Inhoudsopgave
Artikel 2 Relatie met het geldende bestemmingsplan
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het Wijzigingsplan Rijperweg 21 te Sint Maarten met identificatienummer NL.IMRO.0441.WPLGHRIJPERWEG21-VA01 van de gemeente Schagen;
1.2 moederplan:
het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Harenkarspel' vastgesteld op 18 december 2012;
1.3 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
Artikel 2 Relatie met het geldende bestemmingsplan
Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn;
-
het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
bedrijfsgebouwen mogen uitsluiten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
de afstand van gebouwen tot de perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, met uitzondering van 30% van de bedrijfsgebouwen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak bedraagt per bedrijf niet meer dan het bestaande aantal;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van stolpvormige woningen niet meer mag bedragen dan 11,5 m;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 225 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoningen, met uitzondering van stolpvormige woningen, mag niet meer bedragen dan 15 m, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
de afstand van de gevel van een bedrijfswoning tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de totale gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van de hijsinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – scheepswerf’ mag niet meer bedragen dan 10 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.2, sub a, onder 4 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
lid 3.2, sub a, onder 5, voor een dakhelling van minder dan 15o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
lid 3.2, sub b, onder 3, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6,5 m en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
-
lid 3.2, sub b, onder 4, voor een dakhelling van minder dan 30o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
lid 3.2, sub c, onder 2, voor een tijdelijk grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m² aan bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in lid 3.5;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en/of escortbedrijven;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten ten behoeve van transport, distributie of industrie;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van zaken of goederen die geen verband houden met de bedrijfsvoering van het bedrijf dat op het perceel gevestigd is;
-
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m².
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub f en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
er geen sprake is van een zelfstandige woning;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Tuin’, ‘Verkeer’ en/of ‘Wonen’, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de artikelen 13 (‘Tuin’), 14 (‘Verkeer’) en 17 (‘Wonen’) van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de vorm (ligging) van het bouwvlak wordt veranderd, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van het bestaande bouwvlak niet mag worden vergroot;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van dit artikel van overeenkomstige toepassing is.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, met dien verstande dat:
-
de wijziging gelet op de bedrijfsvoering van het bedrijf noodzakelijk is;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de artikel 3 (‘Agrarisch met waarden’) van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel overeenkomstige toepassing is.
-
De onder a tot en met c genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
het rooien of vellen van houtopstanden;
-
de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 500 m²;
-
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,50 m;
-
het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 m;
-
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
-
welke het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
welke reeds in uitvoering zijn ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
-
welke plaats vinden in of op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
-
waarbij geen grondroerende werken en/of werkzaamheden groter dan 500 m² plaatsvinden dan wel waar grondroerende werken en/of werkzaamheden plaatsvinden groter dan 500 m² maar niet dieper dan 0,50 m onder het bestaande maaiveld;
-
welke plaatsvinden in of op gronden waar uit archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een deskundige op het gebied van archeologie, is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.4.3 Voorwaarden
De in lid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het Wijzigingsplan Rijperweg 21 te Sint Maarten”.
