direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lisdoddestraat 40 - 2024
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkeling aan de Lisdoddestraat 40. Het bestaande gebouw wordt gesloopt en op deze plek wordt een woongebouw gerealiseerd met 38 sociale huurwoningen. Onder het gebouw worden 23 parkeerplaatsen aangelegd.

Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Gors e.o. 2010" zoals vstgesteld op 21 oktober 2010. In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de wijk De Gors en is begrensd door:

  • het Rietsingelpad met daar achter de Gorssloot (ten westen);
  • het medisch centrum De Gors (ten noorden);
  • de Lisdoddestraat (ten oosten);
  • de Rietsingel (ten zuiden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0001.png"

Figuur 1.1: globale ligging plangebied (bron: maps.google.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan "De Gors e.o. 2010" zoals vastgesteld op 21 oktober 2010.

Ter plaatse van het plangebied vigeert tevens het "Parapluplan Parkeernomen Purmerend 2018". Het plan "De Gors e.o. 2010" geeft de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

Ter plaatse van de locatie gelden de bestemmingen 'Groen', 'Sport' en 'Verkeer - 2'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Figuur 1.2: globale ligging plangebied (bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0002.png"

De bestemming 'Sport' kent een bouwvlak dat geheel mag worden bebouwd tot een bouwhoogte van 6 meter. Binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Het onderhavige plan is op meerdere punten in strijd met het bestemmingsplan.

  • 1. Wonen is niet toegestaan (artikel 19.1);
  • 2. De nieuwbouw komt buiten het bouwvlak (artikel 19.2.1 onder b.);
  • 3. De maximale bouwhoogte wordt overschreden (artikel 19.2.1. onder c.).

Voorliggend bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling juridisch en planologisch mogelijk.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 6 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de plankaart en in de voorschriften is opgenomen. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 8 en 9 ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Het pand aan de Lisdoddestraat 40 is in gebruik geweest als binnensportlocatie met onder meer een sportschool. Het gebouw wordt gesloopt en er komen 38 gelijkvloerse appartementen voor bewoners van 55 jaar en ouder. Met het ziekenhuis, de apotheek, huisarts en bushalte om de hoek en winkelcentrum Zwanebloem op slechts 700 meter lopen is dit een ideale locatie voor deze doelgroep. het bouwen van deze woningen zorgt niet alleen voor doorstroming op de woningmarkt maar wordt ook aan 55-plussers de kans geboden om passend te wonen, met alle belangrijke voorzieningen binnen handbereik.

Het wordt een woongebouw waar de bewoners in gemeenschappelijkheid en nabijheid van elkaar kunnen wonen.

Het gebouw bestaat uit een lage vleugel aan de Lisdoddestraat - de woonbuurtzijde - en een hoge vleugel die grenst aan een groenzone langs de Gorslaan. De lage vleugel voegt zich naar de schaal van de aangrenzende woonwijk. De schaal van de hoge vleugel wordt als het ware geabsorbeerd door de ervoor gelegen landschappelijke ruimte met water en groen. Deze vleugel gaat ook een relatie aan met het hogere schaalniveau van de stad, waaronder verderop gelegen hoogbouw.

De hoofdentree verbindt de buurt via een brede trap met het hart van de nieuwe woongemeenschap: het lichte, warm en groen vormgegeven binnenhof. Direct hieraan ligt de gemeenschappelijke huiskamer die ruimte biedt voor een diversiteit aan activiteiten en zo een plek vormt voor ontmoeting. Inzet is dat deze gemeenschappelijke huiskamer ook van betekenis is voor de buurt.

In de plint van het gebouw worden de entree, fietsenstalling, scootmobielstalling en parkeergarage ondergebracht. Deze plint onderscheidt zich van de bovenbouw met daarin de appartementen en maakt een open verbinding met het maaiveld en de omgeving.

Figuur 2.1: schetsmatige weergave nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0003.png"

De plint ligt enigszins terug ten opzichte van de bovenbouw, die hierdoor iets lijkt te zweven. De gevel van de bovenbouw zelf is visueel opgedeeld om het gebouw verdere schaal en levendigheid mee te geven. Kortom, het is een gebouw dat met zorg is ingebed op zijn plek en deel uitmaakt van de buurt en de stad. En een gebouw waar de bewoners samen een gemeenschap vormen die tevens onderdeel is van de bestaande buurt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is door de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.


In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.


De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

1. Combineren boven enkelvoudig;

2. Kenmerken & identiteit;

3. Afwentelen voorkomen.


Relatie tot onderhavige ontwikkeling

Uit de uitwerking van prioriteit 3 (Sterke en gezonde steden en regio’s) volgt onder andere dat sprake dient te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling en dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag. Eén van de beleidskeuzes (beleidskeuze 3.3.) onder prioriteit 3 is:

“Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio’s sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”.

Onderhavig plan sluit aan op prioriteit 3 en de beleidskeuze door woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied. Er bestaat grote behoefte aan het programma. In onderhavig plan wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) wordt gerealiseerd, zie hiervoor hoofdstuk 4. De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen. De beoogde appartementen dragen bij aan de woningbehoefte binnen de gemeente Purmerend en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het plan past binnen de uitgangspunten van de NOVI.

Op het projectgebied zijn geen nationale belangen van toepassing. De NOVI vormt geen belemmering voor de voorgenomen intwikkeling. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het woonakkoord voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het woonakkoord wordt beschreven dat er binnen de gehele regio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het woonakkoord is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied.

Relatie tot de ontwikkeling

In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.

In principe is er behoefte aan elk type woning en woonmilieu. In totaal worden er 38 sociale huurwoningen met een vloeroppervlak van ca 55-60 m² gebruiksvloeroppervlak gerealiseerd. Dit past binnen speerpunten uit de Woonvisie, waarin wordt benadrukt dat de vraag naar woningen voor kleine huishoudens zal toenemen.

Met aantrekkelijke, lift-toegankelijke appartementen kunnen kleine huishoudens (zoals ouderen) worden ‘verleid’ om uit hun grote woningen te verhuizen, waarmee deze beschikbaar komen voor gezinnen. Hiermee wordt de doorstroming op gang gebracht.

De projectlocatie is goed ontsloten voor zowel gemotoriseerd- als langszaam- verkeer. Bushaltes met verschillende buslijnen bevinden zich op enkele minuten loopafstand.

De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De Omgevingsvisie NH 2050 bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

De voorgenomen ontwikkeling, betreffende 38 sociale huurwoningen appartementen, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 is de provinciale Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

De Omgevingsverordening geeft aan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd dienen te worden. De onderhavige ontwikkeling is daarmee in lijn met de Omgevingsverordening.

3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

De Provincie Noord Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Daarom is op 31 maart 2020 de woonagenda 2020-2025 vastgesteld. De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland tot 2025 en volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord 'Duurzaam doorpakken'.

Speerpunten zijn:

1. Een woning voor iedereen:

  • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
  • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
  • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.

2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Hierbij worden een aantal richtinggevende principes gehanteerd:

  • a. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • b. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • c. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  • d. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  • e. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  • f. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
  • g. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  • h. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden worden afspraken gemaakt om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van 38 woningen en voorziet daarmee in een behoefte. Zie ook de paragraaf over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda.

3.2.4 Monitor woningbouw 2020

Uit de 'Monitor woningbouw 2020', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 1 november 2020, blijkt dat er in 2019 nagenoeg evenveel nieuwbouwwoningen gebouwd zijn als in het jaar ervoor, namelijk circa 14.000. De nieuwbouwproductie in Noord-Holland Zuid en in Noord-Holland Noord was eveneens ongeveer gelijk in beide jaren, respectievelijk 11.600 en 2.300. Voor het derde jaar op rij is de nieuwbouw gelijk dan wel groter dan de huishoudensgroei. De afgelopen drie jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 1.350 meer nieuwbouwwoningen bij dan huishoudens. In Noord-Holland is nog steeds sprake van een substantiële inhaalvraag van 10.400 woningen, maar deze is hierdoor wel afgenomen.

Gezien het huidige woningtekort en de druk op de woningmarkt is het belangrijk door te blijven bouwen om de druk op de woningmarkt terug te dringen.

Onderhavig bestemmingsplan levert een bijdrage aan de inhaalvraag van woningen door het mogelijk maken van de bouw van 38 woningen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een (inter-)nationaal gewilde plek om te wonen en werken. Het is het gebied dat rondom Amsterdam ligt en waarin ieder deelgebied met eigen grote kernen een deel van de aantrekkelijkheid van de MRA vormt met een mix van eigen landschap, woonmilieus en vormen van werkgelegenheid.

Op basis van de prognose uit 2019 is voorzien dat de MRA tot 2050 circa 325.000 extra woningen nodig heeft om de groeiende bevolking onderdak te bieden. Dat is inclusief een aanvullende opgave van circa 25 duizend woningen om het woningtekort significant te verminderen en naar een acceptabel niveau terug te brengen. De ambitie is dat de MRA zich toekomstbestendig en evenwichtig ontwikkelt tot een internationale topregio met een hoge leefkwaliteit (zie de MRA-agenda 2020-2024). De MRA bestaat uit veel verschillende en krachtige kernen, die elkaars kwaliteiten versterken. Bij de aankomende groei op lange en middellange termijn is het behoud en verbeteren van de leefbaarheid in de regio van groot belang met aandacht voor klimaatadaptatie en landschap en een goede bereikbaarheid van werk en ontspanning voor iedereen.

De MRA streeft een polycentrische ontwikkeling na, waarin alle kernen elkaar versterken, maar ook sterk genoeg op zichzelf zijn. Daarom wil de MRA inzetten op een goede verdeling van de werkgelegenheid en balans in woon- en werklocaties. Het gemeenschappelijk kader hiervoor is de Verstedelijkingsstrategie, die naar verwachting in de tweede helft van 2021 wordt vastgesteld. Hierin wordt voortgeborduurd op al bestaande Rijk-regioafspraken, zoals de MRA-sleutelgebieden, de versnelling van de woningbouwproductie, de Woondeal met Binnenlandse Zaken en het programma “Samen Bouwen aan Bereikbaarheid” en het landschap.

In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.

De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben besloten hier samen met de provincie invulling aan te geven aan de hand van vier thema's:

  • 1. Nieuwbouw / woningbouwprogrammering
  • a. werken aan de eigen én regionale woningbehoefte
  • b. zoveel mogelijk binnenstedelijk bouwen, met ruimte voor uitzonderingen
  • c. zoveel mogelijk bouwen in de nabijheid van OV-knooppunten en stadsharten
  • d. versnellen van de woningbouwproductie
  • e. werken aan stedelijke vernieuwing en leefbaarheid

  • 2. Betaalbare voorraad
  • a. werken aan de gewenste ontwikkeling van de sociale woningvoorraad
  • b. werken aan regionale woonruimteverdeling

  • 3. Wonen en zorg
  • a. werken aan de huisvesting van senioren
  • b. werken aan de huisvesting van bijzondere doelgroepen

  • 4. Duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen.
  • a. werken aan klimaatneutrale, klimaatadaptieve, circulaire en natuur- en landschapsvriendelijke nieuwbouw
  • b. werken aan de opwekking van duurzame energie in de regio
  • c. werken aan de verduurzaming van bestaande woningvoorraad
  • d. werken aan een gezonde leefomgeving

In het Woonakkoord wordt rekening gehouden met bestaande kaders en afspraken, die soms op een ander c.q. hoger schaalniveau zijn vastgesteld, zoals in de Metropoolregio Amsterdam, waar Zaanstreek-Waterland onderdeel vanuit maakt. Uit het Woonakkoord blijkt dat er binnen de regio vraag is naar voldoende betaalbare en duurzame woningen. Het project draagt met de bouw van 38 woningen hieraan bij.

Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025

Op 29 juni 2021 zijn de colleges van de acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland (Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad) en de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021-2025 met elkaar aangegaan. Het bestuursakkoord bestaat uit doelen voor de komende vijf jaar en concrete acties, rondom vier thema's: nieuwbouw, betaalbare voorraad, wonen en zorg en duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulair bouwen. Om deze ambitie te realiseren heeft de regio een plancapaciteit voor ongeveer 16.700 woningen t/m 2024 en bijna 14.000 woningen voor de periode 2025 t/m 2029. Deze woningen bouwen de gemeenten in verschillende woonmilieus, prijsklassen en woningtypen. Om het landschap en de natuurwaarden in de regio te sparen, bouwen de gemeenten zoveel mogelijk binnen de stadscentra en dorpskernen en door bestaande gebouwen om te vormen tot woningen. De regiogemeenten willen de toenemende vraag naar woningen gebruiken om de kwaliteit van de steden en vitaliteit van de kernen te verhogen. De nieuwbouw wordt zoveel mogelijk geclusterd rondom bestaande of toekomstige OV-knooppunten. In Purmerend is dit het stationsgebied. Ook gaan de provincie en gemeenten samen een visie op het versterken van de kernen in het landelijk gebied opstellen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een binnenstedelijke transformatie waarbij woningen worden toegevoegd in een bestaande woonwijk. Het plangebied is in de structuurvisie niet aangemerkt als een bijzonder aandachtsgebied.

Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 38 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van 38 woningen. De ontwikkeling voegt sociale huurwoningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.

3.4.3.3 Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40

In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40.

Het woningbouwplan is een ontwikkeling door een sociale woningbouwcorporatie en bestaat geheel uit sociale huurwoningen.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.

3.4.5 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

  • 1. Bomenplan,
  • 2. Klimaatadaptatieplan,
  • 3. Parkenplan,
  • 4. Natuurinclusief bouwen.

Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van bomen, parken, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.

De gemeente committeert zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt gekeken hoe zoveel mogelijk natuurinclusief gebouwd kan worden. Het onderhavige bestemmingsplan vormt hierbij geen belemmering.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. In de Groenkoers is de kapvergunning en lijst bijzondere bomen geregeld. Tevens wordt duidelijk het verschil gemaakt tussen de hoofdstructuur en de franjestructuur van de gemeente. Bewoners kunnen invloed hebben op hun buitenruimte door groen te adopteren, dit beperkt zich tot kleinere vrij gelegen stukjes groen die geschikt zijn om naar eigen inzicht in te richten. Bomen vallen altijd onder het gemeentelijk beheer. Een van de uitwerkingen van de nota Groenkoers is het Bomenplan 2020-2040.

In de directe omgeving van het plangebied is volop groen aanwezig. Ten behoeve van het plan worden geen bomen gekapt.

3.4.7 Bomenplan 2020-2040

Op 25 maart 2020 heeft de gemeenteraad het Bomenplan Purmerend 2020-2040 vastgesteld. Het doel van het Bomenplan is om de komende decennia een kwalitatief goed bomenbestand te waarborgen.

In het Bomenplan worden de uitdagingen en kansen voor het bomenbestand beschreven. Boomziektes, bouwwerkzaamheden en slechte groeiplaatsen zijn de redenen dat veel bomen de komende jaren zullen uitvallen. Voor goed beheer zijn een aantal zaken nodig: goede ondergrond en ruimte zodat bomen oud kunnen worden, de juiste soort bomen die aansluiten op de ecologische structuren en die ziektes geen tot weinig kans geven, en tenslotte integraal plannen van projecten. De nadruk ligt op kwaliteit (gezonde grote bomen) en integraliteit (stedelijke bijdrage en samenwerken). Kwaliteit gaat voor kwantiteit. Het beheer wordt in eigen onderhoud gedaan en bomen kopen we zelf in zodat de kwaliteit en veiligheid binnen de organisatie geborgd is. Er worden bomen vervangen, maar alleen met een juiste groeiplaats en wanneer er voldoende ruimte is onder- en bovengronds. Het doel is om de gemiddelde leeftijd van het bomenbestand fors te verhogen. De groeiplaats is zo ingericht dat de boom minstens 60 jaar kan groeien. We investeren dus in de bodem. Parken zijn een belangrijke plek voor grote, monumentale bomen. Waardevolle bomen worden zoveel mogelijk behouden. Tenslotte is ecologie een belangrijk onderdeel van het beheer. Integraal plannen van projecten betekent dat bomen aan de voorkant van alle projecten worden meegenomen, zowel in beheerprojecten als nieuwbouw- en infrastructuurprojecten. In alle projecten wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Bomenplan.

Groen en bomen zijn niet het sluitstuk of 'opvulling' van een ontwerp: ze zijn van groot belang voor de leefbaarheid van de stad.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden geen bomen gekapt. Bij eventuele nieuwe aanplant wordt rekening gehouden met de doelstellingen uit het bomenplan.

3.4.8 Bomenkaart Purmerend en Beemster

Sinds 12 juli 2022 vervangt de Bomenkaart Purmerend en Beemster de Bomenlijst Purmerend waarop de te beschermen bomen van de stad op staan. In verband met de fusie van de twee gemeenten was het gewenst om een nieuwe geharmoniseerde bomenkaart op te stellen. Daarvoor zijn de aanwijscriteria geharmoniseerd en verbeterpunten uit de praktijkervaring doorgevoerd zoals o.a. toevoeging van de ecologische waarde van bomen die eerder geen aanwijscriteria was. Op basis van de nieuwe aanwijscriterium is een nieuwe Bomenkaart Beemster en Purmerend vastgesteld (https://purmerend.nl/afval-groen-en-dieren/groen/bomenkaart-purmerend-en-beemster.).

Op deze kaart staan alle waardevolle bomen van de stad met unieke kenmerken die bewarenswaardig zijn. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Deze bomen mogen alleen in zeer uitzonderlijke gevallen en onder voorwaarden gekapt worden. Bomen die niet op de bomenkaart staan, kunnen zonder vergunning gekapt worden.

Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De uitkomsten van die BEA dienen te worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan en indien noodzakelijk ook in de regels van het bestemmingsplan (voorwaardelijke verplichting).

Figuur 3.1: uitsnede bomenkaart met plangebied binnen het rode vlak en kapvergunningsplichtige bomen binnen de grote cirkels

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0004.png"

Ten behoeve van de ontwikkeling worden geen waardevolle bomen, zoals opgenomen op de bomenkaart, gekapt.

3.4.9 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden.

Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. In de toelichting van dit plan dient te worden aangegeven op welke manier rekening is gehouden met klimaatadaptatie.

Voorliggend plan wordt gasloos gebouwd. Het gebouw wordt voorzien van hoogwaardige isolatiematerialen in de muren. De omliggende gronden van het gebouw blijven in gebruik als groen- en waterzone.

3.4.10 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.

Deze nota is voor een termijn van 3 jaar verlengd, tot 2022, vanwege ontwikkelingen op het gebied van de Omgevingswet en de fusie. De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.

3.4.11 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn

3.4.12 Verkeersplan Purmerend 2040

Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen. Zonder verdere actie gaat deze opgave grote consequenties hebben voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de stad. Het verkeersplan, dat in maart 2019 door de raad is vastgesteld, bevat een pakket aan maatregelen om de parkeerdruk in de binnenstad te reguleren en de doorstroming te reguleren.

De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:

  • optimaliseren van het gebruik van het bestaande parkeeraanbod (realisatie van een parkeerverwijssysteem, ruimere openingstijden parkeergarage Claxonate, vergroten bekendheid avondopenstelling Eggertgarage (Q-park) en vergunninghoudersparkeerplaatsen omzetten naar betaalde parkeerplaatsen);
  • compenseren van het parkeertekort dat ontstaat door woningbouw (haalbaarheidsonderzoek parkeergarage Schapenmarkt en/of omgeving stadhuis);
  • beïnvloeden van het parkeergedrag (aantrekkelijker maken van alternatieve vervoerswijzen zoals fiets en het openbaar vervoer, beïnvloeden van het parkeertarief en het tarief voor de parkeervergunningen, uitbreiden nulvergunningenregeling en uitbreiden parkeerregulering).

Inzet is om de verschillende parkeermaatregelen in de loop van 2019 met een doorloop in het eerste kwartaal van 2020 uit te voeren.

Om de binnenstad autoluw te maken en het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:

  • snelheid;
  • instelling verkeerslichten;
  • op- en afritten van de A7;
  • verkeerscirculatie.

Bovenstaand pakket is met behulp van een verkeersmodel doorgerekend. Daaruit blijkt dat het beoogde effect - een autoluwe binnenstad - alleen haalbaar is bij een combinatie van de vier maatregelen.

Het plangebied is niet gelegen in de binnenstad. In paragraaf 5.11 van deze toelichting wordt nader ingezoomd op de verkeer- en parkeersituatie voor onderhavig project.

3.4.13 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om 38 sociale huurwoningen te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bevindt zich in het gebouw een voorziening voor sportdoeleinden. Het gebouw heeft verschillende bouwhoogtes tot een maximum van circa zes meter. Aan de voorzijde bevindt zich een parkeerterrein. In de directe omgeving van de locatie zijn met name eengezinswoningen aanwezig en ten noorden bevindt zich een wijkgericht gezondheidscentrum.

De directe omgeving wordt bepaald door laagbouw-buurten met doorgaans hoogten van twee bouwlagen plus kap, incidenteel drie bouwlagen plus hoogten tot vijf bouwlagen op het kruispunt Gorslaan/Waterlandlaan. De Gorslaan is een belangrijke toegangsweg binnen het stedelijk gebied van Purmerend waardoor ook rekening moet worden gehouden met de ruimtelijke karakteristieken een stuk verderop. Langs deze weg wordt de opbouw van de stad zichtbaar: van de lage bebouwing aan de randen van de wijk tot aan de grote bouwvolumes rond het kruispunt Waterlandlaan/Gorslaan. Direct ten noorden van het plangebied begint iets hogere bebouwing bestaande uit twee lagen plus een mansardekap bij het wooncomplex aan de Veenweidestraat, vier bouwlagen in het Waterlandziekenhuis en een kantoorcomplex met hoogten tot vijf bouwlagen op het kruispunt Gorslaan/Waterlandlaan.

Figuur 4.1: bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0005.png"

4.2 Inpassing van het bouwplan in de bestaande omgeving

Het plangebied bevindt zich op de grens tussen gebieden met laagbouw en middelhoogbouw. Het gebouw kent twee zijden: de oostzijde ligt aan de overzijde van de laagbouwwijk langs de Lisdoddestraat, de westzijde begeleidt de Gorslaan die een sterke relatie heeft met de middelhoogbouw in de directe omgeving. De oostzijde van het nieuwe gebouw past zich met drie  lagen aan de bouwhoogten van de laagbouwwijk aan. De westzijde markeert de 'poort' tussen laag- en hoogbouw, te meer omdat hier ook van een versmalling van het profiel langs de Gorslaan waarneembaar is. Het hogere en smallere profiel langs de Gorslaan leidt de intensiever bebouwde gebied vlak bij de Waterlandlaan in.

Figuur 4.2: uitsnede kaart hoogbouwpotentie

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0006.png"

De onmiddellijke situatie in ogenschouw genomen levert het volgende beeld op:

Figuur 4.3: afwegingen hoogbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0007.png"

Naast de beschouwing van de actuele situatie is het belangrijk de 'Hoogbouwvisie' voor Purmerend ter hand te nemen om zicht te hebben op de beoogde ontwikkeling van het gebied. De 'Hoogbouwvisie' geeft uitsluitsel over de acceptabele hoogteontwikkeling. De 'hittekaart' in deze visie geeft aan waar hoogbouw geredeneerd vanuit ruimtelijk oogpunt gezien wenselijk is – in de zin van de  plaatsing van  accenten in de stadruimte - maar ook vanuit de behoefte aan centraal gelegen woningen. Hoogbouw betekent in de 'Hoogbouwvisie' bebouwing met een betekenis voor de stad als geheel met een hoogte van meer dan 25 meter. De locatie zelf ligt in een gebied (geel gebied) dat niet wordt aangemerkt voor hoogbouw. Het plangebied ligt echter vlakbij het Waterlandkwartier dat bij uitstek geschikt is voor intensieve bebouwing met een stedelijke uitstraling. Van hieruit geredeneerd is er dan ook ruimte voor een hogere ontwikkeling.

De 'Hoogbouwvisie' geeft ook een kader mee voor hogere bebouwing binnen de wijken: maximaal acht bouwlagen kunnen op wijkniveau bijzondere situaties accentueren. Een situatie zoals die ook aangetroffen wordt in het plangebied: vlak bij de grote vijver langs de Gorslaan en bij een vernauwing van het Gorslaan-profiel. Het accent attendeert ook op de ontmoetingsruimte binnen het nieuwe gebouw, de 'buurthuiskamer', die als 'huiskamer' voor de buurt moet gaan dienen. Met zeven lagen respecteert het nieuwe gebouw de aanbevelingen van de 'Hoogbouwvisie'. Aan de oostzijde sluit het gebouw met drie lagen aan op de karakteristiek van de bestaande woningen met twee lagen plus kap.

4.3 Nieuwe situatie

4.3.1 Programma

Het bouwplan heeft betrekking op het realiseren van een woongebouw met 38 sociale huurwoningen geschikt voor de 55+ doelgroep, een gemeenschappelijke huiskamer en een parkeergarage.

Het project biedt kans om mensen in gemeenschappelijkheid en nabijheid van elkaar (‘geclusterd’) te laten wonen. Huurders die geclusterd wonen kunnen gebruik maken van gedeelde voorzieningen en elkaar ondersteunen. Aangezien het aantal ouderen in De Gors hard groeit, Rochdale hier nog geen gelabelde 55+ woningen heeft en de doorstroming vanuit grote woningen op dit moment minimaal is, worden aan de Lisdoddestraat woningen voor 55+-ers gerealiseerd. Met het ziekenhuis, de apotheek, huisarts en bushalte om de hoek en winkelcentrum Zwanebloem op slechts 700 meter lopen is dit een ideale locatie voor deze doelgroep.

4.3.2 Het gebouw

Het gebouw bestaat uit een laag deel aan de Lisdoddestraat - de woonbuurtzijde - en een hoger deel dat grenst aan een groenzone langs de Gorslaan. Het lagere deel sluit aan bij de bestaande hoogtes van de aangrenzende woonwijk. Het hogere bouwdeel sluit aan bij de ervoor gelegen landschappelijke ruimte met water en groen. Deze vleugel gaat ook een relatie aan met het hogere schaalniveau van de stad, waaronder verderop gelegen hoogbouw.

Figuur 4.4: schetsmatige weergave nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0008.png"

Op de begane grond van het gebouw bevindt zich de parkeergarage, de fietsenbergingen en de stallingsruimte voor de scootmobielen. De appartementen bevinden zich op de daarboven gelegen verdiepingen. Tussen het hoge en het lage bouwdeel bevindt zich een binnenhof, dat het centrale deel van het wooncomplex vormt. Op deze verdieping bevindt zich ook de ontmoetingsruimte, als het ware de gezamenlijke huiskamer, van het wooncomplex.

De ontmoetingsruimte sluit aan op het binnenhof en heeft aan de andere zijde uitzicht over het groen en het water. De insteek is dat deze ontmoetingsruimte ook van betekenis is voor de buurt. De entreepartij, trap, binnenhof en ontmoetingsruimte vormen zo een onlosmakelijk geheel. Ze brengen leven in het gebouw, zorgen voor aanhechting op de buurt en geven het gebouw iets eigens mee.

In de plint van het gebouw worden de entree, fietsenstalling, scootmobielstalling en parkeergarage ondergebracht. Deze plint onderscheidt zich wat architectuur betreft van de bovenbouw met daarin de appartementen en heeft een open en warme uitstraling.

Figuur 4.5: doorsnede nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0009.png"

De plint ligt enigszins terug ten opzichte van de bovenbouw, die hierdoor iets lijkt te zweven. De gevel van de bovenbouw zelf is visueel opgedeeld om het gebouw verdere schaal en levendigheid mee te geven.

4.3.3 Schaduw

Ten behoeve van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan is een schaduwstudie uitgevoerd (zie verder pargraaf 5.2) waaruit blijkt dat schaduweffecten alleen betrekking hebben op de naastgelegen maatschappelijke bebouwing (Lisdoddestraat 28-30j). De schaduweffecten treden slechts enkele uren van de dag op en zijn, gelet op de functie van het betreffende gebouw, acceptabel.

4.3.4 Parkeren en verkeersontsluiting

Vanuit de verkeerskundige inrichting zijn er een aantal voorwaarden opgenomen die reeds in de plannen verwerkt zijn:

  • Verkeerskundige inrichting conform richtlijnen CROW ASVV en NEN 2443.
  • Huidige inrit parkeerterrein blijft gehandhaafd.
  • Route van het voetpad aan de entree van het gebouw (zuidzijde) dient obstakelvrij te worden gerealiseerd met een min afmeting van 2.00 m.
  • Fietsparkeren van bezoekers dienen ingepast te worden in openbare ruimte nabij entree gebouw.
  • Binnen het plangebied worden er doormiddel van een parkeergarage 23 parkeerplaatsen ingepast.
  • In de naastgelegen parkeerterrein worden 23 parkeerplaatsen op maaiveld ingepast conform de restcapaciteitsregeling.
  • De overstek van het gebouw over het maaiveld parkeren (oostzijde) dient zodanig te zijn dat dit geen belemmering vormt voor de parkeerplaatsen.
  • Aan de zuidzijde van het plangebied worden er 4 openbare parkeerplaatsen opgeheven t.b.v. de toegankelijkheid, entree fietsenstalling en functies zoals vuilcontainerplaatsen.
  • Het totaal van 44 parkeerplaatsen (40 parkeerplaatsen planontwikkeling + 4 parkeerplaatsen (opheffen openbaar parkeerplaatsen)) kunnen in het plangebied worden opgevangen aangezien er een capaciteit van 46 parkeerplaatsen gerealiseerd wordt in het planontwerp.
  • De inrit van de parkeergarage wordt ingepast conform onderstaande tekening.

Figuur 4.7: schetsmatige weergave parkeren en de verkeersontsluiting

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0010.png"

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op basis waarvan een archeologisch onderzoek wordt voorgeschreven voor ontwikkelen met een oppervlaktemaat boven de 100 m².

5.1.2 Analyse

Door bouwwerkzaamheden voor het realiseren van het bestaande pand ten gevolge van het bouwrijp maken van de bouwgrond, het aanleggen van funderingsbalken + funderingspalen en aanleggen van een zwembad is de bodem verstoord.

  • Bij de sloop van de bestaande sportschool worden de bestaande funderingsbalken verwijderd, de funderingspalen worden afgeknepen op de hoogte onderkant van de nieuwe bouwput/fundering. Het zwembad wordt weggehaald en het gat van het zwembad gedempt.  Het uitvoeren van deze werkzaamheden op deze wijze moet worden aangegeven in een werkomschrijving en ingediend bij de aanvraag omgevingsvergunning.
  • De funderingsbalken voor de nieuwbouw worden 600 mm hoog en de poeren 1000 mm hoog, conform het voorlopig funderings- en poer ontwerp. Voor het realiseren van de nieuwbouwfundering wordt niet dieper gegraven dan de bestaande fundering van het bestaande pand waardoor de bodem niet verder wordt verstoord. Het uitvoeren van deze werkzaamheden op deze wijze moet worden aangegeven in een werkomschrijving en ingediend bij de aanvraag omgevingsvergunning.
5.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bezonning

Ten opzichte van de bestaande woningen ligt het toekomstige gebouw aan de noord- en noordwestzijde. Voor de woningen zijn er vanwege deze ligging van de nieuwbouw op voorhand geen gevolgen wat betreft schaduw.

Figuur 5.1: schaduwstudie

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0011.png"

Voor het gezondheidscentrum aan de Lisdoddestraat 28-30j geldt dat enkele behandelkamers / kantoorruimtes aan de zuidzijde van dat gebouw schaduwwerking zullen ervaren. Er gelden geen normen voor bezonning bij niet-woonfuncties. De te verwachten schaduwhinder staat in goede verhouding tot de grote behoefte aan betaalbare woningen in Purmerend en het daarbij te realiseren volume van de nieuwbouw. Er blijft bij het gezondheidscenrum nog ruim voldoende licht en zon op de zuidgevel voor een prettig werkklimaat.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit.

5.3.2 Analyse

Er is door BK Ingenieurs een Bodemonderzoek uitgevoerd. In het zand van zowel de bovengrond (0,0 – 0,6 m -mv) als de ondergrond (0,5 – 1,0 m -mv) zijn geen verhoogde gehalten uit het NEN5740 standaardpakket aangetoond.

In de kleilaag van boring 005 (0,4 – 0,5 m -mv) is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de eventuele afvoer van de grond. Het volume van de niet toepasbare kleilaag is niet bepaald. Er kan niet worden uitgesloten dat deze met minerale olie verontreinigde kleilaag zich ook onder het pand bevindt.

Het grondwater is niet verontreinigd met stoffen uit het standaard NEN5740 pakket of chloride.

De hypothese 'de bodem is verdacht op zware metalen, PAK en chloride' is niet correct gebleken. Er zijn geen verontreinigingen met deze parameters aangetoond. Wél is een licht verhoogd gehalte minerale olie in één kleilaag aangetoond. Deze verontreiniging heeft geen negatieve invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de locatie. Er dient wél rekening gehouden te worden bij de afvoer van de grond. De omvang van de kleilaag met een licht verhoogd gehalte minerale olie is niet vastgelegd. De laag is duidelijk te onderscheiden van de overige schone bodemlagen. Bij toekomstige ontgravingen op de locatie wordt daarom aangeraden om de kleilaag apart te ontgraven. Deze kleilaag komt niet in aanmerking om elders te worden toegepast.

5.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.4 Cultuurhistorische waarden

5.4.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties;
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

5.4.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden.

5.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.5 Duurzaamheid en klimaat

5.5.1 Beleid

Klimaatbestendige nieuwbouw wordt het uitgangspunt in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en Noord-Holland. Samenwerkende overheden hebben afgesproken om klimaatbestendige nieuwbouw op te nemen in het beleid. De ondertekening van de ‘Intentieovereenkomst Klimaatbestendige Nieuwbouw in MRA en Noord-Holland’ betekent dat binnenkort klimaatbestendigheid – aanpassing aan hitte en wateroverlast – in plannen voor nieuwbouwwoningen in de MRA en Noord-Holland wordt meegenomen als criterium.

5.5.2 Analyse

In het kader van klimaatbestendigheid is de nieuwbouw getoetst op de basisveiligheidniveaus: droogte, overstromingen en natuur inclusief & biodiversiteit. Hieronder is per onderdeel samengevat wat is afgesproken.

Droogte:

In het kader van droogte is het plan beoordeeld op het verwerken van hemelwater op een natuurlijke manier. Zowel het hoge als het lage dak worden voorzien van infiltratiekratten met een hoogte van 80 mm en een substraat laag van 60 mm inclusief groen en diverse grassoorten. Hiermee kan een hemelwaterberging gerealiseerd worden van min. 70 l/m2 welke vertraagd wordt afgevoerd op het naastgelegen oppervlakte water. De totale hemelwater berging van het hoge en lage dak (70×775)/1000 is 90 m3. Op deze manier wordt het gemeenschappelijke rioolstelsel ontlast. Hiermee wordt voldaan aan de basisveiligheids- niveaus voor droogte.

Overstromingen:

Er is getoetst op mogelijke overstromingskans van 1/1000 jaar met diepten tussen 1.0 & 1.5 m. In het plan worden er geen woningen op de begane grond gerealiseerd. De eerste appartementen liggen op de 1e verdieping. Deze appartementen bevinden zich op 3350 mm boven peilniveau (b.k. dekvloer begane grond). Hierdoor zijn er voldoende schuil mogelijkheden voor bewoners. Hiermee wordt voldaan aan de basisveiligheidsniveaus voor overstromingen.

Natuurinclusiviteit en biodiversiteit:

In kader van natuurinclusiviteit en biodiversiteit is er getoetst op groen in openbare ruimte en op het ruimte bieden voor gebiedseigen soorten. Het ontwerp houdt rekening met sedum bedekking op het hoge en lage dak. Het binnenhof zal worden ingericht met groen en bomen e.e.a. conform ontwerp Lindeloof tuin- en landschapsarchitecten. Daarnaast staat het gebouw al in een groene omgeving die gehandhaafd blijft. De landschapsarchitect heeft hiervoor ook enkele inrichtingsvoorstellen. Voor de beplanting wordt gekozen voor soorten die een bijdrage leveren voor zowel vogels en insecten (bijv. bottelroos, hondsroos, zwarte bes, kruisbes en kruipwilg, aangevuld met enkele vlinderstruiken).

Tevens houdt het ontwerp rekening met nestkasten voor vleermuizen & gierzwaluwen, deze worden opgenomen in het gevelontwerp, conform bijgevoegde tekeningen.

Hiermee wordt voldaan aan de basisveiligheidsniveaus voor natuurinclusiviteit en biodiversiteit.

Energie

De woningen worden gasloos uitgevoerd en worden aangesloten op stadsverwarming. Op het dakvlak komen 93 PV panelen met een opbrengst van 330 Wp/p.

5.5.3 Conclusie

Door de beschreven duurzaamheidsmaatregelen wordt voorzien in de duurzaamheidsdoelstellingen van gemeente Purmerend en de MRA.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

5.6.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

Figuur 5.2: het bplangebied binnen rode cirkel ten opzichte van risicobronnen (bron: risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0012.png"

5.6.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.7 Geluid

5.7.1 Wegverkeerslawaai
5.7.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

5.7.1.2 Analyse

Ten behoeve van het plan is door Peutz een Akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevels van het nieuw te bouwen gebouw. Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de ten westen van de projectlocatie gelegen Gorslaan.

Vanwege wegverkeer op de Gorslaan treden ter plaatse van de beoogde appartementen geluidbelastingen op tot 57 dB. Plaatselijk wordt daarmee de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidhinder van 48 dB (per weg) overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Alle woningen beschikken over een geluidluwe zijde. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat. Wel dienen hogere waarden vastgesteld te worden voor een deel van de woningen in het bouwplan. Het vaststellen van de hogere waarden geluidhinder is een bevoegdheid van het college van Burgemeester en wethouder. De procedure hiervoor wordt gecoördineerd met de procedure van het bestemmingsplan doorlopen.

Bij de verdere uitwerking van het bouwplan dient – met name aan de zijde van de Gorslaan- aandacht besteed te worden aan de materialisering van de gevels van de woningen, zodat een binnengeluidniveau van maximaal 33 dB gerealiseerd wordt.

5.7.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de 'Algemene maatregel van bestuur Gevoelige bestemmingen' relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

5.8.2 Analyse

In de bestaande planologische en feitelijke situatie kende het gebouw een invulling met een fitnesscentrum en fysiotherapie met een oppervlakte van circa 860 m2. Op basis van de kencijfers verkeersgeneratie uit de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) is de verkeersgeneratie in beeld gebracht.

In de bestaande planologische en feitelijke situatie kende het gebouw een invulling met een fitnesscentrum en fysiotherapie met een oppervlakte van circa 860 m2. Voor een fitnessstudio/sportschool in 'sterk stedelijk gebied', 'rest bebouwde kom' wordt op basis van de CROW een verkeersgeneratie aangehouden van gemiddeld 33,7 motorvoertuigbewegingen per 100 m2. Dit levert circa 290 motorvoertuigbewegingen per etmaal als gevolg van het gebruik als fitnesscentrum.

Op basis van de CROW publicatie kent het plan voor de nieuwbouw van 38 sociale huurwoningen voor een oudere doelgroep een verkeersgeneratie van 150 verkeersbewegingen per etmaal. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat het 'sterk stedelijk gebied' in 'rest bebouwde kom' betreft waarbij wordt gerekend met een verkeersgeneratie van 4 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.9 Milieuzonering

5.9.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is. In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn categorieën opgenomen die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn naast of nabij woningen (en dus ook andersom).

  • Categorie A bedrijven zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Categorie B bedrijven zijn toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • Categorie C bedrijven zijn toelaatbaar indien zij beschikken over een goede aansluiting op de
  • hoofdinfrastructuur.
5.9.2 Analyse

Het bestemmingsplan voorziet in een woonbestemming. Het plangebied ligt in een bestaand woongebied. Op het naastgelegen perceel bevindt zich een gezondheidscentrum met een clustering aan (wijkgerichte)zorgvoorzieningen zoals ondermeer tandarts, huisarts en fysiotherapie. Deze activiteiten kwalificeren als categorie A bedrijven en zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen.

In de nieuwe situatie komen de woningen niet aanpandig aan de bestaande welzijnsvoorzieningen. De woningen en welzijnsvoorzieningen verhouden zich goed tot elkaar.

Op grotere afstand (200 meter) is het Dijklander Ziekenhuis gelegen. Een ziekenhuis kwalificeert als categorie 2 bedrijf met een richafstand van 30 meter tot een woning. Aan deze richtafstand wordt ruim voldaan.

5.9.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.

5.10 Natuurwaarden

5.10.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet (Ffwet), voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Ffwet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

4 Gebiedsbescherming:

Natuurnetwerk Nederland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

Natura-2000

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied en ligt ook niet in de nabijheid van een beschermd natuurgebied. Op ruim 4 km afstand ligt het stikstofgevoelige Natura-2000 gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Het plangebied ligt op respectievelijk 3,7 en 7 kilometer afstand van Natura 2000-gebied 'Polder Zeevang' en Natura-2000 gebied 'IJsselmeer & Markermeer. Dit zijn geen stikstofgevoelige habitat typen.

Vanwege de jurisprudentie met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is het noodzakelijk om te kijken of de beoogde herontwikkeling kan leiden tot stikstofdepositie ter plaatse van één of meerdere Natura 2000-gebieden. Door Van der Goes en Groot is een stikstofberekening uitgevoerd. Hierbij is zowel de aanlegfase als de gebruiksfase in beeld gebracht.

5.10.2 Analyse

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een Quickscan ecologie uitgevoerd.

Gebiedsbescherming

Ten opzichte van de Lisdoddestraat 40 Purmerend, ligt het NNN op ten minste een kilometer afstand. Daardoor is er geen directe relatie met of invloed van Lisdoddestraat 40 op het natuurnetwerk.

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypen is het 'Wormer en Jisperveld & Kalverpolder' op circa 4 kilometer afstand van het plangebied. Omdat negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied niet op voorhand zijn uit te sluiten, is een uitgevoerd met de Aeriuscalculator. Hieruit volgt dat de maximale projectbijdrage in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie leidt niet tot significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Soortenbescherming

Het gebouw en het perceel waarop het is gelegen heeft geen betekenis voor wettelijk beschermde soorten. Nader onderzoek naar aanwezigheid van soorten is niet nodig en bij sloop of aanpassing van het gebouw is een ontheffing op de Wet natuurbescherming niet aan de orde.

5.10.3 Conclusie

Uit het uitgevoerde natuuronderzoek volgt dat er geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna worden verwacht. Het is aan te bevelen om de geplande werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren (broedseizoen is globaal 15 maart – 15 juli), om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien broedgevallen ten tijde van de werkzaamheden aanwezig zijn, mogen deze niet worden verstoord of vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet worden verstoord. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Verkeer en parkeren

5.11.1 Beleidskader

Het onderhavige ruimtelijke plan heeft invloed op het omliggende wegennetwerk. Het plan genereert verkeer en bovendien zijn er parkeerplaatsen noodzakelijk. Het onderhavige plan mag als gevolg van deze invloed het omliggende wegennetwerk niet onevenredig nadelig beïnvloeden. Bovendien dient te worden voldaan aan de parkeernormering.

5.11.2 Analyse

Verkeersaantrekkende werking

Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'.

In de bestaande planologische en feitelijke situatie kende het gebouw een invulling met een fitnesscentrum en fysiotherapie met een oppervlakte van circa 860 m2. Voor een fitnessstudio/sportschool in 'sterk stedelijk gebied', 'rest bebouwde kom' wordt op basis van de CROW rekentool een verkeersgeneratie aangehouden van gemiddeld 33,7 motorvoertuigbewegingen per 100 m2. Dit levert circa 290 motorvoertuigbewegingen per etmaal als gevolg van het gebruik als fitnesscentrum.

Op basis van de CROW publicatie kent het plan voor de nieuwbouw van 38 sociale huurwoningen voor een oudere doelgroep een verkeersgeneratie van 150 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat het 'sterk stedelijk gebied' in 'rest bebouwde kom' betreft waarbij wordt gerekend met een verkeersgeneratie van 4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de functie ontmoetingsruimte of vergelijkbare functies zijn geen CROW kencijfers beschikbaar. Als wordt aangesloten bij de kencijfers voor bijvoorbeeld een bibliotheek kan worden uitgegaan van 1.3 verkeerbewegingen per etmaal.

De nieuwe invulling van het perceel leidt tot minder motorvoertuigbewegingen per etmaal dan de bestaande invulling met het fitnesscentrum met fysiotherapie.

Parkeren

Op basis van het programma en de parkeernorm is de parkeervraag berekend incl. de aanwezigheidspercentages. De berekening is opgenomen in Parkeeronderbouwing. Het maatgevende moment doet zich voor tijdens de werkdagavond. De parkeervraag bedraagt dan 42,2 parkeerplaatsen. Er zijn 23 parkeerplaatsen in de parkeergarage beschikbaar. Het maximaal aantal parkeerplaatsen dat volgens de parkeeronderbouwing buiten de garage dient te worden ingepast bedraagt 19,2 parkeerplaatsen.

Geconcludeerd kan worden dat de parkeercapaciteit in de garage tijdens diverse momenten van de week niet voorziet in de parkeerbehoefte. Daarom is gekeken of dit tekort kan worden opgevangen in de openbare ruimte van het omliggende gebied (waarmee voldaan kan worden aan de restcapaciteitsregeling).

De gewogen parkeervraag die in het plangebied moet worden opgevangen is:

Figuur 5.3: tabel gewogen parkeervraag

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0013.png"

De inpassing van de parkeervraag is door Rietvink architecten weergegeven op afbeelding 5.5 (hieronder).

  • Binnen het plangebied worden er doormiddel van een parkeergarage 23 parkeerplaatsen ingepast.
  • In de naastgelegen parkeerterrein worden 23 parkeerplaatsen op maaiveld ingepast conform de restcapaciteitsregeling.
  • Aan de zuidzijde van het plangebied worden er 4 openbare parkeerplaatsen opgeheven t.b.v. de toegankelijkheid, entree fietsenstalling en functies zoals vuilcontainerplaatsen.
  • Het totaal van 44 parkeerplaatsen (40 parkeerplaatsen die nodig zijn voor de planontwikkeling + 4 parkeerplaatsen (opheffen openbare parkeerplaatsen)) kunnen in het plangebied worden opgevangen aangezien er een capaciteit van 46 parkeerplaatsen gerealiseerd wordt in het planontwerp.
  • De inrit van de parkeergarage wordt ingepast conform onderstaande tekening.

Figuur 5.4: schetsmatige weergave parkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0014.png"

5.11.3 Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Water

5.12.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.12.2 Analyse

Als gevolg van het plan neemt de verharding niet toe. In de bestaande situatie kent het terrein 428 m2 aan groen en 1.944 m2 aan verharding. In de nieuwe situatie bestaat het plan voor 391 m2 uit groen en 1.981 m2 aan verharding. Echter wordt in de nieuwe situatie 326 m2 toegevoegd aan vegetatiedak met vertraagde afvoer van hemelwater.

Figuur 5.5: verhardingsbalans

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPLISDODDE402024-on01_0015.png"

In het kader van dit bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is aanvraag gedaan voor een Digitale watertoets. Uit de watertoets volgt dat het plan beperkte invloed heeft op het watersysteem en/of de afvalwaterketen. Er hoeven geen compenserende maatregelen te worden getroffen.

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Waar mogelijk wordt in de nadere uitwerking van de plannen rekening gehouden met het advies van het hoogheemraadschap.

5.12.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13 Milieu-effectrapportage

5.13.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan moet dit in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.

Van een mer -beoordelingsplicht kan sprake zijn bij een stedelijk ontwikkelingsproject, oftewel de bouw van woningen, kantoorgebouwen of andere stedelijke voorzieningen. Hier moet worden beoordeeld of er belangrijkse nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Hoe verder het project van de drempelwaarde af ligt, hoe kleiner de nadelen voor het milieu zullen zijn.

5.13.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije mer-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

De initiatiefnemer heeft een Aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld waarin deze aspecten aan de orde komen. Het college heeft hierop besloten dat geen mer opgesteld hoeft te worden.

5.13.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gronden zijn eigendom van woningcorporatie Rochdale. Het plan zal worden uitgevoerd door deze eigenaar.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

De kosten van de grondexploitatie van het in dit bestemmingsplan voorziene bouwplan zijn anterieur verzekerd. De grondverwerving, de kosten van de aansluiting op de openbare weg en de hoofdriolering, van de toegangsweg, de parkeerplaatsen, de inrichting van het terrein, de gemeentelijke gebiedsoverstijgende kosten, de plankosten en de eventuele kosten in tegemoetkoming planschade zijn verzekerd in een anterieure overeenkomst, gesloten op 22 december 2021 en aangepast op 5 juni 2023.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.3.2 Communicatie

Communicatie met de buurt wordt door Rochdale en de gemeente Purmerend in gezamenlijkheid georganiseerd. Er zijn 3 inloopmomenten geweest (oktober 2022, februari 2023 en juli 2023) waarbij het plan is gepresenteerd. Hierbij hebben omwonenden hun mening over het plan naar voren gebracht en deze input is weer gebruikt om het bouwplan op onderdelen aan te passen.

Overige communicatie vindt plaats via nieuwsbrieven.

De plannen worden over het algemeen goed ontvangen. Hoewel de behoefte aan nieuwe woningen voor de doelgroep (55+) wordt onderkend wordt ook aandacht gevraagd voor starters die het ook moeilijk hebben op de woningmarkt. Verder zijn opmerkingen gemaakt over parkeerdruk, overlast tijdens de bouw en sociale veiligheid.

Het bouwplan is meerdere malen aangepast naar aanleiding van opmerkingen van bewoners tijdens de inloopmomenten. Één van de aanpassingen is het verlagen van het hoogste bouwdeel uit de eerdere ontwerpen. De appartementen uit het hoogste bouwdeel zijn toegevoegd aan de rest van het gebouw. Hierdoor is in het huidige ontwerp sprake van twee verschillende bouwhoogtes, terwijl er in eerdere ontwerpen drie verschillende bouwhoogtes waren.

6.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het concept van dit bestemmingsplan is niet aan de gebruikelijke vooroverlegpartners toegestuurd aangezien de belangen van deze instanties niet in het geding zijn door de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

6.3.4 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.

6.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen van xxxx tot en met xxxx. De kennisgeving is in het Gemeenteblad van xxx geplaatst. Een aantal personen heeft een zienswijze ingediend. In de nota van zienswijzen, behorende bij het raadsbesluit, wordt op deze zienswijzen ingegaan. Deze hebben **wel/niet** geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan:

...

...

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en het concrete bouwplan is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

7.2 Bestemmingsregeling

Dit bestemmingsplan geeft de kaders voor de herontwikkeling van de voormalige sportlocatie naar een woongebouw. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Artikel 3 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen enz.

Artikel 4 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen waaronder parkeerplaatsen. Tevens is er een ontmoetingsruimte in het gebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 125 m².

In het bouwvlak is het hoofdgebouw toegestaan. Voor balkons en terrassen geldt dat deze buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

Het gebouw bestaat uit een hoger en een lager deel. De bouwhoogtes zijn per gebouwdeel op de verbeelding aangegeven. Ook is het maximum aantal woningen op de verbeelding aangegeven.

Er is een regel opgenomen waarmee wordt vastgelegd gedurende welke periode de woningen ten minste binnen het sociaalsegment moeten vallen.

Artikel 5 Waarde - archeologie

Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archelogische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in november 2021 vastgestelde 1e wijziging van de Nota parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregel

Met deze regeling kan het plan op ondergeschikte onderdelen worden gewijzigd.

Artikel 11 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.