direct naar inhoud van Regels
Plan: Amsterdamsestraatweg 59
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0425.BP2015009007-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:

Het wijzigingsplan Amsterdamsestraatweg 59 met identificatienummer NL.IMRO.0425.BP2015009007-va01 van de gemeente Naarden;

1.2 Wijzigingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 Verbeelding:

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 Aan- en uitbouw:

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aan huis verbonden beroep:

Een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 Aan huis verbonden bedrijf:

Een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

1.9 Achtererf:

Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.10 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels:

Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.11 Agrarisch bedrijf:

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.12 Agrarische ontsluitingswegen:

Voor agrarisch gebruik bestemde wegen ten behoeve van de ontsluiting van percelen, met een - meestal - niet doorgaand karakter;

1.13 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 Bed & Breakfast:

Een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt en welke ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.15 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.18 Bedrijfswoning:

Een woning waarvan de bewoner(s) een functionele binding heeft/hebben met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van het beheer van en-/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting;

1.19 Bijgebouw:

Een vrijstaand gebouw op het perceel van een woning dan wel ander hoofdgebouw, (gelegen op een afstand van minimaal 1 m van enig ander gebouw op het perceel);

1.20 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak;

1.22 Bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 Bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel;

1.25 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 Bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.27 Brutovloeroppervlak:

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een bepaalde functie, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.28 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 Erf:

Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak;

1.30 Eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond;

1.31 Extensief dagrecreatief medegebuik:

Recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en zonder dat gepaard gaat met nachtverblijf (logies);

1.32 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 Gemeentelijke welstands- en monumentencommissie:

Een gemeentelijke commissie die adviseert omtrent de redelijke eisen van welstand en cultuurhistorische waarden van bouwwerken;

1.34 Grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

Een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering geheel of hoofdzakelijk gebruik maakt van de grond als agrarisch productiemiddel in de vorm van akkerbouw, veeteelt, tuinbouw, bosbouw en/of melkveehouderij;

1.35 Grondgebonden veehouderijbedrijf:

Een grondgebonden agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk gericht is op veeteelt en-/of melkveehouderij;

1.36 Hoofdgebouw:

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 Horeca:

Een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.38 Houtteelt:

De bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.39 Intensief kwekerijbedrijf:

Een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek gericht is op het telen van gewassen, waarbij nagenoeg geen daglicht nodig is;

1.40 Intensief veehouderijbedrijf:

Een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.41 Kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.42 Kap:

Een constructie van hellende dakvlakken;

1.43 Kas:

Een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

1.44 Kelder:

Een (gedeelte van een) gebouw dat is gelegen onder peil;

1.45 Landschappelijke waarden:

De cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.46 Maatvoeringsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.47 Manege-activiteiten:

Bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het lesgeven in paardrijden aan derden en waarvoor paarden en/of pony's worden gehouden, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca (kantine, foyer, e.d.) logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.48 Natuurlijke waarden:

De abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.49 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;

1.50 Nutsvoorziening:

Een voorziening ten behoeve van het openbaar nut zoals water, elektriciteit, gas en telefonie;

1.51 Ondergeschikte en ondergeschikte detailhandel:

Een detailhandel-activiteit in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming detailhandel heeft, en die qua aard en omvang ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.52 Ondersteunende en ondergeschikte horeca:

Een horeca-activiteit in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming horeca heeft, en waar men in het verlengde van de hoofdactiviteit als nevenactiviteit (kleine) eet en-/of drinkwaren kan consumeren en men daarvoor moet betalen, en die qua aard en omvang ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.53 Omgevingsvergunning:

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.54 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.55 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk:

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.56 Ondergronds bouwwerk:

Dat deel van een bouwwerk onder het peil is gelegen;

1.57 Overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.58 Overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal 1 wand voorzien van een gesloten dak;

1.59 Paardenbak:

Buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.60 Peil:
  • indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grens de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
  • indien op of in het water wordt gebouwd de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.61 Permanente bewoning:

Bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.62 Prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.63 Prostitutiebedrijf:

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.64 Recreatieve bewoning:

De bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.65 Silo:

Een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.66 Slaapplaats:

Een voorziening ten behoeve van nachtverblijf voor één persoon;

1.67 Souterrain:

Gedeeltelijk onder peil gelegen ruimte van een gebouw;

1.68 Tent:

Een op een speelpark aanwezig bouwwerk grotendeels bestaande uit tentdoek, dat dient ter afscherming van een speelgelegenheid of een terras en dat in de zin van de bestemmingsplanbepalingen niet als gebouw wordt aangemerkt;

1.69 Veldschuur:

Een vrij in het open veld staande schuur, die uitsluitend wordt gebruikt voor het stallen van vee, dan wel wordt gebruikt voor de opslag van agrarische producten;

1.70 Verblijfsrecreatie:

Recreatie die gepaard gaat met nachtverblijf (logies);

1.71 Verdieping:

Een bouwlaag gelegen boven de bouwlaag op de begane grond;

1.72 Voorerf:

Gedeelte van een erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;

1.73 Voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.74 Voorgevelrooilijn:

De snijlijn van de voorgevel van een woning of het hoofdgebouw en het grondvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt alsmede het verlengde (denkbeeldige doorgetrokken lijn) ervan binnen het bouwperceel;

1.75 Wijzigingsgebied:

Een gebied waarbinnen burgemeester en wethouders één of meer wijzigingsbevoegdheden kunnen uitoefenen;

1.76 Woning:

Een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.77 Zijerf:

Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op enige zijde van één gebouw een of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de betreffende gevelbreedte wordt de goot van de dakkapel als goothoogte aangemerkt;

2.1.3 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; indien zich op enige zijde van één gebouw een of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de betreffende gevelbreedte wordt het boeiboord van de dakkapel als boeiboordhoogte aangemerkt;

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.6 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrenzen:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrenzen wordt gemeten van het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van het gebouw op 1 m boven peil en haaks op de bouwperceelsgrenzen.

2.2

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtstraten, liftopbouwen, luchtbehandelingsinstallaties en naar de aan daarmee vergelijkbare bouwdelen, alsmede (maximaal 1,20 m hoge) balustrades buiten beschouwing gelaten voor zover de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Met natuurwaarden in een open landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Met natuurwaarden in een open landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijven;
  • b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschappelijke waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. infrastructurele voorzieningen;
  • g. het behoud van bodemkundige waarden;
  • h. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, parkeervoorzieningen en in- en uitritten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. uitsluitend de volgende gebouwen zijn toegestaan:
    • 1. bedrijfsgebouwen met dien verstande dat kassen niet zijn toegestaan;
    • 2. bedrijfswoningen;
    • 3. bijgebouwen, -aan- en uitbouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 15 m;
  • c. bedrijfsgebouwen worden voorzien van een kap met een helling van ten minste 15° en ten hoogste 60°;

met dien verstande dat:

  • d. de bedrijfsgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf en nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1.
3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 4.5 m;
  • b. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 450 m3 dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt dan 450 m3;
  • c. bedrijfswoningen worden voorzien van een kap met een helling van ten minste 30° en ten hoogste 60°.
3.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning mogen zowel in als buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
  • b. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
  • c. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw bedraagt maximaal 75 m2;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  • f. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden voorzien van een kap met een helling van ten minste 30° en ten hoogste 60°.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. voor zover gelegen voor het (verlengde van de) voorgevel van de bedrijfswoning: 2 m;
    • 2. voor zover niet gelegen voor het (verlengde van de) voorgevel van de bedrijfswoning:15 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Grotere inhoud bedrijfswoning

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 of 3.2.3 voor een grotere goothoogte tot maximaal 6,5 m, mits:

  • a. de vergroting past in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de eventueel aanwezige cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.4.2 Silo's buiten bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.5 voor het bouwen van silo's buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de vergroting past in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de eventueel aanwezige cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwperceel;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor nieuwe niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • e. het gebruik van gronden en gebouwen voor het bedrijfsmatig stallen van caravans en niet-agrarische motorvoertuigen;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor manegeactiviteiten;
  • g. het gebruik van bedrijfswoningen in combinatie met een aan-huisverbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen op het perceel;
  • h. het gebruik van de gronden ten behoeve van bollenteelt, alsmede bosbouw, houtteelt en/of andere opgaande teeltvormen;
  • i. het scheuren en frezen van de zode, anders dan ten behoeve van graslandverbetering, herinzaai of de teelt van ruwvoedergewassen, indien meer dan 20% van het totale bedrijfsareaal ten behoeve van deze teelt wordt gebruikt;
  • j. het gebruik van de gronden als erf, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de bedrijfswoningen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5 en toestaan dat:

  • a. gronden en bouwwerken buiten het bouwperceel worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten;
  • b. gebouwen worden gebruikt voor logiesverstrekking;
  • c. gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebieden detailhandel bij grondgebonden veehouderijbedrijven;

mits:

  • d. de eventueel aanwezige cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 3.1 bedoelde gronden, voor zover gelegen buiten een bouwvlak de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het verharden van agrarische perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarische gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m;
  • c. het aanleggen en/of verbeteren van overige verharde en/of half-verharde wegen, paden en/of dijken buiten het bouwperceel;
  • d. het diepploegen, af- en/of vergraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • f. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijdbakken, tennisbanen en/of naar de aard daarmee vergelijkbare voorzieningen;
  • g. het aanleggen van drainage en/of andere kavelverbeteringswerkzaamheden;
  • h. het graven en/of dempen van watergangen.
3.7.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.7.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Bestaande bouwwerken
5.1.1 Bestaande maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

5.1.2 Bestaande dakhelling

In die gevallen dat de bestaande dakhelling, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of Wabo tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die dakhelling in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

5.1.3 Bestaande nokrichting

In die gevallen dat de bestaande nokrichting, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of Wabo tot stand is gekomen, afwijkt van de nokrichting die in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, is de afwijkende nokrichting eveneens toegestaan.

5.2 Ondergrondse bouwwerken
5.2.1 Verticale bouwdiepte ondergronde bouwwerken

De verticale bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m tenzij in de regels anders is bepaald.

5.2.2 Bestaande verticale bouwdiepte

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 geldt in die gevallen dat de bestaande verticale bouwdiepte meer bedraagt dan 3 m, de bestaande verticale bouwdiepte als maximaal toegestaan.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Bepalingen omtrent het gebruik van onbebouwde gronden

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de onbebouwde gronden voor:

  • a. het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;
  • b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • e. zwembaden;
  • f. de opslag van meer dan 10,000 kg consumentenvuurwerk per inrichting en de opslag van professioneel vuurwerk;
  • g. verkoop van vuurwerk anders dan bestaande vuurwerkknooppunten;
  • h. de opslag van ontplofbare stoffen als bedoeld in de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, tenzij in de regels anders is bepaald.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhouds- en oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 45,00 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
8.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen , en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.1.2 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8.1.1 met maximaal 10%.

8.1.3 Uitzondering

Artikel 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik
8.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 8.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 8.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.2.4 Uitzondering

Artikel 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Amsterdamsestraatweg 59.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 15 september 2015.