Plan: | Tropweere 22, De Weere |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0432.Tropw22-VA01 |
In dit wijzigingsplan is de vergroting van het agrarisch bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Tropweere 22 te De Weere vastgelegd en zijn de consequenties en de onderbouwing hiervan weergeven. In het vigerend bestemming ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’ is het bouwvlak te klein voor de beoogde uitbreiding van het bedrijf en de daarbij benodigde ruimte qua bouwlak.
De eigenaren, de heren J.J.C. en D. Koopman en mevrouw L. Koopman, van het agrarische bedrijf en de kaasmakerij op het adres Tropweere 22 te De Weere (zie Bijlage 1 voor de bedrijfsgegevens) zijn voornemens een nieuwe moderne stal te bouwen. Gezien de bestaande bebouwing, de meest optimale situering van de nieuwe stal en de huidige vorm en grootte van het bouwvlak is er de noodzaak tot vergroting van het bouwvlak. Het bouwvlak zal circa 75 meter naar achter worden vergroot. De breedte van het bouwvlak van circa 78 meter blijft onveranderd.
Het perceel Tropweere 22 ligt in het plangebied van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’, vastgesteld op 26 juni 2014. Het perceel heeft hierin de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Openheid’ en de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – stiltegebied’. Het perceel ligt tevens in een gebied dat de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ heeft.
Middels een bouwvlak is aangeduid waar bebouwing is toegestaan. Het vigerend bouwvlak heeft een afmeting van 115 bij 78 meter.
Figuur 1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’
Binnen de agrarische bestemming is het uitoefenen van een veehouderijbedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan. Binnen het bouwvlak moet de bedrijfsbebouwing zijn gesitueerd. Het bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid voor het verschuiven en vergroten van bouwvlakken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan op dit punt te wijzigen op basis van de voorwaarden van artikel 6.9.1:
het plan zodanig te wijzigen, dat het bouwvlak wordt verschoven of vergroot, met in achtneming van de volgende bepalingen:
Voor het vergroten van het bouwvlak in het vastgestelde bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Opmeer 2014' wordt getoetst aan bovenstaande voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
In artikel 43.2 van het vigerende bestemmingsplan zijn aanvullende voorwaarden opgenomen ten aanzien van wijzigingen. Wijziging mag alleen plaatsvinden in aanvulling op de bij de betreffende wijzigingsbevoegdheden vermelde eisen, voor zover:
In dit wijzigingsplan zijn de ruimtelijke consequenties van het project op de omgeving weergegeven. Bij de beschrijving van de verschillende aspecten is rekening gehouden met de afwijking van het plan. In hoofdstuk 2 worden de ruimtelijke en functionele aspecten beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft het planologische beleidskader, geschetst op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 en 6 komen achtereenvolgens de juridische regeling en de uitvoerbaarheid aan de orde.
Om een duurzaam en toekomstgericht gericht agrarisch bedrijf en kaasmakerij te kunnen blijven runnen is het noodzakelijk dat de familie Koopman uitbreidt qua dieraantallen en dat deze worden gehuisvest in een nieuwe moderne en duurzame stal.
De aanleiding voor de uitbreidingsplannen van het bedrijf komen voort uit het in Firma treden van de zoon Daan. Daan is de jongste zoon van Sjaak (55 jaar) en Lia (52 jaar), de huidige ondernemers.Met drie ondernemers is er op dit moment voldoende arbeid beschikbaar om uit te breiden. In de toekomst, bij het uittreden van Sjaak en Lia kan dit worden opgevuld doordat dan de vriendin van Daan zal toetreden. Ook zal er in worden gezet op extra automatisering en robotisering. Dit geeft echter de aanleiding om nu uit te breiden.
In Bijlage 2 is het bedrijfsplan opgenomen waarin de noodzaak van het vergroten van het bouwvlak in relatie tot de bedrijfsvoering uiteen wordt gezet. De Agrarische beoordelingscommissie heeft op 3 mei 2014 hierop positief geadviseerd ten aanzien van de te bouwen ligboxenstal die noodzakelijk wordt geacht voor de agrarische bedrijfsvoering en de nodige verschuiving en/of vergroting van het agrarisch bouwvlak (zie Bijlage 3).
De familie Koopman is voornemens haar veestapel te laten groeien naar ongeveer 180 tot 190 melkkoeien. Voor een deel van deze koeien komt er een nieuwe stal met een omvang van circa 40 bij 68 meter ( 2.720 m2). Hiervoor zal achter de bestaande stal een deel worden gesloopt en op die plek, achter de werktuigenloods/jongveestal komt de nieuwe stal.
Figuur 2: situering bebouwing in toekomstige situatie
In Bijlage 4 zijn de bouwtekeningen van de nieuwe stal opgenomen.
Zoals vermeld zal de nieuwe stal een omvang krijgen van circa 40 bij 68 meter en zal deze zijn gesitueerd achter de bestaande bebouwing. Zelfs met een deel sloop van de bestaande bebouwing zal de nieuwe stal de begrenzing van het bouwvlak in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’ overschrijden.
Figuur 3: omvang en situering geplande nieuwbouw (rode belijning)
Om de nieuwe stal te kunnen realiseren zal deze binnen een bouwvlak moet vallen. Hiertoe zal het bouwvlak moeten worden vergroot. Om een toekomstgericht bouwvlak te hebben (met ruimte voor bijvoorbeeld ook voorzieningen als sleufsilo’s en wellicht nieuwe huisvesting voor dieren of uitbreiding van de kaasmakerij op de langere termijn) wordt het bouwvlak qua diepte verlengd. De maximale omvang van het bouwvlak zal niet meer zijn dan 1,5 hectare.
Figuur 4: indicatie uitbreiding agrarisch bouwvlak (rood gearceerd)
Voor een goede landschappelijke inpassing van de nieuwbouw in de omgeving is een landschapsplan opgesteld. In het landschapsplan is als uitgangspunt gehanteerd dat het plan aan moet sluiten op het karakter van het Westfriese landschap. Passend bij het omliggende landelijke,waterrijke, open landschap.
Traditionele elementen van het Westfriese boerenerf hebben de leidraad gevormd voor de inpassing van het plan, aangepast aan de huidige moderne bedrijfsvoering.
In figuur 5 is de verbeelding weergegeven van de wijze waarop het plan landschappelijk wordt ingepast.
Figuur 5: Landschappelijke inpassing
Het complete landschapsplan is als Bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Uit de SVIR blijkt dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten en zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel richt. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. De uitbreiding van het bouwvlak ligt niet in een gebied waar nationale belangen spelen, blijkt uit de SVIR. Hiermee vormt de SVIR geen belemmering voor de ontwikkeling.
Met de structuurvisie “Kwaliteit door veelzijdigheid” (vastgesteld 23 mei 2011) wil de provincie Noord-Holland bestaande kwaliteiten verder ontwikkelen. Om het gewenste toekomst beeld te realiseren wordt ingezet op de drie hoofdbelangen: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw.
Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Noord-Hollandse economie en een voorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. Het uitgangspunt is een ontwikkelingsgerichte strategie, met de ambitie dat daar waar nieuwe economische activiteiten mogen worden ontwikkeld, ook de kwaliteit van het gebied toeneemt.
De Provincie Noord-Holland onderscheidt voor de landbouw daarbij twee zones, een zone voor grootschalige landbouw en een zone voor gecombineerde landbouw. Het betreffend agrarisch bouwperceel ligt in de zone voor grootschalige landbouw. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied.
Figuur 6:. Uitsnede visiekaart Structuurvisie (bron: http://maps.noord-holland.nl/
structuurvisie2040/),(lichtgroen = gebied voor grootschalige landbouw)
De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied bestaat de mogelijkheid om het bouwblok te vergroten tot maximaal 2 hectare, met een afwijkingsregels tot meer hectaren.
Conform de visiekaart van de structuurvisie en kaart 4 van de verordening ligt het bouwperceel in het weidevogelleefgebied. De provincie vindt zowel de weidevogels als het karakteristieke cultuurlandschap waarin zij verblijven belangrijk. Daarom beschermt zij deze landschappen tegen inbreuken op de openheid.
Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat.
Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de Prvs. De Prvs is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.
Gezien de ligging van het bouwvlak in een weidevogelleefgebied is artikel 25 (lid 1) van toepassing. In dit artikel is bepaald dat:
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, voorziet niet in:
Het betreft hier een uitbreiding van een bestaand bouwblok, dit is op grond van de PRVS toegestaan. Het bouwen en opnieuw inrichten van het terrein kan mogelijk echter wel leiden tot een verstoring van weidevogels (tijdens het broedseizoen). Middels nader ecologisch onderzoek zal worden aangetoond dat verstoring niet aan de orde is, door deze te voorkomen of te compenseren (zie paragraaf 4.3)
In artikel 26.1 onder e is bepaald dat een agrarisch bouwperceel (binnen het gebied voor grootschalige landbouw) een omvang mag hebben van maximaal 2 hectare. Het bouwvlak van initiatiefnemers zal niet groter zijn dan 1,5 hectare.
De Structuurvisie Opmeer 2025 (vastgesteld 29 november 2011) blikt vooruit op de periode tot 2025. In de structuurvisie zijn de verschillende ambities en ontwikkelingen op elkaar afgestemd en ruimtelijk vertaald. Het biedt een kader voor op te stellen ruimtelijke plannen en voor ondersteunende beleidsnota’s.
De centrale doelstelling is de versterking van Opmeer als aantrekkelijke gemeente om te wonen, werken en recreëren. Voor wat betreft de landbouwsector schept de gemeente de voorwaarden voor handhaving van een economisch gezonde en gevarieerde landbouw in de gemeente, waarbij het behoud van openheid, het kleinschalige en agrarische karakter van het gebied vooropstaat. De gemeente hanteert voor de toelaatbaarheid en bouwmogelijkheden van verschillende typen land- en tuinbouw de normen uit de provinciale Structuurvisie.
Gezien de grote waarde van het landschap, vanwege zijn kenmerkende openheid, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, is het daarbij belangrijk dat alle ontwikkelingen in het landelijke gebied plaatsvinden in samenhang met deze waarden. Op deze wijze kan de ruimtelijke kwaliteit worden behouden en waar mogelijk versterkt. Verrommeling van het landschap wordt hiermee voorkomen.
Figuur 7: Uitsnede Structuurvisiekaart Opmeer
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per paragraaf wordt ingegaan op de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2012) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.
Op naastgelegen percelen van het agrarisch bedrijf bevinden zich burgerwoningen. De afstand van het agrarisch bedrijf ten opzichte van deze dichtstbijzijnde woningen blijft met de vergroting van het bouwvlak onveranderd. Er is daarmee dus geen sprake van een verslechtering van de milieuhinder.
Voor geur moet voldaan worden aan de vaste afstanden voor geur in het activiteitenbesluit. De inrichting is gelegen buiten de bebouwde kom. Hiervoor gelden de volgende afstandeisen:
De gemeente Opmeer heeft echter een Geurverordening vastgesteld waarmee de afstand tussen de gevel van een woning van derden en het emissiepunt van de dichtstbijzijnde stal, voor inrichtingen buiten de bebouwde kom, van 50 meter naar minimaal 25 meter is teruggebracht.
De kortste afstand tussen de bestaande stallen en de gevels van woningen van derden bedraagt 52 meter (Tropweere 24). De nieuwe stal word achter de bestaande stal gebouwd en komt op ongeveer 60 meter afstand van de gevel van de dichtsbijzijnde woningen van derden te liggen (Tropweere 20). Aan de afstandseisen voor geur kan worden voldaan. Deze vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).
Het projectgebied ligt niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden. De dichtbijgelegen Natura 2000-gebieden zijn het IJsselmeer op circa 9 kilometer en Eilandspolder op een afstand van circa 17 kilometer.
Het bedrijf ligt in de nabijheid van meerdere gebiedjes die onderdeel uitmaken van de Ecologisch Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde gebiedje (dat overigens niet voor verzuring gevoelig is) ligt ten oosten van het plangebied op een afstand van bijna 400 meter. Aangezien de afstand meer dan 250 meter bedraagt zijn hier geen consequenties aan verbonden.
Figuur 8: ligging nabij Ecologische Hoofdstructuur (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl)
De vergroting van het bouwvlak zelf heeft geen effect op Natura 2000-gebieden en de EHS in relatie tot dit wijzigingsplan.
Natuurbeschermingswet
Het uitbreiden van een veehouderij met een effect op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een vergunningplichtige activiteit op grond van de Natuurbeschermingswet. Bij de aanvraag is een berekening bijgevoegd van de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden (zie Bijlage 6 en Bijlage 7, AAgro-Stacks berekeningen vergunde en gewenste situatie). In de bestaande situatie bedraagt de stikstofdepositie max. 0,05 mol N per hectare per jaar. Dit is gelijk aan de statische drempelwaarde van het berekeningsysteem. Dergelijke emmisies worden niet beschouwd als zijnde significant. Voor de nieuwe situatie wordt een toename berekend tot max. 0,1 mol N per hectare per jaar. Gekeken zal moeten worden, gelet op de instanthoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied of deze toename kan leiden tot significante aantasting van het Natura 2000 gebied. De provincie Noord-Holland heeft op 25 november 2014 een beschikking in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 afgeven (zie Bijlage 8).
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2014 is verder aangegeven dat een uitbreiding van het bouwvlak alleen mogelijk is als is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van een Natura-2000 gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniak depositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied. Met de beschikking wordt hier invulling aangegeven.
Daarnaast is de Flora- en faunawet onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten wordenmeegewogen.
In het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’ wordt gesteld dat een beoordeling op het moment dat de activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn dit het meest actuele en beschermingswaardige beeld is. Indien op dat moment blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit strijdigheid oplevert met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat hiervoor een ontheffing is verkregen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan (en het vergroten van dit bouwvlak) moet wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde ontheffing, anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.
Voor het verkennen van mogelijk schadelijke effecten van een activiteit kan gebruik gemaakt worden van een effectenindicator (ministerie van Economische Zaken). Deze indicator geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren. Na raadpleging van de effectenindicator blijkt dat de soorten buizerd, gewone pad, kerkuil en steenuil in de gemeente Opmeer bij de bouw van het agrarisch bouwwerk mogelijk in het geding zijn. De aantasting en verstoring van vogels kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met begin augustus) te laten starten. De gewone pad is in bijna heel Nederland een algemene verschijning en komt voor in tal van watersystemen (poelen, sloten, meren en vennen). De soort heeft in de Rode Lijst de status ‘thans niet bedreigd’ (Staatscourant, 2009 cf. van Delft et al., 2007). In het huidige bouwvlak en de grondenmet de uitbreiding is geen oppervlaktewater aanwezig.
Gezien de ligging van het plangebied in een weidevogelgebied is nader onderzocht in hoeverre er daadwerkelijk gevolgen zijn te verwachten voor de flora en fauna door de voorgenomen wijziging en hoe deze gevolgen zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen of gecompenseerd. Door Van der Goes en Groot is een ecologisch onderzoek, toetsing in het kader van de flora- en faunawet, uitgevoerd en in Bijlage 9 toegevoegd.
Ten aanzien van de broedvogels is aangegeven dat de werkzaamheden, waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden. In dat geval is een ontheffing voor broedvogels niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli.
Door Archeologie West-Friesland is een quickscan uitgevoerd waarin de te realiseren ruimtelijke ontwikkeling wordt afgezet tegen de te verwachten of aanwezige archeologische waarden. De quickscan is als Bijlage 10 aan het wijzigingsplan toegevoegd.
Het plangebied Tropweere 22 in De Weere bevindt zich in een zone waar rekening gehouden dient te worden met archeologie voor plannen met een omvang die groter is dan 2500 m2 en ingrepen die dieper gaan dan 40 cm.
Figuur 9: Ligging te verbreden sloot en nieuwe ligboxenstal op de beleidskaart archeologie. Het blauwe deel vereist nader onderzoek bij een ingreep groter dan 2.500 m2.
Op basis van de gestapelde verwachtingskaart van West-Friesland Midden bevindt het gehele plangebied zich in een zone met een hoge archeologische verwachting. Volgens de verwachtingskaart is het perceel waar zich de te verbreden sloot bevindt vermoedelijk verstoort. De nieuwe stal zal echter in het ongestoorde gebied worden aangelegd. Aangezien de stal groter wordt dan 2.500 m2 is nader archeologisch onderzoek in principe vereist. Mogelijk is een deel van het bodemarchief echter al verstoord door de huidige stal die binnen het nieuw te verstoren gebied valt. Bovendien wordt een bestaande schuur gesloopt waarmee geen sprake is van een toevoeging van meer dan 2.500 m2.
De verbreding van de sloot vereist in principe geen nader archeologisch onderzoek. Archeologie West-Friesland verzoekt in de omgevingsvergunning op te nemen dat de eigenaar een week voorafgaand aan de graafwerkzaamheden Archeologie West-Friesland hiervan in kennis stelt.
Alhoewel de nieuwe stal de omvang van 2500 m2 overschrijdt adviseert Archeologie West-Friesland deze ontwikkeling vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. De bouw van de huidige stal heeft mogelijk al enige verstoring met zich meegebracht. Archeologie West-Friesland adviseert om de sloop van de oude stal en het uitgraven van de nieuwe stal eveneens te laten monitoren. Dit dient ook in de omgevingsvergunning te worden opgenomen.
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de “KaderrichtlijnWater”, het “Nationaal Waterplan” en de adviezen van de “Commissie Waterbeheer 21ste eeuw” is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.
Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, dalen van de bodem en stijgen van de zeespiegel. In de nota “Anders omgaan met water” is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingenmoeten worden meegewogen in het bestemmingsplan. Een zogenaamd “watertoets” moet voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw. De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is bij het Waterschap Hollands Noorderkwartier aangevraagd (registratienummer 14.10943). Middels een mail d.d. 28 maart 2014 heeft het Hoogheemraadschap gereageerd.
Het plangebied ligt in peilgebied 6750T-17B van de polder Vier Noorder Koggen. In dit peilgebied wordt een streefpeil gevoerd van NAP -2,75 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire en primaire watergangen naar het gemaal Vier Noorder Koggen. Via dit gemaal wordt het polderwater op het IJsselmeer uitgeslagen.
In de Keur 2009 geeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan dat het voor ontwikkelingen waarin de netto toename aan verhard oppervlak meer dan 800 m2 is, er compensatie dient plaats te vinden in de vormvan extra oppervlaktewater. De realisatie van dit plan heeft een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren. De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen zal nader overleg plaats vinden met het hoogheemraadschap.Eventuele slootdempingen dienen één op één te worden gecompenseerd.
Binnen het plangebied vindt een verhardingstoename plaats van circa 2.500 m2. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met 250 m2 waterberging (10% van de verhardingstoename). Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,40 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingcapaciteit van 14,7 mm/dag, een drooglegging van 1,40 meter en grondsoort klei.
Het idee is om de sloot vanaf de weg tot net voorbij de ligboxenstal iets te verlengen en te verbreden. Dit is mogelijk volgens het hoogheemraadschap. Deze sloot zit op het plaatselijk hogere NAP-2,20 meter peil. Het water uit het eerder genoemde NAP-2,75 meter peil wordt echter via gemaal Nieuweboer rechtstreeks geloosd in het NAP-2,20 meter peil. Er is hier dus een rechtstreeks verband, waardoor deze compensatiemogelijk is.
Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Lozingen op het oppervlaktewater vanuit hemelwaterstelsels kunnen door ongewenste lozingen in de hemelwaterriolering leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Het hoogheemraadschap adviseert, en ziet toe hoe het beste met lozingen kan worden omgegaan. Daarnaast kan met een goede inrichting van het watersysteem sturing worden gegeven aan de kwaliteit van het watersysteem.
De gemeente heeft de zorgplicht voor het hemelwater. Dit houdt in dat zij op een verantwoorde wijze met het hemelwater dient om te gaan. Indien er een vermoeden is dat het afstromende hemelwater verontreinigingen (kan) bevat(ten) (bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van uitlogende bouwmetalen of door verontreinigende activiteiten) of indien het hemelwater loost op kwetsbaar water (EHS, zwemwater, etc.) dan moet de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap naar een doelmatige oplossing zoeken.
Wettelijk kader, vergunningen en meldingen
Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. Bij een lozing op het oppervlaktewater kan het hoogheemraadschap voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Het bedrijf is aangesloten op een septic tank voor het vuile water en het schoon hemelwater wordt geloosd op de sloot.
Er bevinden zich geen waterkeringen binnen of in de directe nabijheid van het plangebied.
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in beheer bij het hoogheemraadschap en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning en/of keurontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Deze vergunningen en/of ontheffingen zullen worden aangevraagd.
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen. Met de invoering van het criterium ‘niet in betekenende mate’ (= artikel 5.16 lid 4Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)’ (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.
Door de beoogde uitbreiding is er geen toename van de verkeersbewegingen te verwachten. Tevens wordt in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’ er vanuit gegaan dat de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor uitbreiding van de agrarische bedrijven 'niet in betekende mate' zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook op basis van de plan-MER worden geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.
Gelet op het niet toenemen van de verkeersbewegingen zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening .
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. DeWgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door ondermeer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemming (o.a. woningen).
Er wordt binnen het project geen extra geluidgevoelig object in de vormvan een woning toegevoegd. Het beoogd plan betreft een uitbreiding van een agrarische bedrijf dat geen geluidgevoelige ruimte bevat. Om die reden worden er geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels.
Ondanks de uitbreiding zal het aantal geluidsbronnen ongewijzigd blijven en vindt er dus geen toename plaats van de geluidsbelasting. Ook zal als gevolg van de uitbreiding geen noemenswaardige toename ontstaan van het auto- en vrachtverkeer ten opzichte van de huidige situatie. Een geluidsonderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico's voor de omgeving met betrekking tot:
Het bouwvlak ligt net binnen het invloedsgebied van buisleiding A-551 van de Gasunie. De normen voor het plaatsgebonden risico en de belemmeringenstrook vormen geen belemmering. Door de vergroting van de stal neemt het aantal personen niet toe. Verder ligt het gebouw aan de rand van de 1% letaliteitscontour waardoor de ontwikkeling geen effect heeft op het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is niet vereist.
De voorgenomen ontwikkeling is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noor-Holland Noord (VRNHN). Op 7 juni 2015 is door de VRNHN per email gereageerd dat er geen bezwaar is tegen de voorgenomen wijziging.
Overeenkomstig de Risicokaart van de provincie Noord-Holland is de locatie verder niet gelegen binnen de invloedsfeer van objecten waarvoor een extern veiligheidsrisico geldt, zoals risicovolle inrichtingen en overige hoofdgasleidingen. Ook is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving met een toetsingszone.
Figuur 10: uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
De bodemonderzoeksplicht is van toepassing bij bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, bijvoorbeeld om te werken, onderwijs te geven of te genieten. Uit de toelichting op de Woningwet blijkt dat met bovenstaande omschrijving wordt bedoeld 'enige tijd' oftewel een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk) dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan een dag) verblijven van dezelfde mensen in een gebouw. De gronden waarop de nieuwe stal gebouwd zal worden (in feite de vergroting van het bouwvlak) is altijd in gebruik geweest als landbouwgrond. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodem ter plaatse verontreinigd is. Een nader onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is niet noodzakelijk.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de (eventuele) ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het in de voorgaande hoofdstukken beschreven beleid, heeft zijn juridische vertaling in bestemmingen. Zoals ook in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’.
Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bestemmingen zijn vastgelegd in regels en op de bijbehorende verbeelding. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd. Voor de realisatie van onderhavige ontwikkeling zal op basis van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Opmeer 2014’ (artikel 6.9.1 en artikel 43.2) het bouwvlak worden vergroot in het vastgestelde bestemmingsplan.
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de criteria waar het te ontwikkelen plan aan dient te voldoen conform de regels van het vigerende bestemmingsplan.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid, artikel 6.9.1 Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Opmeer 2014' | Uitvoering |
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de aanvrager voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond door middel van een bedrijfsplan en de adviescommissie ABC hierover positief heeft geadviseerd | Naast dit wijzigingsplan is een bedrijfsplan opgesteld waarin de noodzaak van het vergroten bouwvlak in relatie tot de bedrijfsvoering wordt uiteengezet. Het bedrijfsplan is voorgelegd aan de adviescommissie ABC. |
het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft | Dit is aangetoond in het bedrijfsplan. |
daardoor de waarden als bedoeld in lid 6.1, niet onevenredig worden aangetast | Niet van toepassing. |
is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied | Naast dit wijzigingsplan worden berekeningen uitgevoerd om de ammoniakdepositie te bepalen van het bedrijf in relatie tot de relevantie Natura 2000-gebieden. |
het bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan | Het bouwvlak zal niet worden verschoven maar alleen aan de achterzijde worden vergroot. |
gebouwen mogen door het wijzigen niet buiten het bouwvlak komen te liggen | Aanleiding om het bouwvlak te vergroten is om de gebouwen hierbinnen te kunnen laten vallen. |
de diepte van het bouwvlak mag niet meer dan 200 m bedragen | Het vergrote bouwvlak heeft een diepte van circa 190 meter. |
de oppervlakte van het bouwvlak mag door het wijzigen tot 2 ha worden vergroot | De oppervlakte van het bouwvlak wordt maximaal 1,5 hectare groot (circa 78 bij 190 meter) |
in geval vergroting als bedoeld onder d, een bouwvlak betreft ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': - dient de noodzaak daarvan uit oogpunt van dierwelzijn te zijn aangetoond, - mag het aantal dierplaatsen niet worden vergroot, - mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren. |
De aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is niet van toepassing voor het plangebied. |
Voorwaarden voor wijziging, artikel 43.2 Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Opmeer 2014' | Uitvoering |
het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast | Traditionele elementen van het Westfriese boerenerf hebben als leidraad gediend voor de inpassing van het plan. Hierdoor is het stedenbouwkundige en het landschappelijk beeld niet (onevenredig) aangetast. Zie ook het landschapsplan in paragraaf 2.3 en bijlage 5. |
de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast | Bij de voorbereiding van het plan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd (zie hoofdstuk 4). Bovendien wordt het plan landschappelijk ingepast. Er is daarom geen sprake van een onevenredig aantasting van waarden. |
door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland) | Zie de landschappelijke inpassing in bijlage 4. Er is rekening gehouden met de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit. |
de effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu | In de voorbereiding van het plan zijn diverse (milieu) onderzoeken uitgevoerd (zie hoofdstuk 4). Op basis hiervan kan worden gesteld dat er geen onevenredige hinder of verslechtering van het leefmilieu optreedt. |
is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt | In paragraaf 4.9 is het aspect bodem beoordeeld. Geconcludeerd is dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt. |
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Bij het bouwplan moet aangetoond worden dat het plan economisch uitvoerbaar is. Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.
Met initiatiefnemer wordt een planschade overeenkomst gesloten. Eventueel uit te keren planschade komt daarmee voor rekening van de initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan zal ter inzage worden gelegd. Binnen de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden schriftelijk zienswijzen naar voren brengen. In dit hoofdstuk zal worden verwoord op welke wijze wordt omgegeven met de eventueel ontvangen zienswijzen.
Een concept van het wijzigingsplan is intern binnen de gemeente naar verschillende afdelingen voor een beoordeling verstuurd. Daarnaast is een concept verstuurd naar verschillende externe partners voor overleg en een reactie. Van Archeologie West-Friesland (zie Bijlage 10), de provincie Noord-Holland (zie Bijlage 11), Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (zie Bijlage 12) en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (zie Bijlage 13) is een reactie ontvangen. Van de Agrarische beoordelingscommissie (zie Bijlage 3) is tevens een positieve reactie cq advies gekomen op het plan en het bijbehorende bedrijfsplan.
Naar aanleiding van de interne ambtelijke behandeling is paragraaf 4.2 ten aanzien van geur geactualiseerd en zijn de paragrafen4.3 en 4.8 aangevuld . Het betreft voor ecologie(paragraaf 4.3) aanvullende tekst over de Natuurbeschermingswet en hoe wordt omgegaan met nader ecologisch onderzoek naar weidevogels. De paragraaf 4.8 Externe veiligheid is aangevuld met een verduidelijking ten aanzien van Gasunie buisleiding A-551. De integrale tekst van de milieubeoordeling door de gemeente is als Bijlage 14 aan de toelichting toegevoegd.
Op verzoek van de gemeente Opmeer is door Archeologie West-Friesland (archeologische samenwerkingsverband van verschillende gemeenten) is geadviseerd, door middel van een quickscan op de beoogde ontwikkelingen op het adres Tropweere 22 te De Weere. De eerdere tekst van paragraaf 4.4 is vervangen door een samenvatting van deze quickscan. Nader onderzoek ten aanzien van het verbreden van de sloot is niet vereist. Alhoewel de nieuwe stal de omvang van 2.500 m2 overschrijdt adviseert Archeologie West-Friesland deze ontwikkeling vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Voor toekomstige ingrepen binnen het nieuwe bouwvlak van 1,5 ha, dient opnieuw naar het aspect archeologie gekeken te worden.
In haar reactie geeft de provincie Noord-Holland aan dat verzuimd is te vermelden dat het betreffend bouwvlak in een weidevogelgebied ligt, conform kaart 4 en artikel 25 van de verordening. Het wijzigingsplan is hierop aangevuld in paragraaf 3.2 en 4.3. De onderbouwing bevat verouderd beleid. De meest recente verordening is van maart 2013 en is in februari 2014 opnieuw vastgesteld. Deze laatste versie is nu in het wijziginsgplan opgenomen (zie paragraaf 3.2).
Op 14 mei 2014 heeft de Agrarische beoordelingscommissie positief geadviseerd over het vergroten van het bouwplan. Dit advies is gegeven naar aanleiding van deze onderbouwing, het bedrijfsplan en een locatiebezoek op 22 april 2014. Het advies is in deze onderbouwing verder ter kennisgeving aangenomen.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hoge druk buisleiding van Gasunie. Het betreffende perceel ligt overigens aan de rand van het 1% letaliteitsgebied. De vergroting naar achteren levert geen extra verslechtering op ten aanzien van externe veiligheid. Immers, de vergroting van het bouwvlak loopt evenwijdig aan de buisleiding en komt niet dichter bij de leiding zelf te liggen. Bovendien neemt het aantal aanwezige personen niet extra toe als gevolg van de vergroting van het bouwvlak. De Veiligheidsregio heeft dan ook geen bezwaar tegen de wijziging, het vergroten van het bouwvlak tot 1,5 hectare.
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft bevestigd dat zij geen problemen ziet met het vergroten van het bouwvlak en de realisatie van de nieuwe ligboxenstal mits de toegevoegde verharding wordt gecompenseerd en een watervergunning wordt aangevraagd.