Plan: | HWC Verbindingsweg 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01 |
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:
De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
In het kader van natuurwaarden is er een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (DHV B.V., november 2012, Bijlage 1.6) en een Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 (DHV B.V., november 2012, Bijlage 1.7) ten aanzien van Natura 2000-gebieden. In de quickscan Flora- en fauna wordt de ontwikkeling getoetst aan de Flora- en faunawet. In de Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 is ingegaan op de mogelijke effecten van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden.
Flora- en Fauna
Het plangebied is een braakliggend terrein met een beperkte (natuur)waarde voor beschermde soorten. Er komen dan ook voornamelijk algemene soorten voor die alleen via de zorgplicht van de Flora- en faunawet beschermd zijn. De volgende beschermde soort is aangetroffen: foeragerende gewone dwergvleermuizen. Daarnaast kunnen enkele andere vleermuissoorten gebruik maken van het plangebied zoals de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Boven het Noordhollandsch Kanaal (80 meter ten noorden van het plangebied) kunnen de meervleermuis en de watervleermuis voorkomen. In het plangebied kunnen tijdens het broedseizoen broedvogels broeden. Het plangebied is momenteel ongeschikt voor jaarrond beschermde nesten en deze zijn dan ook niet aanwezig. De rugstreeppad komt nu niet voor, maar kan tijdens de aanlegfase het plangebied koloniseren indien er tijdens de aanlegfase ondiepe plasjes ontstaan ten gevolge van de werkzaamheden. De omvang van de locatie van de HWC Verbindingsweg is dusdanig klein (ruimtebeslag van 18 bij 40 meter), dat er nauwelijks sprake is van verlies aan foerageergebied. Effecten op vleermuizen boven het kanaal treden niet op, doordat deze op 80 meter afstand van het plangebied ligt. Hierdoor zijn effecten op vleermuizen uit te sluiten.
Natura 2000
Het plangebied is omgeven door zes Natura 2000-gebieden (afbeelding 5.1) die bestaan uit veenweidegebied met moeraszones en waterrijk gebied. De gebieden zijn van groot belang voor een aantal bijzondere soorten vogels en habitattypen. De gebieden liggen op enige afstand van het plangebied (circa 3 kilometer of verder). Ondanks dat de HWC Verbindingsweg buiten een Natura 2000-gebied wordt gerealiseerd kan dit leiden tot een negatief effect op de aanwezige habitattypen. Een toename van stikstofdepositie kan hiervan de oorzaak zijn.
Het plangebied heeft vanwege de ligging in stedelijk gebied geen ecologische betekenis voor de omringende Natura 2000-gebieden en leidt niet tot andere negatieve effecten doordat;
Afbeelding 5.1: themakaart behoud en ontwikkeling van natuurgebieden. Met de rode cirkel is het plangebied aangegeven (Bron: Structuurvisie Noord-Holland 2040)
Het verslechteren van aangewezen habitats en soorten als gevolg van stikstofdepositie is op voorhand uit te sluiten om de volgende redenen:
Flora- en Fauna
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient te worden voldaan aan de zorgplicht. Hieraan wordt invulling gegeven door te werken buiten het broedseizoen of buiten het broedseizoen het gebied ongeschikt te maken voor broedvogels. Door te voorkomen dat er tijdens de aanlegfase snelopwarmende, ondiepe plassen ontstaan, wordt voorkomen dat geschikt voortplantingswater voor de rugstreeppad ontstaat. Daarnaast dient buiten het broedseizoen de vegetatie te worden verwijderd. Verder dient te worden gelet op aanwezigheid van algemeen voorkomende amfibieƫn en zoogdieren. Indien deze worden aangetroffen, dienen deze te worden verjaagd of voorzichtig te worden verplaats. Indien onverhoopt broedvogels in het plangebied worden aangetroffen, dient in overleg met een door de gemeente aangewezen ecoloog te worden besloten hoe hiermee moet worden omgegaan en moeten de werkzaamheden waar nodig aangepast. Door bovenstaande maatregelen uit te voeren is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
Natura 2000
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Effectbeperkende maatregelen zijn niet nodig. Volgens de 'Natuurbeschermingswet 1998' is het aanvragen van een vergunning met betrekking tot stikstofdepositie niet verplicht. De Provincie Noord-Holland houdt echter vast aan de beleidslijn dat voor elke toename van stikstofdepositie een vergunning moet worden aangevraagd. Gelet op het beleid van de Provincie Noord-Holland moet een vergunning worden aangevraagd. Omdat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten en gezien vergelijkbare activiteiten waarvoor reeds vergunning is verleend, kan aangenomen worden dat deze vergunning verleend wordt. Het aspect natuurwaarden staat de uitvoering van het plan derhalve niet in de weg.