direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Camping De Kolibrie Warmenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPRECDEKOLIBRIEWHZ-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Groet 2 ten zuiden van Warmenhuizen ligt Camping De Kolibrie. De camping heeft kampeerplaatsen, campingvilla's (trekkershutten), een vakantiewoning en een gebouw met logeerkamers voor visite van gasten bij de aanwezige beheerderswoning. De camping wil zich omvormen van een minicamping naar een landschapscamping. Hiermee wordt er een kwaliteitsslag gemaakt. Het voornemen is om een horecavoorziening/sanitairgebouw en speelveld centraal in het zuidelijk deel te realiseren. Daarnaast zal het aantal plaatsen geïntensiveerd worden, worden er meer trekkershutten gerealiseerd (15 in plaats van 12) en komt er een groepsaccommodatie.

Deze camping was, inclusief de hierboven beschreven ontwikkelingen, opgenomen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen Harenkarspel, vastgesteld d.d. 6 november 2012.

Op 13 november 2013 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan inzake het ingediende beroep tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.

In de uitspraak komt naar voren dat het besluit tot vaststelling is genomen in strijd met artikel 3.46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Er ontbreekt een deugdelijke motivering met betrekking tot de verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van De Kolibrie, waarbij de gebreken samengevat neerkomen op het volgende:

  • de omvang van de groenstrook aan de noordoostkant van het plangebied;
  • het gebruik van deze groenbestemming door kamperende recreanten is niet uitgesloten;
  • de beoogde uitbreiding met drie trekkershutten;
  • een verdubbeling van het aantal standplaatsen;
  • de horeca- en logiesaccommodaties/sanitaire voorzieningen zijn niet in aantal begrensd.

Op basis hiervan is het plandeel van de camping door de Raad van State vernietigd.

Dat wil zeggen dat er een “gat” in het bestemmingsplan Recreatieterreinen Harenkarspel is ontstaan ter plaatse van de camping.

Het streven is nu om dat gat te repareren door middel van dit bestemmingsplan specifiek voor camping De Kolibrie waarin de verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden is onderbouwd. Met name in hoofdstuk 4 wordt gemotiveerd ingegaan op de vereiste milieuzonering, die in acht wordt genomen bij dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Landschapscamping De Kolibrie ligt in de kop van Noord-Holland ter hoogte van Schoorl. Op korte afstand ligt het recreatiegebied Geestmerambacht, dat ten noorden van Alkmaar ligt. In onderstaand figuur is de ligging van de camping in de regio weergegeven. Op een paar kilometer ten westen van het plangebied liggen de Schoorlse Duinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRECDEKOLIBRIEWHZ-VA01_0001.jpg"

Figuur Ligging van het plangebied in de regio

1.3 Geldende planologische regeling

Ter plaatse van de camping is als gevolg van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van State het bestemmingsplan Buitengebied Harenkarspel (2002) van toepassing. De gronden van de camping hebben hierin nog een agrarische bestemming. In 2009 heeft de gemeente Harenkarspel vrijstelling verleend van dit bestemmingsplan voor het gehele plangebied voor het realiseren van een camping met 100 campingplaatsen, 2 sanitairgebouwen en 12 trekkershutten aan De Groet 2 in Warmenhuizen. De verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van De Kolibrie is niet mogelijk binnen de vrijstelling.

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan geeft daarom een regeling die de uitbreiding van de bouw- en gebruiksmogelijkheden mogelijk maakt.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op de bestaande en de gewenste situatie. De gewenste situatie is immers het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt getoetst aan het geldende beleid in hoofdstuk 3. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijke uitgangspunten vanuit het beleid voor dit plan. In hoofdstuk 4 vindt toetsing plaats aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het juridische deel van het bestemmingsplan; de regels en ruimtelijke verbeelding. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de bestaande en de toekomstige situatie. De bestaande situatie is de basis waarin de gewenste situatie een goede plaats moet krijgen. De toekomstige situatie is het belangrijkste vertrekpunt voor dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling.

2.1 Huidige situatie

De camping heeft circa 100 kampeerplaatsen en daarnaast 12 trekkershutten. Naast de kampeerplaatsen zijn er campingvilla's (trekkershutten), een vakantiewoning en een gebouw met logeerkamers voor visite van gasten. Naast de receptie zijn er twee sanitairgebouwen. In onderstaande figuur is een indicatieve plattegrond van het noordelijke deel van de camping weergegeven, het deel dat feitelijk al is ingericht als camping (deze figuur is 90 graden gedraaid, het noorden bevindt zich in deze figuur aan de linker zijde, bron: http://www.dekolibrie.eu/sitecontent/media/plattegrond.jpg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRECDEKOLIBRIEWHZ-VA01_0002.jpg"

De oostzijde van de camping wordt begrensd door een sloot en beplanting. Daarnaast is er een dierenweide. Het terrein wordt bedrijfsmatig geëxploiteerd.

De volgende functies liggen nabij het plangebied (zie ook onderstaand figuur):

  • Een zestal woningen: direct ten westen van het plangebied;
  • Landelijk bedrijf: op circa 230 meter ten noordwesten;
  • Agrarisch bedrijf: op circa 60 meter ten noordoosten;
  • Manege: op circa 204 meter ten oosten;
  • Paardenhouderij: direct ten oosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRECDEKOLIBRIEWHZ-VA01_0003.jpg"

Figuur Functies in de omgeving van het plangebied (bron: ruimtelijke plannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De camping is omgevormd van een mini camping naar een landschapscamping. Hiermee is en wordt een verdere kwaliteitsslag gemaakt. Het voornemen is om een horecavoorziening/sanitairgebouw en speelveld centraal in het zuidelijk deel te realiseren. Daarnaast zal het aantal plaatsen geïntensiveerd worden en worden er meer trekkershutten gerealiseerd. In onderstaande figuur is dit weergegeven. Ten opzichte van de huidige 100 kampeerplaatsen biedt het voorliggende bestemmingsplan ruimte aan nog eens 75 plaatsen. Daarnaast worden 3 extra trekkershutten mogelijk gemaakt.

Met de uitbreiding wordt tegemoet gekomen aan de eisen van campinggasten en de wens tot het bieden van meer kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRECDEKOLIBRIEWHZ-VA01_0004.jpg"

Landschappelijke inpassing

De uitbreiding van de camping sluit goed aan bij het bestaande park, waarmee in combinatie met de toe te passen beplanting ruimtelijk een afgerond geheel ontstaat. Landschappelijk past de uitbreiding van de camping in de omgeving. Er is sprake van de aanwezigheid van meerdere landschappelijke groenelementen ten zuidwesten van de Diepsmeerweg en langs de provinciale weg N504. Daarnaast zal aan de oostzijde opgaande beplanting worden gerealiseerd. Hiermee is er een overgangsgebied tussen het gesloten landschap van het recreatiegebied en het open landschap ten noorden van de Diepmeersweg. Er zal sprake blijven van een afwisseling van open en gesloten gebieden op het terrein. Daarnaast zal er sprake zijn van veel ruimte voor robuuste en duurzame gebiedseigen beplanting op en rond het terrein.

Verkeer

De wegen rondom het plangebied zijn zodanig dat deze de beperkte toename kunnen verwerken. Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. In het kader van de in 2009 verleende vergunning is uitgebreid onderzoek gedaan naar de verkeersstromen als gevolg van de camping. Dit onderzoek is ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan geactualiseerd en is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

In het onderzoek is geconcludeerd dat de omliggende wegen het verkeer van en naar de camping prima aan kunnen. Die lijn doortrekkend is ook een intensivering van het aantal kampeerplaatsen geen probleem in verkeerskundig opzicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen beleidsstukken aan bod die een directe doorwerking kunnen hebben op dit bestemmingsplan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en is begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het voorliggende bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

In het voorliggende plan is geen sprake van (nieuwe) verstedelijking, aangezien het bestemmingsplan ten opzichte van de eerder verleende vrijstelling geen wezenlijke toevoeging betekent en het terrein al een recreatieve functie heeft. Daarmee is de 'ladder' niet van toepassing op dit plan.

3.2 Provinciaal beleid

In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd.

In artikel 18 Recreatiewoningen lid 2 is aangegeven dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijfsmatig geëxploiteerd complex van recreatiewoningen, regels stelt ter waarborging van een bedrijfsmatige exploitatie van het complex. In het voorliggende geval is echter geen sprake van een complex van recreatiewoningen. Het gaat om kampeerplaatsen, enkele trekkershutten en slechts één solitaire recreatiewoning.

Daarnaast geldt op basis van artikel 15 dat voldaan moet worden aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als

bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten;

en dat de toelichting van een bestemmingsplan aangeeft in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

b. de ordeningsprincipes van het landschap;

c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere

landschapseenheid);

e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld

en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen

in relatie tot de nieuwe functies.

In de paragrafen 2.2 Toekomstige situatie en 4.2 Archeologie en cultuurhistorie is hierop ingegaan.

Artikel 14 van de PRV (Overige vormen van verstedelijking) is niet van toepassing, aangezien het bestemmingsplan ten opzichte van de eerder verleende vrijstelling geen wezenlijke toevoeging betekent en het terrein al een recreatieve functie heeft.

Conclusie is dat de ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Harenkarspel

Voor de toenmalige gemeente Harenkarspel is op 15 december 2009 een structuurvisie vastgesteld. De visie op hoofdlijnen van deze structuurvisie is afgestemd op het door de raad op 28 oktober 2008 vastgestelde 'Visiedocument bepaling bestuurlijke toekomst'. In dit visiedocument wordt Harenkarspel als volgt neergezet:

“Harenkarspel is een groene, landschappelijke gemeente met weidse uitzichten. Ruimtelijk ingerichte gemeente, dus geen hoogbouw, schone industrie en goede kwaliteit van water en groenvoorziening. Letterlijk plat Noord-Hollands landschap, waarbij de agrarische bedrijvigheid onmiskenbaar wordt gecombineerd met talloze recreatieve mogelijkheden. De combinatie van uitgestrekte landbouwvelden en uiteenlopende recreatieve attracties is kenmerkend voor de aantrekkingskracht van de gemeente voor de eigen burgers, instellingen en bedrijven, maar zeker ook voor de toeristische buitenstaanders. Ook de combinatie van poldergebied met typerende Westfriese dijken met parken met recreatiewoningen pakt in dit deel van de Kop van Noord-Holland goed uit. Niet alleen de economische bedrijvigheid binnen de gemeente Harenkarspel springt hierbij in het oog, maar ook de grote mate van gemeenschapszin in de aanwezige dorpen en kernen valt op. Mede hierdoor bestaat in de gemeente een groot assortiment van vooral sport- en sociaal culturele voorzieningen, waarvan intensief gebruik wordt gemaakt.”

In de structuurvisie kan voor het profiel van de gemeente als woon-, landbouw- en recreatiegemeente het volgende worden toegevoegd. De gemeente blijkt aantrekkelijk als vestigingsplaats op korte afstand van steden, op korte afstand van de kust maar toch met een landelijk karakter en een dorpse wijze van bouwen. Dit is een kwaliteit om op voort te bouwen. Het is echter niet de bedoeling het aantal woningen in het landelijk gebied te laten toenemen.

De gemeente huisvest al een groot aantal recreanten vooral met een oriëntatie op de kust. Daarnaast wordt ernaar gestreefd de recreanten ook op het grondgebied van Harenkarspel te laten recreëren.

Naast de algemene hoofdlijnen is er ook een visie per thema en per kern van de gemeente opgesteld. Ook ten aanzien van het landelijk gebied zijn doelstellingen opgenomen. Omdat het landelijk gebied een belangrijke kwaliteit van de gemeente is, die ook tot een meerwaarde voor wonen en recreatie kan leiden, wordt er naar gestreefd de kwaliteit van het landschap verder te versterken.

Hoewel de gemeente Harenkarspel inmiddels is opgegaan in de gemeente Schagen, is bovenstaand beleid nog steeds van toepassing. De voorgestane ontwikkeling van de camping past binnen dit beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, beleid) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied (Natuurbeschermingswet).

Het gebied aan de overkant van de Provinciale weg maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur. De camping is reeds aanwezig. De intensivering van de camping vindt plaats op het bestaande campingterrein. Er vindt dan ook geen aantasting van de EHS plaats, zodat er ook geen compensatie noodzakelijk is.

Er is bovendien geen Natura 2000-gebied op korte afstand waarop het plan invloed kan hebben.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen de in de wet aangewezen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen) niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Flora- en faunawet niet negatief worden beïnvloed door (bouw)activiteiten.

Het gebied is in ecologisch opzicht reeds verstoord door de camping. Er is geen sprake van de sloop van gebouwen, kappen van bomen of dempen van sloten. Daarom worden geen negatieve effecten verwacht voor de flora en fauna.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Het is wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen ook de aspecten archeologie en cultuurhistorie mee te wegen. Dat komt in deze paragraaf aan bod.

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Voor de toenmalige gemeente Harenkarspel is de 'Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Harenkarspel' opgesteld. Bij de beleidsnota behoort een beleidskaart met verschillende archeologische regimes (zie onderstaande figuur). Hoewel deze beleidsnota op zich niet meer geldt heeft deze nog wel inhoudelijke zeggingskracht.

Voor het gebied van camping De Kolibrie wordt aangegeven dat er onderzoek nodig is bij plannen groter dan 10.000 m² (het grijze gebied in de figuur). In dit geval is het plangebied wel groter dan 10.000 m², maar er worden geen grondroeringen voorzien in die oppervlakte. Dit maakt een archeologisch onderzoek dus niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRECDEKOLIBRIEWHZ-VA01_0005.jpg"

Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen, en ook in het kader van de milieueffectrapportage is de cultuurhistorie een mede te onderzoeken aspect. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die gekoppeld is aan de provinciale structuurvisie - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten en historische dijken.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het plangebied ligt een oud zeekleilandschap. Het betreft een alzijdig begrensde open ruimte. Er zijn geen aardkundige waarden aanwezig. De begrenzing van het plan volgt de historische waterstructuur. De betreffende waterlopen liggen net buiten het plangebied. In het plangebied komen geen rijks-, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor. Vanuit de cultuurhistorische waarden is er geen belemmering voor het plan.

4.3 Water

Van belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan Bestemmingsplan Camping Kolibrie Warmenhuizen in het kader van de watertoets. Het Hoogheemraadschap heeft bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Het advies is in Bijlage 1 Watertoets.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied van HHNK. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Verharding en compenserende maatregelen

Er is slechts in zeer beperkte mate sprake van een toename van de verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

Waterkwaliteit en riolering

De ambitie van het hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat HHNK adviseert om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen.

Het Hoogheemraadschap adviseert verder om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Persleiding

Het plangebied bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap. Dit houdt in dat beperkingen kunnen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het is binnen deze zone niet zonder overleg toegestaan om objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het functioneren van de

rioolpersleiding, zoals:

  • het planten van bomen en/of diepwortelende beplanting;
  • het uitvoeren van zware transporten;
  • het opstellen van materieel op het tracé van de leiding;
  • de opslag van (zwaar) materiaal;
  • het werken aan- en/of realiseren van werken boven het tracé van de leiding;
  • het graven of heien nabij de leiding.

Indien er wel sprake is van dergelijke werkzaamheden, of wanneer er andere activiteiten worden uitgevoerd die op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen aan de rioolpersleiding, dient vroegtijdig contact op te worden genomen met het hoogheemraadschap.

4.4 Milieuzonering

Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijk plan moet aangegeven worden hoe aan dat beleid gestalte wordt gegeven.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden kan de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 worden aangehouden. Deze brochure bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hinder vanuit de camping

Hinder ten opzichte van woningen

De VNG-brochure geeft voor kampeerterreinen een richtafstand van 50 meter aan ten opzichte van woningen. Het maatgevende milieuaspect voor deze afstand is geluid. Ook spelen de aspecten geur en gevaar een rol.

-Geluid-

Voor de 6 woningen direct ten westen van de camping is recentelijk een specifiek bestemmingsplan opgesteld (zie

 http://www.ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/roo/bestemmingsplannen?planidn=NL.IMR O. 0441. BPW HZ20111749VW1-OH01). Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de aanwezigheid van de camping. De rooilijn van de woningen is onder andere afgestemd op het zoveel mogelijk aan houden van afstand ten opzichte van de camping, deze is door middel van gevellijnen vertaald in het bestemmingsplan. In de toelichting op het bestemmingsplan is aangetoond dat de woningen geen belemmering vormen voor de camping en andersom.

De meest noordelijke woning is extra ver naar achteren gerooid om aan de aan te houden afstand tot de -toen bestaande- camping te voldoen. De overige 5 woningen zijn echter dichterbij gesitueerd. Daar is weliswaar feitelijk nog geen camping, maar die is daar wel vergund. De woningen zijn inmiddels (juridisch-planologisch en grotendeels ook feitelijk) bestaand, waardoor deze nu maatgevend zijn. Er is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting vanwege de camping ten opzichte van de woningen te onderzoeken. In het onderzoek zijn stemgeluid en geluid als gevolg van verkeersbewegingen meegenomen vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Uit het onderzoek is gebleken dat er in akoestisch opzicht geen belemmeringen zijn voor uitbreiding van de camping. Verwezen wordt verder naar Bijlage 3 Akoestisch onderzoek bij deze toelichting.

Als extra waarborg voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden zones (bestemming 'Groen - Opgaande beplanting' en een tweetal aanduidingsvlakken) in het bestemmingsplan opgenomen waarbinnen geen kampeermiddelen c.q. trekkershutten worden toegestaan. Verwezen wordt op dit onderdeel verder naar de reactienota zienswijzen doe is bijgevoegd bij de raadsstukken.

Ten aanzien van de bedrijfswoning bij de ten oosten van de camping gelegen paardenhouderij geldt dat hier een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat kan worden aanvaard dan bij de burgerwoningen het geval is. Bedrijfswoningen vallen tot op zekere hoogte buiten de kaders van de VNG-richtafstanden. Voor deze gevoelige functies is wel een minimaal beschermingsniveau nodig. Er kan van worden uitgegaan dat dit wordt gehaald door de zoneringsmaatregelen die in dit bestemmingsplan zijn geregeld.

-Geur-

Ten aanzien van het aspect geur is met name de bereiding van maaltijden in de te realiseren horecagelegenheid van belang. De ligging hiervan is vastgelegd op de plankaart/verbeelding met een aanduiding. Deze ligt op een grotere afstand van de woningen ten westen van het plangebied dan de 30 meter VNG-richtafstand. Daarmee wordt voldaan aan een goede milieuzonering.

-Gevaar-

Voor gevaar geldt een richtafstand voor campings van 30 meter. Deze is vooral ingegeven door de mogelijkheid van opslag van propaan in tanks. Hiervoor gelden ook afstandsregels op grond van het Activiteitenbesluit wet milieubeheer. Aan deze afstanden kan worden voldaan, de inrichting van het terrein is zodanig flexibel dat dergelijke gevaarlijke opslagen verder weg van woningen kunnen worden gesitueerd. Hiermee kan worden voldaan aan een goede milieuzonering.

Hinder ten opzichte van paarden

Voor mogelijk negatieve effecten van de camping op paarden die in het naastgelegen weiland grazen, bestaan geen normen dan wel richtlijnen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan echter wel onderbouwd te worden dat er voor de paarden geen onaanvaardbaar leefklimaat ontstaat en dat de paardenhouderij niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt.

Er bevindt zich een natuurlijke buffer door de aanwezige sloot (5 tot 6 meter breed). Op het terrein van de camping bevindt zich daarnaast een schouwstrook van circa 10 meter breed. De afstand van de gronden die recreatief gebruikt kunnen worden tot aan het weiland van de naastgelegen paardenhouderij is dus meer dan 15 meter. Het hekwerk waarachter de paarden lopen staat op circa 6 meter afstand van de sloot. In werkelijkheid bedraagt de afstand dan ook meer dan 20 meter. Om visueel contact tussen de dieren en mensen, en daarmee eventuele schrikreacties van de paarden, te voorkomen, wordt beplanting aan de rand van het recreatieterrein aangelegd (het aanleggen van deze groensingel is ook onderdeel van de vergunning uit 2009). Eventuele activiteiten die voor geluidhinder kunnen zorgen zijn centraal in het gebied gesitueerd, te weten de horecavoorziening, het speelveld en de groepsaccommodatie op meer dan 50 meter van de oostelijke plangrens. Als gevolg van de afstand tussen de geluidhinderlijke functies en de gronden waar de paarden lopen in combinatie met de groensingel die wordt aangebracht, worden onaanvaardbare gevolgen voor het naastgelegen bedrijf uitgesloten (in die zin dat de paarden niet meer ongestoord kunnen grazen).

Om bovenstaande te waarborgen is in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan het volgende opgenomen:

  • een zone van 50 meter vanaf het agrarisch bouwvlak van de paardenhouderij is bestemd als 'Groen - Afschermende beplanting' waarbinnen recreatief gebruik niet is toegestaan;
  • een zone van 10 meter vanaf de sloot wordt eveneens bestemd als 'Groen - Afschermende beplanting' waarbinnen recreatief gebruik niet is toegestaan, met een voorwaardelijke verplichting tot het aanleggen en instandhouden van opgaande beplanting binnen die strook;
  • direct aangrenzend aan de hiervoor bedoelde groenzone wordt aanvullend een bestemming 'Groen' (maar dan zonder opgaande beplanting) opgenomen die regelt dat hier geen (verblijfs)recreatieve functies mogen worden gerealiseerd, zodat deze activiteiten op voldoende afstand liggen vanaf het weiland waar de paarden lopen. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van 20 meter van deze groenstrook, zodat er in totaal 30 meter wordt aangehouden tot de plangrens. Dit is qua inrichting van de camping haalbaar en komt overeen met een afstand waar een norm van circa 50 dB(A) haalbaar is. Dit is voor mensen voldoende, en daarmee ook voor paarden.

Hinder paardenhouderij

Ten aanzien van hinder vanwege de naastgelegen paardenhouderij is zowel het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) als de VNG Brochure “Bedrijven en milieuzonering' relevant.

De paardenhouderij is bestemd als agrarisch bedrijf met tevens de mogelijkheid voor een paardenhouderij (een paardenhouderij is bestemmingsplantechnisch op zichzelf niet aan te merken als een agrarisch bedrijf, vandaar deze toevoeging).

Activiteitenbesluit

Voor agrarische bedrijven en paardenhouderijen is het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) per 1 januari 2013 geïntegreerd in het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit moet de afstand tussen een agrarisch bedrijf/paardenhouderij en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom minimaal 50 meter bedragen. Uit jurisprudentie blijkt dat kampeermiddelen niet zijn aan te merken als geurgevoelig object (zie bijvoorbeeld zaaknummer 201111498/1/T1/R4). Gebouwen, waar mensen langduriger verblijven, worden wel aangemerkt als geurgevoelig. In dit geval bevinden zich op meer dan 50 meter van de oostelijke plangrens de bedrijfswoning, de groepsaccommodatie en de kantine. Er wordt dan ook voldaan aan de minimumafstanden uit het Activiteitenbesluit.

Met betrekking tot de weide achter het agrarisch bouwblok van de paardenhouderij is de vraag of deze gronden deel uitmaken van het dierenverblijf. Uit jurisprudentie is gebleken dat dieren die in een weiland staan, niet tot de inrichting worden gerekend. Een uitzondering geldt voor uitloopweides die intensief worden gebruikt. Bij de onderhavige inrichting is hier geen sprake van. Dit betekent dat de voorschriften uit het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn. Voor wat betreft de gronden waar de paarden lopen is een toetsing aan de afstandsnormen dan ook niet aan de orde. Daarnaast geldt ook hier dat geurgevoelige objecten (gebouwen) op meer dan 50 meter van de weide worden gerealiseerd. Trekkershutten worden hierbij gelijkgesteld met kampeermiddelen.

VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'

In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is geen specifieke afstand opgenomen voor een paardenhouderij. Een paardenfokkerij is wel genoemd. In de brochure is een richtafstand van 50 meter opgenomen voor een paardenfokkerij ten opzichte van woningen. Hierbij moet worden opgemerkt dat recreatieverblijven zowel qua geur als qua geluid een minder gevoelige functie zijn in vergelijking tot woningen. Dit in verband met de tijdelijkheid van verblijf. Voor een paardenhouderij kan dezelfde richtafstand als voor een paardenfokkerij worden gehanteerd. Het maatgevende milieuaspect voor deze afstand is geur. Zoals hiervoor aangegeven wordt vanaf het agrarisch bouwblok een afstand van 50 meter aangehouden ten opzichte van gronden die recreatief kunnen worden gebruikt. De afstand is voldoende om een aanvaardbaar verblijfsklimaat binnen het plangebied te kunnen garanderen.

De VNG-brochure kent geen richtlijnen voor afstanden van gevoelige functies tot weilanden. De campingplaatsen zijn niet geur- en geluidgevoelig. Alleen de gebouwen gelden als zodanig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is echter wel bekeken of sprake zal zijn van een aanvaardbaar verblijfsklimaat in het plangebied. Gezien het feit dat de weilanden niet intensief in gebruik zijn en er een buffer van minimaal 30 meter wordt aangehouden tussen de gronden die recreatief in gebruik genomen kunnen worden en de gronden waar de paarden lopen, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de paarden zorgen voor geluid- en of geurhinder op de camping.

4.5 Bodem

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

In het plangebied worden gevoelige functies gerealiseerd. Het bodemloket laat geen specifieke zaken zien. De grond is agrarisch in gebruik geweest. Er mag vanuit worden gegaan dat de grond geschikt is. Wanneer de trekkershutten groter dan 50 m2 worden moet voor de omgevingsaanvraag activiteit bouwen een bodemonderzoek overlegd worden. Trekkershutten worden gelijk geschaard aan recreatiewoningen waarvoor ook een bodemonderzoek vereist is. In de regels is aangegeven dat de trekkershutten maximaal 50 m2 mogen worden, zodat een bodemonderzoek niet aan de orde is.

4.6 Geluid

In het kader van geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Wegen waarvoor de zoneplicht niet geldt, zijn woonerven en wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De camping is gelegen langs de Provinciale weg N504 op circa 30 meter. De weg heeft een geluidszone van 250 meter vanaf de as van de weg. Recreatie is een niet-geluidgevoelige functie volgens de Wgh. Wel is van belang dat er vanuit een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbare omgevingssituatie is. Er is sprake van een bestaande situatie, het terrein was al in zijn geheel vergund als recreatieterrein. Het terrein komt niet dichterbij de Provinciale weg te liggen. Het akoestisch klimaat verslechtert daarmee niet.

Er is verder sprake van een bestaande bedrijfswoning aan de Groet. Deze is gelegen aan een ondergeschikte toegangsweg. De woning wordt op de bestaande plek vastgelegd. Gelet hierop hoeft hiernaar geen akoestisch onderzoek te worden gedaan.

4.7 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Bij een toename van minder dan 1.000 verkeersbewegingen per dag is de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate. De uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen leidt tot veel minder verkeersbewegingen dan 1.000 per dag. Daarmee draagt de ontwikkeling niet in betekende mate bij.

Uit de informatie die beschikbaar is via de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, blijkt dat de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide in het projectgebied overal ruim onder de grenswaarden blijft. Daarom kan worden geconstateerd dat de concentraties van de omgeving voldoende laag zijn om in een gezond leefklimaat te voorzien.

4.8 Externe veiligheid

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar gevaarzettende functies in of in de nabijheid van het plangebied. Op grond van de AMvB Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt daarom gekeken naar zogenaamde risicovolle inrichtingen. Daarnaast wordt gekeken naar vervoer van gevaarlijke stoffen en hoofdgasleidingen op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Doel hiervan is om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van risicovolle inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen worden de risico's gemeten in twee maten: plaatsgebonden risico (voor individuen) en groepsrisico (voor groepen mensen).

In en rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die invloed kunnen hebben op het plangebied. In het bestemmingsplan zullen ook geen risicovolle activiteiten worden toegestaan.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle objecten, anders dan de provinciale weg N504. De bijdrage vrachtverkeer met gevaarlijke stoffen over deze route is nihil. De weg beschikt niet over een PR-10-6 risicocontour. Afgezet tegen de zeer lage personendichtheid in de omgeving van de transportroute kan worden gesteld dat het groepsrisico de waarde 0,1 x OW nergens overschrijdt. EV-aspecten vormen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.9 Kabels en leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Er zijn enkele kleinere leidingen aanwezig. Deze zijn ruimtelijk niet relevant. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het plangebied is sprake van drie bestemmingen, namelijk 'Groen - Afschermende beplanting' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'. Een nadere toelichting op de regeling staat in deze paragraaf.

5.2.1 Groen

Naast de hierna genoemde bufferzone met de bestemming 'Groen - Afschermende beplanting' is een bestemming 'Groen' gelegd tussen de eigenlijke camping en het naastgelegen weiland. In tegenstelling tot de andere bufferbestemming is er hier geen sprake van opgaand groen. Wel is hier net als in de andere groenbestemming het recreatieve gebruik verboden. Dat geldt zowel voor overnachten als voor diverse vormen van dagrecreatie. Ook is parkeren door campinggasten hier niet toegestaan.

De groenbestemmingen creëren zo gezamenlijk voldoende afstand tussen de camping en de paardenhouderij om (visueel) contact tussen de dieren en mensen en geluidsoverlast, en daarmee eventuele schrikreacties van de paarden, te voorkomen.

5.2.2 Groen - Afschermende beplanting

Om daarnaast te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing wordt er aan de oostzijde afschermende beplanting gerealiseerd. De gronden mogen zoals gezegd niet gebruikt worden voor verblijfsrecreatieve en andere recreatieve doeleinden. Hiermee wordt tevens afstand gecreëerd tussen de camping en de paardenhouderij om visueel contact tussen de dieren en mensen, en daarmee eventuele schrikreacties van de paarden, te voorkomen. Ook aan de zuidwestzijde van het plangebied is een strook met deze bestemming aangegeven. Deze moet zorgen voor een buffer tussen de camping en de ten westen van de camping gesitueerde woningen.

5.2.3 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

De camping heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'. Er mogen maximaal 175 kampeerplaatsen worden gerealiseerd.

Ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" mag de vakantiewoning aanwezig zijn. Eén beheerderswoning is toegestaan. Het gebouw met logeerkamers voor visite van gasten is als bed and breakfast mogelijk binnen of bij de beheerderswoning.

De horecavoorziening mag gerealiseerd worden op de gronden die aangeduid zijn als 'horeca'. De beoogde groepsaccommodatie is verder aangeduid als "specifieke vorm van recreatie - logies". Daarnaast zijn de receptie, detailhandel ten dienste van het recreatieterrein en speelvoorzieningen mogelijk. Verder is geregeld dat er maximaal 15 trekkershutten (vakantievilla's) van maximaal 50 m² per hut mogen worden gerealiseerd.

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - toegang".

Daarnaast zijn op de verbeelding zones opgenomen met de aanduidingen "specifieke vorm van recreatie - kampeermiddelen uitgesloten" en "specifieke vorm van recreatie - trekkershutten uitgesloten". Deze zijn ervoor bedoeld om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de ten westen van de camping aanwezige woningen te kunnen blijven garanderen.

Verder zijn er diverse gebruiksregels opgenomen ter nuancering van de toegestane functies.

Permanente bewoning is niet toegestaan op dit terrein, behalve in de beheerderswoning. Huisvesting van elders werkzame seizoenarbeiders is ook verboden binnen dit plangebied.

Via binnenplanse afwijking kunnen gedurende maximaal 12 dagen per jaar evenementen op het terrein worden toegestaan. Hierbij gaat het enerzijds om een tijdelijke verhoging van het aantal standplaatsen ten behoeve van een evenement in de buurt van de camping, en anderzijds om evenementen op de camping zelf. Het gestelde maximum van 12 dagen per jaar geldt voor beide typen afwijkingen gezamenlijk en daarmee als een absoluut maximum.

In het akoestisch onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 3 is hiermee rekening gehouden en is de aanvaardbaarheid qua geluid beoordeeld.

Overigens is voor het organiseren van een evenement naast deze planologische toestemming ook altijd een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) nodig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden.

Overleg

Het bestemmingsplan is, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Ook is er gelegenheid geweest tot inspraak op het bestemmingsplan. In Bijlage 4 van deze toelichting is het verslag van de overleg- en inspraakprocedure opgenomen en zijn de consequenties daarvan voor het bestemmingsplan aangegeven.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft dan ook gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. De ingediende zienswijzen zijn voorzien van een passend antwoord en waar nodig verwerkt in het bestemmingsplan. De reactienota zienswijzen is opgenomen als bijlage bij de raadsstukken.

Vervolg

Vervolgens wordt het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt zes weken na de vaststelling plaats, aangezien het een gewijzigde vaststelling betreft. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt.

Grondexploitatieregeling

De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) is in principe van toepassing. Omdat het echter een reparatie van het bestemmingsplan Recreatieterreinen Harenkarspel betreft (aanpassing als gevolg van een gerechtelijke uitspraak) en daarmee alsnog een actualisatie van het geldende planologisch regiem, hoeven de kosten die daarmee gemoeid zijn, met toepassing van de zogeheten 'bagatelregeling' (artikel 6.2.1a Bro) niet door de gemeente te worden verhaald. De gemeenteraad zal hier bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet toe besluiten. Dit betekent dat geen exploitatieplan bij het bestemmingsplan hoeft te worden vastgesteld.

Financiële haalbaarheid

Bij dit bestemmingsplan gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn (met uitzondering van de plankosten, zoals hierboven beschreven).