direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimte voor ruimteregeling Spanbroekerweg 231a te Spanbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het bebouwingslint van de Spanbroekerweg 231a, ten oosten van de kern Spanbroek en Opmeer, staat een voormalige agrarische boerderij. In de huidige situatie wordt in de voormalige bedrijfswoning gewoond.

Bij de gemeente Opmeer is het verzoek ingediend om op deze locatie, in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling, drie compensatiewoningen te mogen bouwen. Hierbij is sprake van sanering van (voormalige) agrarische opstallen. Tevens bestaat het voornemen om de huidige bedrijfswoningen aan de Spanbroekerweg 231a en 237 te wijzigen naar een burgerwoning. De huidige bedrijfsactiviteiten op dit perceel zijn beëindigd. Tevens wordt de schuur op het perceel gesloopt.

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014 van de gemeente Opmeer. Zowel de gemeente als de provincie hebben aangeven aan het verzoek te willen meewerken. Hiervoor is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied op ongeveer 1 kilometer ten oosten van de kern Spanbroek en Opmeer. Het plangebied is afgestemd op het toekomstige stedenbouwkundig ontwerp. De begrenzing is afgestemd op basis van het perceel kadastraal bekend gemeente Opmeer sectie X, nummers 424, 1004, 970 en 426. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging van het plangebied (bron: Geo Web)

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0002.png"

Figuur 1.2. Kadastrale begrenzing plangebied (bron: Kadaster)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Opmeer 2014' van de gemeente Opmeer. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 november 2015. De gronden van het perceel Spanbroekerweg 231a hebben hierin de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is een agrarisch bedrijf toegestaan met een daarbijbehorende bedrijfswoning. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.

Het bedrijfsperceel aan de Spanbroekerweg 237 heeft de bestemming 'Bedrijf' met daarbij de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. Binnen deze bestemming is een bedrijf tot en met milieucategorie 2 toegestaan met een daarbijbehorende bedrijfswoning. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.

Naast deze enkelbestemmingen liggen nog twee dubbelbestemmingen over het plangebied. Over het gehele plangebied is ten eerste de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Dit ter bescherming van de archeologische waarden die in gronden aanwezig kunnen zijn. Indien sprake is van een bodemingreep dieper dan 40 centimeter en groter dan 500 m2 is een archeologisch onderzoek nodig. Ten tweede ligt aan de voorzijde van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. In deze zone mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd.

De bouw van een drietal compensatiewoningen en het in gebruik nemen als burgerwoning van de bestaande bedrijfswoningen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling van vijf burgerwoningen mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0003.png"

Figuur 1.3. Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Beeldkwaliteitplan

Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied kan toepassing worden gegeven aan de ruimte-voor-ruimte regeling die opgenomen is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van Noord-Holland. Een vereiste vanuit de verordening is dat voldaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteitseis (zie ook paragraaf 3.2.1. Om dit aan te tonen is voor de gewenste woningbouw- ontwikkeling een beeldkwaliteitplan (bkp) opgesteld. Dit bkp wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld en wijzigt daarbij het geldende welstandsbeleid. Het bkp is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. Ten aanzien van dit project is op 19 april 2017 door de provincie (expertteam Ruimte voor Ruimte) positief geadviseerd (zie bijlage 2).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 volgt na een kort historisch overzicht van de bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 van deze toelichting worden de relevante Rijks, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de uitkomsten van de in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken in relatie tot de mogelijkheden die het plan biedt. In hoofdstuk 5 is een toelichting gegeven op de opzet van de planregels, welke in samenhang met de verbeelding het juridische deel van het bestemmingsplan vormen. Tot slot is in hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen, verdeeld in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Plangebied

In dit hoofdstuk is het plangebied beschreven, waarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. De gewenste ontwikkeling moet immers op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. De toekomstige situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor de regeling van dit bestemmingsplan, die in hoofdstuk 5 nader wordt toegelicht. Dit hoofdstuk beschrijft daarom ook de uitgangspunten voor de regeling, vanuit de huidige en toekomstige situatie. Het beeldkwaliteitplan (bijlage 1) is een belangrijke basis voor de inhoud van dit hoofdstuk. Voor een uitgebreide omschrijving van de huidige -en toekomstige situatie wordt derhalve verwezen naar het beeldkwaliteitsplan.

2.1 Huidige feitelijke situatie

2.1.1 Het landschap

Het plangebied ligt in het zeekleilandschap. Dit landschap bestaat uit een over het algemeen open, agrarisch gebied, met langgerekte, parallel aan elkaar gelegen linten van woonbebouwing en agrarische bebouwing. Op enkele plaatsen is het landschap besloten van karakter door de aanwezigheid van singelbeplanting rond de boerderijen en fruitkwekerijen. Hoewel het reliëf niet erg groot is, hebben de kavels een enigszins bolle ligging. De linten van de bebouwing en beplanting langs de wegen begrenzen de verschillende ruimten in het gebied.

2.1.2 De directe omgeving

In de huidige ruimtelijke structuur is sprake van een gemengde structuur van een stukje lintbebouwing en agrarische bebouwing met een karakteristieke stolp aan de overzijde van de weg. De rooilijn is wisselend. De diepte van de percelen varieert. Bij de agrarische bebouwing grenst de agrarische bedrijfsbebouwing direct aan het landschap. De tuinpercelen bij de woningen zijn vrij diep.

2.1.3 Het plangebied

In de huidige situatie bestaat de bebouwing uit oude bedrijfsbebouwing en bestaande bedrijfswoningen. Ten behoeve van het realiseren van een eenduidige heldere verkaveling is een deel van het naastgelegen perceel aangekocht. In overleg met de eigenaar van de naastgelegen voormalige bedrijfslocatie wordt dit perceel ook als woonperceel opgenomen in het plan. Ook de bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. Het plangebied betreft de kadastrale percelen gemeente Opmeer sectie X, nummers 424, 1004, 970 en 426 (zie figuur 2). De bebouwing is als volgt verdeeld:

Huidige kadastrale nrs.        
Opmeer X 424   1910   m2   Agrarisch wonen  
       
Opmeer X1004   8055   m2   Agrarisch  
Waarvan   2000   m2   Kas  
  1672   m2   Bollenschuren  
  350   m2   Loods-halfopen  
  1000   m2   Verharding  
  3033   m2   agrarisch land (overhard)  
       
Opmeer X1451 en 1452   1530   m2   Bedrijf aannemer  
Waarvan   524   m2   Bedrijfshallen en kantoor  
  490   m2   Verharding  
  516   m2   Woonhuis plus erf  
       
Totaal   11495   m2    

Tabel Maten huidige situatie

Figuur 2.1 geeft een overzicht van de bestaande situatie. Figuur 2.2 geeft een vooraanzicht van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0004.png"Figuur 2.1. Huidige situatie (bron: Geo Web)

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0005.png"

Figuur 2.2. Vooraanzicht huidige situatie (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het plan is gericht op het realiseren van drie vrijstaande woningen in ruil voor de sloop van de voormalige (storende) bedrijfsbebouwing. Deze worden gestaffeld in de rooilijn gezet met de bestaande woning op de Spanbroekerweg 231. Hierdoor wordt de losse situering van de woningen geaccentueerd en zijn de woningen goed op de kavel geplaatst. Een overzicht van de toekomstige situatie is weergeven in figuur 2.3 en 2.4. Naast de nieuwe woningen, worden de bedrijfswoningen aan de Spanbroekerweg 231a en de Spanbroekerweg 237 gewijzigd naar een burgerwoning. Tevens wordt de schuur op nummer 237 gesloopt. Er wordt per saldo in de nieuwe situatie 4962 m2 minder verharding gerealiseerd.

De achterzijde van de tuin sluit aan op de bestaande diepten van de kavels van naastgelegen percelen. De achterzijde van het perceel wordt door middel van een watergang afgebakend. Hierdoor ontstaat een heldere overgang naar het landschap. Vanuit de tuinen blijft doorzicht aanwezig op het open landschap. De zijkanten van de percelen zijn met groene hagen afgebakend. Daarnaast blijft de bestaande watergang aan de noordkant van het plangebied behouden waardoor een doorzicht naar het achterliggende landschap behouden blijft. De oevers langs de watergang worden opnieuw vormgegeven met groene oevers.

De woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met kap. In het lint van Spanbroek, Wadway en Westeinde staat een flink aantal woningen dat bestaat uit twee bouwlagen met kap. Deze woningen worden teruggerooid ten opzichte van de weg. Hierdoor is voldoende ruimte aanwezig in het profiel om een goed straatbeeld te realiseren met volumes van twee bouwlagen met een kap.

De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen de bestemming 'Wonen' uit dit bestemmingsplan, overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Opmeer 2014.

Tot slot wordt de bestaande bushalte met circa 7 meter verplaatst richt Wadway. De bushalte komt voor de middelste kavel, tussen de inritten van de woningen te liggen. Na realisatie van de woningbouw zal ook het trottoir inclusief de aanleg van inritten worden herstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0007.png"

Figuur 2.3. Overzicht toekomstige situatie (bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0008.png"

Figuur 2.4. Maten toekomstige woonpercelen

De oppervlakte kavels   Diep circa   breed circa  
Kavel 231   2311   m2 inclusief halve sloot en pad   68,0 m1   31 m1 + 3m1 pad  
Kavel 231 a   1261   m2 inclusief halve sloot   63,1 m1   20 m1  
Kavel 231 b   1194   m2 inclusief halve sloot   59,7 m1   20 m1  
Kavel 231 c   1142   m2 inclusief halve sloot   57,1 m1   20 m1  
Kavel 237   1065   m2   54,9 m1   19,4 m1  
achterliggende kavel agrarisch   4522   m2 inclusief halve sloot   49,7 m1   91 m1  
Totaal   11495   m2      

2.3 Beeldkwaliteitsplan

Bij wijziging van de agrarische bestemming in de bestemming wonen zijn voorwaarden betrokken. Eén van de voorwaarden voor de ontwikkeling is het ontwikkelen van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland). In het beeldkwaliteitplan zijn de uitgangspunten voor de te bereiken beeldkwaliteit onderbouwd. Dit beeldkwaliteitplan is bijgevoegd in de bijlage 1. In het document zijn de uitgangspunten met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit, de stedenbouwkundige uitgangspunten en de landschappelijke inpassing aangegeven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het is van belang dat de gewenste ontwikkeling in het plangebied voldoet aan de relevante beleidskaders. Dit zijn beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven en wordt of en hoe het beleid invloed heeft op de gewenste ontwikkeling en de regeling in dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Een plan om drie extra woningen te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

Conclusie rijksbeleid

In het plangebied zijn geen nationale ruimtelijke belangen in het geding. Daarnaast is een sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De plannen staat het rijksbeleid dan ook niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie en verordening Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.


Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels verbonden aan deze hoofdbelangen.

In de PRV (versie 1 maart 2017) is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen toegestaan wanneer sprake is van functiewijziging of bij toepassing van een ruimte-voor-ruimte regeling. In dit plan is dit laatste het geval.

Aan het toepassen van een ruimte-voor-ruimte regeling (artikel 16 PVR) geldt als voorwaarde dat er sprake moet zijn van de sloop van storende agrarische bebouwing en door de woningbouw- ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd. In artikel 16 is de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing opgenomen. De provincie heeft de nadere eisen ten aanzien van de ruimte-voor-ruimte regeling verder uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte (in werking getreden 14 januari 2015). Ten aanzien van dit project is op 19 april 2017 door de provincie (expertteam Ruimte voor Ruimte) positief geadviseerd (zie bijlage 2). Toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling is daarmee toepasbaar. Daarnaast is de ruimtelijke kwaliteit verantwoord in het opgestelde beeldkwaliteitplan (zie bijlage 1).

3.2.2 Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017

In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017 wordt benoemd welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:

  • vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Hierbij gaat het om het inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitsverhouding op sterke locaties;
  • scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • ruimte bieden voor marktinitiatieven. De vraag staat centraal;
  • Vrijkomend vastgoed binnen de kernen, waarvoor herbestemming nodig is, wordt gefaciliteerd;
  • Inbreiding voor uitbreiding.

In Westfriesland neemt in de periode 2016-2030 het aantal huishoudens toe met circa 8.500 (+9%). Na 2026 vlakt deze wel af volgens de provinciale prognose. Hetzelfde gaat op voor de woningbehoefte in Westfriesland. In onderstaande figuur is een tabel opgenomen met het aantal huishoudens (HH) en woningbehoefte (WB) in Westfriesland volgens deze prognose.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0009.png" Figuur 3.1. Tabel met aantal huishoudens en de woningbehoefte in Westfriesland volgens de prognose 2016-2030

Voor de gemeente Opmeer geldt een woningbehoefte van 180 woningen in de periode 2016-2021 op basis van de Provinciale prognose huishoudens Noord-Holland 2015 die is opgenomen in de woonvisie. De woningen binnen dit project passen hier binnen. Daarmee is het project passend binnen de Woonvisie 2017 van West-Friesland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Opmeer 2025 (2012)

In de lintbebouwing in de gemeente worden geen nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Als uitzondering hierop gelden kleinschalige initiatieven in de bestaande bebouwing op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling (provinciaal beleid) en het eigen beleid, die bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het saneren of het herinvullen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of door het saneren van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies.

Op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling (provinciaal beleid) en het gemeentelijk beleid (het beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsgebouwen (VAB)), worden initiatieven mogelijk gemaakt, die bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het saneren of het invullen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met alternatieve passende bedrijfsfuncties of door het saneren van het landschappelijke storende en/of niet-passende bebouwing of functies.

Dit bestemmingsplan voorziet in het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling (zie paragraaf 3.2.1) van de provincie. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de structuurvisie Opmeer 2025.

3.3.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer

Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Opmeer 2014' van de gemeente Opmeer Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 november 2015. Zoals in paragraaf 1.3 beschreven is, heeft het plangebied hierin de bestemming 'Agrarisch'.

In het geldende bestemmingsplan is binnen de algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' ten behoeve van compensatiewoningen. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is in dit geval niet mogelijk, omdat ook het perceel Spanbroekerweg 237 in dit bestemmingsplan wordt meegenomen. Dit perceel heeft namelijk een bedrijfsbestemming waarbinnen geen wijzigingsbevoegdheid geldt. De ontwikkeling is echter wel in lijn met de overige voorwaarden en daarmee passend binnen het beleid van de gemeente. Hieronder vindt een toetsing van de overige voorwaarden plaats:

  • Er mag geen agrariche functie meer zijn gevestigd.

De agrarische activiteiten zijn beëindigd. Ook de bedrijfsfunctie op nummer 237 wordt beëindigd.

  • Er is sprake van een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing.

Zoals in paragraaf 2.2 beschreven wordt de voormalige bebouwing gesloopt. In de plaats hiervoor worden drie woningen teruggebouwd. De totale oppervlakte van deze woningen is beduidend minder dan de te slopen bebouwing. Hiermee voldoet het plan aan dit criterium.

  • Er dient zekerstelling te zijn dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop van de hiervoor bedoelde bebouwing of functies plaats heeft.

In de regels van dit bestemmingsplan wordt woningbouw pas toegestaan na sloop van de gebouwen.

  • Er mogen niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van bedoelde bebouwing of functies te realiseren.

Het plan voorziet in de bouw van drie woningen. Dit aantal is voldoende om de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te kunnen financieren. Hiermee voldoet het plan aan dit criterium.

  • De compensatie vanuit het ruimte-voor-ruimte beleid dient plaats te vinden in het bestaande lint.

De ontwikkeling vindt plaats in het bestaande lint van de Spanbroekerweg.

  • Het bepaalde in bestemming 26 (Wonen) is na toepassing van overeenkomstige toepassing.

In de regels wordt aangesloten bij artikel 26 'Wonen'. Omdat het nieuwe woningen betreft, volstaat een verwijzing naar bestaande goot- en bouwhoogtes niet. In die zin wordt voorzien in maatwerkregels.

  • Het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.

Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin is beschreven dat het stedenbouwkundig ontwerp en de landschappelijke inpassing hiervan passend zijn in het bebouwingsbeeld en het landschap van de directe omgeving.

  • De in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast.

Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan voorkomende waarden in het gebied. Dit wordt beschreven in het volgende hoofdstuk 4.

  • Door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland).

Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgesteld conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland). Hierin is aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

  • De effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu.

Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan het leefmilieu. Dit wordt beschreven in het volgende hoofdstuk 4.

  • Is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Dit wordt beschreven in hoofdstuk 4.

3.4 Welstandsnota

De welstandsnota van Opmeer van 2011 is van toepassing. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

Toetsing

De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'buitengebied'. Omdat dit bestemming voorziet in de bouw van woningen in het buitengebied is voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1). Bij de beoordeling van het toekomstige bouwplan zal het beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.

Hoofdstuk 4 Milieu en Waarden

De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij het toestaan van ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke milieufactoren in het plangebied een rol spelen en welke randvoorwaarden van belang zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In het Besluit milieueffectgrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zie aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van het woonmilieu ligt de drempelwaarde op een oppervlakte van 100 hectare en voor woningen ligt de drempelwaarde bij een aaneengesloten gebied op 2.000 woningen. De realisatie van het woonmilieu met nieuwe woningen in het plangebied is vele malen kleiner dan deze drempelwaarden en zijn daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Vormvrije mer-beoordeling

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan – ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

Beoordeling

Kenmerken van het project

Het plan omvat de realisatie van maximaal 5 nieuwe woningen. Het totale project beslaat een oppervlakte van circa 0,11 hecatare. In vergelijking tot de drempelwaarden van 2.000 woningen en 100 hectare is de omvang van het project relatief klein. De kenmerken van het effect rechtvaardigen geen MER.

Plaats van het project

Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt aan een lint met afwisselend woon- en werkfuncties. De plaats van het project rechtvaardigt geen MER.

Kenmerken potentiële effecten

Een woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding (toename verharding). Gezien de voormalige inrichting van de locatie zijn er geen effecten aan de orde die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in het bestemmingsplan is nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

Conclusie

Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

4.2 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Spanbroekerweg. De gemeente is eigenaar/wegbeheerder van deze weg. De weg leidt in westelijke richting naar Spanbroek en Opmeer en in oostelijk richting naar Wognum. Via de kern Wognum is de Rijksweg A7 bereikbaar. De bestaande bedrijfswoningen zijn ontsloten via uitritten op de weg. Bij de toekomstige woningen worden nieuwe uitritten aangelegd. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Vanuit de inrit is voldoende zicht op de weg.

De Spanbroekerweg heeft ruim voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van drie extra woningen. Als gevolg van de ontwikkeling wijzigt de verkeersgeneratie van het plangebied. In de voormalige situatie trok het agrarisch bedrijf met de bedrijfswoning relatief veel vrachtverkeer aan. In de toekomstige situatie wordt de verkeersgeneratie voornamelijk gegenereerd door personenauto's. In de toekomstige situatie neemt de verkeersgeneratie van het plangebied dan ook af.

Uitgangspunt is dat parkeren op eigen erf opgelost wordt. Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd de Nota Parkeernormen gemeente Opmeer 2016. Op basis van dit beleid geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woningen. Voor de vijf woningen moeten in het plangebied 10 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. In het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Zodoende wordt aan de parkeernormen voldaan.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoeringen van de beoogde ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.3 Wegverkeerslawaai

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het volgens de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken' geldt daarom een geluidszone. Voor wegen met een maximumsnelheid tot 30 km/uur is geen geluidszone van toepassing. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Het plangebied ligt in de geluidszone van de Spanbroekerweg. Hiervoor geldt een maximum snelheid van 60 km per uur. De weg heeft dus een geluidszone (250 meter) en het plangebied ligt hier binnen. In het kader van het aspect geluid is de geluidskaart van de gemeente Opmeer geraadpleegd. Op de kaart wordt het gemiddelde geluidsniveau op de gevel van woningen langs wegen aangegeven.

Uit de kaart blijkt dat met de ligging van de toekomstige woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Voor de nieuw te bouwen woningen dient dan ook een besluit hogere waarde te worden vastgesteld. Om de exacte geluidsbelasting te berekenen is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. De belangrijkste conclusie worden hierna besproken.

De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh 57 dB. De geluidbelasting als gevolg van de Spanbroekerweg overschrijdt derhalve de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Eventuele maatregelen ter reductie van de geluidbelasting zijn niet mogelijk/doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden is een besluit hogere waarden voor te bereiden voor de 3 nieuwe woningen nodig.

Voor het omzetten van de twee bedrijfswoningen naar een burgerwoning is geen hogere waarden nodig. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een (agrarische) bedrijfswoning naar een (burger)woning. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie.

Conclusie

Vanuit de Wgh zijn er, (met inachtneming van de vast te stellen hogere waarden), geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient een procedure hogere waarde wegverkeerslawaai gevolgd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0010.png"

Figuur 4.1 . Geluidsniveau kaart gemeente Opmeer

4.4 Bodem

Voor de gewenste ontwikkeling is een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is in januari 2016 uitgevoerd en is toegevoegd in bijlage 4. Met het onderzoek wordt de milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgelegd en beoordeeld of deze geschikt is voor de beoogde woningbouw.

Resultaten en conclusies

Bij het bodemonderzoek is olieverontreiniging aangetroffen. Het betreft een verontreiniging met huisbrandolie ter plaatse van een voormalige bovengrondse tank. De verontreiniging is aanwezig vanaf het maaiveld tot een diepte van circa 2,0 m-mv. Aan de randen van de vlek is de laagdikte dunner. De oppervlakte wordt geraamd op circa 90 m². De omvang wordt geschat op circa 135 m³ / 230 ton.

De grond is licht tot matig verontreinigd met minerale olie. (Aanvankelijk is wel een overschrijding gemeten van de interventiewaarde, maar deze is na uitsplitsing van het mengmonster niet bevestigd.) De grond is reinigbaar. Het grondwater is licht verontreinigd met vluchtige aromaten.

Er is geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’. De verontreiniging dateert van voor 1987, waardoor de zorgplicht niet van toepassing is. Er zijn geen risico’s voor de mens, het milieu en/of verspreiding. Wel wordt de grond ter plaatse van de verontreiniging gesaneerd. Hiervoor is een plan van aanpak opgesteld (zie bijlage 5). Na de sanering is de grond geschikt voor de woonfunctie.

Asbest

Plaatselijk is bij inspectiegat G01 asbest in de bovenste 30 cm aangetroffen. De hergebruiksnorm wordt overschreden. Aangezien er merendeels sprake is van puin, is de Wet bodembescherming niet van toepassing. Aangezien het geen erfverharding betreft, is het Besluit Asbestwegen eveneens niet van toepassing. Het asbesthoudende puinlaagje ter plaatse wordt tezamen met de sloop van de kas en loods verwijderd.

Conclusie

De locatie is geschikt voor de woningbouw. De grond in het plangebied kan hergebruikt worden omdat deze geschikt is voor woningbouw.

4.5 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen hebben betrekking op het gebruik, de opslag en de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Uit de regelgeving hierbij blijkt dat hierop in ruimtelijke plannen ingegaan moet worden.

De risico's worden beoordeeld op twee maatstaven; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk zijn. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de het invloedsgebied van risicovolle activiteiten moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden van het groepsrisico. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Voor de bestrijdbaarheid van calamiteiten wordt de veiligheidsregio om advies gevraagd.

In het plangebied gaat het om de realisatie van drie extra woningen, dit zijn kwetsbare objecten. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van risicovolle activiteiten. Een verantwoording van het groepsrisico is hierdoor niet vereist. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Voor de toekomstige woningen betreft de dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit het veehouderijbedrijf op het perceel Spanbroekerweg 222. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 100 meter op basis van de VNG-brochure. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit, dat van toepassing is op veehouderijen, geldt een afstand van 50 meter tussen woningen en het emissiepunt van stallen. Gemeente kunnen echter afwijken van de Wet geurhinder en veehouderij, waardoor de afstanden verkleint kunnen worden. De gemeente Opmeer heeft hiervoor zijn eigen geurbeleid vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Opmeer 2012. Op basis van dit beleid geldt een afstand van 25 meter tot de stal (gevel tot gevel) en 50 meter tot emissiepunten vanuit de stal (in dit geval de gevel). De drie nieuwe woningen liggen op meer dan 50 meter afstand van de dichtstbijzijnde stal. Aan de afstand wordt dus voldaan.

Tevens is op basis van het geldende bestemmingsplan ten westen van het plangebied aan de Spanbroekerweg 227 een akkerbouwbedrijf of een bestaande veehouderijbedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan. In dit geval betreft het een voormalige melkrundveehouderij en tulpenkwekerij. Ook voor dit type bedrijf geldt de wet Geurhinder en veehouderij. Een tulpenkwekerij behoort tot milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt in gemengd gebied. Ter plaatse van de locatie mag het buitengebied redelijkerwijs worden aangemerkt als een 'gemengd buitengebied'. Dit vanwege het feit dat in directe omgeving meerdere (agrarische) bedrijfs- en woonfuncties naast elkaar bestaan. In dergelijke gevallen mag 'een stapje terug' worden gedaan. Het bedrijf ligt op circa 25 meter. Aan de richtafstand, voor zowel een veehouderij als een tulpenkwekerij, wordt derhalve voldaan. Het emissiepunt vanuit de stal tot de dichtsbijzijnde woning ligt daarnaast op meer dan 50 meter.

Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Overige (agrarische) bedrijvigheid ligt op voldoende afstand van de beoogde woningen. De ligging van deze bedrijven werkt daarom eveneens niet belemmerend voor het plan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt, met in achtneming van de overlastreducerende maatregelen, geen belemmering voor het project.

4.7 Water

Het Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is geïnformeerd over het bestemmingsplan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Gesteld kan worden dat sprake is van een positieve invloed op de waterhuishouding, daar er sprake is van een afname van verharding 4.962 m2 ten opzichte van de betaande situatie. Voor het dempen en nieuw graven van de nieuwe sloot is een omgevingsvergunning verleend. Deze sloot wordt aangesloten op het watersysteem van het hoogheemraadschap. Verder overleg met het waterschap is niet nodig. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies. De watertoets is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Conclusie

Gezien bovenstaande heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Er is sprake van een ontwikkeling in een landelijke omgeving. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt dat in de omgeving van het beoogde initiatief de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (fijnstof; Pm10) in 2016 lag op 16 ug/m3. Hierbij wordt de grenswaarde van 40 ug/m3 als jaargemiddelde concentratie niet overschreden. De uurgemiddelde concentratie van 50 ug/m3 werd minder dan vijfendertig maal (6 maal in 2016) per kalenderjaar overschreden. Er is hier sprake van een goede luchtkwaliteit. Ook de achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide wordt niet overgeschreden. Deze lag in 2016 op 12 ug/m3. en blijft daarmee ver onder het jaargemiddelde van 40 ug/m3. Daarnaast liggen de agrarische bedrijven in de directe omgeving op

een dermate grote afstand dat er plaatse van de nieuwe woningen er geen sprake is van een significant verhogend effect ten opzichte van de achtergrondconcentratie. Dit is reeds beschreven in paragraaf 4.6. Tevens zorgen de verkeersbewegingen, minder dan 100 per dag, die deze bedrijven veroorzaken geen noemenswaardige aantasting van de luchtkwaliteit. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is bij dit plan niet noodzakelijk.

Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. Het toevoegen van drie woningen draagt dus zeker niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.

4.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.9.1 Gebiedsbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In verband met de beoogde ontwikkelingen in het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie hiervoor bijlage 7).

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 7,5 kilometer afstand. Het gaat om het Markermeer en IJmeer. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggend gebied en de beperkte aard en omvang van de ingreep, kan worden geconcludeerd dat deze Natura 2000-gebieden en de voor deze gebieden aangewezen natuurwaarden buiten de invloedssfeer van de beoogde ingreep liggen. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet Natuurbescherming.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en Weidevogelleefgebied

Het NNN wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ook de aanduiding Weidevogelleefgebied is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe.

De locatie grenst niet aan het NNN. Wel ligt op circa 700 meter afstand een Weidevogelleefgebied (zie figuur 4.2). Gelet op het voormalige en toekomstige gebruik van het plangebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen negatieve effecten op het NNN en het Weidevogelleefgebied worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0011.png"

Figuur 4.2. Uitsnede kaart NNN en Weidevogelleefgebied structuurvisie 2040 Noord-Holland

4.9.2 Soortenbescherming

In het ecologisch onderzoek is het plangebied ook wat betreft de soortenbescherming onderzocht. Er is vastgesteld dat het is uitgesloten dat er matig of zwaar beschermde soorten voorkomen. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om te verblijven. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Als gevolg van het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of de werkzaamheden op een manier uit te voeren dat vogels tijdens de broedperiode niet worden verstoord. Voor overige beschermde soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.

Conclusie

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde gebieden en matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.

4.10.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0432.BPSpanbroekerwg231-VG01_0012.png"

Figuur 4.3. Uitsnede archeologische concept-beleidskaart gemeente Opmeer

De locatie heeft in het Bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer een dubbelbestemming met 'Waarde - Archeologie 3'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht (archeologisch onderzoek) bij ingrepen groter dan 500 m2. Tevens geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 40 cm.

Dit perceel voorziet in de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing en de bouw van een drietal nieuwe woningen. De oppervlakte van deze woningen inclusief bijgebouwen bedraagt meer dan 500 m2. In dit kader wordt een advies bij Archeologie West-Friesland aangevraagd. Uit dit advies zal blijken of een nader (boor) onderzoek nodig is. Gezien de aanwezige en voormalige bebouwing in het plangebied kan gesteld worden dat de bodem reeds geroerd is. De kans op het voorkomen van ongestoorde archeologische resten wordt dan ook zeer klein geacht. Op kavel 231a naast perceel 231 stond vroeger een woning die ongeveer 35 jaar terug is gesloopt en verwijderd. Daarnaast is kavel 231b (de middelste nieuwe kavel) voor ongeveer drie kwart bebouwd en wordt de nieuwe woning op het perceel 231c gerealiseerd op gronden waar nu het kantoor en het bedrijfsgebouw staat.

Op verzoek van de gemeente Opmeer heeft Archeologie West-Friesland op 21 februari 2018 een Quickscan voor het plangebied uitgevoerd (Bijlage 10). Tijdens de veldtoets zijn een drietal boringen gezet. Uit deze drie boringen en op basis van beschikbare gegevens zijn geen aanwijzingen gevonden dat op deze locatie bewoning heeft plaatst gevonden voor de moderne tijd. Nader onderzoek is in het kader van Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseerd voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.

De voorgenomen ingreep is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het doen van waarnemingen wordt wel in de omgevingsvergunning opgenomen dat Archeologie West- Friesland toekomstige graafwerkzaamheden monitoord.

Ten behoeve van het voorontwerp bestemmingsplan is een advieskaart vervaardigd, waarop de dubbelbestemmingen staan weergegeven (figuur 4.3). Hierop staan twee verschillende beleidsadviezen aangegeven welke worden overgenomen op de verbeelding. Dit betreft 'Waarde - Archeologie 2 en 'Waarde - Archeologie 3'.

4.10.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied is geen sprake van monumentale gebouwen of andere cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt worden (provinciaal beleid). Zoals beschreven in paragraaf 2.3 is in de toekomstige situatie sprake van een verantwoorde landschappelijke inpassing.

Op verzoek van de gemeente Opmeer is door Archeologie West-Friesland gekeken naar de cultuurhistorische aspecten binnen het plangebied (zie Bijlage 11).

De Spanbroekerweg, een binnenwaterkerende dijk, is van hoge historisch-geografische waarde. Het bewoningslint langs de Spanbroekerweg is van zeer hoge historischgeografische waarde. De aanwezigheid van lineaire nederzettingen is zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van West-Friesland. Het lineaire karakter van de nederzetting is nog goed herkenbaar. De samenhang met het omliggende gebied is groot. De regelmatige strokenverkaveling in dit deel van de gemeente Opmeer heeft daarom een zeer hoge cultuurhistorische waarde. De geplande nieuwbouw versterkt deze waarden, door de lintbebouwing nader in te vullen

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.11 Kabels, leidingen en straalpaden

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels die een planologische zone hebben. Wel loopt langs de Spanbroekerweg een waterleiding. Binnen de zone van deze leiding zijn geen bouwwerken toegestaan. Om dit te waarborgen wordt, net als in het geldende bestemmingsplan, de dubbelbestemming 'Leiding - Water' op deze zone gelegd. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is binnen deze dubbelbestemming niet toegestaan bouwwerken op te richten, zonder toestemming van de leidingbeheerder. Daarnaast wordt voorafgaand aan de werkzaamheden een KLIK melding verricht.

Conclusie

In en rondom het plangebied zijn geen kabels aanwezig die beperkingen opleggen voor het bestemmingsplan. De waterleiding langs de Spanbroekerweg wordt middels een dubbelbestemming beschermd.

4.12 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen vertaalt zich in de zorg voor het milieu, zoals het energiezuinig bouwen, het bevorderen van zonne-energie, duurzaam materiaal gebruik en gescheiden afvalverwerking.

De eisen aan de particuliere woningbouw staan beschreven in het Bouwbesluit. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden om deze eisen aan te scherpen. Het is zodoende van belang om reeds in een vroeg stadium duurzaamheid te zien als integraal onderdeel van de nieuwbouw en de duurzaamheidsambities vanuit het gemeentelijk beleid over te brengen aan de initiatiefnemer.

Naarmate een ontwikkeltraject vordert is de kans groot dat economische, organisatorische, juridische

of politieke belangen de overhand nemen. Om dit te voorkomen is het raadzaam gedurende het gehele proces de duurzaamheidsambities te bewaken. In deze fase van besluitvorming wordt de initiatiefnemer geadviseerd uit te nodigen voor een overleg waarin vanuit de betrokken partijen de visies op (duurzaamheid van) het project, de aanpak en de rolverdeling kunnen worden afgestemd.

Aangeraden wordt om het Servicepunt Duurzame Energie uit te nodigen als adviseur voor de gemeente. Het Servicepunt Duurzame Energie (www.servicepuntduurzameenergie.nl) is een externe en onafhankelijke partij en hierdoor in staat om de ambities, belangen en mogelijkheden van de verschillende actoren (gemeente, projectontwikkelaar, architect, aannemer, installateur, etc.) helder te

krijgen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en op de ruimtelijke verbeelding. De ruimtelijke verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.

5.1 Opzet in bestemmingen

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP, 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden.

5.2 De regels

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels en een digitale verbeelding , vergezeld van deze toelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels en de wijze waarop deze regels zijn vertaald. In de regels wordt zoveel mogelijk qua inhoud en systematiek aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied Opmeer.

Bestemmingsregels: enkelbestemmingen

Agrarisch

De gronden aan de noordkant van het plangebied, achter de woonpercelen, krijgen de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwmogelijkheden. Hierdoor wordt de openheid van dit deel van het plangebied gewaarborgd.

Water

De achterzijde van de percelen krijgen de bestemming 'Water'. Hiermee wordt de realisatie van de sloot gewaarborgd. Middels een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning slechts verleend wordt zodra de sloot is aangelegd.

Wonen

De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het wonen, eventueel in combinatie met een beroep aan huis, mogelijk. Met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aantal woningen van vijf aangegeven. Deze regeling zorgt ervoor dat naast de bestaande woningen drie extra woningen gebouwd mogen worden.

Bestemmingsregels: dubbelbestemmingen

Leiding - Water

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige waterleiding. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is binnen deze dubbelbestemming niet toegestaan bouwwerken op te richten, zonder toestemming van de leidingbeheerder.

Waarde - Archeologie 3

Uit paragraaf 4.10.1 blijkt dat er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. Deze is vertaald naar de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze bestemming geldt dat bij ingrepen en voor het bouw van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter een archeologisch onderzoek nodig is. Uit oogpunt van systematiek wordt deze bestemming opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk is bepaald dat de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond moet worden. Dit geldt ook voor de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Deze worden in dit hoofdstuk beschreven.

6.1 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Deze worden gegenereerd door het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling, dus de verkoop van de woningen. Hiervoor is op basis van de provinciale regeling een exploitatieopzet opgesteld. Deze opzet is door de gemeente en de provincie goedgekeurd. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een overeenkomst gesloten. Daarin worden afspraken gemaakt over het kostenverhaal met betrekking tot dit project, waaronder planschade. De gemeente heeft hiermee het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure.

Informatieavond

Omdat de ontwikkelaar de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is de mogelijkheid geboden inspraak te verlenen tijdens een inloopavond op 12 juli 2017. Het verslag van deze inloopavond is in bijlage 8 toegevoegd. De aanwezigen hebben in eerste instantie positief op de planontwikkeling gereageerd.


Overleg en inspraak
Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening is de mogelijkheid gegeven in te spreken op het voorontwerpbestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daartoe zes weken ter inzage gelegen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen overlegreacties binnengekomen.

Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties. De volgende instanties hebben op het voorontwerp gereageerd:

  • Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord geeft aan dat voor de besluitvorming, in het kader van externe veiligheid, geen advies van de veiligheidsregio nodig om inzicht te geven in het gevaar en de mogelijkheden voor de hulpverlening. Het plangebied is namelijk niet gelegen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

Daarnaast wordt het volgende aandachtspunt meegegeven:

'De opkomsttijden van de brandweer liggen hoger dan in de zorgnorm is vastgelegd. Geadviseerd wordt om verkeersremmende maatregelen op de Spanbroekerweg zoveel mogelijk te voorkomen'.

Bij de uitvoering van de plannen wordt hier rekening meegehouden.

  • Archeologie West-Friesland

Archeologie West-Friesland heeft op de aspecten archeologie en cultuurhistorie gereageerd. De reacties zijn opgenomen in bijlage 10 en bijlage 11 en waar relevant verwerkt in de toelichting, de verbeelding en de regels. Op de verbeelding en in de regels is, op basis van de in het advies aangegeven advieskaart, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegevoegd ter hoogte van de te bouwen woningen.

Pm. Toevoegen 'Waarde - Archeologie 2' in regels en verbeelding.

Pm. Verwerken advies Cultuurhistorie en Archeologie in toelichting.

  • Provincie Noord - Holland

De provincie heeft in zijn overlegreactie aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. De reactie is als bijlage 12 bij de toelichting toegevoegd.

  • Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

De Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in zijn overlegreactie aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. De reactie is als bijlage 13 bij de toelichting toegevoegd.


Ontwerpbestemmingsplan

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.


Vaststelling en beroep
Het bestemmingsplan is vervolgens op 20 september 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.