direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoogwoud - De Gouwe 8
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Langedijk Lelies BV aan de Gouwe 8 in Hoogwoud heeft plannen voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Het is de bedoeling om de verwerkingsruimte en de koeling op één locatie te concentreren. In de huidige situatie huurt het bedrijf voor zijn bedrijfsvoering meerdere locaties.

Voor de uitbreiding is het vergroten en wijzigen van het bouwvlak noodzakelijk. De vergroting van het bouwvlak kan juridisch-planologisch worden geregeld met een wijzigingsplan. Voor deze ontwikkeling is een principeverzoek ingediend. De gemeente heeft een positief advies gegeven voor de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van de uitbreiding met de schuren.

Het erf is gesitueerd in het dorpslint Gouwe, dat ter hoogte van het plangebied voornamelijk eenzijdig bebouwd is. De bedrijfsbebouwing is in fases achter de bedrijfswoning gebouwd en ligt vanuit het zuiden enigszins verscholen achter de aanwezig bebouwing en beplanting. Aan de noordzijde is sprake van een doorzicht vanuit het dorpslint Gouwe naar het achterliggende landschap. De woning aan de noordzijde van het perceel is opgekocht door het bedrijf, maar wordt vooralsnog gebruikt als burgerwoning door derden. De ligging van het erf en de huidige situatie ter plaatse is weergegeven in figuur 1 en 2.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern van Hoogwoud. Op onderstaande figuren 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Opentopo achtergrondkaart (PDOK) met situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Luchtfoto met situering plangebied

1.3 Planologische regeling

Landelijk gebied Opmeer 2014

Het plangebied valt onder de regeling van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014 (uitsnede figuur 1.3). Daarin heeft het de bestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid'. Binnen de bestemming is bebouwing alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Tevens geldt voor het geldende bouwvlak de aanduiding 'tuinbouw'. Ter plaatse van deze aanduiding is een tuinbouwbedrijf toegestaan. De bedrijfswoning is daarnaast voorzien van de bouwaanduiding 'Stolp'.

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen met een oppervlakte van minimaal 2.500 m2 en dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld.

Verder is het hele plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - weidevogelgebied'. Gronden binnen deze aanduiding dienen tevens ter bescherming en voor de instandhouding van het weidevogelgebied. Uitzondering hierop zijn de agrarische bouwvlakken en niet-agrarische bestemmingsvlakken.

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan, omdat de bebouwing niet volledig binnen het bouwvlak geplaatst wordt. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid, opgenomen in artikel 6.9.1 is het mogelijk om het bouwvlak te vergroten ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 

Paraplubestemmingsplan Parkeren

Op 20 september 2018 is door de gemeente Opmeer het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' vastgesteld. Het bestemmingsplan is opgesteld om te verzekeren dat ook na 1 juli 2018 en het bij deze datum behorende vervallen van delen van de bouwverordening, bij iedere ontwikkeling wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het plan doet dit door in de regels een koppeling te maken met de vastgestelde nota 'Nota Parkeernormen gemeente Opmeer' en de daarin vervatte parkeernormen. Het initiatief voldoet aan deze normen, hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 2.4.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens het voorgenomen initiatief, de huidige situatie en de functionele en ruimtelijke inpassing van het initiatief beschreven.

2.1 Voorgenomen initiatief

De voorgenomen ontwikkeling bestaat in eerste instantie uit de clustering en uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van het bedrijf Langedijk Lelies. Door bedrijfsactiviteiten van meerdere locaties te concentreren op één locatie, wordt de bedrijfsvoering efficiënter. Het bedrijf beschikt straks over voldoende verwerkings- en koelcapaciteit op één locatie, waardoor het huren van ruimte bij andere bedrijven en de daarmee samenhangende vervoersbewegingen tussen verschillende locaties niet meer nodig zijn.

De uitbreiding wordt vooral gerealiseerd in noordelijke richting en sluit aan op de bestaande bouwmassa. Daarbij wordt de opbouw van de structuur, met aan de voorzijde lintbebouwing en aan de achterzijde bedrijfsbebouwing gehandhaafd. Hiervoor wordt ingezet op het vormgeven aan een netto bouwblok waarbij aan de voorzijde meer kleinschalige bebouwing wordt gehandhaafd en achter op het erf een geconcentreerde massa van bedrijfsbebouwing wordt geplaatst. Door deze opzet blijft de ruimtelijke structuur van het bebouwingslint gehandhaafd en wordt de massa van de bedrijfsvoering zo compact mogelijk gehouden. Ook vanuit logistiek oogpunt is deze opzet het meest wenselijk. Tot slot wordt het doorzicht op het achterliggende landschap (aan de noordzijde van het bedrijf) maximaal behouden door te kiezen voor een vierkante in plaats van een rechthoekige opzet. Een langer uitgerekte bouwkavel zou dit zicht immers blokkeren.

De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing vindt gefaseerd plaats. De omvang van het bouwperceel blijft binnen de 2 hectare die op basis van gemeentelijk en provinciaal beleid als maximum geldt.

Het bedrijf Langedijk Lelies is gelegen aan de Gouwe 8 nabij Hoogwoud. Het bedrijf teelt circa 150 hectare wisselende percelen met bollen. Deze worden op dit moment verwerkt en gekoeld op verschillende locaties in de omgeving van Hoogwoud. De hoofdmoot van het bedrijf is de teelt van lelies, maar er worden af en toe ook pioenrozen en tulpen geteeld.

In het 'laagseizoen' werken er ongeveer 30 mensen, terwijl in de piekperiode (herfst) er al snel 100 mensen aan het werk zijn, waarvan een groot deel als seizoensarbeiders. Voor de huisvesting van deze seizoenswerknemers zijn op het erf een aantal woonunits geplaatst. Hiervoor is in mei 2018 vergunning verleend. Er wordt op het bedrijf vaak gewerkt in ploegendienst, waarbij de werkzaamheden 24 uur doorgaan en verschillende bedrijfsleiders elkaar afwisselen.

De voorgenomen uitbreiding is noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van het bedrijf. Het programma en de invulling daarvan wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 2.3.

2.2 Huidige situatie

De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Het plangebied ligt in het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Dit zeekleilandschap is gevormd door zee- en veenafzettingen en afslag van gronden door overstromingen. De ondergrond van de gemeente bestaat uit kleigronden met hoger gelegen lemige inversieruggen ter plaatse van de voormalige kreken en daar verder af gelegen zware lage komgronden. West-Friesland was een drassig gebied met een veenpakket van twee tot vier meter dikte. Dat veendek is 3000 jaar geleden ontstaan. Het water uit het veenpakket stroomde via veenrivieren naar de Zuiderzee. De Gouwe, ten oosten van Hoogwoud, was zo'n veenrivier die het water afvoerde. Op die Gouwe kwamen vele kleine stroompjes of wuivers uit. We kennen de Opmeerder Wuiver, Groene Wuiver, Korte Wuiver en Aartswouder Wuiver. Het woord '('t)wuiver', '('t)woiver' of '('t)weiver' duidt op een waaierend (wuivend) kronkelend stroompje.

In figuur 2.1 is de historische ontwikkeling van het landschap weergegeven in de periode tussen 1900 en 2015. In figuur 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0006.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0007.jpg"+

Figuur 2.1 Historische ontwikkeling landschap van 1900 tot en met 2015

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0008.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto huidige situatie

De ordeningsprincipes van het landschap

Het zeekleilandschap gebied bestaat uit een over het algemeen open, agrarisch gebied, met lang gerekte, parallel aan elkaar gelegen linten van woonbebouwing en agrarische bebouwing. Op enkele plaatsen is het landschap besloten van karakter door de aanwezigheid van singelbeplanting rond de boerderijen en fruitkwekerijen. Hoewel het reliëf niet erg groot is, hebben de kavels een enigszins bolle ligging. De linten van de bebouwing en beplanting langs de wegen begrenzen de verschillende ruimten in het gebied. De Gouwe was van oorsprong geen langgerekt ontginningslint. Langs de Gouwe waren enkele erven gesitueerd. Het profiel met een centrale weg die gescheiden is door middel van brede watergangen is typerend voor de Gouwe. Van oorsprong was de bebouwing met name aan de noordkant van de Oosterboekelweg gesitueerd. De bebouwingstructuur langs de weg is sterker gefragmenteerd en van een geringere ouderdom dan de bebouwing aan de noordzijde van de Oosterboekelweg.

De ruimtelijke structuur ter plaatse

Het bedrijf ligt voor een groot deel binnen de beslotenheid van de lintbebouwing en de daarbij behorende erven. Aan de zuidkant is de bedrijfsbebouwing hierdoor vrijwel niet zichtbaar vanuit de omgeving. Ook vanaf de noordzijde is de zichtbaarheid van het bedrijf beperkt. Dit komt door de aanwezigheid van het fruitbedrijf aan de Oosterboekelweg. De elzenhagen rondom de boomgaarden beperken voor het grootste deel de zichtbaarheid van de locatie. Vanaf de weg, de Gouwe, is tussen de dorpskern en het bedrijf met naastgelegen woning een open ruimte waarvanaf zicht is op het achterliggende open landschap en van waar zicht is op de bestaande loods. Daarnaast is van belang dat het bedrijf met bedrijfswoning dat tegenover het plangebied ligt (Gouwe 3a) zicht heeft over het open landschap.

2.3 Ruimtelijke en functionele inpassing

Uitbreidingsrichting

De bebouwing wordt gerealiseerd in aansluiting op de bestaande massa’s. Daarbij wordt de opbouw van de structuur, met aan de voorzijde lintbebouwing en aan de achterzijde bedrijfsbebouwing gehandhaafd. Hiervoor wordt ingezet op het vormgeven aan een netto bouwblok waarbij aan de voorzijde een open bebouwingspatroon ontstaat met een strak beperkte bouwblokgrootte. Het bouwblokdeel waar de bedrijfsbebouwing in komt is terug gerooid. Bij de uitbreiding wordt de bouwblokdiepte iets vergroot. De uitbreiding vindt vooral plaats in noordelijke richting. Hierdoor sluit de uitbreiding in beeld het beste aan op de bestaande situatie.

Het bouwblok is enigszins vierkant van vorm. Vanwege de logistieke organisatie van het bedrijf is een indeling met koelruimten direct aansluitend op de bestaande verwerkingsruimten van essentieel belang. Bij schakeling van koelruimten in oostelijke richting zijn de looplijnen veel langer wordt relatief veel ruimte in beslag genomen door rijpad. Bij uitbreiding in het verlengde van de bestaande schuur moeten de huidige spoelactiviteiten dan meteen naar achteren verplaatst worden. Deze verplaatsing vraagt een grote extra investering met zich mee. Mede omdat dan ook meteen de droog- en ontsmettingsruimte verplaatst moeten worden. Omdat de zijgevel van het bedrijf vooral vanuit de open ruimte in het lint ervaren wordt is het beperken van de lengte van de zijgevel van de schuren een argument om het perceel niet alleen in de diepte te vergroten. Het doorzicht naar achterliggend landschap wordt slechts ter hoogte van de bedrijfswoning verstoord.

Ruimtelijke inpassing

Het bouwblok wordt aan de noordzijde van de nieuwe bedrijfsbebouwing ingepast met een vrij dichte opgaande beplanting in de vorm van een elzensingel. Door slechts dit deel van het erf te beplanten wordt het halfopen beeld van de lintstructuur en het doorzicht naar het open landschap aan de achterzijde van het bedrijf zoveel mogelijk behouden. De achterzijde van het bedrijf wordt open gehouden, om de openheid aan de achterzijde zo weinig mogelijk te verstoren.

Langs de verharde oppervlakten aan de voorzijde en langs de toegangen worden hagen aangebracht. Deze scheiden tevens de tuinen van de bedrijfswoning en van het bedrijfsgedeelte. Aan de voorzijde van het terreingedeelte bij de bestaande (hoofd)toegang wordt ook een haag aangebracht.

De waterberging, die noodzakelijk is voor het compenseren van de toename van verharding en het dempen van enkele bestaande sloten wordt aan de noordzijde van het erf gerealiseerd. Deze sloot sluit aan op het hoogwatersysteem van de Gouwe. De bedrijfsbebouwing is gekoppeld aan de richting van het erf. Voor de gewenste situatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1. In onderstaande afbeelding, figuur 2.3 is het resultaat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.WPBGGouwe8-VA01_0009.png"

Figuur 2.3 Wenselijke situatie

Functionele inpassing

Het doel is op het plangebied de huidige agrarische functie door te ontwikkelen. Deze functie past prima in het buitengebied. In de directe omgeving zijn enkele woningen. De invloed van het voorgenomen initiatief is onderzocht bij de omgevingsaspecten.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het perceel wordt ontsloten via de Gouwe. Dit betreft een erfontsluitingsweg in het buitengebied van de gemeente Opmeer. Aan deze weg is sprake van meerdere woningen en agrarische bedrijven. De weg heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding in het plangebied op te vangen.

Parkeren

Het perceel Gouwe 8 is van voldoende grootte om de parkeerbehoefte op te vangen. Het parkeren ten behoeve van het bedrijf vindt in de toekomstige situatie volledig op eigen terrein plaats. Er zijn inmiddels 30 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit kan worden uitgebreid tot 72 parkeerplaatsen. Dit is geheel conform de regels uit het paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente Opmeer (art. 4.1 onder a).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Friesland onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Het project sluit aan bij de opgave om de regio sterker en leefbaarder te maken.

3.1.2 Ladderonderbouwing

Ladder voor duurzame verstedelijking

Ieder bestemmingsplan (of wijzigingsplan) dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de, voorheen in de structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) en inmiddels in de nationale omgevingsvisie (NOVI) gestelde belangen. Het Barro geldt tot de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet waarna zij zal worden vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL).

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de in het Barro vervatte rijksbelangen.

Conclusie

De voorgestane ontwikkelingen die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (NH2050), vastgesteld op 19 november 2018. De visie heeft als subtitel en als hoofddoel: 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid'. Thematisch is de visie onderverdeeld in de volgende bewegingen:

  • 1. Dynamisch schiereiland;
  • 2. Metropool in ontwikkeling;
  • 3. Sterker kernen, sterke regio's;
  • 4. Nieuwe energie;
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving.

Deze thematische onderwerpen zijn ook weergegeven op de kaart behorende bij de visie. Daarbij is nog van belang voor het plangebied de kaart bij het thema 'Leefomgevingskwaliteit'. Hieruit is af te leiden dat voor het plangebied belangen op het gebied van mobiliteit, natuurinclusiviteit, landschappelijke inpassing, energie en ecologie een rol spelen.

De provincie omschrijft in de visie ook haar ambitie op het gebied van de toekomstbestendige landbouw in Noord-Holland. Waarbij zij aangeeft waar dat nodig is ruimte te bieden aan schaalvergroting.

Voorgenomen initiatief is geheel in lijn met de binnen het plangebied, en de voor de gehele provincie omschreven ambities en belangen. Door het concentreren van de bedrijfsbebouwing verbetert de mobiliteit en wordt het bedrijf toekomstbestendiger. Daarmee voldoet het voornemen aan de ambitie van economische groei. De balans met leefbaarheid wordt gezocht door een goede landschappelijke inpassing en het op eigen terrein aanbieden van verblijfplaatsen voor seizoensarbeiders.

De (hoofd)belangen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 zijn juridisch verder vertaald in de Provinciale omgevingsverordening. De omgevingsverordening wordt onderstaand besproken:

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

De omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland: 'Omgevingsverordening NH2020' stelt op basis van de bevoegdheden van de provincie regels over de fysieke leefomgeving. De verordening sluit aan op de omgevingsvisie en is op 15 juni 2022 vastgesteld. In 2022 is een wijzigingsbesluit als ontwerp ter inzage gelegd om de werkingsgebieden te wijzigen. De omgevingsverordening bevat in hoofdstuk 6 de instructieregels (voor gemeenten).

Toetsing

Het plangebied valt in de Omgevingsverordening NH2020 in onderstaande werkingsgebieden:

Artikel 6.33 agrarische bedrijven

Het bouwperceel van agrarische bedrijven hebben een omvang van ten hoogste 2 hectare en bij een volwaardig agrarisch bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Hier wordt aan voldaan. Verder kan worden voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers binnen het bouwperceel en ondergeschikt aan de agrarische functie. Deze huisvesting is reeds op het bedrijf aanwezig.

Artikel 6.46 bijzonder provinciaal landschap

Voor ruimtelijke plannen binnen bijzondere provinciale landschappen geldt dat een plan regels bevat ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten. Ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (geen stedelijke ontwikkeling) geldt dat de ontwikkeling regels bevat die de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast. In afwijking hiervan kan een ruimtelijk plan mogelijk worden gemaakt voor onder andere een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare.

Het plan voorziet in een ontwikkeling van een bouwvlak van maximaal 2 hectare. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is via een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Artikel 6.36 permanente bollenteelt

Binnen het werkingsgebied 'permanente bollenteelt' kan een plan uitsluitend voorzien in het toestaan van grondbewerkingen ten behoeve van de permanente bollenteelt, zoals bezanden, omzetten en opspuiten. In onderhavig geval gaat het om de uitbreiding van een bollen bedrijf, waardoor het plan niet strijd is met deze bepaling.

Artikel 6.59 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

Bij de inpassing van een ruimtelijke ontwikkeling wordt, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, rekening gehouden met:

  • de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
  • de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes worden bij de inpassing betrokken;
  • de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren worden bij de inpassing betrokken.

Voor deze ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (bijlage 1). Hierin is ingegaan op de punten zoals benoemd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Weidevogelleefgebied

Het gebied is gelegen nabij een weidevogelleefgebied. Een bestemmingplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden voorziet niet in de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan. De provincie heeft geconstateerd dat de voorgenomen situatie een uitbreiding betreft van een bestaand bouwblok en hiermee dus niet strijdig is met het provinciaal beleid.

Verder is in het bestemmingsplan "Landelijk gebied Opmeer 2014" een aanlegvergunningsstelsel opgenomen voor het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters. Het wijzigingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Opmeer 2014", waardoor dit aanlegvergunningstelsel ook van toepassing is op dit wijzigingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Opmeer 2025

De Structuurvisie Opmeer 2025 is opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente en blikt vooruit op de komende jaren. In de structuurvisie zijn de verschillende ambities en ontwikkelingen op elkaar afgestemd en ruimtelijk vertaald. De structuurvisie biedt een kader voor op te stellen ruimtelijke plannen en voor ondersteunende beleidsnota's.

De lintbebouwing in het landelijk gebied van Opmeer is van grote waarde voor de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied. De gemeente streeft er daarom naar de karakteristieke linten waar mogelijk te behouden. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen binnen linten alleen mogelijk zijn wanneer ze geen afbreuk doen aan de bestaande structuur. In de lintbebouwing in de gemeente worden daarom geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Als uitzondering hierop gelden kleinschalige initiatieven in de bestaande bebouwing op basis van Ruimte voor Ruimte (provinciaal beleid) en het eigen beleid, die bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het saneren of het herinvullen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of door het saneren van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies.

In onderhavige situatie wordt de bedrijfsbebouwing uitgebreid ten behoeve van een goede bedrijfsvoering. De bebouwing aan de weg, het vooraanzicht van het bebouwingslint, blijft ongewijzigd. Daarmee is het plan passend binnen de structuurvisie.

3.3.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014

Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Opmeer vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Om ook in toekomstige gevallen een beoordelingskader te hebben voor functiewijziging, is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Van deze mogelijkheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. In paragraaf 3.4 wordt getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Er wordt dus aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.

3.4 Wijzigingscriteria

Voor dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de in artikel 6.9.1 van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014 opgenomen wijzigingsbevoegdheid, die het vergroten van het bouwvlak toestaat. Hiervoor moet voldaan worden aan een aantal criteria. In deze paragraaf wordt het voornemen aan deze wijzigingscriteria getoetst.

6.9.1 Verschuiving en vergroting bouwvlakken (wijzigingsbevoegdheid)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits:

  • de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de aanvrager voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond door middel van een bedrijfsplan en de adviescommissie ABC hierover positief heeft geadviseerd;
  • het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
  • daardoor de waarden als bedoeld in lid 6.1, niet onevenredig worden aangetast;
  • is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

het plan zodanig te wijzigen, dat het bouwvlak wordt verschoven of vergroot, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. het bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • b. gebouwen mogen door het wijzigen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • c. de diepte van het bouwvlak mag niet meer dan 200 meter bedragen;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak mag door het wijzigen tot 2 hectare worden vergroot.

Toetsing

  • De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en, om dit mogelijk te maken de vergroting van het bouwvlak, is noodzakelijk voor de vitaliteit van het bedrijf. Dit is aangetoond middels het bedrijfsplan en hierover heeft de adviescommissie ABC een positief advies afgeleverd. Dit advies is opgenomen als bijlage 2;
  • Het bedrijf aan de Gouwe 8 te Hoogwoud betreft het bedrijf Langedijk Lelies B.V. Dit bedrijf bestaat al langere tijd en betreft een volwaardig bedrijf;
  • In paragraaf 2.3 is onderbouwd hoe voorliggend voornemen met de bestaande landschapswaarde openheid van het landschap met de daaraan eigen stilte en donkerte wordt omgegaan en dat er geen sprake is van een (onevenredige) aantasting. De aanduiding 'Stolp' met bijbehorende bescherming wordt in voorliggend wijzigingsplan op dezelfde wijze als in het vigerende plan overgenomen;
  • In paragraaf 4.8 is onderbouwd dat de waarden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege ammoniakdepositie;
  • Het bouwvlak wordt richting het noorden uitgebreid. Het bestaande bouwvlak vormt daarvan meer dan 50% van het nieuw te vormen bouwvlak. Daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde;
  • Alle nieuw te realiseren gebouwen en alle huidige gebouwen worden of zijn binnen het bouwvlak geplaatst;
  • De diepte van het bouwvlak bedraagt circa 185 meter. Daarmee past dit binnen de grens van 200 meter;
  • De oppervlakte van het bouwvlak bedraagt in totaal 2 hectare in de nieuwe situatie.

Het reeds vergunde huisvestingsgebouw voor tijdelijke werknemers is niet meegenomen in dit wijzigingsplan. Hiervoor is een aparte planologische procedure gevoerd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en op de andere relevante omgevingsaspecten zoals ecologie, archeologie en cultuurhistorie.

4.1 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Besluit Bodemkwaliteit stelt verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Onderzoek Bodemkwaliteit

Het voornemen is om op het perceel de bedrijfsbebouwing uit te breiden. De gronden zijn reeds als Agrarisch bestemd, wat overeen komt met de voorgenomen functie. In het kader van het wijzigingsplan is het daarom niet noodzakelijk een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Aangenomen kan worden dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Desondanks is voor de gronden ter plaatse van het logiesgebouw een bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 3). In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. Tijdens het veldonderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdachte materiaal aangetroffen. In de grond is geen puin aangetroffen.

In het grondwatermonster uit peilbuis 2 overschrijdt de concentratie van barium de streefwaarde. De poverige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.

De hypothese dat geen bodemverontreiniging in de grond aanwezig is, wordt in het bodemonderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek ook bevestigd. Op grond van de resultaten van dit onderzoek zijn er geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij bedrijfsmatig gebruik maar ook niet bij het meest kritische gebruik van wonen met tuin.

Ter plaatse van de overige gronden wordt in het kader van de omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

4.2 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Vooruitlopend op de inwerkingstreding van de Omgevingswet is het Hoogheemraadschap bezig met het voorbereiden van het nieuwe Waterprogramma, genaamd: 'Waterbeheerprogramma 6 (WBP6)'. Om deze reden is het Waterprogramma 2016-2021 tussentijds geëvalueerd. Momenteel is het programma nog altijd van kracht.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Toetsing

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het Wijzigingsplan Hoogwoud - Gouwe 8. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten zijn in het eerste deel van het concept wateradvies genoemd. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen. De verhardingstoename ten gevolge van het totale plan bedraagt meer dan 2000 m². Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m² berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse kenmerken van het plangebied een specifiek compensatiepercentage. Er is een nieuwe watertoets aangevraagd. Het aanvraagformulier is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Het uiteindelijke advies van het Hoogheemraadschap wordt na ontvangst verwerkt in de toelichting van dit wijzigingsplan.

Voor het voornemen is een watervergunning aangevraagd waarin de compensatie van de te dempen watergangen is opgenomen. Een overzicht van de te compenseren watergangen en de weergave van de compensatie is opgenomen als bijlage 5. Hiermee wordt voldoende voorzien in watercompensatie. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Toename verharding

Door een toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein, waardoor zonder compenserende maatregelen de waterhuishoudkundige situatie zal verslechteren. Om de effecten van deze verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak uitgebreid te worden met 7% van de verhardingstoename. In het voorgenomen plan dient met een mogelijke toename van verharding ter grootte van 1,2 hectare rekening gehouden te worden met compensatie van 840 m2 oppervlakte water. Deze compensatie zal worden uitgevoerd aan de noordzijde van het perceel, waar de primaire watergang verder wordt verbreed met 2,5 meter. Deze compensatie staat afgebeeld in bijlage 5.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit wijzigingsplan gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebieden.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt de bedrijfsbebouwing van een bloembollenbedrijf uitgebreid. Conform de VNG-brochure wordt een dergelijk bedrijf aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van bedrijfshindergevoelige objecten. Binnen deze richtafstand is sprake van één woning. Voor deze woning geldt echter dat de nieuwe bedrijfsbebouwing niet dichterbij gelegen komt dan in de huidige situatie het geval is.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de bedrijfsuitbreiding. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek komt naar voren dat zonder maatregelen de norm voor LAmax in de nachtperiode voor twee woningen wordt overschreden:

Gouwe 3a

ter plaatse van de woning Gouwe 3a wordt de LAmax met 1-2 dB wordt overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het in de nachtperiode uitrijden van één tractor. Door rustig met de tractor uit te rijden (stapvoets, ca 5 km/uur) kan de geconstateerde overschrijding van 2 dB teniet worden gedaan.

Gouwe 10

Zonder maatregelen wordt de norm voor LAmax in de nachtperiode ter plaatse van de woning Gouwe 10 met 2 - 6 dB overschreden. De hoogste overschrijding bedraagt 66 dB(A) en wordt veroorzaakt door één in de nachtperiode vertrekkende tractor.

Omdat de geconstateerde overschrijding wordt veroorzaakt door afrijdend verkeer en de kosten voor een geluidscherm onevenredig hoog zijn (€ 60.000,--) mag worden getoetst aan stap 3 van de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering editie 2009. Bij stap 3 wordt wél voldaan aan de norm voor LAmax.

Omdat het slechts één tractorbeweging in de nachtperiode betreft wordt tevens voldaan aan de in het van toepassing zijnde normen voor LAmax (artikel 2.18, lid 3 onder c van het activiteiten besluit).

Gezien het vorenstaande wordt verzocht om bij de beoordeling uit te gaan van stap 3 van de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering editie 2009. In dat geval wordt zowel aan de eisen voor een goede ruimtelijke ordening (GRO) als aan de in het activiteitenbesluit opgenomen normen voor LAmax voldaan.

Logiesgebouw

Ter plaatse van het reeds vergunde logiesgebouw voor arbeidsmigranten wordt de norm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) met maximaal 3 dB overschreden. De noordelijk gelegen kopgevel wordt ‘doof’ uitgevoerd. Op de resterende gevels bedraagt de overschrijding van de norm voor LAr,LT maximaal 2 dB in de dagperiode. Gezien de functie van het logiesgebouw, zijnde de tijdelijke huisvesting van werknemers van de inrichting is de geconstateerde overschrijdingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening acceptabel.

Geconcludeerd kan worden dat in de representatieve bedrijfssituatie aan de in het activiteitenbesluit opgenomen geluidgrenswaarden voor LAr,LT van 45 dB(A) etmaalwaarde wordt voldaan.

4.4 (Spoor)wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een uitbreiding van bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling geen realisatie van geluidsgevoelige functie(s) en dient derhalve geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.5 Luchtkwaliteit

Wet Milieubeheer

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) voor (onder andere):

  • 1. woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • 2. projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3. Dit komt overeen met ruim 1.200 auto's per dag met een aandeel van 5% vrachtverkeer.

Toetsing

De uitbreiding van het bedrijf zal samen gaan met een stijging van het aantal verkeersbewegingen. Daartegenover staat het feit dat door concentratie van koudeopslag en verwerking op één locatie het aantal transportbewegingen van en naar andere locaties afneemt. Dit zal echter van een geringe omvang zijn. Er kan redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de toename op de locatie zelf niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 10-15 ug/m3 voor stikstofdioxide. De grenswaarde voor stikstof dioxide (NO2) bedraagt 40 µg/m3 (sinds 2015).

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van minder dan 14 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De grenswaarde voor fijnstof (PM10) bedraagt 50 µg/m3.

De bijdrage van de toename van verkeersbewegingen aan de uitstoot is niet in betekende mate. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.

4.6 Archeologie

Beleid en normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De archeologische waarden in het plangebied zijn vertaald in het bestemmingsplan door middel van een dubbelbestemming. Voor dit gebied geldt de dubbelbestemming 'Archeologie - Waarde 4'. Op basis van deze regeling geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen met een oppervlakte vanaf 2.500 m2 en 0,4 meter onder het maaiveld.

Toetsing

In het voornemen wordt de bedrijfsbebouwing uitgebreid met een oppervlakte groter dan de grenswaarde van de geldende dubbelbestemming. Op basis daarvan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is geconcludeerd dat op basis van de locatie van de nieuwbouw en de geplande funderingsmethodiek nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De archeologische quickscan is opgenomen als bijlage 7.

4.7 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. In het Besluit ruimtelijke ordening is, in artikel 3.1.6. lid 5 onder a., opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en/of beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden dient bepaald te worden.

Toetsing

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen specifieke waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur wordt rekening gehouden bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing. De geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Ecologie

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.8.1 Gebiedsbescherming

De Wnb richt zich met de bescherming van natuurgebieden uitsluitend op Natura 2000-gebieden:

Natura 2000-gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Voor het berekenen van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden is gebruikgemaakt van het (meest recente) voorgeschreven rekenpakket AERIUS Calculator. De depositie is berekend op de dichtstbijzijnde natuurgebieden. De bijdrage wordt op alle natuurgebieden bepaald in mol per hectare per jaar. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting.

Het onderzoek toont aan dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Er vindt geen depositie plaats in één of meerdere Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb.

De Omgevingsverordening NH2020 stelt regels omtrent de bescherming van soorten in de provincie. De artikelen 4.7, 4.8 en 4.9 in combinatie met bijlage 4, regelen de vrijstellingen van de Europees- en nationaalrechtelijke beschermingsregimes.

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 8.

Wat betreft soortenbescherming is geconcludeerd dat ten aanzien van vaatplanten dat beschermde soorten niet zijn te verwachten in het plangebied. Het terrein is verder onaantrekkelijk voor vogels met jaarrond beschermd nest, waaronder de huismus en de gierzwaluw. De open achterzijde van de bedrijfshal zou een geschikte locatie kunnen zijn voor de boerenzwaluw om te gaan nestelen. Er zijn echter geen sporen aangetroffen van deze vogel en gezien de bedrijvigheid op het terrein wordt niet verwacht dat deze vogel hier zijn nest gaat bouwen.

Het terrein wordt op diverse plaatsen gebruikt voor opslag van materialen. Dit maakt het terrein aantrekkelijk voor vogelsoorten om te nestelen, zoals de winterkoning, de koolmees en de merel.

Het weiland is geschikt voor weidevogels om te gaan nestelen, zoals de kievit, de scholekster en de grutto. De kievit en scholekster prefereren kort gras, de grutto prefereert lang gras.

 

Beschermde amfibieën, vissen en reptielen worden op basis van de quickscan niet in het plangebied verwacht. Het terrein wordt ook ongeschikt beschouwd als het vleermuizen betreft. Wat betreft zoogdieren vormt het plangebied mogelijk geschikt leefgebied voor enkele nationaal beschermde grondgebonden zoogdiersoorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt, zoals de egel, mol en huisspitsmuis. Er zijn geen Europees of nationaal beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt, te verwachten omdat deze niet in de nabijheid voorkomen.

Conclusie

Het aspect ecologie zal geen belemmering vormen tegen de voorgenomen ontwikkeling. Er dient echter wel rekening gehouden te worden met eventuele broedgevallen tussen opgeslagen materiaal op het terrein. Voorafgaand aan werkzaamheden zal men een check uit moeten voeren naar broedgevallen.

4.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Toetsing

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracés. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan/wijzigingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen

Relevant voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen is het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV).

Op grond van artikel 3 van dit besluit neemt het bevoegd gezag bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute ten aanzien van nieuwe toe te laten kwatsbare objecten de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft een propaantank ten behoeve van de bedrijfsvoering aan de Oosterboekelweg 2. Hier geldt een risicoafstand van 10 meter. Het plangebied ligt op circa 900 meter van deze inrichting vandaan en ondervindt geen belemmering van deze inrichting.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Ten noorden van het plangebied is sprake van een risicovolle buisleiding. Het betreft een Aardgasleiding NEN 3650-leiding. Het betreft een leiding met een uitwendige diameter van 24 inch en een maximale werkdruk van 8000 kpa. Hiervoor geldt een risicoafstand van 330 meter. De buisleiding ligt op een afstand van circa 575 meter van het plangebied. Er geldt dus geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Advies veiligheidsregio Noord-Holland Noord

De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft bij brief van 21 januari 2020 een veiligheidsadvies uitgebracht over de bedrijfsontwikkeling van De Gouwe 8 Hoogwoud. De veiligheidsregio heeft geconstateerd dat externe veiligheid geen gevaar vormt. De hogedrukaardgasbuisleiding blijkt volgens de risicokaart zelfs nog op grotere afstand te liggen, dan in het plan genoemd. Onderzoek toont aan dat de primaire bluswatervoorziening bij het adres Gouwe 8 niet aanwezig is. De minimaal gewenste bluswatervoorziening is een geboorde put op het bedrijfsterrein met een minimale opbrengst van 60 m3/hr. De permanent bereikbare bluswatervoorziening is voorzien van een opstelplaats voor het brandweervoertuig (verhard en 10 x 5 meter). De opstelplaats ligt binnen een afstand van 40 m van de brandweertoegang tot de bedrijfsgebouwen, maar op tenminste de afstand van 1,5x de bouwhoogte. Mogelijk is een geschikte plek aanwezig ter hoogte van de ‘oksel’ die ontstaat als gevolg van de uitbreiding.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit wijzigingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting en een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het 'Bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014'. De regels van het 'Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2014' blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan. Het bouwvlak wordt uitgebreid. Hiervoor wordt op de verbeelding een bouwvlak opgenomen voor de gewenste locatie van de nieuwe gebouwen. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf 2.3 is beschreven. Er is een gebruiksregel opgenomen om de inpassing te verplichten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Het voorontwerp is in vooroverleg gebracht bij de HHNK en de provincie Noord-Holland. Gezien de lange doorlooptijd van de planvorming is een geactualiseerd wijzigingsplan opnieuw voor vooroverleg verstuurd.

Vooroverleg

De provincie Noord Holland heeft gereageerd via mail op 9 januari 2020 en 20 januari 2020. In het bestemmingsplan is geconstateerd dat de locatie niet in een weidevogelgebied is gelegen. Dit is onjuist. Hoofdstuk 3.2 is hierop aangepast.

De provincie heeft geconstateerd dat het een uitbreiding betreft van een bestaand bouwblok en hiermee niet strijdig is met het provinciaal beleid. In artikel 25 lid 2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (thans: Artikel 4.14 Omgevingsverordening NH 2020) is een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het aanbrengen van hoge beplanting. De provincie verzoekt dit aanlegvergunninstelsel op te nemen in het wijzigingsplan. In het bestemmingsplan "Landelijk gebied Opmeer 2014" is een aanlegvergunningsstelsel opgenomen voor het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters (artikel 45). Het wijzigingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Opmeer 2014", waardoor dit aanlegvergunningstelsel ook van toepassing is op dit wijzigingsplan. Met dit aanlegvergunningstelsel worden de provinciale belangen voldoende geborgd.

De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft bij brief van 21 januari 2020 advies uitgebracht over het wijzigingsplan. De veiligheidsregio heeft geoordeeld dat externe veiligheid geen gevaar vormt voor de beoogde ontwikkeling. Het advies is verwerkt in hoofdstuk 4.10.

De Omgevingsdienst nhn heeft op 20 februari 2020 advies uitgebracht over het wijzigingsplan. De Omgevingsdienst adviseert het geluidsonderzoek aan te passen. Het gewijzigde geluidsonderzoek is opgenomen in bijlage 6. Verder dient een stikstofonderzoek toegevoegd te worden. Dit stikstofonderzoek is opgenomen in bijlage 8.

Nieuw vooroverleg

De provincie heeft geconstateerd dat het oude plan is getoetst aan de oude verordening (RPV) Momenteel is de Omgevingsverordening NH 2020 van kracht. De provincie lijkt het goed om een toets aan de relevante artikelen op te nemen. Deze toelichting is toegevoegd in hoofdstuk 3.2.2 van deze toelichting.

Verder vraagt de provincie zich af of een toets heeft plaatsgevonden door de ARK dan wel de Aro. Er heeft geen nieuwe toetsing plaatsgevonden.

De Omgevingsdienst NHN vindt de uitgevoerde quickscan ecologie erg summier. Er wordt geen specifieke aandacht besteed aan de rugstreeppad, kleine marterachtigen en steenuil. Van deze soorten zijn de afgelopen 3 jaar op korte afstand van het plangebied waarnemingen (bron: NDFF). In de ecologische quickscan dient dit explicieter benoemd te worden. Het ecologisch onderzoek is hierop aangepast en toegevoegd als bijlage 8 van deze toelichting

De overige opmerkingen van de Omgevingsdienst zijn verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan of worden meegenomen bij de verdere ontwikkeling van het plan.

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat voor de verhardingstoename apart de watercompensatie moet worden gegraven, namelijk 7% van de verhardingstoename. De primaire sloot ten noorden van het plangebied wordt verbreed, daarover wordt overleg gevoerd met initiatiefnemer. Het Hoogheemraadschap wil dat het correcte overzicht van de verhardingstoename en beoogde watercompensatie wordt toegevoegd. In bijlage 5 van deze toelichting is weergegeven hoeveel water wordt gedept en gecompenseerd. In overleg met het Hoogheemraadschap wordt dit nader uitgewerkt.

Ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan ligt vervolgens gedurende 6 weken ter inzage. Tijdens deze periode worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Zienswijze worden verwerkt in een aangepast plan. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op 4 juli 2023 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatie

Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt geen bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.