Plan: | Burghornerweg 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPSCHBURGHORN1-ON01 |
Op het perceel Burghornerweg 1 in Schagen is een vervallen woning aanwezig. De behoefte bestaat om deze woning - inclusief de woonbestemming - in zijn geheel enkele tientallen meters oostwaarts te verplaatsen.
Door deze verplaatsing worden geen belangrijke landschappelijke karakteristieken aangetast, maar verbetert wel het woon- en leefklimaat op het woonperceel doordat de afstand ten opzichte van het noordelijk gelegen agrarisch bouwperceel wordt vergroot.
Omdat de gronden momenteel een agrarische functie hebben past de ontwikkeling niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Schagen'. In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het voorliggende bestemmingsplan geeft een planologisch kader met bouw- en gebruiksregels, waarbinnen de ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt aan de Burghornerweg 1, aan de zuidzijde van de weg. De navolgende afbeelding laat met een rood kader het bestaande woonperceel zien en met een groene ellips is de nieuwe locatie indicatief aangegeven. Ter noordwesten is op 25 meter afstand een agrarisch bouwperceel aanwezig.
Afbeelding: Locatie van het voorliggende plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het voornemen bestaat uit het verplaatsen van het volledige woonkavel enkele tientallen meters oostwaarts tot in de hoek van de bestaande watergangen. De locatie van de bestaande woning krijgt weer een agrarische functie. Op deze manier blijft het aantal woningen gelijk en blijft de ivloed op de omgeving beperkt. Er wordt een nieuwe toegangsdam gerealiseerd om de nieuwe woonkavel te betreden. De bestaande dam blijft bestaan omdat deze in de bestaande situatie ook dienst doet als toegang tot het agrarisch perceel met kadastraal nummer 211. De toegang moet daarom bestaan blijven. Binnen het nieuwe woonperceel worden dezelfde bouwmogelijkheden gegeven als die er zijn binnen het bestaande woonperceel.
Binnen het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan 'Landelijk gebied Schagen', vastgesteld op 22 april 2014. Tevens gelden het bestemmingsplan 'Parkeren', vastgesteld op 7 november 2017 en het bestemmingsplan 'paraplu-omgevingsplan, 1e tranche', vastgesteld op 30 juni 2020.
De gronden binnen de grenzen van het plangebied zijn bestemd als 'Wonen', 'Agrarisch met waarden' en 'Water'. Ook hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'
In de nieuwe situatie worden gronden agrarisch gebruikt ter plaatse van de bestemming Wonen. Dit is niet toegestaan.
Ook worden gronden gebruikt ten behoeve van wonen ter plaatse van de bestemming Agrarisch met waarden. Dit is niet toegestaan.
Ook wordt een dam aangebracht ter plaatse van de bestemming Water. Verhardingen en groenvoorzieningen ten behoeve van het water en de waterhuishouding zijn toegestaan. Hoewel dammen niet expliciet zijn genoemd kunnen deze als passend worden gezien.
Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4. Deze bestemming regelt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bouwwerkzaamheden en/of grondroerende werkzaamheden groter dan 2.500 m2 en die dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld. Hiervan is geen sprake en daarom is er geen strijd met deze dubbelbestemming.
Afbeelding: bestemmingsplan Landelijk Gebied Schagen (bestaand woonperceel aangeduid met rode omkadering)
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het vigerend bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch - juridische basis gelegd voor de nieuwe invulling.
Dit bestemmingsplan regelt dat er bij omgevingsvergunningen voor bouwen of het wijzigen van het gebruik in voldoende mate parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Aan de hand van de Nota Parkeernormen Schagen 2016 wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeerplaatsen. In paragraaf 3.10 wordt gemotiveerd dat er voldoende parkeervoorzieningen kunnen wordne gerealiseerd. Voor de juridische borging is in voorliggend bestemmingsplan de parkeerregeling overgenomen.
Via dit parapluplan zijn alle begrippen in de bestemmingsplannen van de gemeente Schagen vervangen. Ook zijn er een aantal aanvullende onderwerpen in geregeld en zijn een aantal zaken uit de vigerende bestemmingsplannen in het parapluplan gewijzigd.
In de regels van voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met het parapluplan en zijn de relevante wijzigingen verwerkt.
Het voorliggende bestemmingsplan volgt de wijze van bestemmen van het vigerende bestemmingsplan. Het bestaande woonperceel wordt wegbestemd en krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. de plek van de nieuwe woning met omliggende gronden krijgt een bestemming 'Wonen'. De dam krijgt de verkeersbestemming zoals deze wordt toegepast in het vigerende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 6 maanden na ingebruikname van de nieuwe bebouwing, alle bestaande bebouwing moet zijn gesloopt. Hierna is de nieuwe verbeelding weergegeven.
Afbeelding: verbeelding voorliggend bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan 'Burghornerweg 1' is vervat in:
Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van deze toelichting, waarin de opzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en verantwoord. Ook worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld, alsmede de resultaten van inventarisatie en onderzoek. Tot slot worden de resultaten van inspraak en overleg in deze toelichting opgenomen.
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.
De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.
Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fietsen wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.
Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen die zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. Het bestemmingsplan houdt rekening met de waterbelangen en cultuurhistorische waarden die aanwezig zijn.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor het voorliggende plangebied spelen geen nationale belangen en daarom hebben deze regels geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte komt neer op het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied (BSG) wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In voorliggend geval is er geen sprake van een toename van het aantal woningen en daardoor is er ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder hoeft daarom niet te worden doorlopen. De behoefte bestaat uit het realiseren van een nieuw woonperceel waarop een beter woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd dan op het bestaande. Dit heeft daarnaast tot gevolg dat het bestaande agrarische bedrijf ten noorden minder belemmering ervaart door de vergroting van de afstand tussen het bedrijf en de woonbestemming.
Vanuit de gedachte dat het Rijk de regie de afgelopen jaren teveel uit handen heeft gegeven op het gebied van volkshuisvesting, is de 'Nationale Woon- en bouwagenda' opgesteld. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Dit hangt sterk samen met de betaalbaarheid van wonen: veel mensen hebben moeite met hun woonlasten of kunnen geen voor hen betaalbare woning vinden. Daarnaast is de kwaliteit in toenemende mate een probleem: veel woningen passen niet bij de levensfase of woonbehoefte, zijn niet duurzaam of staan in een wijk waar sprake is van slecht onderhoud of waar de kwaliteit van de leefomgeving onder druk staat.
In 2021 waren er ruim 8 miljoen huishoudens in Nederland. De voorspelling is dat er in 2035 bijna 8,9 miljoen huishoudens zijn. De groei komt grotendeels voor rekening van eenpersoonshuishoudens. Door de vergrijzing neemt vooral het aantal alleenstaande ouderen sterk toe. Het tekort aan woningen is in 2021 geraamd op 279.000 woningen, oftewel 3,5 procent van de woningvoorraad. Volgens de prognose uit 2021 zal het woningtekort eerst nog oplopen richting de 3,9 procent in 2024 ofwel 317.000 woningen. De komende jaren groeit het aantal nieuwe woningen aanzienlijk, maar het aantal huishoudens groeit sneller, waardoor het woningtekort verder stijgt. Voor Noord-Holland bestond er in 2021 een behoefte van 65.000 woningen (4,8% van de woningvoorraad).
Het Programma Woningbouw is het eerste van zes programma’s dat binnen de Nationale Woon- en Bouwagenda wordt uitgebracht. In de Nationale Woon- en Bouwagenda worden de doelstellingen beschreven om te realiseren dat iedereen goed en veilig kan wonen. Daartoe wordt een aanpak in zes programma’s uitgewerkt. In de Nationale Woon- en Bouwagenda worden de overlap en doorsnijdende thema’s van de programma’s toegelicht. In het Programma Woningbouw ligt de focus op de realisatie van voldoende woningen voor iedereen.
Hierin is opgenomen dat om snel meer woningen te bouwen een omslag nodig is. De overheid herneemt de regie ten aanzien van de volkshuisvesting. Lokale overheden moeten weten wat zij kunnen doen om te zorgen voor meer passende woningen op de juiste plek. Hierbij moeten de overheidslagen samenwerken als één overheid en
samenwerken met de marktpartijen. Met meer tempo en het wegnemen van knelpunten, wordt ingezet op de realisatie van 100.000 woningen per jaar in deze kabinetsperiode. Uiteindelijk moeten 900.000 woningen worden gerealiseerd tot en met 2030. Gestuurd wordt op wat wordt gebouwd, voor wie wordt gebouwd en waar wordt gebouwd: passend bij de woonwensen en –behoeftes van mensen. Het streven is dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbare huur- en
koopwoningen zijn.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de Nationale woon- en bouwagenda. Het aantal woningen blijft gelijk.
De kerngebieden van het werk aan het Deltaprogramma zijn waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie. Het water- en bodemsysteem vormt de belangrijkste drager voor de grote opgaven voor woningbouw, landbouw, energie en natuur in Nederland. Water heeft veel te bieden, maar stelt ook eisen. Voor het Deltaprogramma is de noodzaak evident om actief de verbinding te zoeken met de opgaven, bijvoorbeeld in het kader van de uitwerking van de NOVI-gebieden.
Het Deltaprogramma 2022 bevat een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert. Het is een grote en langdurige opgave om Nederland op heel veel plaatsen anders in te richten, om zo de toenemende schade door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen te verminderen. Deze opgave verschilt bovendien van plaats tot plaats. Dit deltaplan behelst de aanpak om te werken aan deze grote, locatiespecifieke opgave. Daarbij doet het deltaplan recht aan de belangrijkste aanbevelingen uit de evaluatie van de Deltawet, door integratie van opgaven en participatie van niet-overheden, maatschappelijke organisaties en burgers te stimuleren en de slagkracht op lokaal en regionaal niveau te vergroten met een voorstel voor governance. Dit moet leiden tot een langjarige en planmatige aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte en het beperken van de gevolgen van overstromingen.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het Deltaplan versnelt en intensiveert de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is onderdeel van het Deltaprogramma. Net als de andere deltaplannen wordt het jaarlijks geactualiseerd. De deltacommissaris doet daar ieder jaar een voorstel voor. Met dit Deltaplan Ruimtelijke adaptatie geeft de regering ook invulling aan de genoemde moties van de Tweede Kamer.
Ruimtelijke adaptatie grijpt onder meer in op de manier waarop we onze woningen en bedrijven bouwen en onze tuinen en openbare ruimte inrichten, de wijze waarop we onze infrastructuur aanleggen, in stand houden en beheren, en de manier waarop we landbouw bedrijven en de natuur inrichten. Het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie stelt hiervoor een gestandaardiseerde stresstest op, die sinds 1 januari 2018 beschikbaar is. Het doel is om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en minder vrijblijvend te maken, op basis van afspraken over de doelen, de werkwijze en de monitoring van de uitvoering. Daarvoor wordt de methodiek van 'weten, willen, werken' gehanteerd conform de werkwijze die in 2014 in de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is afgesproken: in beeld brengen wat de kwetsbaarheden zijn (weten), vervolgens ambities formuleren (willen) en aan de slag gaan om onze leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust te maken (werken).
Het Deltaplan is opgebouwd volgens zeven ambities:
Praktisch gezien wordt in de komende jaren steeds kritischer gekeken naar de effecten van ruimtelijke plannen. Nieuwe ontwikkelingen worden gebouwd voor de komende decennia. In toenemende mate wordt toegezien op dat er in ontwikkelingen in een grote mate van zelfredzaamheid is meegenomen. Vanuit het waterbeheer wordt getoetst of hemelwater niet wordt afgewenteld op de benedenstroomse/ naastgelegen gebieden en dat voor een prettig leefklimaat wordt gezorgd. Het in kaart brengen van de gevolgen van klimaatverandering (weten) kan door middel van een stresstest. De gemeenten moeten klimaatstresstesten gaan uitvoeren om beter grip te krijgen op die materie én sinds 2020 moet klimaatadaptatie in het gemeentelijke beleid zijn verankerd. In de afgelopen decennia is onderzoek gedaan naar effecten van verharding en bewezen is dat water en groen daar een essentiële rol in hebben bij het creëren van een gezonde leefomgeving. Van belang is daarom dat er in een stenige omgeving genoeg groen en water komt om hittestress/ opwarming van stedelijk gebied te temperen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor de ontwikkeling is een watervergunning verleend die is bijgevoegd als Bijlage 1. Voorliggend bestemmingsplan verplaatst een woonbestemming die in iets grotere vorm terugkomt. Tevens wordt er een verlande dooplopende waterloop gedempt op het bestaande woonperceel. Ter compensatie wordt de wegsloot over een afstand van 64 meter verbreed met 1 meter. Daarnaast wordt er een wadi aangelegd aan de buitenranden van het nieuwe woonperceel. Dit is een extra maatregel bovenop de vereiste compensatie vanuit de watervergunning. Er wordt een dam met duiker aangelegd om het nieuwe woonperceel te kunnen betreden. Door de verlening van de watervergunning en het toepassen van een wadi is rekening gehouden met klimaatadaptatie. De navolgende afbeelding toont het waterontwerp welk onderdeel is van de watervergunning.
Afbeelding: waterontwerp als onderdeel van de watervergunning
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Sturingsfilosofie
In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.
Vijf bewegingen
Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De voorliggende ontwikkeling die plaatsvindt vanuit een behoefte aan een goed woon- en leefklimaat vindt aansluiting bij de hoofdambitie en de subambities van de Omgevingsvisie. Er is oog voor klimaatverandering, gezondheid en veiligheid, het betreft een verbetering van het woon- en werkklimaat ter plaatse en ook is er oog voor natuur (zie 3.8) en landschap (zie 2.2.3). In lijn met de beweging 'natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving' wordt er ruimte gegeven aan een bestaand agrarisch bedrijf zonder dat er achteruitgang plaats van natuurwaarden.
De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen buiten BSG. Dit gebied is op grond van de omgevingsverordening aangewezen als Noord - Holland Noord - Landelijk gebied'. Artikel 6.10 bepaalt dat een ruimtelijk plan ter plaatse van dit werkingsgebied uitsluitend kan voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Omdat in voorliggend geval geen sprake is van een toename aan woningen, raakt de ontwikkeling niet aan de regionale afspraken. Overige werkingsgebieden zijn niet relevant voor de ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de Omgevingsverordening NH2020.
In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. De provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.
De provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.
Ensemble West-Friesland West
Het voorliggende plangebied is onderdeel van het ensemble West-Friesland West. De Westfriese Omringdijk is een belangrijk onderdeel van dit ensemble.
West-Friesland West grensde lange tijd aan zee en aan meren. De voormalige vissersdorpen zoals Kolhorn herinneren aan deze periode. Pas na de drooglegging van de Schermer en de stapsgewijze aandijkingen van de Zijpepolder, de Wieringerwaard, de Waardpolder en de Groetpolder werd de Westfriese Omringdijk de scheiding tussen oud en nieuw land.
Het gebied kende lang vooral een agrarisch gebruik. Grootschalige ruilverkavelingen en schaalvergroting in het midden van de 20e eeuw waren onderdeel van een groot landinrichtingsproces. Ze moesten het agrarisch gebied beter laten aansluiten bij de moderne eisen van de landbouw. Het landschap maakte een ware transformatie door en veranderde ingrijpend. Waterlopen werden rechtgetrokken of verdwenen, kleinere kavels werden samengevoegd en herverdeeld en landschapselementen (bijvoorbeeld beplanting) verdwenen. Dat gebeurde niet overal op dezelfde manier, in dezelfde mate of in dezelfde periode. Er ontstond daardoor een onderscheid tussen enerzijds niet herverkavelde gebieden met een fijnmazige verkaveling en historische linten en erven aan de waterlopen, en anderzijds de nieuwe ruilverkavelingsgebieden met grote percelen en ontsluiting van de erven via een weg.
Landschappelijke karakteristiek
De Westfriese Omringdijk vormt door zijn herkenbare dijkprofiel grotendeels een duidelijke rand aan de noord-, west- en zuidzijde van het ensemble. Vanaf de dijk is het verschil tussen enerzijds het oude zeekleilandschap en anderzijds de nieuwere aandijkingen en droogmakerijen goed te beleven.
Hierbinnen ligt het oude zeekleilandschap met een grote droogmakerij, de Heerhugowaard, en enkele kleinere, verspreid liggende droogmakerijen (droogmakerijenlandschap). Het zeekleigebied heeft door de ontstaansgeschiedenis de karakteristieken van een veenontginningsgebied, vooral herkenbaar aan de lange veenlinten en opstrekkende verkaveling haaks op de linten.
Openheid en ruimtebeleving
In dit ensemble bevinden zich zowel matig open gebieden als meer open gebieden. Het gebied ten (zuid)oosten van Schagen is het meest open. Hier zijn tussen de linten lange zichtlijnen over het polderland. Vaak is er zicht vanaf het lint op het landschap. Ook de gebieden aan de westzijde van het ensemble zijn relatief open.
Afbeelding: openheid en ruimtebeleving, plangebied indicatief met groene pijl aangegeven (bron: Leidraad Landschap & Cultuurhistorie)
Ruimtelijke dragers
In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lint(dorp)en met de vele stolpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking. De linten zijn vaak gebaseerd op de kreekruggen (Niedorp, Winkel en ’t Veld), op oude dijken (Langedijk, Oterleek en Veenhuizen) en op de strandwallen (Oudorp en Sint Pancras).
Ambities en ontwikkelprincipes
Van belang is om openheid tussen de linten te bewaren en ook doorzichten vanaf de linten naar het achterliggende landschap te behouden. De identiteit van de polderlijnen, -linten, ringsloten en kaden in de droogmakerijen moet worden versterkt, zowel in het landschap als in het stedelijk gebied. De Westfriese Omringdijk/dijkzone dient steeds vanuit het Westfriese landschap als rand en als eigenstandige kwaliteit zichtbaar en beleefbaar te blijven.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het landschap van de polder Burghorn is open met weidse zichten over het landschap. De verplaatsing van het bouwperceel zorgt niet voor een significante afname aan zicht of doorzicht vanaf de Burghornerweg. Evenmin heeft de verplaatsing invloed op de Westfriese Omringdijk of de bijbehorende dijkzone. De verplaatsing van het bouwperceel heeft geen wijziging op het kavelslotenpatroon tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie.
De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar met een omschrijving van de ambities, uitgangspunten en acties. Op basis hiervan kunnen de regio’s aan de slag en eigen afwegingen maken in hun woonakkoorden. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, is dit een concrete bijdrage van de provincie aan dat belang.
De provincie wil ruimte bieden voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik. De speerpunten richten zich op een woning voor iedereen:
Richtinggevende principes zijn o.a.:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het voorgenomen plan betreft een verschuiving van een woonperceel. Het aantal woningen blijft gelijk. Het bestemmingsplan realiseert daarom niet méér woningen, maar zorgt wel voor een toekomstbestendige en duurzame woongelegenheid.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt die niet in strijd is met de Provinciale Woonvisie.
De Omgevingsvisie geeft aan wat de gemeente wil bereiken, waar ze aan wil werken en wat ze wil behouden. De omgevingsvisie is tot stand gekomen met behulp van inwoners, jongeren en experts. Er is een enquête gehouden, er hebben gesprekken plaatsgevonden en er zijn twee goedbezochte werksessies gehouden. Er zijn acht speerpunten opgenomen waarmee de gemeente laat zien wat zij belangrijk vindt. De acht spreepunten zijn:
Bij de speerpunten horen acties. De acties verschillen per plek in de gemeente. Welke acties waar gelden is te zien op de visiekaart.
Er is een stappenplan opgesteld voor initiatieven die niet in het bestemmingsplan passen. Hoe beter een plan past bij de uitgangspunten, hoe groter de kans is dat een plan mag worden uitgevoerd. Eerst wordt gekeken of het plan aansluit bij de waardenkaart. Vervolgens vindt er een toets plaats aan de speerpunten van de omgevingsvisie en uiteraard dient ook te worden getoetst aan de wetten en regels. Ook dient het plan te worden besproken met de buurt.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Op basis van de waardenkaart is het plangebied onderdeel van het de Zijpe- en Hazepolder. De waarden van dit landschap worden gekenmerkt door de Groote Sloot, bebouwing met boomsingels erom heen, agrarische activiteit, hieronder valt ook bollenteelt, fietsroutes en boerenlandpaden, zicht over de polder. Als passend bij deze waarden wordt onder andere gezien: bedrijvigheid in de landbouw, rechte lijnen en zicht over de polder en buitenplaatsen. De bebouwing moet aansluiten bij het eenvoudige en landelijke karakter van het buitengeboed en moet geen zicht vanaf de weg blokkeren.
De voorliggende planontwikkeling maakt een verschuiving van een bestaand woonperceel mogelijk. Het (door)zicht over de polder wordt niet belemmerd ten opzichte van de bestaande situatie en het uiterlijk van de bebouwing zal passen bij de omgeving. Dit zal worden getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning. Als we kijken naar de acht speerpunten is er geen speerpunt waarmee de ontwikkeling in strijd is. Doordat er meer afstand wordt gecreëerd tot het noordelijk gelegen agrarisch bedrijf, krijgt het bedrijf meer 'lucht' en verbetert het woon- en leefklimaat op het nieuwe woonperceel ten opzichte van het bestaande woonperceel. Dit sluit aan bij de eerste drie speerpunten. Het agrarisch bedrijf is geïnformeerd over de voorliggende ontwikkeling en heeft hier geen problemen mee.
Het bestemmingsplan is in lijn met de Omgevingsvisie.
Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Schagen de woonvisie vastgesteld. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezonde woningmarkt in zowel stad, dorp als landelijk gebied. Samen met maatschappelijke partners en de inwoners wil Schagen de antwoorden vinden en een impuls geven aan de vitaliteit en kracht van de gemeenschappen in de kernen. Hierbij staat vraaggestuurd bouwen in de kernen centraal.
De visie is gericht op vier thema's die gezamenlijk bijdragen aan blijvend prettig en aantrekkelijk wonen in de gemeente. Die thema's zijn:
In de woonvisie staan de criteria om kwalitatieve keuzes te maken op een rij. De visie laat ook zien dat de rol van de gemeente verandert. Waar Schagen tot op heden veelal optrad als regievoerder (een sturende rol), is nu een steeds meer faciliterende, ondersteunende rol voor de gemeente weggelegd. Echter, voor een gezonde woningmarkt zijn pijnlijke beslissingen nodig als het gaat om faseren, doseren, schrappen en afwaarderen van locaties. Een slimme marktmonitoring is nodig om (zeker) jaarlijks de ontwikkeling van de werkelijke marktvraag te volgen. In een woningmarkt die op slot zit, is het immers van belang om kansen te benutten en hier meer beweging in te krijgen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Bij voorliggende ontwikkeling blijft het aantal vrijstaande woningen gelijk. Er is geen strijd met de lokale woonvisie.
In de reisgids voor Ruimtelijke ontwikkelingen wordt aangegeven hoe de gemeente Schagen omgaat met ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen het bestemmingsplan. Er is een apart hoofdstuk voor wonen. Hierbij is er niet alleen aandacht voor gemeentelijk beleid, maar ook beleid van het Rijk en van de provincie worden hierin behandeld.
In de gemeentelijke Reisgids onder het thema Wonen geeft de gemeente aan dat zij gaat voor geschikte woningen en een gezonde woningmarkt, in combinatie met een goede vitaliteit van de kernen. De gemeente wil inspelen op de ontwikkelingen en werken aan een dynamisch in plaats van statisch woningbouwprogramma. Verder vindt de gemeente het belangrijk dat er daadwerkelijk woningen worden gebouwd. Hierbij moet rekening worden gehouden met de regio en is vraaggestuurd bouwen het uitgangspunt. Voor het thema Wonen moeten de volgende vier vragen beantwoord worden:
Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma. Met het beantwoorden van de vragen worden de treden (oude wijze) van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor voorliggend plan kunnen alle vragen met ja beantwoord worden. De locatie biedt ruimte voor een verschuiving van het woonperceel, waarmee een agrarisch bedrijf meer 'lucht' krijgt en er een beter woon- en leefklimaat bij de woning wordt gerealiseerd. De landschappelijke kwaliteiten worden per saldo niet significant aangetast. Uit 2.3.2 blijkt dat wordt voldaan aan de Woonvisie. Omdat het aantal vrijstaande woningen gelijk blijft wordt er voldaan aan de regionale behoefte. Uit Hoofdstuk 3 blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de diverse omgevingsaspecten. De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de Reisgids voor Ruimtelijke Ontwikkelingen.
Vanwege maatschappelijk en politiek veranderde wensen over het welstandsbeleid heeft de gemeente Schagen de 'Reisgids voor Ruimtelijke Kwaliteit' opgesteld. Hierin wordt het beeldkwaliteitsplan als belangrijk instrument geïntroduceerd om nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen zorgvuldig af te wegen ten opzichte van bestaande kwaliteiten van een gebied en deze daarin zo goed mogelijk in te passen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor een klein initiatief als het voorliggende is geen beeldkwaliteitsplan opgesteld. Voorliggend initiatief is ingeleid door een principeverzoek waarop door de gemeente positief is gereageerd. In deze reactie zijn randvoorwaarden gegeven waarbinnen het bestemmingsplan dat voorligt kon worden uitgewerkt. Hiermee wordt rekening gehouden. Het woonperceel houdt een kavelsloot en de bebouwing wordt iets naar achteren gesitueerd. Het bestaande woonperceel is namelijk vrij ondiep waardoor de bestaande woning dicht op de kavelsloot aanwezig is. Ruimtelijk is het wenselijker om de voorgevel meer naar achteren te plaatsen, wat tot gevolg heeft dat het woonperceel dieper moet worden gerealiseerd. Vanuit het hiervoor gestelde is dit aanvaardbaar. Positief is het feit dat het woonperceel langs een dwarssloot wordt gesitueerd waardoor er een zichtlijn ontstaat langs het perceel. De oostzijde van het perceel blijft vrij van bebouwing door een bestemming 'tuin-siertuin'. De situering is afgestemd met het HHNK om niet te conflicteren met de eisen vanuit het wateraspect.
De uiteindelijke aanvraag om omgevingsvergunning zal worden getoetst aan voorliggend bestemmingsplan en de Welstandsnota waarmee een goede ruimtelijke kwaliteit geborgd is.
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan de verschillende relevante randvoorwaarden / omgevingsaspecten. Wanneer er onderzoek is uitgevoerd wordt het resultaat daarvan in dit hoofdstuk beschreven. Uit dit hoofdstuk blijkt of er belemmeringen voor het bestemmingsplan bestaan.
De erfgoedwet vormt het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt voormalige wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijft gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die (naar verwachting) in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021, dit betreft:
Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet geregeld.
Conform artikel 3.6, lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen naast archeologische waarden ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmings- of inpassingsplannen.
De gemeente Schagen heeft in 2009 de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen vastgesteld. In 2012 is er nog een verdiepingsslag op deze nota uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de nota 'Verdieping Beleidsnota Cultuurhistorie gemeente Schagen'. In beide nota's zijn zowel de archeologische waarden als de cultuurhistorische waarden (landschappelijk) in beeld gebracht. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan kan worden. Per element dat op de kaart is aangegeven is beschreven op welke wijze de cultuurhistorische karakteristieken bewaard kunnen blijven.
De beleidsnota is verwerkt in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Schagen. Zoals in paragraaf 1.4.1 is geconstateerd geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4. Deze bestemming regelt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bouwwerkzaamheden en/of grondroerende werkzaamheden groter dan 2.500 m2 en die dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld. Hiervan is geen sprake en daarom is er geen strijd met deze dubbelbestemming. De dubbelbestemming is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan om de bescherming van de archeologische waarden blijvend te borgen.
In paragraaf 2.2.3 is reeds ingegaan op de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie van de provincie. De Verdieping Beleidsnota Cultuurhistorie van de gemeente Schagen gaat in op de historisch-geografische waarden. In de polders binnen de gemeente Schagen is de historisch-geografische ontwikkeling nog grotendeels te achterhalen op basis van bedijkingen en verkavelingen. De grootschalige ruilverkavelingen die vorige eeuw ook in de gemeente Schagen hebben plaatsgevonden, waren hier voornamelijk gericht op schaalvergroting van de kavels. De Burghornerpolder wordt gekarakteriseerd door een strokenverkaveling uit de 15e eeuw vanuit de Burghornerweg naar het zuiden en het noorden toe. Oorspronkelijk was de polder vanaf de 11e eeuw met kleine dijkjes ingedeeld, waarbij de verkaveling zuidoost-noordwest geörienteerd was. Dit is echter niet meer te zien omdat de polder verloren is gegaan na overstromingen aan het eind van de 12e eeuw. Tussen 1456 en 1460 is de polder weer aangedijkt en de 15e-eeuwse inrichting is nog redelijk zichtbaar in het huidige landschap. Het is van belang dat de richting van de verkaveling behouden blijft. De lengterichting moet langer blijven dan de breedterichting. Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen invloed op de historische verkaveling en daarom wordt de ontwikkeling niet belemmerd door cultuurhistorische waarden.
Het bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het aspect archeologie en cultuurhistorie.
Wet bodembescherming
Het doel van de Wet bodembescherming (Wbb) is in de eerste plaats het beschermen van de land- of waterbodem zodat deze nu en in de toekomst kan worden benut door mens, dier en plant. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor de beoogde functie. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Wabo, Wbb en Woningwet
Op grond van de Wabo geldt een uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning bij een redelijk vermoeden van ernstige bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem en de aard, omvang en opbouw van het op te stellen onderzoek.
In het voorliggende geval is sprake van een functiewijziging van agrarisch gebruik naar wonen. Er is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2. Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie. De hypothese was dat er hooguit licht verhoogde gehalten in de grond aanwezig zijn.
Uit het onderzoek volgt dat in de mengmonsters van de boven- en ondergrond geen verhogingen van de onderzochte stoffen zijn aangetroffen.
Ter plaatse van de gedempte sloten zijn in de grond bijmengingen met riet, planten en slib aangetroffen. Er zijn zintuiglijk geen verontreinigingen geconstateerd. Er is geen aanleiding gezien om de grond aanvullend te laten onderzoeken. Op basis van de waarnemingen kan worden aangenomen dat de gedempte sloten zijn gedempt met lokale grond.
In het grondwater is een lichte verhoging van molybdeen aangetroffen. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.
De aangetroffen verhoging is dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
In het plan wordt rekening gehouden met het veranderende klimaat. Omdat er steeds extremere weersituaties voorkomen (denk aan neerslag en langdurige hitte) moeten er maatregelen worden genomen om deze situaties het hoofd te bieden.
In de voorliggende ontwikkeling wordt een wadi toegepast om water te kunnen opvangen bij situaties met veel neerslag. Het water krijgt de tijd om te infiltreren zodat de omliggende sloten bij pieken minder water te verwerken krijgen. Bovendien kan water langer vast worden gehouden wat positief is in drogere situaties. Met het HHNK is afgesproken dat de wegsloot wordt verbreed zodat er ook meer waterberging ontstaat.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Ook dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Plaatsgebonden risico
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen gemotiveerd toegestaan. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Groepsrisico
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.
Verantwoording groepsrisico
Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.
Het besluit verplicht ook om gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen waar kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, zoals woningen, rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat de woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een risicovol bedrijf dat werkt met grote hoeveelheden aan gevaarlijke stoffen.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder hoge druk. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is geldt dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een nieuwe kwetsbare functie wordt mogelijk gemaakt, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de druk in de leiding. Binnen deze strook mag er niet gebouwd worden. Er kan bij omgevingsvergunning van worden afgeweken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen waar vervoer over plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk als er een toename van het aantal mensen wordt toegestaan. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken, buiten de 200 m, in de toelichting aandacht moet worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.
Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen. In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen bij het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten aandacht besteed moet worden aan de effecten van een plasbrand. Het kan zijn dat er extra bouwkundige maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid van de personen te verhogen.
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. In de omgeving van het plangebied zijn geen BEVI-bedrijven aanwezig, vindt geen opslag van gevaarlijke stoffen plaats en er vindt geen transport van gevaarlijke stoffenover weg of water plaats. Op circa 800 meter afstand is ten westen een aardgastransportleiding aanwezig. Deze buisleiding (W-637, druk: 66 bar, diameter: 36 inch) heeft een invloedsgebied van 430 meter. Voorliggend plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied en daarom is de buisleiding niet relevant voor de ontwikkeling. Voorts is het zo dat het woonperceel in de nieuwe situatie verder weg van de buisleiding wordt gerealiseerd dan in de nieuwe situatie. Dit heeft een positief effect op het groepsrisico.
De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).
Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:
De woning is gelegen aan de Burghornerweg. Dit is een 60 km/u weg. De geluidsbelasting van het verkeer op deze weg dient te worden beschouwd en getoetst aan de normen van de Wgh. Dit is uitgevoerd en de rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ten gevolge van het verkeer op de Burghornerweg de maximale geluidsbelasting op de randen van het bouwvlak 47 dB zal zijn. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke norm (van 48 dB). Het nader onderzoeken c.q. treffen van geluidsbeperkende maatregelen is voor dit plan niet nodig.
De nieuw te bouwen woning dient te voldoen aan de geluidseisen van het Bouwbesluit 2012. Met een te realiseren minimale geluidwering van de gevels van 20 dB wordt voldaan aan het gestelde maximale binnenniveau van 33 dB.
Uit het uitgevoerde geluidsonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid naar voren komen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een programma om te kunnen voldoen aan de eisen voor luchtkwaliteit op plekken waar eerder een overschrijding is gemeten.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.
Het begrip “niet in betekenende mate bijdragen” (NIBM) is een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:
Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.
Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
In voorliggend geval neemt het aantal woningen niet toe en blijft daardoor het aantal verkeersbewegingen gelijk. Er is daarom geen sprake van een wijziging in de luchtkwaliteit.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering kan de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', worden gebruikt. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand tussen bedrijven en gevoelige functies (zoals woningen) aanvaardbaar is.
Op Burghornerweg 8a, aan de overzijde van de weg is een melkveebedrijf aanwezig. De bestaande woning is gelegen binnen de richtafstand van het melkveebedrijf. Doordat het nieuwe woonperceel op grotere afstand van het agrarisch bouwperceel wordt gerealiseerd, wordt het agrarisch bedrijf niet extra belemmerd in de bedrijfsvoering. De continuïteitsmogelijkheden van de bedrijf verbeteren zelfs. De nieuwe woning wordt binnen de richtafstand gerealiseerd, maar ten opzichte van de bestaande situatie treedt er een verbetering op in het woon- en leefklimaat.
Voor het onderhavige bestemmingsplan vormt milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Wet Natuurbescherming
De Wet natuurbescherming beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). In de wet is een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de Wet Natuurbescherming van belang:
In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
1. Soorten van Vogelrichtlijn:
Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming.
2. Soorten van Habitatrichtlijn:
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
3 Andere soorten:
Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en ontheffingen kunnen vrij gemakkelijk verkregen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken.
Natuurnetwerk Nederland
De Provincie Noord-Holland heeft een gebiedsaanpak voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze aanpak strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden.
Er is een ecologische quickscan uitgevoerd om te beoordelen of er effecten kunnen zijn op beschermde soorten of gevoelige gebieden. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4. Op 16 november is het plangebied bezocht door een ecoloog. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.
Beschermde soorten
Het afdoend onderzoek zal worden uitgevoerd. In de rapportage is door de ecologische adviseur aangegeven dat wanneer beschermde soorten worden aangetroffen, enkele maatregelen noodzakelijk zijn en een ontheffing Wet natuurbescherming nodig zal zijn. Er is geen aanleiding te verwachten dat, deze mits voldaan wordt aan de voorschriften, wordt geweigerd.
Beschermde gebieden
de planlocatie ligt aan de Burghornerweg 1 binnen de bebouwde kom van Schagen. De planlocatie wordt omsloten door wegen, woonbebouwing en weilanden. De planlocatie ligt op ongeveer 5 km van het Natura 2000-gebied ‘Zwanenwater & Pettemerduinen’, op ongeveer 6 km van het Natura 2000-gebied ‘Abtskolk & de Putten’ en op ongeveer 9 km van het Natura 2000-gebied ‘Schoorlse duinen’. De overige natura 2000- gebieden liggen op meer dan 10 km afstand van de planlocatie. Deze afstanden zijn dusdanig dat van effecten op deze gebieden geen sprake zal zijn. Wel is een berekening van de stikstofdepositie nodig. Zie hiervoor 3.9.
De planlocatie ligt op ongeveer 750 m van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard en de omvang van de geplande werkzaamheden, wordt echter geen effect verwacht. Bovendien kent NNN-gebied geen externe werking.
BPL-gebied is in de omgeving niet aanwezig.
Er is afdoend onderzoek nodig naar enkele soorten waarvan de aanwezigheid niet kan worden uitgesloten. Het betreft: vleermuizen, gierzwaluwen, huismussen, marterachtigen en vissen en amfibieën. Het afdoend onderzoek richt eigenlijk uitsluitend op het bestaande woonperceel en niet op het nieuw te realiseren woonperceel. Op de plek van het nieuwe woonperceel is sprake van een landbouwgebied waar de ecologische waarde laag is. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan kan op voorhand worden gesteld dat de eventueel benodigde ontheffingen verleenbaar zijn. Voorts komt het afdoend onderzoek weer aan de orde bij de sloopaanvraag van de bestaande woning. Het bestemmingsplan wordt daarom niet belemmerd door het aspect ecologie.
Om te beoordelen wat de invloed is van de planontwikkeling op de omliggende Natura 2000-gebieden op het gebied van stikstofdepositie kan een Aeriusberekening worden uitgevoerd. Daarbij dient te worden nagegaan of ten gevolge van het plan significante negatieve effecten optreden in 1) stikstofgevoelige habitattypen en/of 2) stikstofgevoelige leefgebieden. De voorgenomen planontwikkeling dient te worden beschouwd voor de gebruiksfase. Ook is het sinds de Porthosuitspraak van de Raad van State weer verplicht om de aanlegfase mee te nemen in de berekeningen.
Er is een stikstofonderzoek uitgevoerd waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5. Er zijn vijf Natura 2000-gebieden aanwezig in de buurt van het plangebied. De nabijgelegen Natura 2000-gebieden (met stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden) zijn:
Op basis van het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie kan worden gesteld dat het plan zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De maximale depositie blijft beneden de 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde situatie in de aanlegfase en de gebruiksfase geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Uit de voortoets blijkt dat voor het plan geen vergunning opgrond van de Wet natuurbescherming nodig is.
Het aspect stikstofdepositie heeft geen belemmerend effect op de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid op het aspect verkeer en parkeren is het van belang of de omliggende wegen de verkeersstromen kunnen verwerken en of er voldoende parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd.
Verkeersaantrekkende werking
Het aantal woningen wijzigt niet en daarom vindt er geen wijziging plaats in de hoeveelheid verkeersbewegingen op de Burghornerweg.
Parkeren
De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen Schagen 2016. Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zie ook art 4:84 Algemene wet bestuursrecht.
In de Nota Parkeernormen Schagen 2016 zijn normen gegeven voor de verschillende typen woningen. Bepalend is in welk gebied het plangebied kan worden ingedeeld. De gemeente Schagen is een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied valt in 'buitengebied'. De norm voor een vrijstaande woning is 2,4 parkeerplaatsen, inclusief bezoekersparkeren. Afgerond betekent dit 3 parkeerplaatsen. Vanuit het beleid is verplicht gesteld om alle parkeerplaatsen in het buitengebied op eigen terrein te realiseren. In het plangebied wordt voldoende ruimte geboden om de parkeerplaatsen te realiseren.
Geconcludeerd kan worden dat er gen wijziging in de verkeersgeneratie optreedt en dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationaal Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.
De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.
In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
In paragraaf 2.1.5 is reeds ingegaan op het overleg dat is gepleegd met het HHNK en de watervergunning die is verleend voor de voorliggende ontwikkeling. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij woonbestemmingen worden gerealiseerd op korte afstand van agrarische percelen dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. In recente uitspraken van de Raad van State is naar voren gekomen dat het gebruik van het EFSA-model als basis voor locatiespecifiek onderzoek onvoldoende is.
In de basis geldt bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen er een richtafstand van 50 meter die in de jurisprudentie niet als onredelijk geacht wordt. Dit neemt niet weg dat de raad een kortere afstand in bepaalde gevallen toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.
De reden dat kan worden afgeweken van de richtafstand is in eerste instantie het gebruik als grasland. Deze worden niet intensief bespoten en kent geen toepassing van gewasbeschermingsmiddelen
Rond het voorliggende plangebied zijn agrarische gronden aanwezig die worden gebruikt als grasland ten behoeve van melkvee. Er is daarom geen sprake van het intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (in basis slechts en toepassing van natuurlijke bestrijdingsmiddelen, basisstoffen en laagrisico-gewasbeschermingsmiddelen). Omdat de gronden worden gebruikt als grasland ten behoeve van de productie van zuivel wordt jaarrond onder strenge condities van de zuivelindustrie een product (melk) geleverd aan de voedingsmiddelenindustrie. Binnen de opbouw van middelen welke middels inzet van een veldspuit kunnen worden verneveld op een weiland of akker geldt vanuit het RIVM in opbouw van middel-zwaarte de volgende categorieën: gewasbeschermingsmiddelen, laagrisico gewasbeschermingsmiddelen, basisstoffen en natuurlijke bestrijdingsmiddelen. De recente discussie over spuitzoneringen omvat met name de inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Dit zijn chemische middelen of samenstellingen van stoffen die niet zelfstandig werkzaam zijn op basis van (hulp-)stoffen die in de natuur of onze voedingsmiddelenindustrie voorkomen en op de verpakking doorgaans zijn voorzien van het GHS 6 symbool 'acuut giftig'.
Bovendien wordt (als er dus al wordt gespoten) dit gedaan bij windstil weer en zeer laag bij de grond. De overwegende windrichting in Nederland is zuidwest. Dit maakt dat de meest relevante gronden voor het voorliggende plangebied de gronden zijn die in eigendom zijn bij de initiatiefnemer. Deze is (melk-)veehouder en daarom zal er geen sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (lees: toepassing van de zwaardere categorie middelen 'acuut giftig'). In het theoretische geval dat er wordt gespoten is er ook sprake van bespuiting dicht bij de grond. Bij fruitteelt, boomkwekerijen en sierteelten is de hoogte waarop wordt gespoten veel groter, waardoor drift ook sneller zal kunnen voorkomen dan bij bijv. grasland. . De bestemming laat dit gebruik wel toe. Als er sprake is van het telen van gewassen, is er altijd sprake van een rand langs de akkers waar trekkers en machines moeten keren (kop-enden). Hier kan een afstand van 12,5 meter voor worden aangehouden. Binnen deze afstand worden geen gewassen geteeld en dus ook geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.
Aan de west- en zuidzijde is sprake van een dergelijk kop-end. Deze gronden zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. Aan de oostzijde is een sloot aanwezig met aan de overzijde daarvan ook agrarische gronden die langdurig worden gepacht door de initiatiefnemer. Hier is dus ook sprake van gebruik als grasland.
In voorliggend geval is er echter sprake van een bestaande woonbestemming die grenst aan agrarische percelen waarop het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet is uitgesloten. Deze woonbestemming wordt verplaatst en het aantal woningen blijft gelijk. Er is derhalve geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat en ook de omliggende bedrijvigheid wordt niet beperkt. Alle omliggende gronden binnen 50 meter zijn namelijk in eigendom van of in langdurige pacht bij de initiatiefnemer.
Teeltvrije zone
Bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij oppervlaktewater moet er op basis van artikel 1 in combinatie met artikel 1.4a en 1.4b van het Activiteitenbesluit en meer specifiek (paragraaf 3.5.3 artikelen 3.78 t/m 3.83 en paragraaf 3.5.2 artikelen 3.79 t/m 3.91) een teeltvrije zone zijn. Een teeltvrije zone is een strook land tussen het land waarop gewassen worden geteeld en een oppervlaktewaterlichaam. In de teeltvrije zone mogen wel gewassen aanwezig zijn. Soms hebben deze een functie als vanggewas.
De breedte van de teeltvrije zones varieert van 500 tot 50 centimeter. De breedte van de teeltvrije zone wordt gemeten van het midden van het gewas tot de insteek van het oppervlaktewater. Type gewas, toepassing systematiek en frequente van gewasbescherming, type oever/walkant, type veldspuit (en dan met name de wijze van driftreductie) etc. bepalen de exacte maat. In voorliggend geval wordt uitgegaan van hetgeen het bestemmingsplan qua teelt en toepassing maximaal toelaat. Hierbij komen wij op een teeltvrije zone van 500 cm. Teeltvrije zones zijn multifunctioneel, zij verminderen de drift en de afspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater en zij reduceren de afspoeling van meststoffen en zware metalen. Daarbij hebben teeltvrije zones volgens onderzoek van het RIVM positieve effecten voor de biodiversiteit en het landschapsbeheer. Een teeltvrije zone heeft ook een vangnet functie. Apparatuur realiseert niet altijd en overal de gemeten driftreductie. Dit komt door normale slijtage of invloed van andere factoren.
Vanuit het Activiteitenbesluit wordt vanaf watergangen een afstand van 5 meter aangehouden waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast bij de teelt van gewassen welke intensieve behandeling met gewasbeschermingsmiddelen vereisen. Rekening houdend met een afstand van 5 meter aan beide zijden van de sloot en de breedte van de sloot zelf, wordt er een afstand van 12,5 meter gerealiseerd totaan de mogelijke teelt van gewassen aan de overzijde van de oostelijke sloot. De gronden aan de noordzijde van de Burghornerweg liggen - naast het feit hier een sloot en een weg aanwezig is - op minimaal 25 meter afstand van het plangebied.
In voorliggend bestemmingsplan is aan de west- en zuidzijde een spuitvrije zone opgenomen t.b.v. de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op te nemen in combinatie met een groenblijvende haag/houtwal binnen het woonperceel. Zo wordt er een afstand van minimaal 12,5 meter aangehouden tot aan het woonperceel in combinatie met een groenblijvende haag/houtwal.
Bij bedrijfsmatige toepassing van gewasbeschermingsmiddelen dient zoals hiervoor al gesteld, ook te worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. Sinds 1 januari 2018 is het verplicht een driftreductie van ten minste 75% te bereiken voor het gehele perceel. Voor alle open teelten zijn de eisen aan driftreducerende maatregelen verscherpt en op het gehele perceel van toepassing verklaard, in plaats van binnen een afstand van 14 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam, zoals dat voorheen gold. Door toepassing van een groenblijvende haag/houtwal wordt een barrière opgeworpen voor het deel van het gewasbeschermingsmiddel dat de afstand van 12,5 meter weet te overbruggen.
Om deze redenen wordt het verantwoord geacht af te wijken van de richtafstand.
Uit de analyse volgt dat er door de combinatie van toepassing van de spuitvrije zone en de groenblijvende haag/houtwal voldoende rekening wordt gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de agrarische gronden en er tevens sprake is van ene goed woon- en leefklimaat binnen de woonbestemming.
Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Categorie D.11.2 van bijlage II van het Besluit mer gaat over het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject'. De vraag is wanneer er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject (of de wijziging daarvan) hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Wanneer er zekerheidshalve van wordt uitgegaan dat sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject valt het wel onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D.11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het bestemmingsplan |
Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije mer-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
Kenmerken van het project | |
Criteria | Toets |
Omvang van het project | De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op ca. 1.000 m2 en het aantal woningen blijft gelijk. Het blijft ver onder de drempelwaarden. |
Cumulatie met andere projecten | Er zijn geen andere projecten waarmee het zou moeten cumuleren. |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Voor de bouw worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond) |
Productie van afvalstoffen | Enkel relevant tijdens de bouw. |
Verontreiniging en hinder | Tijdens de aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouw- en sloopwerkzaamheden. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn echter niet aan de orde, hetgeen blijkt uit de natuurtoets en de uitgevoerde Aeriusberekening. Ten aanzien van de toekomstige gebruiksfase kan op basis van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken worden geconcludeerd dat er geen onevenredige verontreiniging en hinder zullen optreden. Zie voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. |
Plaats van het project | |
Criteria | Toets |
Bestaand grondgebruik | Agrarisch en wonen |
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Door middel van ecologisch onderzoek is beoordeeld of sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied. De kans is aanwezig dat beschermde diersoorten aanwezig zijn. Echter, wanneer diersoorten worden geconstateerd zullen met mitigerende maatregelen effecten kunnen worden teruggebracht. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Criteria | Toets |
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) | De potentiële negatieve effecten zijn beperkt en uitsluitend lokaal van aard. Daarnaast is een tijdelijk effect gedurende de aanlegfase mogelijk. Gelet op de aard van de omgeving, waarbij gevoelige, waardevolle- en woongebieden niet binnen het bereik van de potentiële effecten gelegen zijn, is het bereik van het potentiële negatieve effect zeer beperkt te noemen. |
Grensoverschrijdende karakter van het effect | Geen |
Waarschijnlijkheid van het effect | Van onevenredige negatieve effecten voor de omgeving is geen sprake |
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect | De bouwfase levert tijdelijke effecten op. Na de bouwfase verdwijnen deze effecten. In de gebruiksfase is het effect hetzelfde als in de bestaande situatie doordat het aantal woningen gelijk blijft. |
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden in het plangebied. Er zijn derhalve geen privaatrechtelijke belemmeringen voor de uitvoering van het plan aanwezig.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van de bouw van één of meer woningen.
Omdat er in voorliggend geval een woning wordt gebouwd geldt er dus een verplichting tot kostenverhaal. De uitvoering van de ontwikkeling is volledig voor rekening en risico van de ontwikkelende partij. De kosten zijn verzekerd via de legesverordening van de gemeente Schagen. Hiermee worden alle wettelijk te verhalen kosten die de gemeente maakt verhaald op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft derhalve niet te worden opgesteld.
Uit voorliggend bestemmingsplan komen geen aspecten naar voren die de economische uitvoerbaarheid belemmeren. De ontwikkelende partij heeft voldoende middelen beschikbaar.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Het noordelijk gelegen agrarisch bedrijf is betrokken bij de voorliggende ontwikkeling en heeft geen bezwaren.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het concept van dit bestemmingsplan is met de volgende instanties besproken:
De opmerkingen die zijn ontvangen zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen van xxxx tot en met xxxx. De kennisgeving is in de Staatscourant van xxx geplaatst. Een aantal personen heeft een zienswijze ingediend. In de nota van zienswijzen, behorende bij het raadsbesluit, wordt op deze zienswijzen ingegaan. Deze hebben **wel/niet** geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan:
PM
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten vier hoofdstukken:
Het nieuwe bestemmingsplan is gebaseerd op de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Schagen'. Bij de opzet van het bestemmingsplan is uitgegaan van een redelijk gedetailleerde planopzet.
Het plangebied bestaat uit een bestemming 'agrarisch met waarden', 'wonen', 'verkeer - plattelandswegen' en een dubbelbestemming 'waarde - archeologie - 4'.
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Basis voor dit artikel zijn de bestaande agrarische gebruiks- en bouwmogelijkheden op grond van de vigerende planologische regeling uit bestemmingsplan Landelijk gebied Schagen. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische activiteiten alsmede voor de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de daartoe op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Omdat hier geen bouwvlak aanwezig is is de regeling binnen deze bestemming aangepast om helderheid te verschaffen.
Vanwege de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden is in deze bestemming een vergunningenstelsel opgenomen om deze waarden te beschermen, in stand te houden dan wel verder te ontwikkelen (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Zonder een dergelijke vergunning is het niet toelaatbaar bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.
Artikel 5 Verkeer - Plattelandswegen
Deze bestemming is toegekend aan de erfontsluitingswegen in het plangebied van bestemmingsplan Landelijk gebied Schagen. Ook erftoegangswegen en dammen zijn als zodanig bestemd. Deze bestemming is daarom opgenomen voor de toegangsdam die wordt gerealiseerd. Voor werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.
Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk gebied Schagen. Bij de woning zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven toelaatbaar alsmede een bed&breakfast. De maximale hoogtes zijn opgenomen in de regels evenals de eisen die gelden voor situering van de bebouwing.
Binnen de bestemming is een specifieke aanduiding opgenomen voor een groenblijvende haag in combinatie met de spuitvrije zone (zie hierna) moet dit voldoende afscherming bieden om een goed woon- en leefklimaat te realiseren. De haag is geborgd via een voorwaardelijke verplichting. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de bestaande bebouwing wordt gesloopt.
De bestemming ' Waarde - Archeologie 4' is overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk gebied Schagen en wordt gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde bevatten. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de graaf- of heiwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan 0,40 meter onder peil, of als een bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 2.500 m2.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Voor kelders is een algemene regeling opgenomen dat deze niet dieper mogen worden gerealiseerd dan 4 meter en alleen onder het hoofdgebouw.
De parkeerregeling uit het parapluplan Parkeren is voor de bouwactiviteit hier opgenomen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Aanvullend zijn in het plan regels gesteld ten aanzien van het gebruik. In dit artikel is een aantal gebruiksmogelijkheden voor het gehele plan uitgesloten (tenzij daarvoor een uitzondering is gemaakt).
De parkeerregeling uit het parapluplan Parkeren voor het gebruik van gronden of gebouwen is hier opgenomen.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is geregeld dat binnen de milieuzone - spuitvrije zone op de verbeelding, het gebruik maken van gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat niet is toegestaan.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.
In de algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen een aantal bestemmingsgrenzen te verleggen, en bouwgrenzen te veranderen.
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.