Plan: | Slikkerdijk 8, Oudesluis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.WPBGZSLIKKERDIJK8-VA01 |
In dit wijzigingsplan is het wijzigen van de vorm van het agrarisch bouwvlak van het gemengd agrarisch bedrijf aan de Slikkerdijk 8 te Oudesluis vastgelegd en zijn de consequenties en de onderbouwing hiervan weergeven. In het vigerend bestemming ‘Buitengebied Zijpe’ is het bouwvlak niet efficiënt vormgegeven voor de beoogde uitbreiding van het bedrijf en de daarbijbenodigde ruimte qua bouwlak.
V.o.f. J.N.W. Komen, met het gemengd agrarische bedrijf op het adres Slikkerdijk 8 te Oudesluis, is voornemens een nieuwe ligboxenstal te bouwen. De nieuwe stal is ten behoeve van de huisvesting van de melkkoeien. Gezien de bestaande bebouwing, de meest optimale situering van de nieuwe stal en de huidige vorm en grootte van het bouwvlak is er de noodzaak tot verandering van de vorm van het bouwvlak. Het huidige bouwvlak heeft een omvang van 1,02 hectare en zal met de nieuwe vorm eenzelfde omvang hebben.
Het perceel Slikkerdijk 8 in het plangebied van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zijpe’, dat is vastgesteld op 22 april 2014 door de gemeenteraad van Schagen. Het perceel heeft hierin de bestemming ‘Agrarisch'. Het perceel ligt tevens in een gebied dat de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ heeft. Middels een bouwvlak is aangeduid waar bebouwing is toegestaan. Daarnaast kent het perceel de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'.
Figuur 1: uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Buitengebied Zijpe’
Binnen de agrarische bestemming is het uitoefenen van een veehouderijbedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan. Binnen het bouwvlak moet de bedrijfsbebouwing zijn gesitueerd. Het bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.8.6) voor vormverandering van het bouwvlak.
Burgemeester en wethouders kunnen hier aan meewerken indien:
Voor de vormverandering van het bouwvlak in het vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' wordt getoetst aan bovenstaande voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
In dit wijzigingsplan zijn de ruimtelijke consequenties van het project op de omgeving weergegeven. Bij de beschrijving van de verschillende aspecten is rekening gehouden met de afwijking van het plan. In hoofdstuk 2 worden de ruimtelijke en functionele aspecten beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft het planologische beleidskader, geschetst op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 en 6 komen achtereenvolgens de juridische regeling en de uitvoerbaarheid aan de orde.
Om een duurzaam en toekomstgericht agrarisch bedrijf te kunnen blijven runnen is het noodzakelijk dat V.o.f. J.N.W. Komen uitbreidt qua dieraantallen en dat deze worden gehuisvest in een modern en duurzaam gebouw.
De huidige grupstal is na 50 jaar af en functioneert niet meer. Er moest een keus worden gemaakt om te stoppen met houden van melkkoeien of om nieuw te bouwen. Gekozen is voor dit laatste. Al ruim 100 jaar is het bedrijf gemengd met akkerbouw en veehouderij. De melkkoeien passen in een gezonde bedrijfsvoering , omdat gras in de vruchtopvolging in het bouwplan zit naast pootaardappelen, suikerbieten, tarwe en uien.
De bouw betreft een ligboxenstal en melkput voor maximaal 65 boxen. De nieuwe stal krijgt een afmeting van circa 38 bij 20 meter. De stal wordt onderkelderd. De kelder heeft een diepte van circa 2 meter. Het jongvee op het bedrijf en de schapen blijven gehuisvest in de bestaande jongveestal. De overige bedrijfsbebouwing op het perceel zijn bewaarloodsen.
In de huidige situatie van het bouwvlak is er voor de nieuwe stal in principe wel voldoende fysieke ruimte aanwezig. Gezien de vorm van het bouwvlak zou het echter betekenen van de nieuwbouw ten noorden of zuiden van de huidige aardappelloodsen gebouwd zou moeten worden. Gezien de bedrijfsvoering en ook de uitstraling van het bedrijf is dit echter geen gewenste situering voor de bebouwing. De wens is om de bebouwing voor het huisvesten van de dieren zo veel mogelijk geconcentreerd te houden. Ook wordt daarmee de meest logische situatie gecreëerd qua manoeuvreerruimte en dergelijk.
De stal wordt gebouwd volgens de laatste richtlijnen op het gebied van welzijn, huisvesting en milieu voor de koeien. Zo zal de stal bijvoorbeeld worden ingericht met een emissiearme vloer.
Weidegang zal ten aller tijden een belangrijk item zijn voor het bedrijf. Doordat weidegang positief is voor de kwaliteit van de melk, de levensduur van de veestapel kan verlengen en het een positieve bijdrage levert voor de melkveehouderijsector zal V.o.f. J.W.N. Komen vast blijven houden aan weidegang.
In figuur 2 is de situering van de nieuwe stal weergegeven. Een belangrijk deel van de grond waarop de stal wordt gebouwd was in eigendom van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het voorjaar van 2015 is een strook van circa 40 meter bij 30 meter door initiatiefnemer aangekocht van het Hoogheemraadschap ten behoeve van de bouw van de stal.
Figuur 2: situering nieuwbouw in toekomstige situatie
In Bijlage 1 is de bouwtekening van de nieuwe stal opgenomen.
Zoals vermeld zal de nieuwe stal een omvang krijgen van circa 38 bij 20 meter en zal deze zijn gesitueerd achter de bestaande jongveestal. De stal zal daarmee de begrenzing van het bouwvlak in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe’ overschrijden.
Om de nieuwe stal te kunnen realiseren zal deze binnen een bouwvlak moet vallen. Hiertoe zal het bouwvlak moeten worden veranderd qua vorm. Om een toekomstgericht bouwvlak te hebben (met ruimte voor bijvoorbeeld ook voorzieningen als sleufsilo’s en wellicht nieuwe huisvesting voor dieren op de langere termijn) wordt het bouwvlak naar het oosten en zuiden verplaats. De maximale omvang van het nieuwe bouwvlak bedraagt hetzelfde als de bestaande omvang.
Figuur 3: situering nieuwe (zwart gearcheerd) en begrenzing van bestaand en aangepast bouwvlak (groen en oranje omlijning)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Uit de SVIR blijkt dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten en zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel richt. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het bouwvlak ligt niet in een gebied waar nationale belangen spelen, blijkt uit de SVIR. Hiermee vormt de SVIR geen belemmering voor de ontwikkeling.
Met de structuurvisie “Kwaliteit door veelzijdigheid” (vastgesteld 23 mei 2011) wil de provincie Noord-Holland bestaande kwaliteiten verder ontwikkelen. Om het gewenste toekomst beeld te realiseren wordt ingezet op de drie hoofdbelangen: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw.
Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Noord-Hollandse economie en een voorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. Het uitgangspunt is een ontwikkelingsgerichte strategie, met de ambitie dat daar waar nieuwe economische activiteiten mogen worden ontwikkeld, ook de kwaliteit van het gebied toeneemt.
De Provincie Noord-Holland onderscheidt voor de landbouw daarbij twee zones, een zone voor grootschalige landbouw en een zone voor gecombineerde landbouw. Het betreffend agrarisch bouwperceel ligt in de zone voor grootschalige landbouw. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied.
De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied bestaat de mogelijkheid om het bouwblok te vergroten tot maximaal 2 hectare, met een afwijkingsregels tot meer hectaren.
Conform de visiekaart van de structuurvisie en kaart 4 van de verordening ligt het bouwperceel langs een ecologische verbindingszone. De provincie vindt zowel de weidevogels als het karakteristieke cultuurlandschap waarin zij verblijven belangrijk. Daarom beschermt zij deze landschappen tegen inbreuken op de openheid.
Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat.
Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de Prvs. De Prvs is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.
Gezien de ligging van het bouwvlak langs een ecologische verbindingszone is artikel 19 van toepassing. In dit artikel is bepaald dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerking en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten.
Figuur 4: Structuurvisie, ecologische verbindingszone (dunne groene lijn) (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040/)
Door het bouwvlak loopt de aangeduide lijn voor de ecologische verbindingszone. In de huidige situatie loopt deze door de bestaande stal, het mestbassin en de buitenopslag van balen.
Op 29 mei 2007 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zijpe de 'Beleidsnota archeologie gemeente Zijpe 2007' vastgesteld. Hierin zet de gemeente haar archeologiebeleid uiteen. De nota is opgesteld naar aanleiding van de herziening van de Monumentenwet 1988. In de nota zijn beleidsregels opgenomen om bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologische waarden wanneer mogelijk te behouden. In 2011 is dit beleidskader geactualiseerd en is de kaart 'Archeologiegebieden 2011' met bijbehorende regimes vastgesteld door de gemeenteraad (d.d. 29 mei 2012).
Het archeologiebeleid van de gemeente is gericht op het behouden van archeologische waarden. Hiervoor zijn bestemmingsplannen van belang. Het bestemmingsplannen is het juridische document waarin de omgang met archeologie door middel van een dubbelbestemming geregeld dient te worden.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per paragraaf wordt ingegaan op de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2012) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.
Op naastgelegen percelen van het agrarisch bedrijf bevinden zich geen burgerwoningen.
Aan de overzijde van de Slikkerdijk bevindt zich een burgerwoning op een afstand van van circa 100 meter. De afstand van het agrarisch bedrijf ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning wordt iets minder met de vormverandering van het bouwvlak.
Op basis van de bedrijvenlijst moet voor akkerbouwbedrijf een minimale afstand van 30 meter worden aangehouden. Voor het fokken en houden van rundvee (met uitzondering van geur (zie paragraaf 4.2)) moet ook een minimale afstand van 30 meter worden aangehouden. Voor beide situaties wordt aan deze afstand voldaan. In de nieuwe situatie is de afstand tussen de twee bestemmingen bijna 90 meter.
Voor geur moet voldaan worden aan de vaste afstanden voor geur in het activiteitenbesluit. De inrichting is gelegen buiten de bebouwde kom. Hiervoor gelden de volgende afstandeisen:
De kortste afstand tussen de bestaande stallen en de gevels van woningen van derden bedraagt 153 meter. De nieuwe stal word achter de bestaande stal gebouwd en komt op ongeveer 105 meter afstand van de gevel van de dichtsbijzijnde woningen van derden te liggen. Aan de afstandseisen voor geur kan ruimschoots worden voldaan. Deze vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).
Het projectgebied ligt niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden. Het dichtbijgelegen Natura 2000-gebied is Duinen Den Helder - Callantsoog op een afstand van meer dan 7 kilometer.
Figuur 5: Ligging bedrijf ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Het bedrijf ligt in de nabijheid van meerdere gebiedjes die onderdeel uitmaken van de Ecologisch Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde gebiedje ligt ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 1,3 kilometer. Aangezien de afstand meer dan 250 meter bedraagt zijn hier geen consequenties aan verbonden.
Figuur 6: lligging nabij Ecologische Hoofdstructuur (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl)
De vergroting van het bouwvlak zelf heeft geen effect op Natura 2000-gebieden en de EHS in relatie tot dit wijzigingsplan.
Gezien de aanwijziging van het plangebied als onderdeel van de ecologische verbindingszone mag de ontwikkeling deze niet significant aantasten. Gezien het huidige gebruik en de aanwezige bebouwing (mestbassin, buitenopslag, stal) is dit niet aan de orde. Het dijklichaam ten oosten van de in de provinciale structuurvisie beidt nog voldoende ruimte en een beter uitgangspunt voor realisatie van de verbindingszone. De nieuwbouw tast deze daarmee dus niet aan.
Natuurbeschermingswet
Het uitbreiden van een veehouderij met een effect op de stikstofdepositie op natura 2000 gebieden is een vergunningplichtige activiteit op grond van de Natuurbeschermingswet. Hiervoor is een aanvraag voor een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd bij de provincie Noord-Holland. Op 30 maart 2015 heeft de provincie een beschikking afgegeven (zie Bijlage 2).De beschikking gaat er vanuit dat het bedrijf in de gewenste situatie een depositietoename van minder dan 0,05 mol N per hectare per jaar heeft. Dit is gelijk aan de statische drempelwaarde van het berekeningsysteem. Dergelijke emmisies worden niet beschouwd als zijnde significant en daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
In de beschikking wordt nog uitgegaan van het houden van de dieren op een traditioneel vloersysteem. In de uiteindelijke situatie zal echter gebouwd worden met ee emissiearm vloersysteem. Dit zal betekenen dat de hoeveel depositie nog minder zal worden dan waarvoor de vergunning is afgegeven.
Daarnaast is de Flora- en faunawet onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten wordenmeegewogen.
De gronden waar de nieuwe ligboxenstal gepland worden in de huidige situatie gebruikt de buitenopslag van wikkelbalen en bovendien staat er nog een mestbassin. Verder zullen er voor de bouw geen bomen worden gekapt en/of sloten worden gedempt. Het huidige gebruik en de bestaande bouwwerken maken dat maakt dat er geen ecologische waarden aanwezig zijn op deze gronden. De flora- en fauna wet vormt voor het uitvoeren van voorgenomen activiteit geen belemmering. Zo worden geen potentiele vindplaatsen en/of habitats van relevante flora en fauna verwijderd door de beoogde ontwikkelingen.
Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast de cultuurhistorische waarde dient er rekening gehouden te worden met de archeologische (verwachting)waarde van een gebied. In 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet zorgt er voor dat het archeologisch erfgoed in de bodem beschermd wordt in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit betekent dat bij plannen met bodemroering groter dan 100 m2 en dieper dan 35 centimeter rekening moet worden gehouden met archeologie.
Het plangebied van dit wijzigingsplan is in de beleidsnota Archeologie (en in het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe') aangewezen als een gebied met Waarde - Archeologie 3. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is in dit wijzigingsplan overgenomen.
Onderzoek
Synthegra heeft archeologisch bureauonderzoek gedaan. Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden. Het archeologisch bureauonderzoek is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in de onderstaande tabel.
In de beleidsnota archeologie van de voormalige gemeente Zijpe staat vermeld dat In dit gebied sporen uit de perioden van vóór de bedijking zijn te verwachten; van het late neolithicum tot de middeleeuwen.” In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bewoningssporen uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het betreft huisterpen uit de Romeinse tijd die zijn overslibd op meer dan 500 m ten zuidwesten van het plangebied. De huisterpen liggen op een dunne laag veen op ca. 30 cm onder maaiveld ligt. De laatneolithische bewoning zal onder het veen hebben plaatsgevonden. In de middeleeuwen is dit veen ontgonnen en kan het onderhevig zijn geweest aan erosie.
Het gebied is na de inpoldering minder kwetsbaar geweest voor verstoringen, mede door het (sub)recente grondgebruik als weiland. In het recentere verleden is het landgebruik echter veranderd. Er is in het noordelijke deel van het plangebied een mestsilo gebouwd en in de rest van het plangebied is gebruikt als opslagplaats. Dit heeft waarschijnlijk een negatieve werking op de conservering van eventueel aanwezig archeologische resten gehad. De kans dat er op dit niveau nog een archeologische vindplaats binnen het plangebied aanwezig is wordt klein geacht. Op historisch kaartmateriaal is te zien dat de meeste bebouwing langs de Slikkerdijk zich aan de overzijde van de weg bevond.
Conclusie en aanbeveling
Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum. Voor de overige perioden geldt een lage verwachting.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de "Kaderrichtlijn Water", het "Nationaal Waterplan" en de adviezen van de "Commissie Waterbeheer 21ste eeuw" is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen moet een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten.
Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.
De stal wordt voor een gedeelte gebouwd op de plaats van de bestaande mestsilo en een betonpad. Zowel de mestsilo als het betonpad moeten wijken voor de nieuwbouw. De mestsilo heeft een oppervlakte van 113 m2. Deze zal niet worden teruggebouwd. Het betonpad wordt verlegd.
Er is sprake van toevoeging aan verharding in het plangebied door de bouw van de stal en het aanleggen van erfverharding. De nieuw te bouwen stal heeft een omvang van 37,5 meter bij 20,5 meter. Dit is 768,65 m2. Aan de achterzijde van de stal (zuidoostzijde) wordt over de hele breedte van de stal 4 meter erfverharding aangebracht. Dit is 82 m2. De sloop van de mestsilo resulteert in een afname aan verharding van circa 113 m2. Per saldo is er sprake van een toename aan verharding van 737,65 m2. De toename aan verharding blijft ruim onder de 800 m2 (grenswaarde voor het Hoogheemraadschap waarna compensatie aan de orde is en/of een watervergunning dient te worden aangevraagd). Het hemelwater zal worden afgevoerd via het oppervlaktewater (sloot). Afvalwater afkomstig uit de stal, melkput en het tanklokaal wordt op de mestkelder geloosd.
In maart 2015 heeft de beheerder van het Hoogheemraadschap ter plaatse overleg gevoerd met de initiatiefnemer over de bouwplannen. Het overleg betrof onder andere de toename aan verharding (die onder de 800 m2 blijft) en het bouwen op de kant van de waterloop. Afgesproken is dat indien de stal 1,5 meter buiten de insteek van de sloot wordt gebouw hiervoor ook geen watervergunning noodzakelijk is. Hieraan wordt voldaan.
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen. Met de invoering van het criterium ‘niet in betekenende mate’ (= artikel 5.16 lid 4Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaanmet het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)’ (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.
Door de beoogde uitbreiding is er geen toename van de verkeersbewegingen te verwachten. Tevens wordt in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’ er vanuit gegaan dat de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor uitbreiding van de agrarische bedrijven 'niet in betekende mate' zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook op basis van de plan-MER worden geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.
Gelet op het niet toenemen van de verkeersbewegingen zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. DeWgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door ondermeer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemming (o.a. woningen).
Er wordt binnen het project geen extra geluidgevoelig object in de vorm van een woning toegevoegd. Het beoogd plan betreft een uitbreiding van een agrarische bedrijf dat geen geluidgevoelige ruimte bevat. Om die reden worden er geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels.
Ondanks de uitbreiding zal het aantal geluidsbronnen ongewijzigd blijven en vindt er dus geen toename plaats van de geluidsbelasting. Ook zal als gevolg van de uitbreiding geen noemenswaardige toename ontstaan van het auto- en vrachtverkeer ten opzichte van de huidige situatie. Een geluidsonderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico¡¦s voor de omgeving met betrekking tot:
Overeenkomstig de Risicokaart van de provincie Noord-Holland is de locatie niet gelegen binnen de invloedsfeer van objecten waarvoor een extern veiligheidsrisico geldt volgens de Risicokaart van de Provincie Noord-Holland, zoals risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. Ook is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving. Wel lopen ten zuidwesten van het perceel buisleidingen met een toetsingszone.
Figuur 7: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Deze buisleidingen betreft een aantal hogedruk aardgastransportleidingen. In het vigerend bestemming zijn de leidingen en bijbehorende beheersstroken van deze leidingen op de verbeelding weergegeven door middel van een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming ligt niet in het plangebied van dit wijzigingsplan. De afstand van de rand van het bouwvlak tot de leidingenstrook bedraagt circa 93 meter. Geconcludeerd kan worden dat de uitbreiding van het bouwvlak niet binnen de plaatsgebonden risicocontour en/of het invloedsgebied van het groepsrisico van een risicovolle activiteit is gelegen. Een verdere uitwerking van de veiligheidsparagraaf is dan ook niet noodzakelijk.
De bodemonderzoeksplicht is van toepassing bij bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, bijvoorbeeld om te werken, onderwijs te geven of te genieten. Uit de toelichting op de Woningwet blijkt dat met bovenstaande omschrijving wordt bedoeld 'enige tijd' oftewel een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk) dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan een dag) verblijven van dezelfde mensen in een gebouw. De gronden waarop de nieuwe stal gebouwd zal worden (binnen de nieuwe begrenzingenvan het bouwvlak) is altijd in gebruik geweest als landbouwgrond. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodemter plaatse verontreinigd is. Een nader onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is niet noodzakelijk.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de (eventuele) ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het in de voorgaande hoofdstukken beschreven beleid, heeft zijn juridische vertaling in bestemmingen. Zoals ook in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zijpe’.
Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bestemmingen zijn vastgelegd in regels en op de bijbehorende verbeelding. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd. Voor de realisatie van onderhavige ontwikkeling zal op basis van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zijpe’ (artikel 3.8.6) het bouwvlak worden gewijzigd qua vorm in het vastgestelde bestemmingsplan.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid, artikel 3.8.6 Bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' | Uitvoering |
De oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft | De omvang van het bouwvlak in het vigerend bestemmingsplan is 1,02 hectare. Het aangepaste bouwvlak in dit bestemmingsplan heeft ook een omvang van 1,02 hectare. Zie ook figuur 3 in deze toelichting. |
De vorm verandering van het bouwvlak is milieuhygiënisch inpasbaar | Er zijn geen nadelige milieuhygiënische effecten vanwege de vormverandering van het bouwvlak. Eventuele nadelige effecten zijn beoordeeld en beschreven per milieuaspect in hoofdstuk 4 van deze toelichting. |
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Bij het bouwplan moet aangetoond worden dat het plan economisch uitvoerbaar is. Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.
Het concept wijzigingsplan is intern binnen de gemeente naar verschillende afdelingen voor een beoordeling verstuurd en naar de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord. Daarnaast is een concept verstuurd naar verschillende externe partners voor overleg en een reactie. Inhoudelijke opmerkingen op het plan zijn ingediend door de Cultuurcompagnie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Deze reacties zijn als Bijlage 4 en Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.
Cultuurcompagnie Noord-Holland adviseert om door middel van een archeologisch bureauonderzoek te achterhalen welke archeologische resten in het plangebied verwacht worden. Dit onderzoek is uitgevoerd en de uitkomsten van het onderzoek zijn in paragraaf 4.4 verwerkt.
Naar aanleiding van de opmerkingen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier over de toename aan perceelsverharding is paragraaf 4.5 aangevuld.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 1 augustus 2015 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het plan.