direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Breelandsweg 9 te Sint Maarten
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Fa. G.A. Goudsblom is voornemens te gaan uitbreiden met een nieuwe loods, aan de achterzijde van reeds bestaande bebouwing op het perceel behorende bij Breelandsweg 9 te Sint Maarten. Daarnaast is het plan om het bestaande logiesverblijf voor werknemers te slopen, de bestaande bedrijfswoning om te bouwen tot logiesverblijf en een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. Om deze wijzigingen kunnen realiseren dient het bestaande bouwvlak vergroot te worden en van vorm te veranderen. Dit is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid binnen het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid het bouwvlak te vergroten tot een totale oppervlakte van 2 hectare en de vorm van het bouwvlak te wijzigen. De uitvoerbaarheid wordt in voorliggend wijzigingsplan gemotiveerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft een deel van de bedrijfsgronden op het adres Breelandsweg 7 -11 te Sint Maarten, in de gemeente Schagen. Kadastraal staan de percelen bekend als gemeente Sint Maarten, Sectie E, nummers 1382, 1383, 1384, 1385, 1343, 490, 575, 1703 en 1704 . Het plangebied ligt ten zuidwesten van het dorp Sint Maarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Begrenzing van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Ligging van het plangebied (Bron: Google Earth Pro)

1.3 Geldende juridisch-planologisch kader

Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel
Het geldende bestemmingsplan is het 'Landelijk Gebied Harenkarspel' (vastgesteld op 11 december 2013). Het plangebied heeft in dit plan de enkelbestemming 'agrarisch met waarden'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' op deze gronden van toepassing en is er een gebiedsaanduiding 'cultuurhistorische waardevolle verkaveling' aanwezig.

Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat uitsluitend de eerste bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
  • b. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • c. productiegerichte paardenhouderijen;
  • d. behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen,

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'
De archeologische waarden in het plangebied worden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden en de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen. Bij het bouwen van bouwwerken groter dan een oppervlakte van 500 m2 en waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld dient aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Gebiedsaanduiding 'Cultuurhistorisch waardevolle verkaveling'
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waardevolle verkaveling’ sloten en andere waterlopen te dempen of (ver)graven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Het geldende bestemmingsplan op ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het wijzigingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft een aantal terreindelen en agrarische percelen rondom de huidige bedrijfsloodsen van Fa. G.A. Goudsblom op het adres Breelandsweg 9 te Sint Maarten. Op het terrein van Breelandsweg 9 staat een woning welke gebruikt als logiesverblijf van tijdelijke arbeidsmigranten. Aan de zuidkant van het bloembollenbedrijf staat een bedrijfswoning. De percelen direct grenzend ten noorden van de bedrijfsbebouwing bestaan uit een braakliggende strook met grasland waar op dit moment geen bebouwing aanwezig is. Aan de oostkant van het plangebied loopt de Breelandsweg. Het bestaande bouwvlak in het plangebied heeft een grootte van 1,5 ha. Onderstaand figuur geeft de bestaande situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0004.png"

Figuur 4. De bestaande situatie in het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Bouwvlak
Het bouwvlak zal worden vergroot tot 2,0 hectare (zie figuur 5). Dit is de benodigde extra ruimte om de toevoeging van een loods, de ontsluiting van het terrein en de nieuw te bouwen bedrijfswoning goed in te kunnen passen.

Uitbreiding loods
Aan de westzijde van de bestaande loodsen, wordt een nieuwe bedrijfsloods gebouwd van 36 x 100 meter. De uitbreiding bestaat uit een loods welke zal worden gebruikt voor opslag.

Huisvesting tijdelijke werknemers en bouw nieuwe bedrijfswoning
Omdat door de erfverandering de bedrijvigheid verschuift van de oprit bij nummer 9 naar de oprit bij nummer 7 staat het huidige logiesverblijf in de weg. Het logiesverblijf wat in de bestaande situatie wordt gebruikt voor de huisvesting van tijdelijke werknemers zal dus worden gesloopt (in figuur 5 weergegeven in het grijs) . In de toekomstige situatie zullen de tijdelijke werknemers worden gehuisvest in de bedrijfswoning op nummer 9,aan de zuidkant van het plangebied (geel omlijnd in figuur 5) welke daarna dienst zal gaan doen als logiesverblijf. Er zal een vervangende bedrijfswoning worden gebouwd aan de noordrand van het plangebied, op nummer 7(het gele vlak in figuur 5).

Parkeren en ontsluiting
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplekken voor medewerkers van het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0005.png"

Figuur 5. Plangebied met de gewenste uitbreiding en het huidige bebouwingsvlak

2.3 Landschappelijke inpassing

Visie landschappelijke inpassing
In de voormalige gemeente Harenkarspel zijn in het verleden in het kader van de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied meerdere uitbreidingsverzoeken voorgekomen. Om te voorkomen dat voor elk afzonderlijk verzoek een andere oplossingsrichting ontwikkeld wordt, is een visie ontwikkeld voor de landschappelijke inpassing en de invulling/ordening van een erf.

De visie is het realiseren van een zo compact mogelijk erf, met een eenvoudige rechthoekige vorm, dat onderverdeeld is in een woon- en werkgedeelte (achter of naast elkaar) en ingericht is met eenduidige en op elkaar afgestemde bebouwing. Het erf als geheel is ingepast in de omgeving door de toepassing van strategisch gesitueerd opgaand groen en is bij voorkeur helder begrensd van het omringende land door een kavelsloot. In het onderstaande schema zijn de hoofduitgangspunten verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0006.png"

Figuur 6. Principe inpassing uitbreidingsverzoek met bedrijfsbebouwing achter de bedrijfswoning

Toelichting visie en hoofduitgangspunten

Er wordt een compact erf met een eenvoudige rechthoekige vorm nagestreefd om daarmee de invloed op het open landschap zo gering mogelijk te houden. Een ruimtelijke scheiding in een woon en werkgedeelte wordt nagestreefd om het schaalverschil tussen de woning(en) en de bedrijfsbebouwing in te passen en het verschil in functies te benadrukken.

Het realiseren van eenduidige en op elkaar afgestemde bebouwing wordt nagestreefd om daarmee een rustig ruimtelijk beeld te realiseren. De nieuwe bebouwing is in de situering (rooilijnen, plaats op het erf), maatvoering (goot- en nokhoogte, dakhelling) en de architectuur (vormgeving, kleur- en materiaalgebruik) afgestemd op de bestaande bebouwing. Hiervan wordt afgeweken indien hiervoor functioneel of omwille van de toepassing van landschappelijke elementen (boomsingels, e.d.) noodzaak toe is, of omdat er sprake is van een ruimtelijk verstorende situatie.

Opgaand groen wordt strategisch toegepast. Hiermee wordt bedoeld dat niet het hele erf omplant wordt, maar dat een afwisseling tussen gebouw en groen wordt nagestreefd. Hierbij wordt gerefereerd aan de oude bebouwingslinten in de voormalige gemeente Harenkarspel. Deze linten bestaan, vanuit het open landschap gezien, uit een afwisseling van stevig opgaand groen (bomen) en bebouwing. Voor de inpassing van de uitbreidingsverzoeken wordt dan ook op deze karakteristiek voortgeborduurd. Het opgaande groen dient hierbij in schaal en maat nadrukkelijk afgestemd te worden het bouwvoornemen om een gelijkwaardig effect te bereiken (voorbeeld: kleine bomen hebben voor wat betreft landschappelijke inpassing geen effect op een schuur van 50 meter lengte).

Uitwerking
De uitwerkingen gaan uit van het realiseren van een zo rechthoekig mogelijk erf, waarbij de gebouwen op een functionele manier uitgebreid worden in westelijke richting.

De landschappelijk inpassing wordt gerealiseerd door het maken van 4 groene hoeken waarmee de vorm van het erf benadrukt wordt. Tevens wordt het voorerf versterkt door de huiskavels sterker in het groen te leggen. De huiskavels met daar omheen bestaande en nieuwe beplanting vormen bovendien twee van de vier hoeken groene hoeken van het erf. De twee westelijke hoeken van het erf worden voorzien van een boomsingel van bomen van de eerste orde en struikbeplanting (hierbij wordt aangesloten op de bestaande structuur aan de zuidzijde van het huidige erf van nummer 9).

Het erf is in 2019 met de renovatie van de oudste schuren veranderd, vroeger waren alle deuren naar de weg gericht, nu noordelijk naar nummer 7 en oostelijk naar de weg. Controle op het erf is nu vanaf noordelijke richting belangrijk. Door de erfverandering verschuift de bedrijvigheid van de oprit bij nummer 9 naar de oprit bij nummer 7 en hierdoor staat de bestaande verouderde bedrijfswoning in de weg. De bestaande woning op nummer 9 is goed ingepast in de bedrijfssituatie en daardoor zeer geschikt voor personeel huisvesting.

Voor de interne logistiek binnen de bedrijfsgebouwen is de uitbreiding in gebouwen aan de westelijke achterzijde wenselijk. Wat betreft de landschappelijke inpassing heeft de uitbreiding aan de achterzijde ook de minste impact, het bedrijf krijgt een meer compact model. De oost/westelijke zichtlijnen die de gemeente nastreeft vanaf en naar de Westfriesedijk en Rijperweg worden door de uitbreiding aan de achterzijde niet aangetast. Door de woning op nummer 7 te slopen en iets noordelijker nieuw te bouwen wordt een ruimtelijke scheiding in een woon en werkgedeelte gecreëerd wat wordt nagestreefd door de gemeente om het schaalverschil tussen de woning(en) en de bedrijfsbebouwing in te passen en het verschil in functies te benadrukken.

Uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing van het erf

  • Bestaande opgaande beplanting handhaven.
  • Breng boomsingels aan conform de uitwerking. De boomsingels dienen te bestaan uit bomen van de eerste orde (waarvan de kronen aaneengesloten zijn) aangevuld met een dichtestruikbeplanting over de hele breedte van de boomsingel.
  • Versterk het contrast tussen woon- en werkzone. Dit kan door de verharding in de woonzone te verminderen en het erf rondom de woning van Breelandsweg 7 vorm te geven als huiskavel. Dat wil zeggen een groen erf met aan drie zijden een boomsingel met struikbeplanting en aan de wegzijde een boomgroep. Waar nodig bestaand groen aanvullen met bomen van de eerste orde.
  • Het sortiment beplanting dient in alle gevallen inheems te zijn en dient afgestemd te zijn op de ondergrond. Passende bomen van de eerste orde zijn essen en iepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0007.png"

Figuur 7. Beplantingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede-overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Met betrekking tot voorliggend wijzigingsplan kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt een uitbreiding met een loods voor agrarische bedrijfsactiviteiten mogelijk op een perceel dat in de bestaande situatie reeds als zodanig in gebruik is. Ook de sloop van een bedrijfswoning plus vervangende nieuwbouw doet het aantal bedrijfswoningen in het plangebied niet toenemen. Het plan is op basis van de bedrijfsactiviteit en de kleinschaligheid niet aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Het planvoornemen is derhalve niet ladderplichtig en de Laddertoets is daarom verder niet doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op landelijk gebied geldt onder andere het volgende (uit artikel 26 van de PRV):

  • 1. agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
  • 2. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan;
  • 3. een agrarisch bouwperceel heeft een omvang van maximaal 2 hectare. In afwijking hiervan kan een agrarisch bouwperceel een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces en de uitbreiding geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de betreffende omgeving;
  • 4. in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel, de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.

Aan punt 1 en 2 uit artikel 26 van de PRV kan worden voldaan. Bebouwing wordt geconcentreerd binnen het uitgebreide bouwvlak. Ten behoeve van het agrarische bedrijf bevinden zich op de percelen behorende bij het bedrijf twee bedrijfswoningen. Bij punt 3 wordt afgeweken van de maximale omvang van 2 hectare, omdat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces. In de planbeschrijving (hoofdstuk 2) worden nut en noodzaak geduid. De uitbreiding doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden van de omgeving en om aantasting hiervan te voorkomen wordt dit met een landschappelijk inpassingsplan geborgd in de regels van het voorliggendwijzigingsplan. Onder punt 4 worden de voorwaarden voor de huisvesting van tijdelijke werknemers beschreven. Ook hier kan aan worden voldaan. De huisvestingvoorziening is gesitueerd binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel), is bedoeld voor de tijdelijke werknemers en is ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf.

Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen wordt in de PRV verwezen naar de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, waar in de structuur ‘agrarische erven’ nadere regels zijn opgenomen voor uitbreiding van agrarische bouwpercelen. In paragraaf 4.9.2 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.2.2 Omgevingsvisie NH2050

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (cocreatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema’s als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het project is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'

In de bouwregels van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel' (vastgesteld op 11 december 2013) staat dat zowel bedrijfswoningen als bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. De beoogde bedrijfsuitbreiding, welke de verplaatsing van een bedrijfswoning en de bouw van een nieuw loods omvat past niet binnen het bouwvlak in zijn bestaande vorm en dient vergroot en gewijzigd te worden.

Het geldende bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid waarmee het bouwvlak vergroot kan worden tot een totale oppervlakte van 2 hectare en stelt de volgende eisen aan een dergelijke vergroting van het bouwvlak:

  • 1. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische met waarden – deeltijdbedrijf' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • 2. aan wijziging van de bestemming wordt uitsluitend meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
  • 3. aan wijziging van de bestemming wordt uitsluitend meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwperceel landschappelijk wordt ingepast;
  • 4. bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk gebied Harenkarspel.

Aan alle gestelde eisen wordt voldaan en daarmee is de uitbreiding van het bouwvlak van 1,5 naar 2 ha niet in strijd met het geldende bestemmingsplan. De nut & noodzaak is middels een bedrijfsplan (Bijlage 1) reeds aangetoond en akkoord bevonden. Paragraaf 2.3 gaat in op de landschappelijke inpassing en bevat een beplantingsplan (figuur 7).

3.3.2 Structuurvisie Schagen 2025

De Structuurvisie Schagen 2025 is op 22 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft koers aan de ruimtelijke ontwikkeling van Schagen over een planperiode van 10 tot 15 jaar (tot 2025). De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid staan derhalve verwoord in deze visie. Dit betekent niet dat de structuurvisie een ‘blauwdruk’ is, waar voor elke locatie de ontwikkeling en inrichting gedetailleerd is weergegeven, of dat er exact is aangegeven welk programma of welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn. Gedurende de planperiode zullen veel van de in deze structuurvisie aangegeven ontwikkelingskoersen, nader moeten worden onderzocht. Ook zullen er per beleidsthema of per locatie haalbaarheidsstudies en ruimtelijke randvoorwaarden moeten worden opgesteld. Op basis van nader onderzoek, uitwerkingen en randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zal de besluitvorming plaatsvinden over concrete plannen en projecten. De structuurvisie zet dus de koers uit en schept ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

3.3.3 Facetbestemmingsplan parkeren en de nota parkeernormen Schagen 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen heeft op 7 november 2017 het facetbestemmingsplan parkeren vastgesteld. Deze regels zijn van toepassing op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Schagen, bijvoorbeeld bij nieuwbouw. Dit bestemmingsplan verwijst naar de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' en eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van deze nota en de normen die daarin zijn opgenomen. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. De basis voor de toets voor de parkeereis is gelegd in de CROW-richtlijnen. Het CROW geeft in haar publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen over hoe om te gaan met parkeernormering. Voor situaties waar de nota geen uitsluitsel over geeft, wordt deze richtlijn gehanteerd. Voor sommige ontwikkelingen bestaan geen specifieke parkeernormen. In die gevallen zal maatwerk worden geleverd, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de CROW-richtlijnen voor vergelijkbare ontwikkelingen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Het aanhouden van een bandbreedte kan echter leiden tot allerlei discussies over de verschillende invloedsfactoren. Bij het opstellen van de parkeernormen is er voor gekozen om uit te gaan van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).

3.3.4 Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen

De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:

  • Wonen;
  • Werken, en;
  • Recreëren.

Voor het thema Wonen worden de vragen gesteld: Is de locatie kansrijk? Is het plan passend in de Lokale woonvisie? Is er een regionale behoefte? Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten? Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.

Met voorliggend planvoornemen wordt er een bedrijfswoning gesloopt en op een andere locatie opnieuw herbouwd. Feitelijk verandert er niets. De wijziging gebeurt op verzoek van de bewoners er is hiermee een directe behoefte naar de wijziging. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen.

3.3.5 Welstandsbeleid, Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’. Het voorliggende wijzigingsplan richt zich niet op nieuwbouw van de woning. Het geldende welstandskader blijft van kracht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Wettelijk kader
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situatie (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Toetsing
Om een indruk te krijgen van de bodemkwaliteit in het plangebied is het Bodemloket geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede van de kaart van het Bodemloket

Op de kaart van het Bodemloket zijn voor een deel van het plangebied gegevens bekend waaruit blijkt dat de bodem voldoende onderzocht is. Voor het overige deel van het plangebied is dit echter niet het geval. Echter verandert de functie en het gebruik van het plangebied verder niet. Daarom wordt er geen aanleiding gezien voor verder bodemonderzoek.

Conclusie
Op basis van het verrichte bodemonderzoek wordt geen aanleiding gezien voor bodemonderzoek. De locatie wordt geschikt bevonden voor het voorgenomen gebruik. Het plan wordt daarmee uitvoerbaar geacht.

4.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het advies dat uit de watertoets volgt is hierin opgenomen. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die zijn te vinden op de website van het HHNK.

Toetsing
Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd. Het hier uit voorkomende wateradvies is in Bijlage 2 opgenomen. Uit de opgegeven gegevens is bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden doorlopen. Dit betekent dat het HHNK in overleg met initiatiefnemer wil bespreken hoe in het plan rekening kan worden gehouden de waterhuishoudkundige belangen. Naar aanleiding van de watertoets is door het hoogheemraadschap een advies worden uitgebracht over hoe de belangen van het HHNK bij het plan kunnen worden betrokken.

Algemeen
Het plangebied is gelegen in het peilgebeid 03785-02 van de Ringpolder, met een streefpeil van NAP -2,35 meter.

Waterkwantiteit
De realisatie van het plan heeft een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Binnen het plangebied vindt een verhardingstoename plaats van circa 4.000 m2. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen kan dit leiden tot ongewenste peilstijgingen en zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met 7% van de verhardingstoename. Hierbij is uitgegaan van een peilsteiging van 0,60 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingscapaciteit van 14,4 mm/dag, een gescheiden rioolstelsel, een drooglegging van 1,35 meter en grondsoort klei. De initiatiefnemer van het ruimtelijke plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen

Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen zal het HHNK in overleg treden met de initiatiefnemer.

Waterkwaliteit
Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het uitgangspunt is dat huishoudelijk afvalwater en hemelwater van schone oppervlakken gescheiden worden. De twee logiesverblijven en de bedrijfswoning zijn/worden allen afzonderlijk aangesloten op drie verschillende IBA's. Het aantal bewoners aangesloten op de IBA's verandert niet door deze plannen. Men dient zich te houden aan de algemene voorwaarden van het Activiteitenbesluit. Regenwater en drainagewater dienen buiten de zuiveringstechnische voorzieningen om te worden geleid.

Het hemelwater kan direct afgekoppeld worden naar de bestaande en nieuw te graven watergangen binnen het plangebied. Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het afstromende hemelwater. Met betrekking tot het afstromend hemelwaterwater raadt het HHNK aan om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink. Indien uit architectonische overwegingen gekozen wordt voor bijvoorbeeld een zinken dak, kan een zuiverende voorziening noodzakelijk zijn.

Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.

Conclusie
Met het oog op de waterkwaliteit en -kwantiteit zijn geen belemmeringen te verwachten als gevolg van het plan. De verhardingstoename zal met een nader te bepalen percentage moeten worden gecompenseerd. Het plan wordt uitvoerbaar geacht voor het aspect water mits compensatie plaatsvindt.

4.3 Bedrijvenhinder en milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen of (andere) milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing
Uit de VNG-brochure blijkt dat het bedrijf Fa. G.A. Goudsblom valt te classificeren als milieucategorie 2, waarbij het aspect geluid zorgt voor de grootste richtafstand . Dit betekent dat er een afstand van 30 meter wordt geadviseerd tussen het bedrijf en woningen van derden.

De meest nabijgelegen woning van derden bevindt zich op circa 130 meter ten zuiden van de grens van het plangebied. Er bevinden zich geen andere gevoelige functies nabij het akkerbouwbedrijf. Er kan op basis van de VNG-richtafstandenlijst zonder meer worden voldaan aan de minimale richtafstand.

Er wordt geacht dat de uitbreiding van het akkerbouwbedrijf geen belemmering vormt met betrekking tot eventuele milieuhinder afkomstig van het akkerbouwbedrijf op woningen van derden in de buurt. Hinder afkomstig van andere bedrijven op het akkerbouwbedrijf of de bedrijfswoningen is evenmin aan de orde.

Conclusie
Als gevolg van het aspect bedrijvenhinder en milieuzonering zijn geen belemmeringen voorzien voor de uitvoerbaarheid van het plan. Geacht wordt dan ook dat het plan wat betreft bedrijvenhinder uitvoerbaar is.

4.4 Geluidhinder

Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of als het plan geen geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt. Naast de kaders die de Wet geluidhinder stelt, dient bij een ruimtelijk plan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Toetsing
Omdat in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden beoordeeld of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is getoetst aan de normen die de Wet geluidshinder stelt.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te bouwen bedrijfswoning in het noordelijke deel van het plangebied wordt onder de Wgh als een geluidsgevoelige object beschouwd en valt binnen de geluidszone van 250 meter behorende bij de Breelandsweg. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevel van de woning en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidwering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de woning valt buiten het kader van dit onderzoek. Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (RMG 2012). De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in de rapportage in Bijlage 3.

Van de Breelandsweg zijn geen verkeersgegevens beschikbaar. Daarom is berekend bij welke verkeersintensiteit de gevelbelasting van 48 dB wordt overschreden. Bij een verkeersintensiteit van meer dan 2.500 mvt/etmaal wordt de gevelbelasting van 48 dB overschreden. Gelet op de functie van de Breelandsweg, de bediening van het achterliggende gebied en de verkeersintensiteiten van omliggende wegen ligt het niet in de lijn der verwachting dat de verkeersintensiteit binnen de looptijd van dit plan de 2.500 mvt/etmaal zal overstijgen. In de zin van de Wet geluidhinder en in het kader van een goede ruimtelijke ordening treedt derhalve geen geluidhinder op.

De Wet geluidhinder beschouwt een gebouw ten behoeve van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten niet als een geluidsgevoelige functie. Een goede ruimtelijke ordening vereist echter wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het gebruik van de bedrijfswoning in het zuidelijke deel van het plangebied als logiesgebouw zal dus in overeenstemming moeten zijn met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarbij de maximaal toelaatbare geluidsnormen ten gevolge van het wegverkeer en de eigen bedrijvigheid niet mogen worden overschreden. Ook de maximaal toelaatbare binnenwaarde van het logiesgebouw mag niet worden overschreden. Omdat het logiesgebouw in een bestaande bedrijfswoning word gevestigd, dat in de bestaande situatie ook wordt bewoond, kan er geargumenteerd worden dat het gebouw reeds aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoet.

Conclusie
Het plan met betrekking tot geluidhinder uitvoerbaar geacht.

4.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.370 auto's dan wel 133 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 28-03-2019).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
De realisatie van de nieuwe loods en de bedrijfswoning leidt niet tot 1.370 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit)

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijken de navolgende risicobronnen relevant voor een nadere beschouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede Risicokaart

Risicovolle inrichting
Aan de Rijperweg 48 en 48a bevinden zich een tweetal bedrijven die onder andere vuurwerk opslaan. Voor beide bedrijven is maximaal 10.000 kg aan consumentenvuurwerk vergund. Hiervoor geldt een veiligheidsafstand van 8 meter vanaf de toegangsdeuren van de bufferplaatsen en de bewaarplaatsen in voor en zijwaartse richting. Het plangebied ligt met een afstand van 1,3 km op ruim voldoende afstand van deze opslagplaatsen.

Buisleiding
Op 1 februari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het plangebied loopt één planologisch relevante gasleiding. Dit is een gasleiding ten westen van het plangebied. Het betreft een leiding met een diameter van 36 inch en een werkdruk van 66 bar. De bijbehorende letaliteitsafstanden bedragen respectievelijk 180 meter (100%) en 430 meter (1%). Het plangebied valt buiten deze zones.

Conclusie
Gelet op bovenstaande vormt externe veiligheid geen belemmering voor dit wijziginsplan.

4.7 Verkeer en parkeren

Verkeer
Door de bedrijfswoning, die in de bestaande situatie wordt gebruikt als logiesverblijf, te slopen en deze elders te herbouwen, ontstaat er een betere doorstroom van verkeer op het terrein.

Parkeren
Het facetbestemmingsplan Parkeren voorziet in regels voor voldoende parkeergelegenheid. Zo is hierin bepaald dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet mag worden gebouwd of verbouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Met het uitvoeren van het wijzigingsplan verandert er verder niets aan de parkeerdruk binnen het plangebied in vergelijking tot de bestaande situatie.

Conclusie
Ten aanzien van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te verwachten voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Deze zogeheten 'quickscan flora & fauna' is uitgevoerd door Vonk Groenservice en heeft middels bureauonderzoek alsmede een veldonderzoek plaatsgevonden. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 4.

Toetsing
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening. Aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is dan ook niet noodzakelijk.

Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig. Er zal echter wel rekening gehouden moeten worden met de broedperiode van vogels. Er kan namelijk gebroed gaan worden in bosschages, de bomen en het braakliggende terrein. De broedperiode loopt globaal van maart t/m juli. Dit is globaal. Er zijn soorten die het gehele jaar door broeden. Voor aanvang van de werkzaamheden zal er een check naar broedgevallen plaats moeten vinden.

Stikstofdepositie
Ten behoeve van de gebiedsbescherming is er ook gekeken naar de depositie van stikstof op stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. De bijbehorende berekening is uitgevoerd met het rekenprogramma AERIUS en maakt onderdeel uit van de quickscan flora & fauna. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat. Aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Gezien de sloopwijze, maatregelen tijdens de bouw en gebruiksfase zal de stikstofdepositie in de nabij gelegen Natura 2000-gebieden verwaarloosbaar zijn. De rekenresultaten uit de AERIUS-Calculator bevestigen dit.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.

4.9.1 Archeologie

Toetsing
Het plan is voorgelegd aan Archeologie West-Friesland, een archeologisch samenwerkingsverband van gemeenten in West-Friesland. Op 24 september 2019 heeft Archeologie West-Friesland een advies gegeven voor het plan voor wat betreft archeologie De rapportage van de archeologische quickscan is terug te vinden in Bijlage 5 . Voor het advies is de Beleidskaart Archeologie van de voormalige gemeente Harenkarspel gehanteerd.

In de toelichting van de beleidsnota cultuurhistorie staat aangegeven dat er in de voormalige gemeente Harenkarspel zones voorkomen, die door hun hoge ligging in het landschap aantrekkelijk zijn geweest voor bewoning in de prehistorie en later. Voor deze bewoningszone met veel terpen geldt dat bij grondroerende werkzaamheden met een omvang van meer dan 500 m2 rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden (lichtgroene vlak op figuur 10). De terpen in de omgeving hebben een zeer hoge of hoge archeologische waarde.

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel' dat op 11-12-2013 door de raad van de toenmalige gemeente Harenkarspel is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' opgenomen. De vrijstellingsgrens uit de beleidsnota cultuurhistorie is daarbij overgenomen. In het plangebied wordt een loods van ca. 3.600 m2 aangelegd, waardoor de vrijstellingsgrens van 'Waarde - Archeologie 3' wordt overschreden. Op geen van de geraadpleegde historische kaarten is bebouwing zichtbaar, waardoor de archeologische verwachting voor de Nieuwe Tijd laag wordt geacht. Binnen het plangebied zijn geen aanwijzingen voor middeleeuwse terpen. Deze bevonden zich meer langs de dijk van de Rijperweg en de Wijzend. Op basis van de paleogeografische kaarten kan worden vastgesteld dat hier een lage verwachting geldt voor het Neolithicum en een middelhoge verwachting voor de Bronstijd. De Bronstijd locaties bevinden zich op een kwelder die daarna is afgedekt door een veendek. Indien het veen nog aanwezig is kunnen resten vanaf de Ijzertijd aangetroffen worden. Deze resten bevinden zich onder het middeleeuwse kleidek.

Conclusie
De uitbreiding van de loods overschrijdt de vrijstellingsgrens van 500 m2. De bouw van de bedrijfswoning overschrijdt de vrijstellingsgrens niet. Bij het schrijven van de quickscan is uitgegaan van een beperkte bodemingreep (randfundering met heipalen eronder) ter plaatse van de loods. Indien de (grondroerende) plannen ongewijzigd blijven, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Daarmee is het project wat betreft dit aspect uitvoerbaar. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' kan blijven gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBreelandsweg9-VA01_0010.png"

Figuur 10. De ligging van het plangebied (zwarte stippellijn) op de beleidskaart Archeologie van de voormalige gemeente Harenkarspel. Ten westen van de Westfriese Omringdijk geldt de beleidskaart van de voormalige gemeente Zijpe (dit zijn de kleuren die niet in de legenda staan)

4.9.2 Cultuurhistorie

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.

Het plangebied is gelegen in het ensemble West-Friesland West. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden van het open en kleinschalige terpen- en linten landschap.
  • het behouden/versterken van de herkenbaarheid van de droogmakerijen.
  • het herkenbaar houden van de Westfriese Omringdijk als doorgaande lijn en indentiteitsdrager.
  • het behouden en versterken van de relatie tussen de Westfriese Omringdijk en het kleinschalige Westfriese landschap.
  • het versterken van het landschap in het zaadveredelingsgebied.
  • het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-) tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie.
  • het behouden van de vrije ruimte (molenbiotopen) rond historische windmolens, in verband met de windvang en de zichtbaarheid van de molens in het landschap.

Conclusie
Er is als gevolg van het plan geen strijdigheid met de ontwikkelprincipes van West-Friesland West zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. Met de realisatie van de bedrijfsuitbreiding en de herbouw van een bedrijfswoning wordt geen wijziging in de structuur van het landschap aangebracht. Cultuurhistorische waarden worden door het voornemen niet aangetast. Daarmee is het project wat betreft voor dit aspect uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Per bestemming zijn eveneens de uitgangspunten weergegeven. Alle bestemmingen zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen in deze gevallen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de geldende bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten zal met name een groot gewicht worden toegekend aan de afweging in relatie tot de landschappelijke waarden.

Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden onder worden gebracht in één vergunning) kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Alle werken en werkzaamheden kunnen dan in een keer worden toegestaan en voor afzonderlijke gevallen is geen vergunning meer nodig.

Specifieke gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Wijzigingsbevoegdheden
Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels.

5.2 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden
Het grootste gedeelte van het plangebied heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ binnen deze bestemming vallen grondgebonden agrarische bedrijven, productiegerichte paardenhouderijen en het behoud en de versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen. In lid 3.1, zijn ook een aantal activiteiten aangegeven die als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf mogen worden uitgeoefend. Daarbij zijn ook de maximale oppervlaktes die deze nevenfuncties mogen hebben aangegeven. In lid 3.2 zijn de bouwregels opgenomen. Belangrijk hierbij is dat bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd en dat per bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één bedrijf mogen worden gebouwd. Daarnaast mogen er geen nieuwe bedrijfswoningen worden gebouwd. Uitsluitend het bestaande aantal bedrijfswoningen is toegestaan. In dit lid zijn ook regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In lid 3.4 zijn de specifieke gebruiksregels opgenomen. Hier wordt voor bepaalde functies aan gegeven aan welke voorwaarden zij moeten voldoen. In dit lid zijn ook bepaalde vormen van gebruik uitgesloten. In lid 3.5 wordt aangegeven van welke gebruiksverboden kan worden afgeweken door het bevoegd gezag, door het verlenen van een omgevingsvergunning. Hieraan zijn ook weer voorwaarden verbonden. In lid 3.6 is de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden geregeld. Dit was voorheen het aanlegvergunningstelsel. In lid 3.7 zijn de wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheden zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van andere bestemmingen of andere functies. Bij elke wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen. Daarnaast is de procedure uit de wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Dit is anders wanneer de kosten bij de vaststelling van het wijzigingssplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet uitdrukkelijk besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is. In het voorliggende wijzigingssplan is hiervan sprake. Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke anterieure overeenkomst. Deze overeenkomst moet zijn getekend vóór vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan.

Planschade
Door het vaststellen van het wijzigingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit wijzigingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Door de gemeente worden kosten voor de ambtelijke planbegeleiding gemaakt. Deze kosten worden gedekt door de door de initiatiefnemer te betalen leges.

Conclusie
Het kostenverhaal zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke anterieure overeenkomst. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit wijzigingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is aan de vooroverlegpartners toegestuurd in het kader van het vooroverleg, waaronder het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de provincie Noord-Holland. Het aanvullende advies van het Hoogheemraadschap (d.d. 30-01-2020) is onder paragraaf 4.2 van de toelichting van het wijzigingsplan verwerkt. Vanuit de provincie Noord-Holland zijn geen aanvullende opmerkingen ontvangen.

Tervisielegging ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 9 juni 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn geen zienswijzen ontvangen en dit heeft niet geleid tot een aanpassing van het wijzigingsplan. Het wijzigingsplan is op 25 augustus 2020 ongewijzigd vastgesteld.