direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Zand, Korte Bosweg 48
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBSWG48-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voorliggende plan is opgesteld ten behoeve van het perceel Korte Bosweg 48 in 't Zand. In het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Zijpe' (verder te noemen: moederplan) kent dit perceel de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Agrarisch
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5

Het voornemen is om een schuur van ca. 3.250 m² te bouwen aan de zuid-west zijde van de bestaande bebouwing en een werktuigenberging van 1.250 m² aan de noordoostzijde, zie bijgaande tekening. De geplande uitbreiding valt buiten het vigerende bouwblok.

Het moederplan kent voor het perceel een wijzigingsbevoegdheid om het bouwblok te vergroten (zie paragraaf 3.8.4. van het moederplan). Deze wijzigingsbevoegdheid wordt met het voorliggende wijzigingsplan nagestreefd.

Hoofdstuk 2 Begrenzing en ligging plangebied

Op de onderstaande topografische kaart is de ligging van het plangebied weergegeven. De locatie ligt ten oosten van 't Zand aan de zuidzijde van de Korte Bosweg. In paragraaf 3.2 is een afbeelding opgenomen waarop het huidige bouwblok en het gewenste bouwblok is aangegeven. De grens van het nieuwe bouwblok is tevens de plangrens van dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBSWG48-VA01_0001.png"

Topografische ligging

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

C.W. van der Hulst Bloembollen BV is gevestigd aan de Korte Bosweg 48 in 't Zand. Het betreft een agrarisch bedrijf dat bloembollen teelt in de open grond. Daarnaast heeft het bedrijf een veredelingstak, met name gericht op de veredeling van tulp. Het bedrijf heeft 150 hectare grond in gebruik voor de teelt van bloembollen.

Op de bedrijfslocatie beschikt het bedrijf over 4.750 m² schuurruimte, verdeeld over 3 kappen. De bestaande schuren dateren van 1988, 1998 en 2001. Voor de huidige bedrijfsvoering is op de locatie onvoldoende bedrijfsruimte aanwezig. Op een viertal locaties in de regio wordt momenteel bedrijfsruimte gehuurd voor de stalling van machines en de verwerking en bewaring van producten en plantgoed

3.2 Nieuwe situatie

De verwachting is dat de schaalvergroting en specialisatie de komende jaren zullen doorzetten. Daarnaast is het bedrijf voornemens om de huur van bedrijfsgebouwen op andere locaties (op termijn) te beëindigen.

Op de bedrijfslocatie beschikt het bedrijf over 4750 m² schuurruimte, verdeeld over 3 kappen. De schuren dateren van 1988, 1998 en 2001.

Er is momenteel behoefte aan extra schuurruimte. Daarvoor is in de afgelopen jaren ruimte gehuurd op 4 locaties. In De Stolpen wordt verwerkingsruimte gehuurd en in 't Zand (twee locaties) en Breezand wordt ruimte gehuurd voor werktuigenberging, opslag product en het verwerken van virusvrij materiaal.

Daarnaast merkt de ondernemer dat de seizoenen steeds meer naar elkaar toe groeien. In de zomer worden de voorjaarsbloeiers verwerkt (tulp, narcis, crocus en galanthus) verwerkt. Dit seizoen loopt tot eind oktober. Vanaf september worden de voorbereidingen voor het winterseizoen getroffen. Dit betreft het opstellen van de machines voor de verwerking van lelies. Doordat beide processen nu in dezelfde ruimte moeten plaatsvinden, ontstaat hier een knelpunt. De weegtelmachine voor lelies is ook nog eens zeer gevoelig voor verplaatsing. Het apparaat dient na iedere verplaatsing opnieuw geijkt te worden. De nieuwbouw gaat de permanente standplaats van de weegtelmachine worden.

Nu blijkt dat de ruimtebehoefte structureel is, is besloten een extra gebouw op eigen locatie bij te bouwen. Dit heeft grote logistieke en financiële voordelen. De ondernemer verwacht, gezien de ontwikkeling van het bedrijf in de laatste jaren.

De nieuwbouw krijgt de functie van opslag, verwerkingsruimte en werktuigenberging. Het gebouw krijgt twee laaddocks om vrachtwagens te laden en te lossen.

De ontwikkeling zal een positief effect op het aantal verkeersbewegingen. Door de ontwikkeling zijn (veel) minder verkeersbewegingen van en naar de huurlocaties nodig. Waarschijnlijk kunnen één of meer van deze huurlocaties afgestoten worden. De 'winst' in verkeersbewegingen zit daarmee wel voornamelijk op de huurlocaties.

Hieronder is een tekening van de gewenste situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBSWG48-VA01_0002.png"

Afbeelding: Gewenste situatie
Bron: DLV Advies

Door een landschapsarchitect van Rho Adviseurs is een tekening uitgewerkt voor de landschappelijke inpassing van het erf. Deze is gebaseerd op de volgende overwegingen. De uitbreiding van het bedrijf wordt gerealiseerd in de zuidwestelijke richting. Een groot deel van de uitbreiding komt achter de bestaande bedrijfswoning. De rooilijn van de bebouwing en van het erf ligt aan de westzijde terug. Hierdoor ontstaat een geleidelijke overgang naar het open landschap. Voor de logistiek van het bedrijf is het belangrijk de nieuwe bebouwing aan de voorzijde te kunnen benaderen. De diepte van de bebouwing blijft in eerste instantie gelijk aan de huidige situatie. De openheid in de polder aan de achterzijde blijft hierdoor gelijk. Vanaf de zijkant krijgt het bedrijf een ander aanzicht. Hier is aandacht voor de overgang van het open landschap naar de beslotenheid van het erf. De zijkant wordt ingepast met beplanting van wilgen. Dit type beplanting is in de huidge situatie aan de voorzijde nu ook toegepast en is ook kenmerkend voor de naastgelegen erven. Het voorste deel van de toegang sluit aan op het karakter van de tuin. Hier wordt voor de voorgevel van de woning een aantal fruitbomen gesitueerd. De privétuin wordt afgebakend op zo'n drie meter achter de voorgevelrooilijn met een ligusterhaag. Langs de verharding aan de voorzijde wordt een lage ligusterhaag aangebracht. In de onderstaande afbeelding is dit visueel weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBSWG48-VA01_0003.png"

Landschappelijke inpassing
Bron: Rho Adviseurs

Hoofdstuk 4 Voorwaarden toepassing wijzigingsbevoegdheid

In het moederplan wordt aangaande de wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van het bouwvlak (paragraaf 3.8.4.) gesteld dat het College van B&W medewerking kan verlenen, met dien verstande dat:

  • a. vergroting van het bouwvlak niet is toegestaan voor veehouderijbedrijven, ter plaatse van de a
    aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-veehouderij';
  • b. vergroting van het bouwvlak niet is toegestaan voor bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  • c. uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
  • d. aan vergroting van het bouwvlak uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast;
  • e. het beplantingsplan zoals genoemd onder d binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dient te zijn gerealiseerd;
  • f. de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • g. is aangetoond dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden.

ad a. er is geen sprake van een veehouderij, de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -veehouderij' is overigens ook niet van toepassing op het plangebied;

ad b. de aanduiding 'glastuinbouw' is niet van toepassing op het plangebied;

ad c. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond middels een bedrijfsplan dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Uit het bedrijfsplan blijkt dat er een bedrijfsmatige noodzaak aanwezig is voor de uitbreiding van het bouwperceel;

ad d/e. in bijlage 1 is een landschapsplan opgenomen. In de regels is in artikel 3.2.7 een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verzekert dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd binnen één jaar na ingebruikname van de nieuwe bedrijfsbebouwing;

ad f. in hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat de vergroting voldoet aan de geldende milieuwet- en regelgeving;

ad g. in paragraaf 5.7 wordt aangetoond dat het beoogde plan geen effect heeft op Natura-2000-gebieden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Cultuurhistorie

De kaart behorende bij Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland laat geen bijzonderheden zien voor het plangebied. Het bestemmingsplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.

5.2 Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.

De vigerende planregels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (art. 40 van het moederplan) geven aan dat bij bouwplannen groter dan 500 m² archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' ligt deze grens op 2.500 m². De beoogde nieuwbouw ligt met een oppervlakte van meer dan 500 m² binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is om de haalbaarheid van het plan vast te stellen.

In opdracht van C.W. van der Hulst Bloembollen BV heeft Transect in oktober 2016 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek (zie bijlage 4) uitgevoerd. Hieronder is een samenvatting van dit onderzoek weergegeven.

Het plangebied ligt in de Zijpe, een zeepolder die in de 16e is drooggemaakt. In het plangebied zijn getijdeafzettingen uit de Middeleeuwen aanwezig op veen. Op basis van het bureau-onderzoek heeft het hele plangebied een lage verwachting voor archeologische resten uit de Late IJzertijd/Romeinse Tijd. Deze verwachting hangt samen met het al dan niet aanwezig zijn van een intacte veentop onder een Middeleeuws kleidek. De verwachting voor de Nieuwe Tijd is ook laag door de afwezigheid van historische bebouwing in het plangebied.

Binnen de nieuwbouwlocatie is de archeologische verwachting voor de Late IJzertijd/Romeinse Tijd getoetst door middel van een verkennend booronderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat de top van het veen is geërodeerd bij de vorming van de Zijpe. Er worden binnen het bouwvlak dus geen archeologische resten uit de Late IJzertijd/Romeinse Tijd meer verwacht.

Transect adviseert, in het kader van de bestemmingsplanwijziging, om de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 4’ en ‘Waarde – Archeologie 5’ voor de nieuwbouwlocatie, die door middel van een verkennend booronderzoek is onderzocht, op te heffen. De voor de nieuwbouw benodigde omgevingsvergunning kan zonder verder archeologisch onderzoek worden afgegeven.

Voor het overige deel van het plangebied adviseert Transect om de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ om te zetten in ‘Waarde - Archeologie 5, dan wel de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ te handhaven. De adviezen van Transect zijn overgenomen op de verbeelding en in de regels van dit wijzigingsplan.

5.3 Bodem

In de Woningwet is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem. Ook is bepaald dat het college van Burgemeester en Wethouders (B en W) een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen moet aanhouden, als blijkt dat de bodem is verontreinigd dan wel het vermoeden bestaat dat sprake is van ernstige verontreiniging.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet worden voorkomen dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek verricht. Naar verwachting zal de kwaliteit van de bodem niet leiden tot belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Daarbij gaat de aandacht zowel uit naar inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als naar het transport van gevaarlijke stoffen.

De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het bedrijf vormt zelf ook geen risico.

Het plangebied is gelegen op circa 350 meter van een hoge druk gasleiding. Op een dergelijke afstand zijn geen veiligheidsrisico's te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBSWG48-VA01_0004.png"

Fragment risicokaart

Voorliggend plan wordt uit oogpunt van externe veiligheid niet belemmerd. De uitbreiding van het bedrijf vormt zelf geen verhoogd risico voor de omgeving, het bedrijf zelf is geen kwetsbaar object.

5.5 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de normen die gelden voor luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een verslechtering van de luchtkwaliteit van maximaal 3% (een toename van maximaal 1,2µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Nagegaan moet worden of het plan een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit. De uitbreiding is voornamelijk gericht op het vergroten van de bedrijfsefficiency. Door de uitbreiding zal geen sprake zijn van een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. Doordat niet langer gebruik gemaakt hoeft te worden van huurlocaties komen de verkeersbewegingen tussen de verschillende locaties te vervallen. In dit licht zal het plan eerder een positieve uitwerking kunnen hebben op de luchtkwaliteit, omdat de uitbreiding het bedrijf in staat stelt meer stappen in het verwerkingsproces op de eigen bedrijfslocatie uit te voeren. In de omgeving van het plangebied is geen indicatie dat grenswaarden van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer worden overschreden. Het plan voldoet aan het gestelde in het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer. De uitvoerbaarheid van voorliggend plan wordt niet door onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.

5.6 Water

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in en in de directe omgeving van het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het HHNK bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het HHNK denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.

Om te bepalen hoe groot de compenserende waterberging moet zijn, heeft het HHNK een rekenmethode ontwikkeld. Het HHNK hanteert geen vast compensatiepercentage binnen het beheersgebied, maar een compensatiepercentage dat bij de lokale omstandigheden past.

Wanneer sprake is van een toename van verhard oppervlakte is het nodig om nieuw oppervlaktewater te compenseren. Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De netto toename van verhard oppervlakte bedraagt 5.500 m².

Ten behoeve van dit nieuwbouwplan is een Watertoets ingevuld, zie Bijlage 5. In de watertoets wordt geconcludeerd dat de normale procedure gevolgd dient te worden. In het kader hiervan heeft overleg plaatsgevonden met mevrouw Dubbeld van het hoogheemraadschap met het onderstaande als uitkomst.

Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden. Bij deze berekening is uitgegaan van de toegestane peilstijging die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, de gemaalcapaciteit, drooglegging, rioolstelsel en grondsoort. Dit is berekend voor het oorspronkelijke peil zoals vastgelegd in het peilbesluit, dus niet voor het peil in de onderbemaling. Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 15% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Met een verhardingstoename in het plangebied van 5.500 m2 betekent dat dat er 825 m² extra open water gegraven zal moeten worden. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.

Aangezien het extra afvloeiende hemelwater geloosd wordt binnen de peilafwijking, zal de compensatie hier ook in gerealiseerd moeten worden.

Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig. Daarnaast is voor werkzaamheden op of langs wegen (bv. uitritten, kabels en leidingen) in beheer bij het hoogheemraadschap ontheffing nodig op grond van de Wegenverordening HHNK 2013.

Initiatiefnemer beschikt over voldoende saldo om bovenstaande verplichting mee te verrekenen.

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.

5.7 Flora en fauna

De planlocatie is niet gelegen in een Natuurgebied (EHS of Nationaal Landschap). Het dichtstbijzijnde natuurgebied (Natura2000-gebied Duinen Den Helder - Callantsoog) ligt op drie kilometer afstand.

De gronden van de planlocatie zijn intensief in gebruik als productiegrond voor de bollenteelt, wat tevens blijkt uit de gebiedsaanduiding bollenconcentratiegebied. Er is geen beplanting aanwezig die geschikt is voor verblijf en foerage van al dan niet beschermde vogels. Er worden geen sloten gedempt, maar waarschijnlijk wel verbreed t.b.v. de watercompensatie.

Gezien de aard en omvang van het plan en gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde natuurgebied, wordt het zeer onwaarschijnlijk geacht dat er negatieve gevolgen zijn voor de natuurwaarden.

5.8 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering valt het planvoornemen onder milieucategorie 2 (in alle gevallen op basis van geluid en voor een bloembollendroog- en prepareerbedrijf tevens voor geur) met een minimale richtafstand van 30 meter tot hindergevoelige objecten zoals woningen. De Regionale Uitvoeringsdienst hanteert voor bloembollenteeltbedrijven een strengere eis, namelijk een afstand van 50 meter. Aangezien geluid bepalend is voor de advies afstand is om de effecten in beeld te brengen een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2).

In het akoestische onderzoek is het gemiddelde geluidsniveau en het piekgeluidsniveau berekend op de woningen die in de omgeving van het bedrijf liggen. Verder is aandacht besteed aan de geluidsbelasting door het verkeer van en naar het bedrijf.

In het onderzoek is rekening gehouden met alle relevante geluidsbronnen die tijdens een drukke dag kunnen voorkomen. Het gaat onder andere om de aan- en afvoer van bloembollen, de verwerking van

bloembollen en om transportbewegingen bij het nieuwe bedrijfsgebouw.

Bij de beoordeling van het geluid van de inrichting wordt onderscheid gemaakt in het gemiddelde geluidsniveau en het geluidsniveau ten gevolge van piekgeluiden. Uit het onderzoek blijkt dat zowel het gemiddelde geluidsniveau als de piekgeluiden aan de normstelling kan voldoen.

Voor geluid van rijbewegingen op de openbare weg, van en naar de inrichting, geldt een separaat toetsingskader. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolg van deze zogenaamde indirecte hinder ook aan de normstelling kan voldoen.

Gezien de optredende geluidsbelastingen is er, voor het aspect geluid, sprake van een aanvaardbare situatie en daarom van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de gemeente zijn er, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van de aanvragen om de omgevingsvergunning, geen kosten aan de wijziging verbonden.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan is een initiatief van C.W van der Hulst Bloembollen BV, Korte Bosweg 48, 't Zand, gemeente Schagen. De kosten van de realisering van de uitbreiding zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.3 Zienswijzen en overleg

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Daarnaast is het plan voor vooroverleg toegezonden aan de provincie Noord Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor beiden gaf het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Tenslotte heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van het akoestisch onderzoek. Dit heeft geresulteerd in een aanvulling van het akoestisch onderzoek.