direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Remmerdel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het dorp Warmenhuizen in de gemeente Schagen bestaat de behoefte voor woningbouw. Voor de locatie Remmerdel, gelegen aan de oostzijde van Warmenhuizen, is een uitbreidingsplan ontwikkeld om in een deel van deze behoefte te voorzien. Globaal is het idee om hier een woonwijk van maximaal 150 woningen aan te leggen op circa 6,5 ha grond. De gronden zijn in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond en als zodanig bestemd. Binnen de huidige bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' in het bestemmingsplan 'Warmenhuizen' (vastgesteld op 25 september 2012) is het voornemen niet mogelijk.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden ten oosten van het gebied Debbemeer-Noord. Het plangebied grenst aan de Dergmeerweg, de Remmerdel en een bestaand volkstuinencomplex (kadastrale perceelnummers WMH00 - I - 374, WMH00 - I - 375 (ged.) en, WMH00 - I - 659 (ged.) WMH00 - I - 506 (ged.) WMH00 - I - 535 (ged.)). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuren geven een indicatie van de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied aan de oostzijde van Warmenhuizen

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0002.png"

Figuur 2. Ligging plangebied ten oosten van Debbemeer-Noord. Het plangebied grenst aan de Dergmeerweg, de Remmerdel en een bestaand volkstuinencomplex.

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied gelden twee het bestemmingsplannen te weten 'Warmenhuizen' (vastgesteld op 25 september 2012) en 'Warmenhuizen – Volkstuinen' (onherroepelijk 20 juli 2012).

Bestemmingsplan 'Warmenhuizen' (onherroepelijk op 13 december 2012)

In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen als 'Agrarisch – Cultuurgrond'. Hiernaast hebben de gronden ook een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarische – veldschuur'. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingplan weer. Binnen deze bestemming zijn de gronden aangewezen voor cultuurgrond. Het bouwen van gebouwen is alleen mogelijk indien het een veldschuur of gebouw ten behoeve van een volkstuin betreft. Het bouwen van de woningen en het gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen is binnen de huidige bestemming niet mogelijk. In het geldende bestemmingsplan is geen wijziging- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwen en gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen alsnog mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0003.jpg"

Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Warmenhuizen' (2012)

Het bestemmingsplan Warmenhuizen – Volkstuinen (onherroepelijk 20 juli 2012)

In dit bestemmingsplan (zie navolgende afbeelding) hebben de betreffende gronden de bestemming 'Agrarisch-Cultuurgrond' met functieaanduiding 'Volkstuin' en een gedeelte van de gronden langs de Remmerdel is voorzien van de bestemming 'Groen'. In het geldende bestemmingsplan is geen wijziging- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwen en gebruiken van de gronden ten behoeve van de bestemming Woongebied en Verkeer - Verblijf mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0004.jpg"

Figuur 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Warmenhuizen – Volkstuinen' (2012)

In het bestemmingsplan is geen wijziging- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwen en gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen alsnog mogelijk te maken. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier de beeldkwaliteit uiteengezet. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden er maximaal 150 woningen gerealiseerd. Het plan voorziet in het realiseren van:

  • Koop/huur, vrijstaand woongebouw;
  • Koop, twee-onder-een-kap;
  • Koop/huur, tussen/hoek met en zonder garage;
  • Koop/huur, rug aan rug
  • Huurhuis, sociale huur;
  • 1 laag met kap (bijvoorbeeld seniorenwoningen);
  • Koop, etage.

De doelstelling van het project is een toekomstbestendig, duurzaam en leefbaar woongebied te ontwikkelen, waarbij de versterking van de kwaliteit van de bestaande kern Warmenhuizen gebaat is. Om deze doelstelling te realiseren is voor het plangebied een stedenbouwkundig plan opgesteld (Bijlage 1). Het ontwerp van het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op drie hoofduitgangspunten:

  • 1. het vormgeven aan een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • 2. het creëren van een Dorps woonmilieu;
  • 3. een gefaseerde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0005.png"

Figuur 3. Stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

Het stedenbouwkundig plan geeft vorm aan de overgang van het oorspronkelijke grillige/kronkelende water- en bebouwingspatroon naar de rechtlijnige structuur van het buitengebied. Deze overgang is in het plan goed zichtbaar door met de ruilverkaveling ontstane spel van rechte en schuine lijnen. De nieuwe waterstructuur vormt een logische aanleiding voor de fasering.

Dorpen worden van oorsprong gekenmerkt door groene randen en tuinen als overgang naar het landschap. Dit bepaalt vanuit het landschap gezien voor een groot deel het ruimtelijke karakter van een dorp. De landschappelijke inpassing van het stedenbouwkundig plan is hierop geïnspireerd door langs de randen een afwisseling tussen groene elementen, tuinen en bebouwing te ontwerpen. Aan de noord- en zuidzijde dragen het bestaande volkstuinencomplex met bestaande opgaande beplantingselementen en de bestaande en nieuwe bomenrijen langs de Dergmeerweg in belangrijke mate bij aan de inpassing.

De overgang tussen de bestaande buurt en de nieuwe wijk is zorgvuldig vormgegeven. De ruimte is enerzijds een ruimtelijke buffer en anderzijds biedt de ruimte een duidelijke woonkwaliteit. De ruimte tussen de wijken is groen en parkachtig ingericht en door de inpassing van nieuw water en wadi's wordt de relatie met het park in zuidelijke richting versterkt. Op de groene ruimte worden nieuwe woningen georiënteerd.

Langs de Dergmeerweg is beoogd om een geleidelijke overgang van het buitengebied naar de kern vorm te geven, aansluitend op het beeld van Debbemeer-Noord. Een afwisseling in besloten en open elementen en afwisseling in schaal van de bebouwing geeft hier vorm aan.

Dorps wonen

In een dorp komen, behalve de doorgaande dorpsweg en soms de hoofdweg van een buurt, zelden lange rechte doorgaande wegen voor. Vaak zijn er geen rechtstreekse autoverbindingen tussen woonwijken en is er sprake van een fijnmazig wandel- en fietsnetwerk. Het straten- en paden patroon in het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op dit dorpse principe. Het woongebied krijgt een eigen ontsluiting voor autoverkeer op de Dergmeerweg en het stratenpatroon is kleinschalig vormgegeven met zoveel mogelijk korte straten. De verschillende wandel- en fietspaden geven een goede verbinding met Debbemeer-Noord en het hart van het dorp.

De nieuw woonbuurt borduurt verder op het gevarieerde straat- en bebouwingsbeeld van Warmenhuizen (zie hoofdstuk 2). Een dorpse schaal met variatie in bouwmassa's en kapvormen is uitgangspunt. Bijzondere plekken krijgen in bebouwing extra aandacht. Per cluster worden verschillende woningtypes gemengd waar mogelijk. Naast een gevarieerd beeld, is dit ook gunstig bij de fasering van het gebied (flexibiliteit en een gedifferentieerd woningaanbod per fase).

Kenmerkend voor een dorp is het wonen aan de straat, waardoor onderling contact met medebewoners en sociale controle mogelijk zijn. In de nieuwe buurt staan de huizen daarom zoveel mogelijk dicht op een straat, pad of een gemeenschappelijk openbaar gebied.

Er bevindt zich veel groen in en om Warmenhuizen. Karakteristiek in Warmenhuizen zijn de straatbeplanting en de afwisseling met groene voorerven in de straten. In het stedenbouwkundig plan speelt groen ook een belangrijke rol en is ruimte geboden aan stevige groene ruimten in het plan.

In oudere dorpen zoals Warmenhuizen is er vaak sprake van een duidelijk contrast tussen besloten gebieden en plekken met een sterke relatie met het buitengebied. In het stedenbouwkundig plan zijn daarom bewust besloten plekken ontworpen en plekken waar juist het zicht op het landschap centraal staat. Hierdoor ontstaat niet alleen een afwisselend beeld, maar ontstaan ook gebieden met een duidelijk verschil in karakter en functionele mogelijkheden. Aan de besloten plekken kan rustig worden gewoond, kunnen kinderen veilig spelen en kunnen mensen elkaar op een informele manier ontmoeten. In de open plekken langs de randen ontstaat als contrast juist een gevoel van ruimte en contact met het buitengebied.

Kenmerkend voor dorps wonen is het parkeren op eigen terrein of vlakbij de eigen woning. Bewoners hechten hier over het algemeen ook veel waarde aan. In het stedenbouwkundig plan zijn door voor vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen parkeerplaatsen voorzien op eigen erf. Voor andere woningentype zijn geclusterde parkeervoorzieningen ontworpen in de directe nabijheid van de woning.

Flexibiliteit

Het plan is zo ontworpen dat dit gefaseerd uitgevoerd kan worden, zodat vraaggestuurd kan worden gebouwd.

Het stedenbouwkundig plan is geen vastomlijnde ontwikkeling. Het westelijk deel heeft een wat meer concreet karakter en zal naar alle waarschijnlijkheid in 2022 en 2023 uitgevoerd worden. Het plan kan, als de markt daarom vraagt, aangepast worden. Het is denkbaar dat het plan voor het oostelijk deel bijgesteld zal worden. Gezien het doel om vraaggestuurd te ontwikkelen en de looptijd van het plan zal bij de start van ieder deelplan nader bekeken moeten worden op welke wijze het deelplan binnen de kaders van het bestemmingsplan kan bijdragen aan de kwaliteit van het geheel. Deze kanttekening geldt niet alleen voor het programma en de spelregels, maar ook voor de referentiebeelden.

2.2 Beeldkwaliteitsparagraaf

Met het stedenbouwkundig plan is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan bestaat uit drie delen. Met deze indeling kan door de verschillende gebruikers gericht gebruik gemaakt worden van het document.

  • Deel A beschrijft het ontwerp van het uitbreidingsplan, gaat in op het gewenste bebouwingsbeeld, beschrijft de beoogde inrichting van de openbare ruimte en gaat in op de duurzaamheidsambities. Dit deel vormt de leidraad bij de ontwikkeling van de gehele nieuwbouwwijk en dient als inspiratiebron voor initiatiefnemers, ontwerpers en bouwers.
  • Deel B geeft beeldkwaliteitseisen waaraan nieuwbouw moet voldoen. De beeldkwaliteitseisen geven ontwerpers/architecten handvatten voor het ontwerp van de bebouwing en vormen het toetsingskader voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstandstoets).
  • Deel C gaat in op de (ruimtelijke) randvoorwaarden, het participatietraject, de visievorming en de achtergronden bij de totstandkoming van het uitbreidingsplan. Deel C voorziet in een onderbouwing van de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van het stedenbouwkundig plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder moet dan op dit bouwplan worden toegepast. Met het planvoornemen worden circa 150 woningen gerealiseerd en kan hiermee beschouwd worden als woningbouwlocatie en dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Beoogde ontwikkeling

Het uitgangspunt voor deze locatie is het ontwikkelen van een woonwijk met woonruimte die aansluit bij de vraag in Warmenhuizen. Dit houdt in een gemêleerd programma waarvan 40% in het goedkope segment valt (waarvan 25% sociale huur, 15% goedkope koop), met ruimte voor starters, ruimte voor senioren, maar ook ruimte voor doorstromers in de vorm van twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen en vrije kavels.

Fasering

De woningbouw zal in twee fases uitgevoerd worden zodat ingespeeld kan worden op de ontwikkelingen op de woningmarkt.

Kwantitatieve behoefte

De woningbouwlocatie aan de Remmerdel is in september 2018 regionaal afgestemd voor het Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (KWK). Hierdoor is het plan opgenomen in het regionale woningbouwprogramma (de dynamische lijst horende bij kwalitatief woningbouwprogramma voor de Kop: voor periode na 2019).

Warmenhuizen scoort 'sterk bovengemiddeld' in de kwalitatieve locatiebeoordeling van het KWK.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0006.jpg"

Figuur 4. Kwalitatieve locatiebeoordeling

In de periode 2014-2020 zijn minder woningen gerealiseerd dan waar behoefte aan is in Warmenhuizen. Naast de ontwikkeling van 40 woningen in het centrum van Warmenhuizen, staan er geen grote woningbouwontwikkelingen op de planning voor deze kern.

Binnen BSG zijn er geen locaties beschikbaar waar in de vraag naar woningen kan worden voorzien. De bestaande open ruimten, zoals groenstructuren zijn waardevol en bepalend voor het karakter van Warmenhuizen. Deze komen niet in aanmerking voor bebouwing omdat dat te veel afbreuk doet aan de kwaliteit van het dorp. Een voorbeeld hiervan is het groene veldje aan De Helling dat onderdeel uitmaakt van een bestaande en historische groenstructuur waardoor woningbouw op deze locatie niet gewenst is.

In de Structuurvisie Harenkarspel van de gemeente Schagen is aangegeven dat ten noordoosten van Warmenhuizen uitbreiding ten behoeve van woningbouw en ten zuidwesten uitbreiding ten behoeve van bedrijvigheid gewenst is. Het programma in het KWK gaat uit van de provinciale prognoses voor huishoudensontwikkeling voor de Kop van Noord-Holland. Op basis van de huishoudensontwikkeling per kern zijn in het KWK afspraken gemaakt over het programma per kern.

In onderstaand figuur is weergegeven hoe het woningbouwprogramma voor Warmenhuizen is ingedeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0007.png"

Figuur 5. Woningbehoefte Warmenhuizen

Tijdens het huidige KWK zijn 33 woningen gerealiseerd in de kern Warmenhuizen waar er indicatief 133 nodig waren. De laatste grootschalige nieuwbouw die in Warmenhuizen dateert van 2000 en dus van voor het huidige KWK. Voor 2019 staan nog 89 woningen gepland (waarvan een groot deel al in uitvoering) waarmee er een restruimte in het huidige KWK ontstaat van 11 woningen. De prognoses voorspellen een vraag van circa 139 woningen in Warmenhuizen voor de periode 2020-2030. Vermeerderd met de restruimte uit het vorige KWK is er in Warmenhuizen dus een behoefte van 150 woningen. De ontwikkeling van de plannen aan de Remmerdel en de Dergmeerweg dragen bij aan het bereiken van de doelstellingen uit de lokale woonvisie gemeente Schagen en zorgen voor invulling van de vraag naar woonruimte in Warmenhuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0008.jpg"

Figuur 6. Uitsnede structuurvisie Harenkarspel

Kwalitatieve behoefte

In algemene zin, wordt door inwoners kenbaar gemaakt dat er vraag is naar betaalbare woningen. Daarnaast blijkt uit het woningmarktonderzoek dat in 2019 door Atrivé in de gemeente Schagen is uitgevoerd dat in Warmenhuizen voor de komende jaren een sterke toename van het aantal 1 en 2 persoonshuishoudens wordt verwacht. De vraag naar woningen voor 1 en 2 persoons huishoudens en kleine gezinnen zal de komende jaren mogelijk nog verder toenemen.

Op basis van het KwK wordt de optimale kwalitatieve toevoeging voor wat betreft het type woningen gebruik gemaakt van de productmarktcombinatie (pmc). Het afwegingskader maakt het beoordelen van projecten op aantrekkelijke of minder aantrekkelijke productmarktcombinaties (hierna: pmc's) mogelijk. Voor het afwegingskader wordt op gemeenteniveau bepaald 'welke producten zijn meer of minder aantrekkelijk in welke gemeenten?' en voor de kernen 'welke producten zijn meer of minder aantrekkelijk in welke kernen?'. De volgende afbeelding toont dit inzicht voor Warmenhuizen. Hieruit blijkt dat er aan alles behoefte is behalve traditionele niet levensloop geschikte eengezinswoningen (betreft grotendeels de bestaande voorraad) omdat hier het aanbod al voldoende is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0009.png"

Figuur 7. Overzicht van verschillende scores van pmc's voor Warmenhuizen

Het plan wordt in 2 fases gerealiseerd waarbij elke fase afzonderlijk een kwalitatieve afronding van de wijk kan zijn. Hiermee kan flexibel worden ingespeeld op groei of afname van de woningvraag.

In onderstaand is een overzicht van de geprogrammeerde woningbouwplannen in Warmenhuizen te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0010.png"

Figuur 8. Overzicht van de geprogrammeerde woningbouwplannen in Warmenhuizen. Rode lijn = BSG contour

Naast de regionale afstemming voor woningbouw is ook in de regionale samenwerking bij de totstandkoming van regionale afstemming omtrent de bepaling van BSG contouren in 2018 de locatie kenbaar gemaakt en afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0011.jpg"

Figuur 9. Contouren Bestaand Stedelijk Gebied

Conclusie

Voorliggend voornemen maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken. Uit voorgaande alinea's komt naar voren dat voldoende behoefte is naar de extra woningen. Er is sprake van een planvoornemen die slechts binnengemeentelijke gevolgen heeft. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn geen locaties beschikbaar waar het beoogde programma kan worden gerealiseerd. Ondanks dat de locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied is de locatie in de structuurvisie Harenkarspel aangeduid als 'nieuw woongebied/toekomstig uitbreiding woongebied'. Met het planvoornemen is dan ook sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het planvoornemen voldoet aan de criteria van de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. Uit de ambties en doelstellingen zoals opgenomen in de NH2050 blijkt dat:

b. Wonen en Werken

Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de NH2050.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

De planlocatie is gelegen buiten Bestaand Stedelijk Gebied. Onder Bestaand Stedelijk Gebied wordt verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Uit paragraaf 3.1.2 blijkt echter dat regionaal is afgestemd en dat de locatie is aangewezen als woningbouwlocatie Buiten Bestaand Stedelijk gebied. Het plangebied wordt tot een woningbouwlocatie gerekend. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn en dat de provincie meer vrijheid geeft aan gemeenten.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt in de PRV de nadruk op regionale afspraken (artikel 5a). Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In paragraaf 3.1.2 is ingegaan op de regionale afspraken. Hieruit is naar voren gekomen dat de ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen in de regionale woningbouwafspraken.

Als er geen binnenstedelijke mogelijkheden zijn in de marktregio of het verzorgingsgebied dan kan buiten BSG naar een locatie worden gezocht. In paragraaf 3.1.2 is reeds ingegaan op de motivering dat het planvoornemen weliswaar buiten het BSG is gelegen maar wel is aangeduid als woningbouwlocatie. Als aan artikel 5a (regionale afstemming) is voldaan, dan is bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten BSG artikel 15 ‘Ruimtelijke kwaliteit’ van toepassing.

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
    • a. rekening wordt gehouden met:
      • de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble, en;
      • de ambities en ontwikkelprincipes van de toepasselijke provinciale structuren, en;
    • b. hierbij wordt betrokken:
      • de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes, en;
      • de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble, en;
      • de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van de toepasselijke provinciale structuren.
  • 3. De toelichting van een bestemmingsplan bevat een motivering waaruit moet blijken dat voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.
  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies vragen over ontwikkelingen die een grote impact kunnen hebben op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden of indien wordt afgeweken van de ontwikkelprincipes als bedoeld in het tweede lid onder a.

In hoofdstuk 3 van het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1) is ingegaan op de Leidraad landschap en cultuurhistorie in relatie tot het planvoornemen.

Voor de functiewijziging naar woondoeleinden die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, kan worden aangegeven dat deze passen in het beleid zoals dat is geformuleerd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma voor de Kop van Noord-Holland

Het woningbouwbeleid is op regionaal niveau vastgelegd in het Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma voor de Kop van Noord-Holland (kortweg KwK). Het betreft hier een convenant over de ruimte voor woningbouw tot 2020 waaraan de gemeenten en de provincie Noord-Holland zich hebben verbonden op 28 oktober 2015. Hierbij wordt aangesloten op de harde plancapaciteit en op de ontwikkelingen uit de bevolkingsprognoses. Met het KwK wordt gestuurd en gemonitord op realisatie van de kwalitatief beste plannen. Het KWK 2020-2030 wordt medio 2020 verwacht.

In het KWK worden regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken. De afspraken zijn gebaseerd op de provinciale woningbouwprognose. De prognose van de provincie Noord-Holland laat zien dat de bevolking van de Kop van Noord-Holland op de korte termijn een kleine groei heeft door met name buitenlandse migratie. Daarnaast is er door een toename aan alleenstaande ouderen sprake van vergrijzing. Voor de afspraken over de betaalbaarheid en sociale woningbouw wordt in het RAP verwezen naar de meerjarige prestatieafspraken van regiogemeenten met woningcorporaties.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Lokale Woonvisie

Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad Schagen de visie 'Een nieuwe gemeente, een nieuwe koers - Lokale woonvisie 2014 t/m 2018' vastgesteld. In de Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. Huizenprijzen dalen, er staan veel woningen te koop, financiering is lastiger en de doorstroming verloopt moeizaam. In Schagen zijn daarbij bepaalde trends te zien: de groei van het aantal inwoners en huishoudens daalt, op termijn slaat dat om in krimp (volgens provinciale prognose: na 2030). Vergrijzing betekent meer ouderen, maar ook meer mensen met een beperking en toename van dementie. Kleine huishoudens nemen toe, huishoudens met kinderen nemen af. In stad Schagen neemt het aantal inwoners wel toe, vooral senioren willen graag dichtbij de voorzieningen wonen.

Centraal staat vraaggestuurd bouwen in de kernen van onze gemeente. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied. Samen met maatschappelijke partners en de inwoners wil Schagen de antwoorden vinden en een impuls geven aan de vitaliteit en kracht van de gemeenschappen in de kernen.

De invulling van het plangebied zal plaatsvinden op basis van 'vraag-gestuurd bouwen'. Uit lokaal onderzoek is gebleken dat er behoefte is bij meerdere generaties, vooral onder jongeren tot ca 35 jaar (40%), en een evenredige behoefte bij senioren als middenleeftijdscategorieën (circa 25%). Er is een voorkeur voor appartementen en rijwoningen (60%), zelfbouw en meer verzorgde variaties daarvan.

In het plan wordt huisvesting van diverse doelgroepen beoogd. De mogelijke woningtypen lopen daardoor uiteen van vrijstaand tot appartementen. Het is de bedoeling dat de buurt per fase een gevarieerde opbouw krijgt. De mogelijke woningtypen kunnen dan per fase, op basis van de actuele vraag, gevarieerde doelgroepen bedienen. Afhankelijk van de (benodigde) fasering en behoefte zou de locatie kunnen voorzien in honderd tot honderdvijftig wooneenheden. Gelet op het beoogde karakter, aansluiting op de stedenbouwkundige kenmerken van de naastgelegen woonwijk, ook kleinere wooneenheden en zoveel mogelijk voorzien in gevarieerd ontwikkelbare deelgebieden wordt ingezet op een mogelijke invulling van cirac 150 woningen.

3.4.2 Structuurvisie voormalig gemeente Harenkarspel (2009)

Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Harenkarspel is op 15 december 2009 door de toenmalige gemeenteraad de Structuurvisie Harenkarspel vastgesteld. In deze structuurvisie is naast algemeen beleid ook gebiedsgericht beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur beschreven. Voor het thema wonen is in de structuurvisie aangegeven dat de voormalige gemeente Harenkarspel aantrekkelijk is als vestigingsplaats, op korte afstand van steden en van de kust maar toch met een landelijk karakter en een dorpse wijze van bouwen. Op deze kwaliteit kan worden voortgebouwd.

Het plangebied is op de kaart (zie figuur 6 in paragraaf 3.1.2) behorende bij de structuurvisie aangeduid als onderdeel van een nieuw woongebied/toekomstig uitbreiding woongebied.

Nieuwe ontwikkelingen zullen zo min mogelijk druk op het kwetsbare historische wegennet moeten geven. De woningbouwmogelijkheden worden met name daar gedacht waar zij korte aansluitingen kunnen krijgen op de provinciale weg.

Volgens de structuurvisie kunnen in Warmenhuizen-Oost circa 316 woningen gerealiseerd worden tot het jaar 2030. Na 2030 is een verdere uitbreiding van Warmenhuizen Oost mogelijk zoals met pijlen is aangegeven op de structuurvisiekaart.

De voorgenomen woningbouw is passend binnen de Structuurvisie Harenkarspel.

3.4.3 Reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen

De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's Wonen, Werken en Recreëren.

Voor het thema Wonen moeten de volgende vier vragen beantwoord worden:

  • 1. Is de locatie kansrijk?
  • 2. Is het plan passend in de Lokale woonvisie?
  • 3. Is er een regionale behoefte?
  • 4. Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten?

Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.

Met het beantwoorden van de vragen worden de treden (oude wijze) van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Voor voorliggend plan kunnen alle vragen met ja beantwoord worden. In paragraaf 3.1.2 is gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan de criteria van de Ladder. Voor het overige is in Bijlage 1 ingegaan op de landschappelijke inpassing en stedenbouwkundige opzet. Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de diverse omgevingsaspecten.

3.4.4 Welstandsbeleid, Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

Vanwege maatschappelijk en politiek veranderde wensen over het welstandsbeleid heeft de gemeente Schagen de 'Reisgids voor Ruimtelijke Kwaliteit' opgesteld. Hierin wordt het beeldkwaliteitsplan als belangrijk instrument geïntroduceerd om nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen zorgvuldig af te wegen ten opzichte van bestaande kwaliteiten van een gebied en deze daarin zo goed mogelijk in te passen. Voor het uitbreidingsplan Remmerdel is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1 en paragraaf 2.2) om de nieuwe woonbuurt goed in te passen in de landschappelijke omgeving en deze tegelijkertijd te verankeren in de stedenbouwkundige structuur van Warmenhuizen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

De voormalige gemeente Harenkarspel heeft in 2010 haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op beleidskaart archeologie ligt het plangebied in een zone van “vergraven en geëgaliseerde terreinen”. Hier geldt een lage archeologische verwachting voor alle archeologische perioden. Dat is vertaald naar een vrijstellingsgrens van 10.000 m2 en dieper dan 50 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0012.png"

Figuur 6. Plangebied op een uitsnede van de beleidskaart archeologie (bron: gemeente Schagen)

Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging is door Archeologie West Friesland een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 2.

Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een lage verwachting voor vindplaatsen uit het Laat-Neolithicum en de Bronstijd. Indien veen aanwezig is kan dit bewoond zijn geweest in de Romeinse tijd t/m circa 800 na Chr. Deze bewoning zou zich moeten bevinden op het Laagpakket van Wormer en is herkenbaar aan een afdekkende laklaag, restant veen of een ontkalkt deel van het mariene pakket. De bewoning van Warmenhuizen heeft zich sinds de Vroege Middeleeuwen tot de terpen en later de dorpskern beperkt. Op historisch kaartmateriaal is geen indicatie gevonden voor bebouwing binnen het plangebied in de Nieuwe Tijd. Op de kadastrale minuut uit 1819 is het terpenlint van Warmenhuizen en de korenmolen van Warmenhuizen te zien ten westen van het plangebied. De molen is in 1927 verbrand. De stolpboerderij is nog steeds aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0013.png"

Figuur 7. Plangebied op een uitsnede van de kadastrale minuut uit 1819. Het terpenlint van Warmenhuizen en de korenmolen en stolpboerderij ten westen van het plangebied is fraai zichtbaar

Binnen het plangebied worden daarom geen bewoningsresten uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd verwacht. De weilanden binnen het plangebied werden op kaartmateriaal aangeduid als “Molengroeten”. De term “groet” verwijst naar aangeslibd of nieuw gewonnen land, in dit geval met behulp van een molen. Op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland lijkt het plangebied hoger te liggen dan het gebied ten noorden en zuiden. Mogelijk is tijdens de ruilverkaveling gekozen voor het ophogen van dit perceel in plaats van afgraven.

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat het plangebied binnen een vlakte van getijdenafzettingen ligt. De bovengrond is als gevolg van de ruilverkaveling tot een diepte variërend tussen de 60 en 105 cm verstoord. Door het ontbreken van laklagen, vegetatiehorizonten en ontkalkte delen van de getijdenafzettingen is geen onderscheid te maken tussen het Laagpakket van Walcheren en het Laagpakket van Wormer. Vanwege het ontbreken van relatief hoger gelegen ontkalkte delen kan gesteld worden dat de kans op vindplaatsen uit de prehistorie zeer klein is. Vanwege het ontbreken van een restant van een veenpakket is de kans op vindplaatsen uit de IJzertijd/Romeinse tijd eveneens zeer klein. Op basis hiervan kan de gespecificeerde verwachting binnen het plangebied voor alle perioden worden bijgesteld naar een zeer lage verwachting.

Conclusie
Gezien de zeer lage verwachting voor alle perioden binnen het plangebied is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert het plangebied vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie kan komen te vervallen.

In alle gevallen geldt dat mocht er tijdens bouwwerkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten aan het licht komen, het bevoegd gezag overeenkomstig de Erfgoedwet hiervan op de hoogte gesteld dient te worden. Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Zoals hiervoor genoemd heeft de gemeente Schagen in 2009 de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen vastgesteld. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan moet worden. Gebouwde monumenten zijn niet betrokken in de nota. Voor onderhavig plangebied zijn geen bijzonderheden vermeld. Door de ruilverkaveling Geestmerambacht is de verkaveling geheel gewijzigd.

Voor verdere planvorming is het van belang ondanks het ontbreken van bijzonderheden, wel zoveel mogelijk rekening te houden met de kenmerken. Hiertoe zal ook de informatie van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie betrokken dienen te worden. In het Beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1) is nader ingegaan op de Leidraad.

Conclusie
Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Door Landview BV is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de hypothese dat geen bodemverontreiniging aanwezig is, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, in het onderzoek niet geheel wordt bevestigd. De ter plaatse van de dammen aangetroffen visuele verontreinigingen hebben tot meetbaar verhoogde gehalten geleid.

De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld bij peilbuis 3 asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Het betreft hechtgebonden chrysotiel. In de bodem is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Ter plaatse van de dammen is wel puin aangetroffen en puin, zeker ondefinieerbaar puin, is potentieel asbestverdacht. Baksteen resten worden veelal als niet asbestverdacht aangemerkt. Om uit te sluiten of er asbest in de bodem van dam40 (met ondefinieerbaar puin) aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek noodzakelijk. De uitvoering van een asbestonderzoek op het overige deel van het terrein wordt niet noodzakelijk geacht.

Bij de (toekomstige) aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen dient de rapportage van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 voorgelegd te worden. Indien daartoe aanleiding is (bij verdenking op asbest) dient het bodemonderzoek gecombineerd te worden met een asbest in grondonderzoek of asbest in puin onderzoek conform de NEN 5707 respectievelijk 5897.

Conclusie
Het aspect bodem vormt op dit moment geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.3 Ecologie en stikstof

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.

4.3.1 Ecologisch onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van dit project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden (Bijlage 4) uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuur-bescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 20 april 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: onbewolkt, circa 22°C en een zwakke wind.

Conclusie
Ten tijde van het ecologisch onderzoek was er nog een schuur aanwezig die mogelijk geschikt zou kunnen zijn als broedplaats voor huismus of als verblijfplaats voor vleermuizen. Deze schuur is inmiddels gesloopt en de opmerkingen die betrekking hebben op deze schuur zijn daarmee niet meer relevant.

Uit de inventarisatie komt naar voren dat lichtuitstraling richting de bomenrij langs de Dergmeerweg en de watergang ten zuiden van het projectgebied dient te worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door gebruik te maken van verlichting met gerichte armaturen. Indien dit niet mogelijk is, dient nader onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van een belangrijke vliegroute voor vleermuizen.

Omdat de weg reeds in gebruik is en de uitstraling naar aard van de daar aanwezige bronnen niet veranderd en door het planvoornemen zelfs meer afgeschermd worden zal er geen sprake zal van (een toename van) lichtuitstraling door het plan Remmerdel. Nader onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd.

Uit de ecologische inventarisatie is verder naar voren gekomen dat bij uitvoering van het project rekening moet worden gehouden met het broedseizoen. Tot slot wordt geadviseerd om tijdens graafwerkzaamheden tijdens de aanlegfase geen ondiepe plassen te laten ontstaan die kunnen dienen als voortplantingswater voor rugstreeppad.

Een aanvullend onderzoek in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet nodig. Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

4.3.2 Stikstofdepositie

Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. De depositie van stikstof ten gevolge van de ontwikkeling van de woonuitbreiding Remmerdel Warmenhuizen (Warmenhuizen-Oost), in Warmenhuizen in de gemeente Schagen is berekend. In het gebied is de vestiging van een 150 tal woningen voorzien. De depositie van stikstof in Natura 2000- gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze woningen alsmede van het verkeer van en naar de woningen is berekend met programmapakket Aerius.

De berekeningen met AERIUS genereert een rekenresultaat en een viertal pdf-bestanden waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar in fase 3, de fase met de hoogste emissie NOx (Bijlage 5).

Conclusie
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheids-niveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0014.jpg"

Figuur 9. Fragment Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op een afstand van circa 1.200 m.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde in en nabij het plangebied. Onderstaand is daarom enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.

Onderzoek
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidzone van de Harenkarspelweg en Dergmeerweg. De aan de westzijde van de woonuitbreiding gelegen Remmerdel kent ter plaatse van het voornemen een maximum snelheid van 30 km/uur. De weg heeft daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening en omdat de weg is uitgevoerd in klinkerverharding is toch besloten deze weg in het akoestisch onderzoek te betrekken.

Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidwering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de woningen valt buiten het kader van dit onderzoek.

In een zelfstandig rapport (Bijlage 6) is het akoestisch onderzoek uitgewerkt met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Dergmeerweg/Harenkarspelweg en Remmerdel op de gevels van de te realiseren woningen.

Uit het onderzoek blijkt dat een deel van de op de verbeelding weergegeven woongebieden niet voldoet niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. Indien afgeweken wordt van het ontwerp zal voor deze woningen aanvullend onderzoek moeten worden verricht. Verder blijkt uit het onderzoek dat een deel van de te realiseren woningen op basis van het ontwerp niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 6 dB vanwege de Dergmeerweg/Haren-karspelweg. Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Schagen een hogere waarde te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.


Voorgaande heeft geleid tot het opnemen van een voorwaardelijke verplichting, gekoppeld aan de bouwregels van de bestemming 'Woongebied' (zie Artikel 7, lid 7.2, onder 7.2.2). Een omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen dan worden verleend, indien door het bevoegd gezag een besluit hogere waarde is genomen. Er is gekozen voor het opnemen van een voorwaardelijke verplichting, omdat het bestemmingsplan een globaal karakter heeft en daarmee nog voldoende flexibiliteit biedt ten aanzien van de stedenbouwkundige invulling van het gebied.

Conclusie

Met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting als waarborg voor het doorlopen van een hogere waarde procedure op grond van de Wet geluidhinder voor de betreffende woningen is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in, en in de directe omgeving van, het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het hoogheemraadschap bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het hoogheemraadschap denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.

Het voorliggend plan is in het kader van het vooroverleg op 2 maart 2020 aangeboden aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Voor het planvoornemen dient de normale procedure te worden gevolgd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het advies van het Hoogheemraadschap weergegeven. Het volledige advies is als Bijlage 7 aan de toelichting toegevoegd.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Waterkwaliteit en riolering
Binnen het plan is er geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat we voor de nieuwe ontwikkeling adviseren om een gescheiden stelsel aan te leggen.

Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. In de nadere planuitwerkingen zal hier rekening mee worden gehouden.

Bij versnelde afwatering naar het oppervlaktewater hanteert het Hoogheemraadschap een vast percentage of wordt een maatwerkberekening uitgevoerd. Dit is afhankelijk van het oppervlak aan verhardingstoename. Wordt er in polders meer dan 2.000 m² extra verhard oppervlak aangelegd, dan is een maatwerkberekening noodzakelijk. In het plan wordt 41.512 m2 aan extra verhard oppervlak aangelegd. Op basis van de maatwerkbereking maakt het Hoogheemraadschap inzichtelijk hoeveel m2 gecompenseerd moet worden. Naast de toename aan extra verhard oppervlak wordt in het plangebied ook 7.860 m2 aan oppervlaktewater gerealiseerd die ingezet kan worden voor de compensatie.

Aanvullend advies

Uit de op 2 maart 2020 ingediende watertoets en het ontvangen digitale wateradvies blijkt dat een zogenaamde normale procedure moest worden gevolgd, vanwege de aangegeven geplande verhardingstoename van meer dan 2.000 m². Op 17 maart 2020 heeft het hoogheemraadschap om aanvullende informatie gevraagd, op 18 maart 2020 heeft de gemeente deze informatie gestuurd. Het aanvullend advies is op 25 maart 2020 ontvangen. Onderstaand is de aanvullende reactie aan van het hoogheemraadschap als aanvulling op de genoemde digitale watertoets weergegeven.

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in peilgebied 03751-09 in de polder Geestmerambacht. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP –2,40 meter.

Eigendom HHNK

Perceel WMH00I37, de wegsloot langs de Dergmeerweg, is in eigendom van het hoogheemraadschap. Het gedeelte van deze secundaire watergang dat gedempt gaat worden, moet worden verkocht door het hoogheemraadschap (aan de initiatiefnemer). De gemeente zal hierover contact opnemen met het HHNK.

Verhardingstoename

Uit de ingediende gegevens blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 33.062 m2. Dit is de aangegeven verharding in de aangeleverde tabel d.d. 18 maart 2020, plus de 'onverharde' grasdoorlatende verharding. Omdat de ondergrond hier klei is, zal zonder infiltratiekratten praktisch geen hemelwater infiltreren, daarom wordt dit ook gezien als verharding. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met 2.969 m2 waterberging (9% van de verhardingstoename). Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,60 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemaling capaciteit van 14,4 mm/dag, een gescheiden rioolstelsel, een drooglegging van 1,8 meter en grondsoort klei.

Dempen en graven watergangen

De watergang langs de Dergmeerweg die deels wordt gedempt, moet worden gecompenseerd: elke m² die wordt gedempt moet één op één worden gecompenseerd. In het huidig ontwerp wordt 560 m² gedempt, 33.062 m² verhard. De geplande 5.788 m² nieuw oppervlaktewater is daarom ruim voldoende.

Het nieuw te graven water, voor zowel de demping als de verhardingstoename, moet aan de volgende randvoorwaarden voldoen:

  • De watergangen zijn tenminste 6 meter breed;
  • De watergangen zijn tenminste 1 meter diep;
  • Bruggen of dammers met duikers zijn tenminste 1,10 meter hoog, 1 meter diep en hebben een doorvaartbreedte van 2,5 meter;
  • Bij scherpe bochten van watergangen (90 graden) moet de watergang 8 meter breed zijn;
  • Om de +/- 200 meter zal een maaiboot-te-waterlaatplaats gerealiseerd moeten worden.

Reden voor deze randvoorwaarden is omdat het water na aanleg stedelijk water is dat wordt onderhouden door het hoogheemraadschap. In stedelijk gebied vindt het onderhoud varend plaats, daarom de benoemde minimale afmetingen.

Op onderstaande afbeelding staan een aantal mogelijke knelpunten in het huidig ontwerp aangegeven. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPWHZRemmerdel-VA01_0015.jpg"

Figuur 10. Mogelijke knelpunten

De genoemde randvoorwaarden zijn inpasbaar in het plan. De randvoorwaarden zijn zijn vooral technisch van aard en vragen op een aantal plekken slechts een kleine aanpassing door middel van het verruimen van bochten in het water en op een incidentele plek het verbreden van een waterpartij. In de nadere planuitwerking worden de randvoorwaarden meegenomen.

Wadi's

In principe is het hoogheemraadschap voorstander van maatregelen die klimaatadaptief zijn. Wadi's behoren tot deze maatregelen. Gezien de ondergrond op deze locatie, klei, is het risico dat het hemelwater beperkt infiltreert in de bodem. Het is slim om daar in het ontwerp rekening mee te houden, door bijvoorbeeld de wadi aan te sluiten aan een watergang of hemelwaterafvoer, waarop het dan vertraagd (!) op kan afvoeren. In de nadere planuitwerking wordt de opmerking van het HHNK betrokken.

Waterkwaliteit/riolering

De ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van vele woningen. Het uitgangspunt bij de gemeente Schagen en het hoogheemraadschap is dat bij nieuwe ontwikkelingen een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd waarbij het hemelwater van schone oppervlakken gescheiden wordt afgevoerd van het huishoudelijke afvalwater. Omdat dit schone hemelwater nu of in de toekomst wordt geloosd op het plaatselijke oppervlaktewater adviseert het hoogheemraadschap om toe te zien op het terughoudend toepassen van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink, stoffen die de waterkwaliteit schaden en problemen geven bij de afzet van slootbagger.

Ondanks de toename van afvalwater verwacht het hoogheemraadschap voor de persleidingen en RWZI geen probleem.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van = 800 m2 verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan. De watervergunning zal worden aangevraagd en de gemeente zal hierover contact opnemen met het HHNK.

Conclusie
Uit het oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan, mits de adviezen uit de watertoets gevolgd worden en de watercompensatie in onderling overleg met het HHNK wordt gerealiseerd.

4.7 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hinder-gevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek
Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich een bloembollenbedrijf en een koolteeltbedrijf. Op basis van de brochure van de VNG geldt voor deze bedrijven een grootste richtafstand van 30 meter. Op basis van de intensieve bedrijfsactiviteiten en de gebiedstypering 'rustige woonwijk' hanteert de RUD NHN een richtafstand van 50 meter (milieucategorie 3.1) voor bloembollentelers en bloembollenverwerkers. Aan deze richtafstand van 50 meter wordt voldaan.

Tevens is het van belang dat wordt gekeken naar het aspect gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Aangezien de omliggende agrarische percelen niet voor bloembollenteelt of fruitteelt zijn bestemd kan de realisatie van de woningen schade aan de bedrijfsvoering van de agrariërs toebrengen. Van dit punt is echter geen sprake indien in het bestemmingsplan een buffer van 50 m tussen de bestemming wonen en de agrarische percelen zal worden opgenomen.

Conclusie
Wat betref het aspect hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeer en parkeren
In de omgeving van het plangebied is in de huidige situatie een hoge parkeerdruk. Uitgangspunt van het planvoornemen is dan ook dat per toegevoegde wooneenheid ook voldoende parkeergelegenheid wordt toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat.

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Schagen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. De parkeernormennota van de gemeente Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).

Verkeer
De realisatie van het Remmerdel leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan 1.050 motorvoertuigen per weekdagetmaal op de toevoerende Dergmeerweg (en de daar aan voorafgaande overige wegen) als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Vanwege de capaciteit van omliggende wegen is dit niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.

Parkeren
Gelet op het planvoornemen bestaat er ook parkeerbehoefte in het plangebied. Bij de vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen wordt voorzien in twee parkeerplaatsen op eigen erf. Deze moeten te allen tijde gehandhaafd worden. De plaatsing van een garage en/of carport mag geen vermindering van dit aantal parkeerplaatsen betekenen. Voor bezoekersparkeren en voor bewoners van rijenwoningen, appartementen en andere woontypologieën wordt voorzien in geclusterde parkeerplaatsen in de openbare ruimte in de directe nabijheid van de woning. De geclusterde parkeervoorzieningen worden ingepast met hagen en/of opgaande beplanting. Aan de hand van het te realiseren programma is de feitelijke parkeerbehoefte van het project berekend (Bijlage 8). Uit de parkeerbalans blijkt dat er sprake is van een “overschot” aan parkeerplaatsen. In de parkeerbalans zijn 23 stuks parkeerplaatsen meegenomen die gesitueerd zijn aan de Remmerdel, deze parkeerplaatsen zijn aangelegd voor een tijdelijke school op deze locatie. De tijdelijke school is in 2015 afgebroken waarna de parkeerplaatsen behouden zijn gebleven. De parkeerplaatsen kunnen meegerekend worden in de parkeerbalans omdat deze binnen 100 meter van woningen gesitueerd zijn en niet gebruikt worden door bewoners van bestaande wijk.

Conclusie
Ondanks de toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied worden geen problemen voor de verkeersafwikkeling verwacht. Daarnaast worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de parkeerbehoefte van het planvoornemen. Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheids-beleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

De Regionale Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. In 2020 mogen alleen nog energie-neutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan.

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.

Conclusie
Voor de ontwikkeling van een nieuw woongebied zijn duurzaamheidsambities belangrijk en een kans. Juist op dit punt kan ook een argument gevonden worden voor de ontwikkeling van deze woonbuurt. In hoofdstuk 4 van Deel A. Beeldvorming van het Beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1) is ingegaan op het aspect duurzaamheid.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek
Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Deze drempelwaarde wordt met de ontwikkeling uit dit bestemmingsplan niet overschreden. Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.

Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen heeft besloten dat een milieueffectrapportage niet nodig is. De aanmeldnotitie is bijgevoegd als Bijlage 9 bij de toelichting.

Conclusie
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.

Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:

  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.

Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.

De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.

Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:

  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012);
  • Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012);
  • Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (2012).

Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat

  • alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012-code hebben;
  • de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
  • de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
  • de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.

Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.2 Bestemmingplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

5.3 Bestemmingen

In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Er is voor een zo eenvoudig mogelijke planologische regeling gekozen die voorziet in een helder stelsel van regels en de nodige flexibiliteit biedt. Aan de hand van de bestemmingsregels kan het planvoornemen worden gerealiseerd. In de toekomst kan de gerealiseerde situatie vervolgens worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Groen, Verkeer, Verkeer - Verblijf, Water en Woongebied.

ARTIKEL 3 - GROEN
Binnen de bestemming 'Groen' zijn de gronden aangewezen voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voet- en fietspaden.

ARTIKEL 4 - VERKEER
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de Dergmeerweg die aan de noordzijde van het plangebied loopt. De Dergmeerweg is een doorgaande weg. Omdat er ter plaatse van het de ontwikkellocatie Remmerdel enige ingrepen aan de Dergmeerweg plaatsvinden, is de bestemming iets groter geworden dan de verkeersbestemming van de bestaande weg. Naast woonstraten, pleinen en voet- en rijwielpaden mogen de gronden ook worden gebruikt voor parkeer- en picknickplaatsen. De bestemming die is toegekend aan de Dergmeerweg sluit, vanwege de uniformiteit, aan op het aansluitende bestemmingsplan.

ARTIKEL 5 - VERKEER - VERBLIJF
Het westelijke deel van het plangebied wordt het eerst ontwikkeld en is daarmee stedenbouwkundig redelijk concreet uitgewerkt. De ontsluitingswegen voor de woningen en woongebouwen die zijn voorzien in de westelijke fase van de ontwikkelocatie Remmerdel hebben dan ook de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Ook de hoofdontsluiting in de oostelijke fase is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Naast woonstraten en pleinen zijn ook voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen toegestaan.

ARTIKEL 6 - WATER
Waterlopen rondom het oostelijke plangebied en langs de Dergmeerweg zijn bestemd als Water. De bestemming komt (deels) tegemoet aan de in het plan te realiseren watercompensatie als gevolg van de toename van het verhard oppervlak.

ARTIKEL 7 - WOONGEBIED
Een groot deel van het plangebied ontwikkellocatie Remmerdel heeft de bestemming 'Woongebied'. Omdat de toekomstige stedenbouwkundig opzet gefaseerd zal worden uitgevoerd, is een hoge mate van flexibiliteit beoogd. Het westelijk deel van het plan wordt als eerste gerealiseerd en is daarmee minder flexibel dan het oostelijk deel. Waar in het westelijk deel diverse woongebieden zijn aangeduid is er in het oostelijk deel sprake van een grote bestemming. Op de verbeelding is de maximale goot- en bouwhoogte weergegeven. Voor de gehele bestemming 'Woongebied', zowel de westelijke als de oostelijke fase gezamenlijk, geldt dat 150 woningen gebouwd mogen worden. Dit is bepaald in de Algemene bouwregels. De mogelijkheid voor het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis is overeenkomstig het gemeentelijk beleid opgenomen.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT
De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.

De grond in het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Schagen. Het kostenverhaal is dan ook verzekerd middels gronduitgifte.

De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond via de gemeentelijke grondexploitatie Remmerdel. De grondopbrengsten vanuit de gronduitgifte zijn naar verwachting voldoende om de kosten van grondexploitatie af te dekken. De eventuele financiële nadelige effecten als gevolg van de planuitvoering worden bij een negatief exploitatiesaldo gedekt door de reserve grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het coalitieakkoord 2018 – 2022 is uitgangspunt geweest voor het participatietraject dat heeft plaats gevonden voor de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan. Het project is formeel afgetrapt met een 'blanco' vel tijdens een algemene inwonersbijeenkomst waarop inwoners van de wijk de belangrijkste uitgangspunten voor het nieuwe centrum kwijt konden. Via verschillende bijeenkomsten en een nieuwsbrief zijn inwoners uitgenodigd om input te leveren en geïnformeerd over de planontwikkeling. Onder de inwoners van het dorp bestaat de grote wens dat gebouwd wordt voor de jeugd/starters zodat Warmenhuizen levendig blijft.

Projectgroep
In het dorp Warmenhuizen in de gemeente Schagen bestaat een grote wens voor woningbouw. De gemeente heeft daarom een projectgroep met inwoners uit Warmenhuizen in het leven geroepen en een intensief interactief proces ingericht om woningenbouwmogelijkheden en de woonwensen voor de uitbreiding van Warmenhuizen te verkennen.

Diverse brainstormsessies, creatieve sessies en overleggen hebben plaats gevonden met de projectgroep met het doel om te komen tot een haalbaar, integraal, duurzaam en toekomstbestendig stedenbouwkundig plan, dat aansluit bij de wensen vanuit het dorp. De projectgroep (bestaande uit drie leden van de dorpsraad en een aantal bewoners) heeft de volgende einddoelen geformuleerd:

  • de nieuwe woonwijk wordt een buurt waar inwoners gelukkig kunnen leven en verblijven;
  • de nieuwe woonwijk draagt bij aan een toekomstbestendig, duurzaam en leefbaar Warmenhuizen;
  • de nieuwe woonwijk draagt bij aan versterking van de kwaliteit van de bestaande kern.

Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende overlegpartners aangeboden, die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De mogelijkheid tot het indienen van een overlegreactie kon tot uiterlijk 21 juli 2020.

Van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:

  • 1. Gasunie
  • 2. Liander
  • 3. PWN

Ad 1 Gasunie

Ingekomen overlegreactie

Het toegestuurde plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing is de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Gemeentelijke reactie

De gemeente neemt de toegestuurde overlegreactie voor kennisgeving aan.

Ad 2 Liander

Ingekomen overlegreactie

Liander heeft geen opmerkingen over het plan.

Gemeentelijke reactie

De gemeente neemt de toegestuurde overlegreactie voor kennisgeving aan.

Ad 3 PWN

Ingekomen overlegreactie A

Ter veiligstelling van in het plan te leggen c.q. aanwezige leidingen verzoekt PWNvooral ook die voorwaarden in acht te nemen die openbare nutsbedrijven nu eenmaal moeten stellen om hun taak in het algemeen belang te kunnen uitoefenen. PWN stelt het op prijs dat, voordat tot effectuering van het plan wordt overgegaan, in overleg wordt getreden met PWN

Gemeentelijke reactie A

Voordat tot effectuering van het plan zal worden overgegaan, wordt PWN betrokken bij de invulling van het plangebied in relatie tot de aan te leggen leidingen.

Ingekomen overlegreactie B

Het PWN-distributienet ten behoeve van de te realiseren nieuwbouw wordt ontworpen op de drinkwatervraag. Vervolgens wordt in overleg met de brandweer (gemeente) bestudeerd of het verzoek om bluswater (op de diverse locaties in het plan) in het ontwerp kanworden ingepast. In de gevallen dat dit niet kan worden gehonoreerd, dient de brandweer (gemeente) naar een alternatieve bluswatervoorziening uit te zien. PWN attendeert de gemeente erop dat alternatieven, naar eiegn inschatting, in een zeer vroeg stadium ontwikkeld dienen te worden zodat er voldoende financiële middelen voor vrijgemaakt kunnen worden.

Gemeentelijke reactie B

De gemeente neemt het door PWN aangedragen advies mee in de verdere concrete planontwikkeling.

Ingekomen overlegreactie C

PWN vraagt aandacht voor het standaarddocument VANN. Dit document is door de nutsbedrijven in Noord-Holland opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden.

Gemeentelijke reactie C

De gemeente neemt het door PWN aangedragen standaarddocument VANN mee in de verdere concrete planontwikkeling.

Ingekomen overlegreactie D

In het belang van de volksgezondheid mogen de in het plan gelegen gronden geen gevaarlijke stoffen bevatten, die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen. Zonder tegenbericht neemt aan dat in het onderhavige plan geen vervuilde gronden aanwezig zijn

Gemeentelijke reactie D

Verwezen wordt naar paragraaf 4.2 van de voorliggende toelichting.

Provincie Noord-Holland

Ten aanzien van het overleg met de provincie Noord-Holland wordt het volgende opgemerkt. In het voortraject is het plan besproken met de ARO en op basis daarvan is borging aangebracht voor landschappelijke inpassing. Daarna is in verband met het formele vooroverleg, het plan naar de provincie toegezonden en is bestuurlijk contact gevoerd waarbij de provincie kenbaar maakte uiterlijk 21 juli 2020 zo nodig te reageren. De provinciale reactie is buiten de aangeven termijn binnengekomen De gemeente zal de periode tot vaststelling gebruiken om de provinciale beoordeling serieus te bekijken en de gevraagde uitwerkingen waar mogelijk en wenselijk te verwerken in het (stedenbouwkundig) plan.

Hoofdstuk 7 Raadsvaststelling

Vanwege het uitgebreide participatietraject is geen inspraak gehouden maar wordt het plan als ontwerp ter visie gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 4 augustus 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Van drie overlegpartners is nog een reactie ontvangen. Deze tref je in Bijlage 10 aan. De opmerkingen van het HHNK hebben geleid tot een aantal (redactionele) algemene wijzigingen en verduidelijking van het wateradvies in de toelichting. Door deze wijzigingen wijzigt de aard en omvang van het plan niet en is een gewijzigde vaststelling niet aan de orde. Het bestemmingsplan is dan ook op 17 december 2020 vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting.