurt Weesperwerf vormen de op 11 juli 2018 en 19 december 2018 door de raad van de gemeente Weesp vastgestelde ruimtelijk kaders het vastgestelde beleid voor de ontwikkeling van de locatie. Daarin is de woningbouwprogrammering vastgelegd. Dit is ook vastgelegd in de op 7 juli 2020 getekende anterieure overeenkomst tussen de gemeente en ontwikkelaar. De ontwikkeling met het vastgestelde programma wordt beschreven in Hoofdstuk 4.
De woonvisie 2016 is op 30 juni 2016 door de gemeenteraad vastgesteld maar daarbij heeft zij wel een aantal uit te werken ambities (amendementen) genoemd. De gemeenteraad heeft besloten dat deze ambities moeten worden uitgewerkt in overleg met maatschappelijk betrokken partijen. Deze ambities zijn in de woonvisie Weesp 2017 nader uitgewerkt. De gemeente wil ervoor zorgen dat een aantal groepen in de stad meer mogelijkheden krijgt om te kunnen blijven wonen in Weesp. Men wil dat er binnen Weesp naar de behoefte van de Weesper bevolking wordt geluisterd en gebouwd en dat de woningen kwaliteit toevoegen aan Weesp en de directe omgeving van huidige en toekomstige inwoners. De gemeente wil dit op een vraaggerichte wijze doen. Overeenkomstig het bestuursakkoord is de bedoeling dat er meer gebouwd wordt voor jongeren, jonge gezinnen, éénoudergezinnen (parents-houses) , starters en ouderen (tandemwoningen). Onder jongeren wordt de groep tot 23 jaar verstaan. Starters zijn mensen die voor het eerst op zoek zijn naar een woning. Dit kunnen jonge gezinnen of alleenstaanden zijn. Daarnaast is de bestuurlijke ambitie om 30% van de vrij te komen beschikbare jongerenwoningen in de sociale huur met voorrang te verhuren aan de jongeren uit Weesp. Er moeten meer gemêleerde wijken gaan ontstaan, zodat er een evenwichtige mix ontstaat van sociale huur, vrije sector huur en koopwoningen.
Dit ontwerpbestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe woonbuurt met 115 woningen, waarvan 30 studio's in het betaalbare huur segmenten, 10 grondgebonden eengezinswoningen in het middeldure huur segment, 11 grondgebonden eengezinswoningen in de vrije sector huur en 64 grondgebonden eengezinswoningen in de vrije sector koop. Hierdoor ontstaat een gemêleerde buurt met diverse woningtypen voor diverse doelgroepen, zoals bedoeld in de woonvisie. Het voorliggende plan en de totstandkoming ervan is in overeenstemming met de Woonvisie.
De welstandsnota van de gemeente Weesp is op 5 juli 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. Met de welstandsnota 2017 maakt Weesp een radicale ommezwaai in het tot nu toe gevoerde welstandsbeleid. Weesp kiest voor het uitgangspunt dat bestaande woongebieden (uitgezonderd Buitenveer, de wederopbouwwijk Weesp Zuid II en de gebieden die liggen tussen het beschermd stad en dorpsgezicht en de begrenzing van de oude vesting), bedrijventerreinen en sportterreinen en volkstuin complexen welstandsvrij zijn. De onderhavige locatie valt binnen het welstandsvrije gebied.
Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen (paragraaf 5.8). Paragraaf 5.8 'Water' omvat tevens het beleidskader voor water, op gemeentelijk niveau betreft dit het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Weesp.
Het doel van het beleid is het vaststellen van een transparant en consistent toetsingskader waaraan bij een hogere waarde procedure wordt getoetst.
De gemeente vindt een goed woonklimaat (waaronder zo min mogelijk geluidsoverlast) belangrijk voor haar inwoners. Daarnaast vindt de gemeente het belangrijk dat ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmerd worden. Er moet dus een balans zijn tussen de bescherming van het goede woonklimaat en het kunnen doorgaan van ruimtelijke ontwikkelingen.
Het voorliggende ontwerpbestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er moeten daarom ook hogere grenswaarden vastgesteld worden (zie paragraaf 5.4).
Het opstellen van deze visie is gebeurd in het kader van het Programma externe veiligheid 2006- 2010. Dit gezamenlijke programma van het Gewest, de Brandweer en de gemeenten van Gooi- en Vechtstreek is erop gericht de uitvoering van externe veiligheid op een adequaat niveau te brengen.
De visie gaat uit van het karakter van de regio Gooi-en Vechtstreek. Dat karakter is vooral dat de Gooi- en Vechtstreek een groen woongebied is, waar geen plaats is voor zware bedrijven met veel risico's. Deze beleidsvisie sluit daarbij aan door uit te gaan van de volgende uitgangspunten:
Deze beleidsvisie maakt een onderscheid tussen bestaande en nieuwe activiteiten. De gemeenteraad van Weesp heeft er voor gekozen dit onderscheid te maken. Nieuwe activiteiten zullen moeten voldoen aan het beleid zoals dat in de visie is neergelegd. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat bedrijven met gevaarlijke sloffen die zich willen vestigen In de Gooi- en Vechtstreek dat alleen mogen doen op de bedrijventerreinen, die als ontwikkelingsgebied zijn aangewezen. Echter, bestaande of reeds geprojecteerde situaties waarin niet wordt voldaan aan de ambities van deze visie worden niet gesaneerd. Het beleid voor bestaande situaties is erop gericht de gewenste situatie op termijn te bereiken, bijvoorbeeld door uit te gaan van het stand still beginsel op de bedrijventerreinen die als beheersgebied zijn aan gewezen.
Dit ontwerpbestemmingsplan voorziet niet in bedrijven of andere inrichtingen, die risico's voor de omgeving kunnen vormen. Daarnaast is rekening gehouden met bedrijven en inrichtingen in de omgeving (zie ook pragraaf 5.7). Dit ontwerpbestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van deze visie.
Het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan (hierna: GVVP) dateert uit oktober 2007. Het GVVP beschrijft het integrale verkeers- en vervoerbeleid en levert een toetsingskader voor alle verkeers- en vervoervraagstukken in de gemeente Weesp.
Hierin worden accenten gelegd op de verschillende vervoerwijzen. Op basis van deze visie kunnen belangenafwegingen worden gemaakt en verkeersmaatregelen worden bepaald. Ontwikkelingen in Weesp waaronder de Bloemendalerpolder roepen de vraag op hoe de toekomstige mobiliteitsontwikkeling op passende wijze kan worden beïnvloed, gereguleerd en gefaciliteerd. Het GVVP dient antwoord te geven op de vraag welke koers de gemeente Weesp daarin zal volgen. Met andere woorden: welke beleidsinspanningen en welke (infrastructurele) maatregelen zijn nodig om de mobiliteit in Weesp de komende vijftien jaar in goede banen te leiden?
Drie thema's worden als leidraad beschreven in het plan: bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Ook parkeren wordt als een apart thema behandeld in het plan. Het beleid ten aanzien van de bedrijventerreinen wordt per thema behandeld.
Weesp is ontstaan op het kruispunt van water routes, waar Smal Weesp en de Vecht samenkomen. De strategische plek heeft de stad geen windeieren gelegd, in de loop van de eeuwen is Weesp (met vallen en opstaan) gestaag gegroeid, mede als gevolg van de handel (lakens en zuivel) en nijverheid (bier, cacao en porselein). Het heeft tevens een belangrijke bestuurlijke en militaire functie vervuld, als vesting en regionaal centrum. In de historische binnenstad is deze geschiedenis letterlijk af te lezen aan bijvoorbeeld de pakhuizen en werkplaatsen rond de Binnenvoer en Oude Gracht, het monumentale stadhuis en de groene vestingwerken met het fort.
De identiteit van het huidige Weesp als werkstad heeft zich echter vooral vanaf het einde van de 19e eeuw ontwikkeld en valt samen met de stormachtige ontwikkeling van cacao gigant Van Houten. De groei van dit bedrijf was een grote impuls voor het wonen en werken in Weesp en resulteerde in de eerste woonwijken in de polders rond de vesting, in een tijd dat het grootste gedeelte van de werkgelegenheid zich nog binnen de oude stad concentreerde.
Met de verdere ontwikkeling van de stad groeide ook de bedrijvigheid en industrialisatie en ontstonden buiten de oude stad de eerste bedrijventerreinen. Van Houten was gestart in een pand langs de Oude Gracht, maar om ruimte te bieden aan de uitbreiding van het bedrijf werden de werkzaamheden naar buiten de vestingwerken verplaatst. Langs de uitvalsroute van de stad verschenen de eerste cacaofabrieken, die in de loop van de tijd steeds verder zijn uitgebreid en (her)ontwikkeld tot het huidige moderne industriepark Van Houten. Voortkomend uit het oorspronkelijke Van Houten is Abbott nu nog steeds de belangrijkste werkgever in Weesp en één van de oorspronkelijke fabriekshallen bevindt zich nog op het terrein.
In de luwte van de ontwikkeling van Van Houten heeft Weesp zich in de loop van de tijd verder verbreed en ontwikkeld. In de tweede helft van de 19e eeuw is ten noorden van de oude stad tevens de spoorlijn naar Amersfoort, Utrecht en Amsterdam gereed gekomen en na de Tweede Wereld-oorlog het Amsterdam Rijnkanaal (1952). Ook deze beide belangrijke transportlijnen hebben een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan de gestage ontwikkeling van de stad.
Naast het station, aan de overzijde van het spoor en aan de Vecht is het bedrijventerrein Nijverheidslaan tot ontwikkeling gekomen, gekoppeld aan de hoofdroute naar Muiden. De nadruk lag hier oorspronkelijk vooral op de watergebonden bedrijvigheid, direct toegankelijk vanaf de Vecht. In de loop van de tijd is de relatie tussen bedrijvigheid en water minder van belang geworden, doordat de Vecht als belangrijke transportader is komen te vervallen en meer een recreatieve vaarroute is geworden. Het gebied kent nu een kleinschalige en zeer diverse invulling, variërend van werfjes en verkoop van pleziervaart tot kantoren, productiebedrijven en een bouwmarkt. Smit&Zn op de uiterste punt van het gebied was ooit afhankelijk van de aanvoer over water, maar is vandaag de dag vooral georiënteerd op de weg.
Stedenbouwkundige structuur
Het bedrijventerrein is gelegen aan de Vecht, direct ten noorden van de spoorbaan Amsterdam-Hilversum. De stedenbouwkundige structuur wordt in eerste instantie bepaald door een serie kavels met vestigingen aan het water, ontsloten door de doodlopende insteken Nijverheidslaan en Nesland en een door beide straten ingesloten min of meer rechthoekig terrein. De gebouwen zijn enerzijds gericht op de Vecht en anderzijds op de ontsluitingsstraten. Er is binnen het gebied geen sprake van enige groen- en/of waterstructuur.
Functionele structuur
Het bedrijventerrein kent weinig samenhang, is verouderd en het ontbreekt aan inrichtingskwaliteit. In het laatste decennium heeft dit reeds tot een omvangrijke reconstructie geleid van het gedeelte tussen de Sportlaan, de Vecht en de Nijverheidslaan. Hier zijn enkele bedrijfsverzamelcomplexen geprojecteerd en een drietal prestigieuze kantoorgebouwen gerealiseerd direct aan de Vecht. Oorspronkelijk sterk gerelateerd aan het verkeer over water, is het tegenwoordig eenzijdig ontsloten vanaf de Korte Muiderweg.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van woningen met bijbehorende tuinen, parkeervoorzieningen, groen en verkeersareaal ter plaatse van het braakliggende kavel aan de Nijverheidslaan in Weesp. Door INBO is een VO+ (d.d. 30 september 2019) ontwikkeld met daarin de stedenbouwkundige en programmatische uitgangspunten.
Een nieuwe kleinschalige woonbuurt 'achter het spoor', met autovrije woonstraatjes en een divers aanbod aan eengezinswoningen (koop en huur) en studio's, dat is het uitgangspunt voor het project Weesperwerf in Weesp. De locatie aan de Nijverheidslaan ligt op loopafstand van station, vlakbij het centrum en deels aan de Vecht.
Om van Weesperwerf een aantrekkelijke woonbuurt te maken is in het ontwerp rekening gehouden met de directe omgeving. Geluid van het spoor aan de ene kant en van de bedrijven aan de andere vraagt om goede oplossingen, zoals voorzieningen in de gevel en een geluidsscherm in de straat die open is naar de spoorlijn. Aan de Nijverheidslaan stellen we voor om een groen begroeid geluidsscherm te maken om industrieverkeer en –lawaai voelbaar te scheiden van de woonbuurt.
Aan de noordzijde van de kavel is een aantal bedrijven gesitueerd waar een minimale afstand aan moet worden gehouden om ervoor te zorgen dat deze bedrijven niet in hun functioneren worden beperkt, zie paragraaf 5.8 van deze toelichting.
Figuur 4.1: vogelvlucht Weesperwerf vanuit het zuiden
De buurt wordt gevormd door drie bouwblokken en twee tussenstraten. Een wat smallere woonstraat loodrecht op de Nijverheidslaan en een bredere straat met ruimte voor een plantsoen haaks daarop. De twee bestaande twee-onder-een-kapwoningen aan de Korte Muiderweg worden deel van het westelijke bouwblok. Op die manier liggen hun voorgevels in lijn met de nieuwe voorgevels aan die zijde en hun achtertuinen aan de tuinzijde van het blok. De kop van het westelijke blok aan de zijde van de spoorlijn wordt gevormd door een kleinschalig vierlaags appartementengebouw.
Figuur 4.2: verkavelingsopzet en parkeerplaatsen
Straten, straatprofielen en openbare ruimte
Aan de noordzijde van Weesperwerf zorgt een parkeerplaats voor voldoende afstand tot de bedrijven aan de andere zijde van de Nijverheidslaan, ook met het oog op hindercontouren. Aan de oost- en zuidzijde van het blok ligt een straat met daaraan parkeerplaatsen. In deze straten is het parkeren voor bewoners en bezoekers op maaiveld opgelost. De woningen in het verlengde van de Korte Muiderweg liggen straks aan een kade aan de bestaande wetering. In totaal worden 137 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Het profiel van de straten en stoepen is informeel, en nodigt door de introductie van een voorzone (encroachment-zone) uit tot toe-eigening door bewoners. In de autovrije straten liggen de voorzone voor de huizen en de straat op één niveau, waardoor ook de straat zelf verblijfs- en speelruimte wordt. Aan de straten waar wel auto's rijden, geldt dat voor voorzone en stoep. Ook voor de appartementen op de begane grond is een encroachment-zone aanwezig.
Figuur 4.3: impressie groenstrook met verblijfs- en speelruimte
De twee binnenliggende straten hebben een eigen materialisering in afstemming met de gemeente Weesp, de straten en stoepen rondom Weesperwerf worden aangelegd conform de gemeentelijke richtlijnen.
Rondom Weesperwerf staan bomen, bestaande in het talud van de spoorlijn en aan de zijde van de dependance van het Tergooi-ziekenhuis, maar ook nieuwe, zoals in de parkeerzone aan de Nijverheidslaan. De parkzone in de brede straat zorgt voor groen in de buurt, en biedt ruimte aan een speelplek voor kinderen. De grote parkeerplaats aan de zijde van de Nijverheidslaan en de parkzone in het plangebied kunnen water bergen in geval van piekbelasting door zware regenval.
Bebouwing
De hoogte van de bebouwing langs het spoor is uitsluitend het appartementengebouw een grotere bouwhoogte dan het binnengebied. Voor de eengezinswoningen langs het spoor en de woningen langs de Nijverheidslaan is een hoogte van 12 meter conform de gemeentelijke kaders mogelijk, het plan voorziet echter in voornamelijk drielaagse woningen.
Het effect van het verhogen van de woningen aan de spoorzijde op de achterliggende woningen is gering. Bovendien zal de 4e laag van deze woningen aan het spoor als dove gevel uitgevoerd moeten worden. Een voordeel voor de achterliggende woningen levert een nadeel voor de woningen aan het spoor. Per saldo heeft dat weinig effect. De bebouwing langs het spoor is wel aaneengesloten. Tevens wordt er zwevend een geluidscherm geplaatst boven de toegangsweg aan de westzijde.
Indien extra wooneenheden (extra bouwlaag met appartementen) toegevoegd zou worden, dan kan niet meer worden voldaan aan de parkeernorm van de gemeentelijke kaders.
Aan de zijde van de bestaande woningen aan de Korte Muiderweg 4-8 is de oriëntatie, onderlinge afstand en bouwhoogte van de nieuwbouw afgestemd op de bestaande woningen. Aan de zijde van de Korte Muiderweg wordt de bebouwing in dezelfde lijn als de bestaande woningen gebouwd met een hoogte van maximaal 10 meter. Door deze bouwhoogte en de onderlinge oriëntatie zijn de effecten van de nieuwbouw op het uitzicht, de bezonning en de privacy beperkt. Hetzelfde geldt voor de woningen die tegenover de bestaande woningen worden gebouwd. De woningen worden in dezelfde lijn als de bestaande woningen gebouwd. Dit betreft de afstand ten opzichte van de Nijverheidslaan in verband met geluid en trilling.
Figuur 4.4: overzicht woningtypes
Architectonisch beeld
Het voorgestelde architectonische beeld is een prettige afwisseling van verschillende woningtypes en afwisselende gevels in een licht industriële, werfachtige sfeer. De korrelgrootte is niet pandsgewijs, de gevelwanden langs de straten zijn juist opgebouwd uit korte reeksen van steeds een woningtype. Tweelaags met (mansarde-)kap en drielaags plat, met af en toe een bijzonder pandje dat soms vier bouwlagen heeft. Op eenzelfde manier als de typische buurtjes achter het spoor van rond 1900 die in diverse Nederlandse steden zijn te vinden.
Figuur 4.5: impressie aanzicht studio's
In de stedenbouwkundige opzet komen drie bijzondere plekken voor: de kop van de brede straat met plantsoen, het appartementengebouw en het blokje van drie woningen aan de Vecht. De woningen op die drie plaatsen vormen architectonisch steeds een klein gebouw met een industriële uitstraling en zijn in kleur en materiaalgebruik familie van elkaar. Zoals er in die buurtje van rond 1900 soms een fabriekje aan een straat stond.
Figuur 4.6: impressie binnenplein
Aan de zijde van het spoor staat in de straat loodrecht op de Nijverheidslaan een staalconstructie met een glazen geluidscherm. Die straat is ook de belangrijkste toegang tot de buurt vanaf De Nijverheidslaan. Om die reden stellen we voor om in dezelfde architectuur als het geluidscherm met een staalconstructie met daarin het woord 'Weesperwerf' de entree tot de buurt te markeren.
Figuur 4.7: impressie aanzicht entree tot de buurt
Conform het voorontwerp (d.d. 30 september 2019) wordt uitgegaan van de bouw van 30 studio's en 85 eengezinswoningen, in totaal 115 woningen. De 30 studio's worden gerealiseerd in het bouwdeel aan de zijde van het spoor.
Verkeer
De verkeerskundige opzet gaat uit van het realiseren van een parkeerterrein aan de zijde van de Nijverheidslaan en aan de zijde van het spoor. Het parkeerterrein aan het spoor wordt via een ontsluitingsstraat aangetakt op de Nijverheidslaan. Door deze opzet kan aan de binnenzijde van het woonbuurtje een autovrij gebied worden gerealiseerd met een hoge verblijfswaarde, met groenvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Parkeren
Voor de 115 nieuwe woningen ontstaat conform de door de raad vastgestelde parkeernormen een parkeerbehoefte van 135,2 parkeerplaatsen, zie paragraaf 5.2. Deze parkeerplaatsen kunnen binnen de grenzen van de bouwkavel op maaiveld worden gerealiseerd. Met de nu voorziene 137 parkeerplaatsen wordt ruim voldaan aan de behoefte. 10 parkeerplaatsen worden voorzien van laadpunten voor elektrische auto's.
Verkennend bodemonderzoek
Door Wareco is januari 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1.
Resultaten historisch onderzoek
In het verleden is het terrein in gebruik geweest door een gasfabriek en later door rubber- en plasticfabriek Weesp Plastics. Op het terrein zijn diverse bodemsaneringen uitgevoerd. Hierbij zijn restverontreinigingen met cyanide, cadmium, PAK en ftalaten achtergebleven. In het verleden is, voor zover te achterhalen uit de beschikbare documenten, geen aandacht besteed aan de aanwezigheid van asbest in grond, terwijl asbest wel verwacht kan worden op dit voormalige fabrieksterrein.
Op basis van de beschikbare gegevens uit het vooronderzoek is geconcludeerd dat op de locatie restverontreiniging met zware metalen, PAK, cyanide en ftalaten verwacht kunnen worden. In het meest recente bodemonderzoek uit 2003, uitgevoerd na de bodemsaneringen, zijn in de grond bijmengingen aan puin, olie-waterreacties en carbolineumgeuren waargenomen.
Resultaten bodemonderzoek
De functie van het terrein verandert van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. De in het verleden uitgevoerde bodemsaneringen zijn gericht geweest op het geschikt maken van het terrein voor uitsluitend realiseren van kantoren en bedrijfsgebouwen waarbij het onbebouwde terreindeel wordt voorzien van een verharding.
De resultaten van het bodemonderzoek bevestigen de resultaten van het vooronderzoek. De algemene diffuse bodemkwaliteit van het terrein voldoet aan klasse Industrie uit het Besluit bodemkwaliteit. Deze kwaliteit voldoet niet aan de gewenste toekomstige functie “wonen”. Het feit dat de bodemkwaliteit voldoet aan klasse Industrie betekent echter niet dat er per definitie humane risico's aanwezig zijn bij een gebruik als woningbouwlocatie.
Bij het bodemonderzoek zijn enkele lokale verontreinigingen aangetroffen met cadmium, thiocyanaat en Di(2-ethylhexyl)ftalaat. De aangetroffen sterke verontreinigingen dienen nader te worden onderzocht om de ernst, omvang en risico's vast te kunnen stellen en te bepalen of sanerende maatregelen noodzakelijk zijn bij herontwikkeling tot een woonfunctie.
Bij het verkennend bodemonderzoek is asbest aangetroffen. Met een verkennend asbestonderzoek wordt een indicatief gehalte aan asbest verkregen op basis waarvan besloten wordt of nader asbestonderzoek noodzakelijk is. Door de lagere onderzoeksintensiteit van het verkennend onderzoek kan in deze fase niet direct worden getoetst aan de interventiewaarde. Bij een asbestgehalte groter dan de helft van de interventiewaarde is een nader asbestonderzoek verplicht, waarbij de hoogst bepaalde waarde binnen een locatie hiervoor bepalend is. Aangezien uit het onderzoek blijkt dat de interventiewaarde wordt overschreden, dient op het terrein derhalve nader asbestonderzoek (sleuvenonderzoek conform NEN 5707) plaats te vinden om te kunnen vaststellen of er sprake is van een sterke verontreiniging met asbest.
Nader bodemonderzoek
Naar aanleiding van de bevindingen van het verkennend bodemonderzoek is door Wareco in 2019 nader bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Nijverheidslaan te Weesp, zie Bijlage 2. Hierbij zijn de verontreinigde locaties aanvullend onderzocht op PFAS.
Resultaten
In de woningwet is vastgelegd dat het niet is toegestaan op verontreinigde grond bouwwerken te realiseren waarin mensen verblijven. Voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen betekent dit dat aan de omgevingsvergunning voorwaarden zullen worden verbonden betreffende de sanering van de bodem.
Aangezien uit dit bodemonderzoek blijkt dat er sterke verontreinigingen met cadmium, di(2-ethylhexyl)ftalaat en thiocyanaat aanwezig zijn, dienen deze te worden gesaneerd. Hiervoor is een saneringsplan opgesteld. PFAS vormt geen belemmering.
Vanwege de verwachtte omvang van de sterke olieverontreiniging ter plaatse van rioolsleuf E van 10 m3 is volgens de Wet Bodembescherming geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bij het verwijderen van het huidige riool zal in de sterk verontreinigde grond gegraven worden. Geadviseerd wordt de sterk met olie verontreinigde grond te ontgraven en af te voeren.
Het saneringsplan is op 1 november 2019 goedgekeurd door de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi- en Vechtstreek en er is een beschikking verleend namens het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Bij de herontwikkeling en eventuele toekomstige graafwerkzaamheden in de bodem dient rekening te worden gehouden met het incidenteel kunnen voorkomen van asbesthoudend plaatmateriaal en de berekende gehalten aan asbest in grond (<100 mg/kg ds).
Figuur 5.1 overzicht locaties met bodemverontreiniging (3 locaties)
Bij graafwerkzaamheden dieper dan 1,21 m -NAP dient volgens het archeologisch bureauonderzoek (Laagland Archeologie rapport 121, d.d. januari 2018) bij de gemeente of haar regio-archeoloog te worden nagegaan of archeologische begeleiding nodig is. Voor de uit te voeren saneringsmaatregelen geldt dat deze niet in de oorspronkelijke 'ondergrond' plaats zullen gaan vinden. Men blijft in de antropogene ophooglaag, waardoor hiervoor geen aanvullend onderzoek of archeologische begeleiding nodig is.
Bodemkwaliteit in relatie tot functiewijziging
De functie van het terrein verandert van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. De in het verleden uitgevoerde bodemsaneringen zijn gericht geweest op het geschikt maken van het terrein voor uitsluitend realiseren van kantoren en bedrijfsgebouwen waarbij het onbebouwde terreindeel wordt voorzien van een verharding. In eerder uitgevoerd verkennende bodemonderzoek is vastgesteld dat de algemene diffuse bodemkwaliteit van het terrein voldoet aan klasse Industrie uit het Besluit bodemkwaliteit. Deze kwaliteit voldoet niet aan de gewenste toekomstige functie "wonen".
Na uitvoering van het goedgekeurde saneringsplan zal de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering meer vormen voor de uitvoerbaarheid van de in dit ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte woonfunctie.
Door Goudappel Coffeng is verkeersonderzoek gedaan naar de effecten van de wijziging van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" naar "Woningen", zie Bijlage 4. Daarbij is een vergelijking gemaakt van de verkeersgeneratie van de huidige bestemming (bedrijf) en de verkeersgeneratie van de toekomstige bestemming (wonen).
Verkeersgeneratie
Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de maximaal planologische vulling conform het vigerend bestemmingsplan een verkeersgeneratie heeft van 1.660 motorvoertuigen (mvt) op een gemiddelde weekdag. Op een gemiddelde werkdagetmaal bedraagt de verkeersgeneratie 2.200 mvt. In het ochtendspitsuur bedraagt de totale verkeersgeneratie 240 mvt en avondspitsuur 210 mvt.
In het verkeersonderzoek is berekend dat de geplande woningbouwontwikkeling een verkeersgeneratie heeft van 620 mvt op een gemiddelde weekdag. Op een gemiddelde werkdagetmaal bedraagt de verkeersgeneratie 690 mvt. In de ochtendspits bedraagt de verkeersgeneratie 80 mvt en in de avondspits 70 mvt.
Uit het verkeersonderzoek kan worden geconcludeerd dat de verkeersgeneratie van de nieuwe situatie met woningen kleiner is dan de bestaande (planologische) situatie.
Afwikkeling van het autoverkeer
Het verkeer van de geplande woningbouwontwikkeling dient verkeersveilig afgewikkeld te worden op het omliggende wegennet. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling is beoordeeld voor de huidige situatie (2018) alsmede de toekomstige situatie (2030). Met behulp van VISSIM8 is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling beoordeeld voor de aansluiting van de Nijverheidslaan op de Korte Muiderweg en de nabij gelegen rotonde. Tevens is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd waarbij de theoretische impact van de woningbouwontwikkeling op de huidige verkeerssituatie is onderzocht. Deze situatie is in praktijk niet realistisch gegeven de bouwtijd van de ontwikkeling en geplande infrastructurele ontwikkelingen binnen Weesp, maar resulteert wel in een breder zicht op het effect van de ontwikkeling.
De volgende vier varianten zijn zowel voor de werkdagochtendspits alsmede de werkdagavondspits gesimuleerd:
In het verkeersonderzoek is geconcludeerd dat als gevolg van de infrastructurele ontwikkelingen binnen de gemeente Weesp (onder andere afwaardering van de Korte Muiderweg en de nieuwe verbindingsweg rondom de Bloemendalerpolder/rijksweg A1) de verkeersintensiteiten op het omliggende wegennet afneemt ten opzichte van de huidige situatie.
De kwaliteit van de verkeersafwikkeling als gevolg van woningbouwontwikkeling Weesperwerf is te beoordelen als goed. De impact is op het omliggende wegennet is zeer beperkt. Er doen zich geen verkeerskundige knelpunten voor. Het parkeerterrein zal aan de Nijverheidslaan worden ontsloten. Hierdoor rijdt men aan het begin van de Nijverheidslaan in en aan het einde van het parkeerterrein weer uit. Het parkeerterrein moet hierbij in één richting worden gebruikt.
Door Goudappel Coffeng is onderzocht of er verkeersmaatregelen voor fietsers genomen moeten worden om het fietsverkeer van en naar de nieuwe woningen op een veilige manier af te wikkelen.
Gegeven de beperkte verkeersintensiteit in de maatgevende ochtendspits (circa 160 mvt per uur) en avondspits (240 mvt per uur) is een fietsvoorziening niet noodzakelijk. Deze intensiteiten betekenen theoretisch circa 3 mvt per minuut tijdens een ochtendspitsuur en circa 4 mvt per minuut in een avondspitsuur. Anderzijds resulteert de kruispunttelling in een etmaalintensiteit op een maatgevende werkdag van circa 2.400 mvt op de Nijverheidslaan. De toekomstige verkeersintensiteit op de Nijverheidslaan (inclusief woningbouw Weesperwerf) bedraagt circa 3.100 mvt per etmaal op een maatgevende werkdag.
Op basis van de principes conform Duurzaam Veilig wordt, bij de keuze voor wel of niet een fietsvoorziening, een grenswaarde van 3.500 – 4.000 mvt per etmaal gehanteerd bij dit type weg. Deze grenswaarde wordt niet overschreden. Het aandeel vrachtverkeer bedraagt in beide spitsperioden circa 3%. Dit is beperkt te noemen.
In volgende afbeelding is de aansluiting van het fietsverkeer op het bestaande netwerk weergegeven. De buurt takt rechtstreeks aan op het fietspad op de Korte Muiderweg.
Figuur 5.2: schematische weergave van de aansluiting op het bestaand fietsnetwerk
Parkeervraag auto's
Door Goudappel Coffeng is onderzoek gedaan naar de te hanteren parkeernorm, zie Bijlage 5. Conform de gemeentelijke parkeernorm wordt 1,8 parkeerplaatsen per woning aangehouden, van deze norm mag gemotiveerd worden afgeweken. In het onderzoek is geadviseerd om een reductie van 13% toe te passen op het gemiddelde parkeerkencijfer conform CROW als parkeernorm voor de eengezinswoningen binnen Weesperwerf. De volgende redenatie ligt hieraan ten grondslag:
Op basis van de geadviseerde parkeernorm (1,4 parkeerplaats per eengezinswoningen) dienen ten behoeve van 85 eengezinswoningen in totaal, rekening houdend met aanwezigheidspercentages van bewoners en bezoekers, 119 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
Op basis van de voorgestelde parkeernorm voor de studio's van 0,54 door Rho Adviseurs (welke is vastgesteld door de gemeente Weesp) bedraagt de totale parkeervraag van de studio's 16,2 parkeerplaatsen. In totaal dus 135,2 parkeerplaatsen. Het plan voorziet nu in 137 parkeerplaatsen. 10 parkeerplaatsen worden voorzien van laadpunten voor elektrische auto's.
Deelautos
Er wordt actief ingezet op het voorkomen van het bezit van een tweede auto door een systeem van elektrische deelauto's. In de basis worden de deelmobiliteit via pay-per-use ingezet. Bewoners kunnen echter ook een mobiliteitsabonnement afsluiten waardoor ze korting krijgen op het gebruik van de deelmobiliteit. Mede gezien de ligging nabij het station is het aannemelijk dat deze trend (van eigendom naar gebruik) zal aanslaan. Verwacht kan worden dat de parkeerbehoefte hierdoor verder af zal nemen.
Parkeervraag fiets en scooter
Op basis van de analyse met OViN-data wordt gesteld dat het hanteren van de fietsparkeerkencijfers van CROW een reëel beeld geeft van de te verwachte fietsparkeervraag van Weesperwerf. De eengezinswoningen genereren 415 plekken (5 per woning) welke worden gefaciliteerd op eigen kavel. De studio's genereren 60 plekken (2 per woning) welke worden gefaciliteerd in een gezamenlijke berging. Totaal zijn er 57 fietsparkeerplekken benodigd voor bezoekers, waarvan 15 plekken ten behoeve van de studio's in de openbare ruimte gerealiseerd moeten worden. De gemeente Weesp heeft geen normen voor scooters vastgesteld. In Amsterdam geldt voor de hele gemeente (ongeacht de locatie) een norm van 0,13 parkeerplaatsen per woning. Deze norm is dus niet gebiedsspecifiek en het is daarom realistisch om deze norm ook hier toe te passen. Aan de hand van deze parkeernormen bedraagt de scooterparkeervraag van Weesperwerf 15 plekken.
Regelgeving
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd en geïmplementeerd in de Monumentenwet. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Bij ruimtelijke ingrepen worden de archeologische belangen in een vroeg stadium in de planvorming betrokken. Uitgangspunt bij de zorg voor archeologische waarden is het behoud in de bodem ter plekke en planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. Verder geldt het “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
Archeologisch onderzoek
Door bureau Laagland Archeologie is een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 6. Daarbij is de bodemopbouw en de te verwachten archeologisch waardevolle elementen vastgesteld door het plaatsen van een 13-tal boringen. Op onderstaande afbeelding is aangegeven waar is geboord.
Figuur 5.3: overzicht boorlocaties
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is er een kans dat er archeologische vindplaatsen in het plangebied bewaard zijn gebleven. Een heel aantal boringen is gestuit in opgebrachte grond- en puinlagen. In de boringen die doorgezet konden worden door deze lagen is het voormalige maaiveld met een intacte bodemopbouw aangetroffen in oeverafzettingen met een hoge archeologische verwachting voor de perioden Ijzertijd tot Nieuwe tijd en zijn enkele archeologische indicatoren aangetroffen, waaronder een klein aardewerkfragmentje daterend uit de 17e tot halverwege 19e eeuw.
De bodemniveaus waarop archeologische vindplaatsen kunnen worden verwacht bevinden zich op 0,60 à 1,65 m –mv (1,21 à 2,26 m –NAP) en 1,90 tot 2,25 à 2,70 m – mv (2,97 à 3,02 tot 3,32 à 3,82 m –NAP). Het terrein in zijn huidige staat is erg nat en zal moeten worden opgehoogd. Gezien de huidige plannen waarbij geen onderkeldering van het aan te leggen wooncomplex is voorzien hoeft de planuitvoering geen grote consequenties te hebben. De planuitvoering heeft mogelijk wel consequenties als de aanlegdiepten van de funderingsstroken –of balken dieper dan 60 cm onder het huidige maaiveld (dieper dan 1,21 m –NAP) worden aangelegd. Van de fundering op palen van het complex worden relatief kleine verstoringen verwacht die van weinig belang zijn voor een eventuele vindplaats.
Onder de voorwaarde dat niet in de oeverafzettingen vanaf ca. 1,21 m –NAP wordt gegraven bij de aanleg van de funderingsstroken –of balken, wordt geadviseerd om de ontwikkelaar vrij te stellen van verder vervolgonderzoek. Als aan deze voorwaarde niet kan worden voldaan wordt een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven geadviseerd. De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Weesp, hierin vertegenwoordigd door de archeologische adviseur van Steunpunt Monumenten & Archeologie Noord-Holland.
Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de gemeente of haar regio-archeoloog.
Vertaling naar bestemmingsregeling
Op grond van voorafgaande conclusies worden de drie archeologische dubbelbestemmingen uit het hiervoor geldende bestemmingsplan vervangen door één archeologische dubbelbestemming, waarbij er geen beperkingen worden gesteld aan grondroerende werkzaamheden tot 0,60 m -mv (1,21 m - NAP) en geen beperkingen aan fundering op palen dieper dan 0,60 m -mv (1,21 m - NAP), conform de bevindingen van het booronderzoek.
Regelgeving
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt gesteld dat voor de gebieden die binnen de aanduiding 'Aardkundig monument' of 'Aardkundig waardevol gebied' zijn gelegen in de toelichting moet worden opgenomen op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden.
Figuur 5.4: uitsnede kaart aardkundig monument
Resultaat en conclusie
Conform het provinciale beleid heeft het plangebied van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan geen aardkundige waarden.
Regelgeving
Ter uitvoering van de eerste pijler van modernisering van de Monumentenwet (MoMo) is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Per 1 januari 2012 schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De Rijksoverheid wil er met deze wetgeving voor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid.
Algemeen
De inrichting van een landschap wordt gekenmerkt door historische structuurlijnen en de cultuurhistorische objecten. Historische structuurlijnen zijn bijvoorbeeld de waterwegen en de spoorlijnen die de regio overstijgen. Maar daarnaast gaat het ook om de kavelstructuren zoals sloten, vaarten, dijken, wegen en beplantingslijnen. De cultuurhistorische objecten vullen het landschap verder in, het gaat vaak om gebouwen zoals boerderijen, molens, forten en kerken. Wat ze gemeen hebben is dat ze bepalend zijn voor de identiteit van een gemeente. Dit is ook geval in Weesp.
De benoeming en bescherming van zowel de structuurlijnen als cultuurhistorische objecten gebeurt op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau. Zo zijn daar de nationale landschappen, het rijksbeschermde stadsgezicht, de militaire structuren rond Weesp, de waterwegen, het landelijk gebied met de boerderijen en de rijks,- provinciale- en gemeentelijke monumenten. Zij vertellen allen een deel van de ontstaansgeschiedenis en de hedendaagse verschijningsvorm van Weesp: namelijk een nederzetting aan de Vecht dat al sinds het midden van de Ijzertijd bewoond wordt.
Gemeente Weesp valt in diverse nationale landschappen. Dit zijn het Groene Hart, de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De laatste twee hebben alles te maken met de vesting Weesp. Weesp maakt deel uit van de Oude en Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. De forten Ossenmarkt en Uitermeer, de schansen, de bunkers en schootsvelden maken deel uit van deze militaire structuren. Vesting Weesp is tevens aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Het bestemmingsplan is erop gericht om zoveel mogelijk van deze militaire geschiedenis levend te houden door de cultuurhistorische objecten te behouden. Om dit te bewerkstelligen heeft de gemeente een planregel opgenomen (voor objecten met cultuurhistorische waarden), waarbij in het geval van sloop altijd moet worden aangetoond of de cultuurhistorische waarde van het object en zijn omgeving hiermee niet wordt aangetast.
Resultaat
De door de provincie opgestelde "Informatiekaart landschap en cultuurhistorie" geeft informatie over onder andere cultuurhistorische objecten, molens en militaire structuren.
Figuur 5.5: uitsnede Informatiekaart landschap en cultuurhistorie
Het bestaande bedrijventerrein is aangewezen als onderdeel van de "buitenring" van de Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam is een militair verdedigingswerk dat tussen 1870 en 1915 is aangelegd ter bescherming van de hoofdstad. De verdedigingsring is 135 kilometer lang en bestaat uit dijken met dammen en sluizen, terreinen die onder water konden worden gezet (inundatie) en 42 forten. Dit verdedigingssysteem in combinatie met het daarbij horende landschap wordt aangeduid als de stellingzone.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is aangegeven dat: "Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke, universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie".
Een nieuwe grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie danwel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject is binnen deze zone niet toegestaan. De bouw van de woningen aan de Nijverheidslaan in het bestaande stedelijke gebied van Weesp waar het bestemmingsplan bedrijven reeds mogelijk maakt valt niet onder deze categorie.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is aangegeven dat de druk op de woningmarkt groot is door de nabijheid van Amsterdam en Hilversum. In de Bloemendalerpolder ten noorden van Weesp en op het KNSF-terrein ten westen van Muiden worden nieuwe woongebieden ontwikkeld. De oude ontginningslinten verdichten door nieuwbouw en transformatie van bedrijfslocaties.
Het gebied van de Nijverheidslaan in Weesp is onderdeel van het "Ensemble Vechtstreek". In de Leidraad zijn de drie provinciale kernwaarden beschreven:
Het realiseren van woningen in het bestaande stedelijke gebied op het bedrijventerrein, waar het geldende bestemmingsplan reeds bedrijven toestaat, tast niet de wezenlijke kenmerken van het Ensemble Vechtstreek aan.
Conclusie
De bouw van woningen aan de Nijverheidslaan is in overeenstemming met het provinciale beleid.
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd wordt. Op de aspecten wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt hier nader ingegaan.
Door onderzoeksbureau Tauw is een akoestisch onderzoek uitgevoerd zie Bijlage 7. In het onderzoek uit oktober 2019 is, in het kader van de Wet geluidhinder, de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai bepaald. Binnen het invloedsgebied van een weg/spoortraject (geluidzone) dient conform de Wet geluidhinder de geluidbelasting op gevels van nieuw te realiseren woningen bepaald te worden. Elke weg, behoudens een weg met een toegestane rijsnelheid van 30 km/u, heeft een geluidzone. Het plangebied is gelegen in de geluidzone van de Stationsstraat, de Korte Muiderweg, de Leeuwenveldseweg, de Nijverheidslaan en het Spoortraject van de Flevolijn.
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Nijverheidslaan is met maximaal 48 dB gelijk aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en dus ook lager dan de maximale toelaatbare waarde van 63 dB. De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Nijverheidslaan vormt geen belemmering voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 5.6: Invallende geluidbelasting Nijverheidslaan (50 km/uur) in dB (incl. aftrek art. 110g Wet geluidhinder) en geluidscontouren (inclusief gevelreflecties) op 5 meter hoogte
Korte Muiderweg (50 km/uur)
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Korte Muiderweg is met maximaal 50 dB op enkele punten hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale toelaatbare waarde van 63 dB. Vanwege de overschrijding dienen geluidsreducerende maatregelen genomen te worden of een hogere waarde vastgesteld te worden.
Figuur 5.7: Invallende geluidbelasting Korte Muiderweg (50 km/uur) in dB (incl. aftrek art. 110g Wet geluidhinder) per verdiepingshoogte (1,5 / 5 / 7,5 / 10 meter) en geluidscontouren (inclusief gevelreflecties) op 5 meter hoogte
Leeuwenveldseweg (50 km/uur)
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Leeuwenveldseweg is met maximaal 36 dB lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en ook lager dan de maximale toelaatbare waarde van 63 dB. De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Leeuwenveldseweg vormt geen belemmering voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 5.8: Invallende geluidbelasting Leeuwenveldseweg (50 km/uur) in dB (incl. aftrek art. 110g Wet geluidhinder) per verdiepingshoogte (1,5 / 5 / 7,5 / 10 meter) en geluidscontouren (inclusief gevelreflecties) op 5 meter hoogte
Stationsweg (50 km/uur)
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Stationsweg is met maximaal 50 dB op enkele punten hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale toelaatbare waarde van 63 dB. Vanwege de overschrijding dienen geluidsreducerende maatregelen genomen te worden of een hogere waarde vastgesteld te worden.
Figuur 5.9: Invallende geluidbelasting Stationsweg (50 km/uur) in dB (incl. aftrek art. 110g Wet geluidhinder) per verdiepingshoogte (1,5 / 4,5 / 7,5 / 10,5 meter) en geluidscontouren (inclusief gevelreflecties) op 5 meter hoogte
Railverkeerslawaai
De geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer is met maximaal 70 dB op een aantal gevels hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB en maximale toelaatbare waarde van 68 dB. Woningbouw is niet zondermeer mogelijk. Vanwege de overschrijding van zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale grenswaarde dienen maatregelen getroffen te worden.
Cumulatieve geluidbelasting
Wanneer een geluidgevoelig gebouw een relevante geluidbelasting ten gevolge van meerdere geluidbronnen ondervindt, worden bij het akoestisch onderzoek ook de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen onderzocht.
In de Wet geluidhinder is opgenomen dat de gecumuleerde geluidbelasting niet mag leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Het geluidbeleid van de gemeente Weesp zegt hier het volgende over: “Gemeente Weesp accepteert bij deze beoordeling een ten hoogste gecumuleerde geluidsbelasting van de ten hoogste te verlenen hogere waarde +3 dB.”
De gecumuleerde geluidbelasting is maximaal 66 dB. Dit is minder dan de maximale gecumuleerde geluidbelasting (=hoogste te verlenen hogere waarde railverkeer van 68 + 3 dB = 71 dB) volgens het gemeentelijk geluidbeleid.
Maatregelen
Dove gevels zijn nodig wanneer de maximale grenswaarde wordt overschreden. De maximale grenswaarde is 63 dB voor wegverkeer en 68 dB voor railverkeer. Wanneer de voorkeursgrenswaarde (48 dB wegverkeer en 55 dB voor railverkeer) wordt overschreden dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden om te kunnen voldoen aan een binnenwaarde van maximaal 33 dB. Daarnaast heeft de gemeente als eis gesteld dat de woning minimaal aan één zijde geluidluw moet kunnen spuien. Wanneer er geen sprake is van een geluidluwe gevel kan middels een geluidwerende spuiventilatie voorziening alsnog voldaan worden aan de eis.
In figuur 5.10 zijn de benodigde maatregelen gemarkeerd weergegeven voor de begane grond
In figuur 5.11 zijn de benodigde maatregelen gemarkeerd weergegeven voor de eerste verdieping
In figuur 5.12 zijn de benodigde maatregelen gemarkeerd weergegeven voor de tweede verdieping
In figuur 5.13 zijn de benodigde maatregelen gemarkeerd weergegeven voor de derde verdieping
Hierbij zijn de volgende markeringen gebruikt:
Verder dient weer opgemerkt te worden, dat de getalsmatige geluidbelasting per gevel invallend (zonder reflectie in de achterliggende gevel) zijn weergegeven, terwijl de contouren inclusief gevelreflectie zijn. De wettelijke richt- en grenswaarden gelden voor de invallende geluidbelastingen. De geluidscontouren kunnen derhalve niet aan de wettelijke grenswaarden getoetst worden, maar deze geven wel een idee van de ruimtelijk spreiding van het geluid.
De geluidbelasting en geluidscontouren ten gevolge van railverkeer zijn in figuur 5.10 tot en met figuur 5.13 weergegeven, er is tevens rekening gehouden met de geluidbelasting door wegverkeer.
Figuur 5.10: Benodigde maatregelen begane grond. Geel = aanvullende maatregelen gevel, paars = dove gevel, blauw = geluidwerende spuivoorziening
Op de begane grond zijn voor 39 geveldelen (ten opzichte van de standaardwaarde zoals opgenomen in het Bouwbesluit) aanvullende gevelmaatregelen nodig om een binnenwaarde van 33 dB te kunnen garanderen.
Figuur 5.11: Benodigde maatregelen eerste verdieping. Geel = aanvullende maatregelen gevel, paars = dove gevel, blauw = geluidwerende spuivoorziening
Op de eerste verdieping zijn voor 47 geveldelen (ten opzichte van de standaardwaarde zoals opgenomen in het Bouwbesluit) aanvullende gevelmaatregelen nodig om een binnenwaarde van 33 dB te kunnen garanderen. Daarnaast moeten acht gevels op de eerste verdieping van de eerstelijns bebouwing (vanaf de spoorzijde gezien) als een dove gevel uitgevoerd worden. Ten slotte zijn voor 3 gevels op de eerste verdieping geluidwerende spuiventilatie voorzieningen benodigd.
Figuur 5.12: Benodigde maatregelen tweede verdieping. Geel = aanvullende maatregelen gevel, paars = dove gevel, blauw = geluidwerende spuivoorziening
Op de tweede verdieping zijn voor 62 geveldelen (ten opzichte van de standaardwaarde zoals opgenomen in het Bouwbesluit) aanvullende gevelmaatregelen nodig om een binnenwaarde van 33 dB te kunnen garanderen. Daarnaast moeten 13 gevels op de tweede verdieping van de eerstelijns bebouwing (vanaf de spoorzijde gezien) als een dove gevel uitgevoerd worden. Ten slotte zijn voor 12 gevels op de tweede verdieping geluidwerende spuiventilatie voorzieningen benodigd.
Variant: Wanneer er voor gekozen wordt om géén verblijfsruimten te realiseren op de tweede verdieping ter plaatse van woningtypen D.1, D.2 en E.2 (woningtypes met zadeldak) dan zijn er nog maar voor 38 geveldelen aanvullende gevelmaatregelen nodig om een binnenwaarde van 33 dB te kunnen garanderen. Daarnaast moet een deel van de gevels bij de eerstelijns bebouwing (vanaf de spoorzijde gezien) ook op deze verdieping dan als een dove gevel uitgevoerd worden (13 geveldelen). Ten slotte zijn dan nog voor 9 gevels geluidwerende spuiventilatie voorzieningen benodigd.
Figuur 5.13: Benodigde maatregelen derde verdieping. Geel = aanvullende maatregelen gevel, paars = dove gevel, blauw = geluidwerende spuivoorziening
Op de derde verdieping zijn voor 6 geveldelen (ten opzichte van de standaardwaarde zoals opgenomen in het Bouwbesluit) aanvullende gevelmaatregelen nodig om een binnenwaarde van 33 dB te kunnen garanderen. Daarnaast moeten 8 gevels op de derde verdieping van de eerstelijns bebouwing (vanaf de spoorzijde gezien) als een dove gevel uitgevoerd worden. Ten slotte is voor één woning een geluidwerende spuiventilatie voorziening benodigd.
Conclusie
Wegverkeerslawaai
Ten gevolge van het wegverkeer op de Korte Muiderweg en Stationsweg vindt op een beperkt aantal woningen (respectievelijk drie en twee woningen) een overschrijding plaats van de voorkeursgrenswaarde. Aan de maximaal toelaatbare grenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt overal voldaan. Maatregelen (stiller wegdek of verlagen van de maximumsnelheid) zijn doeltreffend weliswaar doeltreffen en ook plaatsen van extra geluidschermen kunnen doeltreffend zijn. Deze maatregelen zijn echter niet doelmatig en stuiten naar verwachting op bezwaren van stedenbouwkundige aard. Derhalve zijn voor vijf woningen hogere waarden noodzakelijk voor wegverkeerslawaai.
Railverkeer
Ten gevolge van het railverkeer wordt op de gevels van een aantal woningen en bouwlagen die gericht zijn naar het spoor de maximaal toelaatbare grenswaarde overschreden. Daarbij wordt ook op een aantal woningen in het westelijke deel van het plangebied de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voor railverkeer zijn bronmaatregelen in de vorm van snelheidsreductie en hoeveelheid railverkeer door bezwaren van verkeerskundige aard niet wenselijk. Bronmaatregelen (raildempers) en verhogen van het scherm langs het spoor is waarschijnlijk wel doeltreffend, maar voor dit (relatief kleine project) niet af te dwingen bij de spoorbeheerder (ProRail). ProRail heeft aangegeven dat er binnen 3 jaar in ieder geval geen maatregelen aan het huidige scherm of bronmaatregelen aan het spoor ter hoogte van het plangebied zullen worden getroffen. Er kan daarom niet geanticipeerd worden op maatregelen aan het spoor. Dit betekent dat voor de woningen waar de maximale toelaatbare grenswaarden worden overschreden de gevels als dove gevel uitgevoerd dienen te worden en voor de woningen waar (uitsluitend) de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden hogere waarden voor railverkeer aangevraagd dienen te worden.
Hogere waarden
Indien maatregelen aan de bron of in de overdracht redelijkerwijs niet mogelijk of onvoldoende doeltreffend zijn, kunnen in laatste instantie maatregelen aan de woningen worden getroffen. Onderdeel van de aanvraag voor een bouwvergunning zal daarom een onderzoek naar de gevelwering dienen te zijn waarbij aangetoond moet worden dat de binnenwaarde van 33 dB gewaarborgd wordt. In tabel 6.1 in hoofdstuk 6 van het rapport zijn de aan te vragen hogere waarden opgenomen.
Geluidbeleid gemeente Weesp
De gecumuleerde geluidbelasting is maximaal 66 dB. Dit voldoet aan de eisen voor de gecumuleerde geluidbelasting volgens het geluidbeleid. Voor woningen die geen geluidluwe gevel hebben zijn aanvullende maatreglen nodig (geludiwerende spuivoorzieningen).
Geluid vanuit omliggende bedrijven
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om ook de geluidsbelasting vanuit omliggende bedrijven te beschouwen. Daarom is in oktober 2019 door onderzoeksbureau Tauw een akoestisch onderzoek naar het industrielawaai in de omgeving uitgevoerd (zie Bijlage 8).
Uit het nader onderzoek naar bedrijvigheid nabij het plangebied is gebleken dat uitsluitend een formeel knelpunt ten aanzien van de geldende grenswaarden op kan treden voor het bedrijf De Groot Luchtkanalen. Dit is echter door middel maatregelen of het opstellen van voorschriften op te lossen. De maatwerkvoorschriften hebben betrekking op het aanbrengen van een strokengordijn bestaande uit kunststof flappen ter plaatse van de overhead deur in het magazijn (zie Bijlage 9). Het bedrijf heeft aangegeven akkoord te zijn met het aanbrengen van kunststof flappen, waardoor de geluidbelasting op de woningen gereduceerd wordt. Echter ook zonder het treffen van maatregelen bij De Groot lichtkanalen dan wel opstellen van maatwerkvoorschriften zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Maatregelen
Ten behoeve van het reducerende van de geluidbelasting worden in ieder geval de volgende akoestische maatregelen getroffen:
Uit het onderzoek is gebleken dat vanwege het verkeer op de Korte Muiderweg en de Stationsweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 2 dB wordt overschreden. Dat is beduidend lager dan de maximale toelaatbare waarde van 63 dB. Op alle overige wegen wordt voldaan aan de grenswaarde.
De geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer is met maximaal 70 dB op een aantal gevels hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB en maximale toelaatbare waarde van 68 dB. Woningbouw is niet zondermeer mogelijk. Vanwege de overschrijding van zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale grenswaarde dienen maatregelen aan de woningen (woningspecifiek, afhankelijk van de geluidsbelasting) getroffen te worden. Het gaat hierbij o.a. om het toepassen van dove gevels en geluidwerende spuivoorzieningen.
Het ontwerpbesluit Wet geluidhinder voor het vaststellen van hogere geluidswaarden wordt samen met het ontwerpt bestemmingsplan ter inzage gelegd.
In januari 2019 is door onderzoeksbureau dGmR onderzoek verricht naar trillingen van het spoor (zie Bijlage 10). Uit het onderzoek is gebleken, dat in het complex met studio's op 32 meter afstand van het spoor zal worden voldaan aan de SBR-B richtlijnen. In de eengezinswoningen op 32 meter afstand van het spoor kunnen met name op het zuidelijk deel van de kavel, nabij de Vechtbrug, incidenteel kleine overschrijdingen optreden van de streefwaarde in de nachtperiode. Afgaand op het huidige spoorgebruik (verdeling dag/nacht) zal dit hooguit 1 à 2 keer per week optreden. Dit is verwaarloosbaar. Op meer dan 40 meter afstand tot het spoor wordt voor beide bouwtypen geheel voldaan aan de richtlijnen.
In juli 2019 is door onderzoeksbureau dGmR onderzoek verricht naar trillingen van het wegverkeer op de Nijverheidslaan (zie Bijlage 11). Uit het onderzoek is gebleken, dat in de eengezinswoningen op 25 meter afstand van de weg incidenteel kleine overschrijdingen van de streefwaarde in de nachtperiode kunnen optreden. Afgaande op het huidige weggebruik (verdeling dag/nacht) treedt dit hooguit eenmaal per nacht op, meestal net voor 07.00 uur. Op meer dan 50 m afstand tot de weg wordt voor eengezinswoningen voldaan aan de SBR-B. Het te bouwen appartementencomplex staat op meer dan 100 meter afstand van de weg en mede vanwege de zwaardere bouw gelden hiervoor geen extra randvoorwaarden met betrekking tot trillingen van het wegverkeer.
Het vrachtverkeer op deze locatie heeft een relatief grote impact op te verwachten trillingen in de te bouwen woningen. In de camerabeelden zijn geen bijzondere waarnemingen gedaan waaruit een hogere trillingsopwekking te verklaren valt. De hoge trillingsopwekking is dan ook te wijten aan de bodemgesteldheid in combinatie met de rijsnelheid en reguliere oneffenheden in het wegdek, dat er overigens in goed staat bij ligt. Het treffen van verdere maatregelen aan de te bouwen woningen, om trillingen verder te beperken, is niet eenvoudig gezien de al gedane aanbeveling tot het toepassen van ene paalfundering en relatief stijf vloersysteem.
Omdat de streefwaarde uit de SBR-B in de nachtperiode maar incidenteel wordt overschreden zijn verdergaande maatregelen aan de te bouwen woningen ook nauwelijks doelmatig te noemen. Vanwege de geringe en inidentiele overschrijding van de streefwaarde is de sitiuatie als aanvaarbaar te beschouwen.
Om de situatie te optimaliseren is ook gekeken naar de mogelijkheid om de snelheid op de Nijverheidslaan omlaag brengen. De snelheid van het rechtdoor gaande verkeer over de kruising zou daarvoor teruggebracht moeten worden tot maximaal 30 km/u. Om aan de inrichtingseisen, die verbonden zijn aan een 30 km/u regime te kunnen voldoen, dient de gehele weg heringericht te worden. Hieraan zijn hoge kosten verbonden. Bovendien is de weg recentelijk geheel vernieuwd. De kosten hiervan staan dan ook niet in verhouding tot het doel om de trillingssituatie te optimaliseren. Deze wordt immers aanvaardbaar geacht.
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer (Wm) handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m². Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Om de luchtkwaliteit ter plaatse te bepalen, zijn de interactieve kaarten op www.luchtmeetnet.nl geraadpleegd. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit in Weesp en omgeving goed is. Dat geldt zowel voor fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2).
De omvang van de in dit ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is met 115 woning duidelijk geringer van omvang dan de hiervoor genoemde woningaantallen. Daarnaast is voor de woningbouw aan de Weesperwerf in het verkeersonderzoek (zie paragraaf 5.2) aangegeven dat de verkeersgeneratie van de nieuwe situatie kleiner is dan de verkeersgeneratie van de bestaande (planologische) situatie. Dit is te beschouwen als niet-in-betekenende mate.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige ontwerpbestemmingsplan.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en een (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen en een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.
Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.
De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
De locatie ligt binnen 200 m van de spoorlijn Diemen - Weesp waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarnaast ligt de locatie gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichting Smit & Zn. Het is daarom nodig geweest om onderzoek naar de externe veiligheid door onderzoeksbureau Aviv uit te laten voeren (zie Bijlage 12). In het onderzoek worden volgende conclusies getrokken:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Groepsrisico
Het groepsrisico is voor de transportroute in de huidige situatie gelijk aan 0.06 keer de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie is het groepsrisico gelijk aan 0.07 keer de oriëntatiewaarde. Vanuit het Bevt kan de verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.
Wel dient het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.
Plasbrandaandachtsgebied
Voor de spoorlijn geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt op een minimale afstand van 36 meter en valt daarmee buiten het plasbrandaandachtsgebied.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Groepsrisico
Uit volgende afbeelding wordt duidelijk dat het merendeel van het oppervlak onder het invloedsgebied onbebouwd gebied is. Vrijwel alle bebouwing bevindt zich ten westen van de PGS 15-opslag, terwijl de overheersende windrichting zuidwest is, dus van het onderhavige plangebied af.
Figuur 5.14: Invloedsgebied bedrijf Smit & Zn.met PGS 15-opslag
Ontwerpbestemmingsplan Weesperwerf ligt voor de helft binnen het invloedsgebied. Na ontwikkeling van het plangebied neemt de gemiddelde dichtheid binnen het invloedsgebied overdag en 's nachts toe tot 9 respectievelijk 4 personen per hectare.
Volgens tabel 17.1 van de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico geldt voor een opslag als deze een maximaal toelaatbare personendichtheid van 150 personen/ha. De personendichtheden binnen het invloedsgebied van Smit & zn zijn beduidend lager.
Ook in de toelichting van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen wordt gesteld dat op basis van de omgevingssituatie er vanuit kan worden gegaan dat het groepsrisico van de vergunde situatie relatief laag is, in ieder geval (ruim) onder de oriëntatiewaarde.
Op basis van bovenstaande wordt aangenomen dat het bestaande groepsrisico kleiner is dan de oriëntatiewaarde en de eventuele toename van het groepsrisico door het plangebied niet zal leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Geconcludeerd kan worden dat zowel in de huidige als toekomstige situatie het groepsrisico naar verwachting kleiner is dan de oriëntatiewaarde.
Conform artikel 13 van het Bevi dient het groepsrisico uitgaande van Bevi-inrichting Smit & Zn. door het bevoegd gezag (gemeente Weesp) te worden verantwoord.
Het plangebied Weesperwerf ligt op grote afstand van hogedruk-aardgasleidingen die vallen onder werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De gasleiding met het grootste invloedsgebied (W-534-39) (invloedsgebied 400 meter) ligt op een afstand van ruim 2,3 kilometer. Op de onderstaande afbeelding zijn de diverse leidingen weergegeven.
Figuur 5.15: ligging buisleidingen ten opzichte van planlocatie
De nieuwe woningen liggen ver buiten de invloedsgebieden van gasleidingen. Nader onderzoek en een verantwoording van het groepsrisico is daarmee niet nodig.
In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is door de brandweer advies uitgebracht. Voor wat betreft de externe veiligheid vindt men dat deze voldoende verwoord is in dit ontwerpbestemmingsplan. De geplande ruimtelijke ontwikkelingen hebben geen negatief effect op de mogelijkheden tot het bestrijden of beperken van een ramp. De ontvluchting van de bewoners is in voldoende mate van het risico af mogelijk. Ook het bluswater en de bereikbaarheid van de risicobronnen is in voldoende mate afgestemd en de brandweer zal namens de nood- en hulpdiensten aangesloten blijven. Voor de volledige reactie wordt hier verwezen naar Bijlage 13.
Uit het voorafgaande is gebleken, dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit ontwerpbestemmingsplan. Wél dient conform artikel 13 van het Bevi het groepsrisico vanwege de Bevi-inrichting Smit & Zn. te worden verantwoord en dient het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar veroorzaken. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld binnen het wettelijke kader van de Wet milieubeheer.
Door Tauw is onderzoek gedaan naar de inpasbaarheid van de woningen op het bestaande bedrijventerrein. Daarbij is rekening gehouden met de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt voor de verschillende milieucategoriën. Op de onderstaande afbeelding is aangegeven waar welke bedrijfscategorie is toegestaan en welke richtafstand tot woningen daarbij hoort.
Figuur 5.16:milieucontouren
Uit het onderzoek is gebleken dat uitsluitend voor het bedrijf De Groot Luchtkanalen een formeel knelpunt ten aanzien van de geldende grenswaarden op kan treden (zie Bijlage 8). Dit is echter door middel van een maatwerkvoorschrift op te lossen. Het bedrijf heeft aangegeven akkoord te zijn met het aanbrengen van kunststof flappen, waardoor de geluidbelasting op de woningen gereduceerd wordt. Met de overeengekomen aanpassingen kan voor de (bestaande en) nieuwe woningen worden voldaan aan de geldende grenswaarden uit de vergunning en zal er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De bedrijven in de omgeving vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het ontwerpbestemmingsplan.
In voorliggend ontwerpbestemmingsplan worden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer. Het waterbeheer wordt in opdracht van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht uitgevoerd door Waternet.
Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning (op grond van het bestemmingsplan) is een initiatiefnemer wettelijk verplicht om na te gaan of het noodzakelijk is om ook een vergunning aan te vragen op grond van de Keur of de Waterwet bij de waterbeheerder.
Het bestuur van het waterschap heeft de Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zijn op 1 december 2011 in werking getreden. In het Keurbesluit Vrijstellingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is. Wanneer de activiteit onder een verbod van de Keur valt en er geen vrijstelling op rust dan moet een vergunning worden aangevraagd. Het waterschap beoordeelt de vergunningsaanvraag en bepaalt de voorwaarden met behulp van de beleidsregels Keurvergunningen. Als regelgeving is ook de Waterschapswet van toepassing.
Kaderrichtlijn water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-stille principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Watervisie 2021, met het Uitvoeringsprogramma 2016-2021
Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie 2021 vervangt het Waterplan 2010-2015. De Watervisie biedt een doorkijk voor het provinciale regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. Het toekomstige waterbeleid wordt gekenmerkt door het integrale karakter; de Watervisie maakt meer dan voorheen onderdeel uit van het (strategisch) omgevingsbeleid.
Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021 “Waterbewust en waterrobuust”
Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn 'duurzaam' en 'kosteneffectief'. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. In het Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021 zijn de volgende strategische doelen voor de langere termijn (2030) opgenomen:
Om de strategische doelen te behalen ligt de focus van het Waterschap (AGV) op onder andere de volgende punten:
In het waterbeheerplan legt het waterschap beleidsdoelen, maatregelen en kosten op hoofdlijnen vast. Het beleid van het waterschap is uitgewerkt in beleidsnota's per thema of taak. In een watergebiedsplan vindt de verdere beleidsuitwerking plaats voor een deel van het beheergebied van het waterschap. Het beleid in het waterbeheerplan is het uitgangspunt voor de watergebiedsplannen, die leiden tot peilbesluiten en waterinrichtingsplannen, en voor stedelijke waterplannen die gemeenten in afstemming met het waterschap maken.
De Keur, en Beleidsregels
De Keur is een eigen verordening van het Waterschap die van oudsher zo heet. De Keur dient ter bescherming van de waterhuishoudkundige infrastructuur, de waterkeringen en de handhaving van het waterpeil. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden een watervergunning worden verleend. Het bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de nu vigerende Keur vastgesteld: de Keur AGV 2017, met het Keurbesluit Vrijstellingen, en de Beleidsregels.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in stedelijk gebied meer dan 1.000 m2 verhard oppervlak aan te brengen. Bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak dient voldoende ruimte gereserveerd te worden voor de opvang van regenwater (minimaal 10%), tenzij het regenwater op een andere wijze wordt opgevangen en opgeslagen of gebruikt.
Watercompensatie
Vanuit Waternet / gemeente is een statische berging vereist van 70 mm per vierkante meter. Waternet heeft ook aangegeven dat wanneer er één vierkante meter extra water wordt gegraven dit gelijk staat aan 10 m² bergend oppervlak.
Roseboom-Ede heeft door civieltechnisch adviesbureau Drong een riooltoets op laten stellen (zie Bijlage 14). Met de ontwikkeling van het project bedraagt de totale toename van verhard oppervlak 12.873 m2. Op basis van de bergingseis van Waternet van 70 mm over de toename van verhard oppervlak, dient er totaal circa 901 m3 hemelwater geborgen te worden. Dit wordt als volgt opgelost:
Binnen het plangebied worden de bestaande watergangen met 317 m2 uitgebreid. Buiten het plangebied (aan de noordzijde langs de begraafplaats Landscroon) - maar binnen het peilgebied van Waternet- wordt 527 m2 extra wateroppervlak gerealiseerd (zie figuur 5.17 en Bijlage 15). Samen bedraagt dit 844 m2 extra wateroppervlak. Dit staat gelijk aan 591 m3.
Figuur 5.17: waterberging, bestaand en nieuw water
Aan de noordzijde van het plangebied wordt een deel van de parkeerplaats waterbergend ingericht. Deze parkeerplaats kan 239 m3 water bergen. In het bergingsriool kan tevens nog 94 m3 water geborgen worden. In totaal is er voor 924 m3 waterbergend capaciteit, en daarmee een overcapaciteit van 23 m3 ten opzichte van de norm van 901 m3.
Grondwater
Er worden geen ondergrondse constructies gerealiseerd, waardoor er geen veranderende invloed is op de ondergrondse grondwaterstromen.
De hiervoor beschreven waterberging wordt in dit ontwerpbestemmingsplan verzekerd door het opnemen van de bestemming 'Water' in regels en verbeelding.
In de fase van het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan heeft mondeling overleg met AGV plaatsgevonden. Tevens heeft AGV de conceptversie beoordeeld alvorens het voorontwerp ter inzage is gelegd.
Natuur en groen worden over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel binnen als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en een rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving inzake natuur, flora en fauna. Zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten kennen wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenoemde speciale beschermingszones (“Natura 2000” gebieden) aangewezen.
Gebiedsbescherming was in het Nederlands recht geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 is hiervoor de Wet Natuurbescherming in de plaats gekomen. Daarnaast is er ook sprake van juridische natuurbescherming via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en provinciale ruimtelijke omgevingsverordeningen. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden is. Inmiddels is de EHS opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen het NNN zijn ook de door de Europese Unie vastgestelde Natura 2000 gebieden van groot belang.
Door bureau Waardenburg is in 2018 een ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 16. In het onderzoek zijn de effecten van de ingreep onderzocht. Door de uitbreiding van het plangebied met een strook (zie figuur 4.18), waarin zich een smalle sloot bevindt, is het onderzoek in 2019 uitgebreid en aangevuld, zie Bijlage 17.
Figuur 4.18: uitbreiding plangebied (blauw gearceerd)
Planten
Op grond van verspreidingsgegevens (NDFF) en het veldonderzoek wordt geconcludeerd zich in het plangebied geen beschermde plantensoorten bevinden.
Vissen
In het plangebied is een smalle sloot aanwezig. In deze sloot zijn alleen tiendoornige stekelbaarzen gevangen. De weinige doorstroming, de sterke beschaduwing, het gebrek aan waterplanten en de matige water- en waterbodemkwaliteit maken deze sloot niet geschikt voor beschermde vissoorten.
Amfibieën
Grond- en graafwerkzaamheden kunnen algemeen voorkomende amfibieën van het ‘Beschermingsregime andere soorten’ treffen. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Voor onderhavig plan is dus geen ontheffing nodig. Het betreft algemeen voorkomende soorten (lokaal, regionaal en landelijk) en het aantal dieren dat potentieel gemoeid is met de (lokale) ingreep is beperkt. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is daarom niet in het geding.
Rugstreeppad
Door recente werkzaamheden is het plangebied mogelijk geschikt geworden voor de rugstreeppad. Deze soort is bekend uit de omgeving. Om vestiging te voorkomen is het essentieel er voor te zorgen dat in het gebied geen waterplassen voor langere tijd blijven staan. Mocht dit toch gebeuren dan is het noodzakelijk voor de werkzaamheden nader onderzoek uit te voeren naar de rugstreeppad.
Om de hiervoor beschreven conclusie uit 2018 te verifiëren is het volledige plangebied in 2019 nogmaals bekeken. Anders dan in 2018 is in 2019 vrijwel het gehele terrein volledig dichtgegroeid met riet, opschietende wilgen, ruigtekruiden en diverse grassoorten. De vegetatie is dusdanig dicht dat ze ongeschikt is voor de rugstreeppad. Deze soort heeft open terrein of (zeer) lage vegetaties nodig om effectief te kunnen jagen. Het voorkomen van de rugstreeppad is dan ook niet te verwachten. Na het bodemonderzoek, waarbij zwaar materieel is ingezet, was er kans op het ontstaan van voortplantingslocaties. Open, ondiepe plassen zijn het ultieme voorplantingshabitat voor rugstreeppadden. Bij het bezoek in 2019 waren dergelijke plassen niet aanwezig en door het snelle herstel van de vegetatie is de mogelijkheid van het ontstaan van open plassen nu uitgesloten.
Door de afwezigheid van geschikt habitat wordt dan ook niet verwacht dat rugstreeppadden in het plangebied aanwezig is.
Reptielen
Van de ringslang zijn alleen waarnemingen van zwervende dieren bekend aan de zuidoever van de Vecht. Uit de directe omgeving van de uitbreiding van het plangebied zijn geen waarnemingen bekend. Omdat in de uitbreiding van het plangebied en de directe omgeving weinig oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor vis en amfibieën (het voedsel van de ringslang) is het plangebied en omgeving niet geschikt als foerageergebied. De aanwezigheid van een populatie van deze soort kan dan ook worden uitgesloten.
Grondgebonden zoogdieren
Met het bebouwen van het plangebied gaat een belangrijk deel aan potentieel foerageergebied voor kleine marterachtigen verloren. Het is echter de vraag of deze daadwerkelijk aanwezig zijn en gebruik maken van het plangebied. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat zich geen kleine marterachtigen in het gebied bevinden, zie Bijlage 18. Er zijn wel andere soorten geregistreerd zoals bosmuis, bruine rat en kleine zangvogels, maar deze zijn niet beschermd.
Grond- en graafwerkzaamheden kunnen algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren van het ‘Beschermingsregime andere soorten’ treffen. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en is dus geen ontheffing nodig. Het betreft algemeen voorkomende soorten (lokaal, regionaal en landelijk) en het aantal dieren dat potentieel gemoeid is met de (lokale) ingreep is beperkt. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is daarom niet in het geding.
Vleermuizen
Van de uitbreiding van het plangebied zijn geen waarnemingen van vleermuizen bekend. In de directe omgeving zijn diverse, recente (< 10 jaar) waarnemingen bekend van gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. De rosse vleermuis is recent eenmalig waargenomen (data NDFF).
De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de uitbreiding van het plangebied is niet uitgesloten. In de uitbreiding van het plangebied staan diverse bomen waarvan niet kan worden uitgesloten dat er holtes aanwezig zijn die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Door de dichte houtsingel is er meer beschutting en kunnen geschikte microklimaten ontstaan. Het gaat hierbij met name om (paar)verblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuizen, die vrij veel in Weesp voorkomt. Deze kleine vleermuissoort heeft aan kleine holtes/spleten genoeg voor de vestiging van een paarverblijfplaats. De aanwezigheid van grotere vleermuiskolonies lijkt niet waarschijnlijk. De aanwezige bomen waren overzichtelijk genoeg om dergelijke potentiële verblijfplaatsen vast te stellen vanaf de grond. De groep van vier essen in het noordelijk deel van de uitbreiding lijken niet geschikt als verblijfplaats door de winderige ligging en de relatieve openheid van de bomen. Hierdoor kunnen geen geschikte microklimaten ontstaan. De uitbreiding van het plangebied vormt potentieel onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen De aanwezigheid van water en opgaande beplanting maken de houtsingel en de sloten geschikt als foerageergebied. Het betreft – op basis van de aard en omvang en de omgeving - geen essentieel foerageergebied (d.w.z. essentieel voor het functioneren van een verblijfplaats). Er zijn in de omgeving genoeg uitwijkmogelijkheden aanwezig, zoals de begraafplaats en de oevers van de Vecht. De houtsingel vormt mogelijk een vliegroute voor met name de gewone dwergvleermuis, ruide dwergvleermuis en de laatvlieger. Dit is geen essentiële vliegroute, er zijn voldoende alternatieven.
Vogels
Grond- en graafwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Effecten van de voorgenomen ingreep op soorten met een jaarrond beschermd nest zijn uitgesloten. Voor deze soorten heeft het plangebied namelijk geen betekenis.
Andere soorten
Negatieve effecten op andere beschermde soorten als gevolg van de voorgenomen ingreep zijn uitgesloten. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied namelijk geen betekenis.
Beschermde gebieden en stikstofdepositie
Het dichtsbijgelegen Natura2000-gebied is het Markermeer & IJmeer op circa 2 kilometer afstand. Dit gebied is niet stikstofgevoelig. Op circa 3 kilometer afstand, ten oosten van de planlocatie, ligt het beschermde Natura 2000-gebied Naardermeer dat wel stikstofgevoelig is. Natura 2000-gebied Botshol ligt ten zuiden van de planlocatie, op een afstand van ruim 8 kilometer en is ook stikstofgevoelig.
In november 2019 is door onderzoeksbureau Els & Linde een Aerius berekening uitgevoerd om het effect van het project op stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in kaart te brengen (zie . Hierbij is zowel de bouwfase als de gebruiksfase berekend. Uit de berekening is gebleken dat het project geen negatief effect heeft op stikstofdepositie. Dat geldt zowel voor de bouw- als de gebruiksfase.
Beoordeling Wet natuurbescherming
Voor het vernietigen van nesten die in gebruik zijn en het verstoren van in gebruik zijnde nesten van vogels zodanig dat broedsels mislukken is geen ontheffing mogelijk. Het vernietigen en verstoren van in gebruik zijnde nesten moet worden voorkomen (zie randvoorwaarden hieronder).
Een ernstige aantasting van het leefgebied van kleine marterachtigen is binnen de provincie Noord-Holland een overtreding van de Wnb artikel 3.10. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling en moet een ontheffing worden aangevraagd op het belang van ‘ruimtelijke ingrepen en ontwikkeling’.
Randvoorwaarden voor werkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep
Nader onderzoek
Nader onderzoek heeft uitgewezen dat zich geen kleine marterachtigen in het plangebied bevinden.
Aanbevelingen
Het wordt aanbevolen in de bouwplannen voorzieningen op te nemen voor vleermuizen om een bijdrage te leveren aan een duurzame instandhouding van vleermuizen.
De in dit ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling wordt een duurzame en toekomstbestendige woonbuurt met aandacht voor welzijn en een gezond woon- en leefklimaat.
Het stedenbouwkundig plan kent autovrije woonstraten met voorzieningen die toekomstige bewoners stimuleren om elkaar te ontmoeten zoals bankjes aan de woningen en plekken om te zitten bij de speelplek in de groenstrook.
Het woonprogramma bestaat uit studio's en grondgebonden woningen met verschillende breedte en verdiepingen en daardoor een verscheidenheid aan woonoppervlakten. Het programma is daarmee voldoende divers om verschillende doelgroepen aan te spreken zoals starters, doorstromers, alleenstaanden en gezinnen. In potentie wordt daarmee een sociaal duurzame woonbuurt ontwikkeld.
25% van de woningen valt in het sociale segment en zullen worden uitgevoerd als sociale huurwoningen of sociale koopwoning. 8% van de woningen valt in het in middensegment en zullen als zodanig worden uitgevoerd als middeldure huurwoning. De overige woningen vallen in de vrije sector huur en vrije sector koop.
Het stedenbouwkundig plan stimuleert ook toekomstige bewoners om te lopen. Het parkeren van de auto kan enkel aan de randen van de nieuwe woonbuurt. Het parkeerterrein langs de Nijverheidslaan wordt circa 35 cm lager aangelegd dan het peil van de woningen, zodat er vanuit de woningen minder zicht is op geparkeerde auto's.
Ook de aanwezigheid van hinder gevend geluid is bepalend voor de kwaliteit van de leefomgeving. Er worden diverse maatregelen getroffen om het binnenklimaat van de woning te laten voldoen aan de vereisten van het bouwbesluit. Langs de Nijverheidslaan zal een geluidscherm worden geplaatst, afgewerkt met duurzame kokosvezels omwikkelde buizen die een ideale aanhechting vormt voor diverse soorten klimplanten.
Vanwege de nabije ligging van de spoorlijn Weesp – Almere / Amersfoort heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar trillingen. Uit dit onderzoek is gebleken dat voor een beperkt aantal woningen, een enkele keer per week, een theoretische overschrijding plaatsvindt t.o.v. de SBR richtlijn trillingen. Het betreffen de woningen op het zuidelijke deel, parallel aan het spoor. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat deze woningen in praktijk weinig tot geen hinder zullen ondervinden van trilling. Het negatieve effect van trilling op het woon-en leefklimaat in de nieuwe woonbuurt is daarom verwaarloosbaar.
De bodem van het terrein zal worden gesaneerd hetgeen een verbetering is voor het leefklimaat.
De grondgebonden woningen worden uitgevoerd met een EPC van 0,2. De energetische kwaliteit is daarmee beter dan de wettelijke EPC van 0,4 conform het vigerende bouwbesluit. Op basis van volkshuisvestelijke argumenten en in het kader van de betaalbaarheid geldt de 0,2 eis niet voor de appartementen, deze worden derhalve conform het vigerende bouwbesluit uitgevoerd. De woningen worden gasloos gebouwd en krijgen geen aansluiting op het gasnetwerk. De woningen worden op koude dagen verwarmd en op warme dagen gekoeld met een warmtepompinstallatie met bodembron. Tevens zullen de woningen worden voorzien van zonnepanelen, een hoogwaardige isolatie en een ventilatiesysteem met warmteterugwinning.
Naast de energetische kwaliteit van de gebouwen is ook aan klimaatadaptie gedacht door toepassing van een gescheiden rioleringsstelsel. Er wordt een robuust watersysteem gecreëerd met voldoende capaciteit voor waterberging tijdens piekmomenten. Zo bevinden zich op diverse plekken in het plan wadi's en worden de watergangen rondom het plan verbreedt. Op deze manier wordt een robuust watersysteem gecreëerd met voldoende bergingscapaciteit.
Centraal in het plan wordt een groenstrook aangelegd met beplanting en speelgelegenheid. Op diverse plekken in en rondom het project worden bomen geplant.
De buurt wordt door de aanleg van een veilige fietsverbinding aangetakt op het bestaande fietsnetwerk van de gemeente. Het wordt voor toekomstige bewoners mogelijk gemaakt om dagelijks activiteiten met de fiets af te doen.
Er wordt actief ingezet op het voorkomen van het bezit van een tweede auto door een systeem van elektrische deelauto's. In de basis worden de deelmobiliteit via pay-per-use ingezet. Bewoners kunnen echter ook een mobiliteitsabonnement afsluiten waardoor ze korting krijgen op het gebruik van de deelmobiliteit. Mede gezien de ligging nabij het station is het aannemelijk dat deze trend (van eigendom naar gebruik) zal aanslaan.
Bij de parkeerplaatsen zullen elektrische laadpalen worden aangebracht.
Waar mogelijk wordt verwerking en hergebruik van materialen gestimuleerd. Ook worden tweedehands bouwmaterialen toegepast. Indien leverbaar zal voor een deel van de bestrating gebruik worden gemaakt van hergebruikte straatstenen.
Door bouwafval te scheiden op de bouwplaats kunnen materialen optimaal worden hergebruikt of gerecycled. Zo wordt betonpuin grotendeels verwerkt tot menggranulaat en word een deel hergebruikt in nieuw beton. Hout is een hernieuwbare grondstof en goed toepasbaar binnen circulair bouwen. Hout dat wordt toegepast heeft een FSC keurmerk en is afkomstig uit goed beheerde bossen. Een groot deel van houten bouwproducten wordt hergebruikt in een ander bouwwerk of bouwproduct.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen dan voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betrof het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd in werking getreden, naar aanleiding van een wijziging van de Europese Richtlijn m.e.r. Deze wijziging heeft tot gevolg dat voor elke vergunningsaanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is de volgende procedurestappen doorlopen moeten worden:
Dit ontwerpbestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. Het plan blijft ver onder de drempel van 2.000 woningen. Er worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht, zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat. In dat kader is ook een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 20). De gemeenteraad dient voor ter inzage legging een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.
In het kader van dit ontwerpbestemmingsplan zijn alle relevante milieueffecten onderzocht. De herontwikkeling leidt niet tot een bijzondere toename aan nieuwe emissies of een bijzondere nieuwe verkeersaantrekkende werking. Integendeel: De herontwikkeling leidt tot de transformatie van een bedrijventerrein tot een woonbestemming. Vrije ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied wordt duurzaam ingevuld en benut. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid van het plangebied die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling. Daarnaast zorgen de nieuwe woningen voor een beter leefmilieu dan de hiervoor toegestane bedrijven. Dat heeft ook een positief effect op bestaande woonbuurten in de omgeving.
De conclusie is dat de herontwikkeling van het bedrijfsperceel geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben en dat daarom geen m.e.r. of m.e.r. beoordeling hoeft te worden uitgevoerd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels en hoe de voorliggende ontwikkeling van woningen hierin wordt vertaald. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing en uitleg van het plan en bepaalde bestemmingen en regels. De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat en hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelregels en de algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
In het ontwerpbestemmingsplan is een aantal binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen om een bepaalde mate van flexibiliteit te verkrijgen. Aan de afwijkingsmogelijkheden zijn voorwaarden verbonden waaraan getoetst dient te worden. De aanvrager van de omgevingsvergunning dient aantoonbaar aan de voorwaarden te voldoen, waarna deze onderbouwing ambtelijk wordt getoetst.
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels en/of een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het is een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. In dit ontwerpbestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
De bestemming Groen is onder meer gebruikt voor o.a. fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen of speelvoorzieningen. Ten aanzien van het bouwen geldt dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Deze bestemming geldt voor wegen, straten en voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van bestemmingsverkeer alsmede voor verblijf en verplaatsing gericht op de aangrenzende bestemmingen met de daarbij behorende (parkeer)voorzieningen. Daarnaast zijn in de bestemming ook geluidsschermen toegestaan.
Ten aanzien van het bouwen geldt dat slechts gebouwen zijn toegestaan voor nutsvoorzieningen. Daarnaast is voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de bouwhoogte op 10 meter vastgelegd.
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van watergangen, waterhuishouding, waterberging en waterbeheersing.
Betreffende gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van grondgebonden woningen, groen- en speelvoorzieningen, tuinen en geluidwerende voorzieningen. Verder zijn hier ook aan huis gebonden beroepen of bedrijven toegestaan. Voor de grondgebonden woningen geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning.
Hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 10-12 meter. Voor pergola's geldt een bouwhoogte van maximaal 2,25 meter en voor overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, maximaal 5 meter.
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van gestapelde woningen, groen- en speelvoorzieningen, tuinen en geluidwerende voorzieningen. Verder zijn hier ook aan huis gebonden beroepen of bedrijven toegestaan. Voor de gestapelde woningen geldt een parkeernorm van 0,54 parkeerplaatsen per woning.
Hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 15 meter. Incidenteel is een hoogteaccent van 18 meter toegestaan. Voor pergola's geldt een bouwhoogte van maximaal 2,25 meter en voor overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, maximaal 5 meter.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
De bestemmingen Waarde - Archeologie geldt voor het hele plangebied. Bouwen is hier ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop zijn grondroerende werkzaamheden tot 0,60 m -mv (1,21 m - NAP) en fundering op palen dieper dan 0,60 m -mv (1,21 m - NAP), conform de bevindingen van het uitgevoerd booronderzoek (Bijlage 6).
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
In verband met de aanwezigheid van waterkeringen in het plangebied is aan enkele bestemmingen een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, waardoor de belangen van de waterbeheerder worden veiliggesteld. Binnen deze zone 'Waterstaat - Waterkering' is de Keur van kracht. Alle bouw- en graafwerkzaamheden zijn verboden en dienen te worden getoetst door het Waterschap of deze de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, voordat een vergunning wordt afgegeven.
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Het betreft regelingen ten aanzien van dakkapellen en dakterrassen. Tevens is in dit artikel bepaald hoe omgegaan wordt met bestaande maten in het plangebied die afwijken van de in dit ontwerpbestemmingsplan toelaatbaar gestelde maten.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Aanvullend zijn in het plan regels gesteld ten aanzien van het gebruik. In dit artikel is een aantal gebruiksmogelijkheden voor het gehele plan uitgesloten (tenzij daarvoor een uitzondering is gemaakt). Verder bevat dit artikel de voorwaarden voor aan huis gebonden beroepen en bedrijven. Deze voorwaarden zijn conform het huidige gemeentelijke beleid ten aanzien van de aan huis gebonden beroepen en bedrijven.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen de verschillende ontwerpbestemmingen voor archeologie aan te passen indien aangetoond is dat de veronderstelde waarden niet aanwezig zijn of in mindere mate aanwezig zijn.
In dit artikel is bepaald dat de in het plan genoemde wet- en regelgeving moet worden gelezen zoals die op het moment van tervisie leggen van het ontwerpbestemmingsplan geldt.
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De gemeentelijke kosten worden verhaald door de uitgifte van de grond. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, zodat er daarom geen exploitatieplan vastgesteld moet worden.
De woningen zullen worden gebouwd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Hiervoor zijn voldoende financiële middelen beschikbaar, waardoor het ontwerpbestemmingsplan economisch uitvoerbaar wordt geacht.
Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is gelegenheid tot vooroverleg geboden met betrekking tot het concept ontwerp bestemmingsplan “Woningbouw Nijverheidslaan”. Gelet op de aard en inhoud van het plan zijn de onderstaande instanties per mail van 11 februari 2020 uitgenodigd om binnen een termijn van 4 weken te reageren:
Van deze 6 instanties hebben er 5 tijdig gereageerd. Rijkswaterstaat heeft niet gereageerd. Wij gaan ervan uit dat zij geen opmerkingen hebben op het concept ontwerp bestemmingsplan.
De overige reacties zijn in de 'Notitie Vooroverlegreacties' samengevat en voorzien van een gemeentelijke beoordeling en conclusie (zie Bijlage 21). De reacties hebben tot een aantal aanpassingen geleid. Het gaat hierbij om de volgende aanpassingen:
Toelichting
Regels/Verbeelding
In de jaren 2017, 2018 en 2019 hebben diverse (informatie) bijeenkomsten plaatsgevonden, om belanghebbende bewoners en bedrijven over de plannen voor de in dit ontwerpbestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen te informeren. Er hebben zowel collectieve als individuele gesprekken plaatsgevonden. Naar aanleiding van de gesprekken en consultaties is het oorspronkelijke plan op een aantal onderdelen aangepast:
Na de behandeling van het plan in de gemeenteraad op 11 juli 2018 zijn onderwerpen als een groene speelruimte, klimaatbestendigheid, een veilige fiets-voetgangers verbinding, ondergrondse afvalopslag, de inbreng van de ondernemers op het bedrijventerrein en het opnemen van een anti speculatiebeding uitgewerkt en opgenomen in het voorliggende plan. Er zijn vier grondgebonden woningen geschrapt om een centraal in het plan gelegen groene speelruimte te creëren. Op aandringen van de ondernemers zijn er zes grondgebonden woningen geschrapt omdat de ondernemers aandrongen toch vooral geen woningen te bouwen op de hoek Korte Muiderweg en Nijverheidslaan. Door deze planaanpassingen zijn er in totaal 10 grondgebonden woningen vervallen.
Door het schrappen van 6 woningen op de hoek Nijverheidslaan/Korte Muiderweg wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar van de ondernemers dat op enkele meters afstand vanaf de Nijverheidslaan woningen worden gebouwd. Door deze planwijziging worden de nieuwe woningen in het verlengde van de zijgevel van de bestaande woning aan de Korte Muiderweg 8A op eenzelfde afstand van de Nijverheidslaan gebouwd. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de geluidwerendheid van de nieuwe woningen aanmerkelijk hoger is dan jaren '30 woningen aan de Korte Muiderweg.
Verder is de mogelijkheid opgenomen om de woningen aan de Nijverheidslaan te voorzien van een extra bouwlaag op de tweede verdieping met de mogelijkheid van een beroep aan huis of een lichte vorm van bedrijvigheid zonder milieuzone op de begane grond. Door een dergelijke mogelijkheid op te nemen ontstaat er een zekere overgangszone tussen de woningen en de bestaande bedrijven. Hiermee is tegemoet gekomen aan het geluid van de ondernemers een soort van overgang te realiseren.
Tenslotte zal een bepaling in de koopovereenkomst voor de toekomstige bewoners worden opgenomen waarin duidelijk wordt gemaakt dat zij bekend zijn met hun omgeving en de situering die grenst aan het bedrijventerrein. Hiermee aangegeven dat er op verschillende manieren rekening is gehouden met de aanwezigheid van de bedrijven om te voorkomen dat zich in de toekomst klachten voordoen. Deze bepaling zal in de anterieure overeenkomst worden opgenomen.
Ten aanzien van de veiligheid voor langzaam verkeer wordt op de bouwkavel een vrij liggende langzaam verkeersroute gemaakt naar de Korte Muiderweg.
In aanvulling hierop zal langs de Nijverheidslaan ter hoogte van het project een geluidsscherm met kokosvezel (met een hoogte van circa 2 meter) worden geplaatst. Mogelijk dat dit scherm ook ter plaatse van het parkeerterrein behorend bij de naastgelegen kantoorpanden aan Nesland zal worden doorgezet.
Voor de bewoners die met hun woningen grenzen aan het plan is het woningtype parallel aan de bestaande woningen gewijzigd van “ 3 lagen met plat dak” naar “ 2 lagen met mansarde kap”. Het woningtype 3 lagen met plat dak was voorzien van een dakterras aan de achterzijde. Vanaf dit dakterras zou er volgens de bewoners zicht zijn in hun achtertuin. Door wijziging van dit type wordt dat voorkomen.
Daarnaast zullen er voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de tijdens bouw- en civiele werkzaamheden de grondwaterstand ter plaatse van de bestaande woningen zal fluctueren.
Tevens zal er rondom de bestaande woningen gebruik worden gemaakt van boorpalen zodat deze funderingswerkzaamheden geluidsarm en trillingsvrij kunnen worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal er een zogenaamde nul-meting plaatsvinden. Dit betreft een opname van de bouwkundige staat van de woningen door een gecertificeerd bureau. De resultaten worden vastgelegd in een opnamerapport.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter visie gelegd. Een ieder kan in deze periode een zienswijze indienen.