direct naar inhoud van Regels
Plan: Partiële herziening, Landelijk Gebied, Noordpolderkade 4 te Muiderberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0424.BP2501NRPLDRKD2013-0201

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Partiële herziening, Landelijk Gebied, Noordpolderkade 4 te Muiderberg" van de gemeente Muiden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0424.BP2501NRPLDRKD2013-0201 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 

1.3 aanbouw en uitbouw

een gebouw in één bouwlaag dat als afzonderlijke ruimte danwel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererf

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.7 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.8 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.9 archeologisch deskundige

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;

1.10 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.11 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.12 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.16 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een woning en geëxploiteerd door de hoofdbewoners van die woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.17 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, alsmede een rustende boer;

1.20 bedrijf aan huis

een (ambachtelijk) productiebedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend door de de bewoner/bewoonster van de woning, dat niet krachtens een milieuwet vergunning of meldingsplichtig is, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.21 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, alternatief geneeskundig, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied, niet zijnde horeca- en/of detailhandelsactiviteiten, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner/bewoonster, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.22 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.23 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd, al dan niet vrijstaand gebouw, in één bouwlaag dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 buitenrijbak

niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.34 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk en/of dat gebied heeft gemaakt;

1.35 dagrecreatie

vormen van recreatie die niet gericht zijn op het verstrekken van een nachtverblijf;

1.36 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.37 dakhelling

hoek tussen hellend dakvlak en het horizontale vlak;

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen;

1.40 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.41 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.42 extensieve dagrecreatie

recreatief gebruik van gronden voor wandelen, fietsen, varen, zwemmen en vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat behoudens ruimtebeslag door voet- en fietspaden, geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 gebruik(en)

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.45 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.46 geometrische plaatsbepaling

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.47 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.48 hobbymatig boeren

het houden van dieren, in een omvang die niet bedrijfsmatig is of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, zonder winstoogmerk, ten behoeve van eigen gebruik of hobby;

1.49 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.50 hoofdwoonverblijf

de plaats waar men werkelijk verblijft, waar men zijn zaken behartigt, zijn post ontvangt, zijn eigendommen beheert, kortom de plaats die als 'thuis' fungeert en die bij familie en vrienden bekend is als woonplaats. Het hoofdwoonverblijf bestaat minimaal uit een woon- en slaapgelegenheid, keuken, toilet en badkamer;

1.51 horeca

Een onderneming waar in hoofdzaak en waarbinnen bedrijfsmatig:

  • a. dranken, maaltijden of logies worden verstrekt en;
  • b. gelegenheid wordt geboden voor het gebruik van de producten ter plaatse en;
  • c. sprake is van een zekere dienstverlening;

met een in principe open karakter (voor een ieder toegankelijk).

In het kader van het bestemmingsplan worden hierbij onderscheiden:

    • 1. categorie 1: spijsverstrekkers, zoals ijssalons, lunchrooms, croissanterieën, koffie-/theehuizen, waarbij geen alcoholische dranken worden geschonken;
    • 2. categorie 2: maaltijdverstrekkers, zoals restaurants, bistro's, eetcafes, cafetaria's/snackbars, fastfood restaurants, creperies, grillrooms, shoarma/pizzabedrijven;
    • 3. categorie 3: drankverstrekkers, zoals cafés/bars;
    • 4. categorie 4: logiesverstrekkers, zoals hotels, pensions en motels;
    • 5. categorie 5: nachtclubs, dancings, disco's en partycentra.
1.52 intensieve veehouderij

niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.53 kampeerplaats

Plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van tenten;

1.54 kap

een constructie van hellende dakvlakken;

1.55 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische, ecologische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.56 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of geomorfologisch opzicht en in het bijzonder de kernkwaliteiten en de bepalende elementen van die waarden;

1.57 maatvoeringsgrens

De grens van een maatvoeringsvlak;

1.58 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.59 manege

een bedrijf dat op eigen terrein binnen en/of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en daarvoor (nagenoeg) volledig is ingericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten: het in pension houden van paarden en/of pony's, handelsstal, ondersteunende horeca zoals kantine en foyer, verenigingsaccomodaties en het houden van wedstrijden;

1.60 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.61 natuurwaarden

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.62 natuurwetenschappelijke waarden

de door biologische, bodemkundige, geomorfologische en geologische elelementen of kenmerken, afzonderlijk of in onderlinge samenhang, aan een gebied toegekende of toe te kennen waarde;

1.63 nevenactiviteit bij een veehouderijbedrijf

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2) als de effecten op het woon- en leefklimaat en onderdeel uitmakend van de inrichting van het veehouderijbedrijf, zoals verkoop aan huis van streekeigen producten en ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);

1.64 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt, evenals agrarische grondbewerkingen tot die diepte waarop de gronden reeds zijn omgewoeld door regelmatig agrarisch grondgebruik;

1.65 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.66 omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.67 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.68 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot/gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.69 paardenfokkerij

een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en ver-handelen van paarden;

1.70 paardenhouderij

een bedrijf waar paarden worden gehouden voor diverse doeleinden, zoals voor fok-, handels- en recreatiedoeleinden;

1.71 paddock

Een begrensde, niet overdekte ruimte, al dan niet met zand, houtsnippers, e.d. aangelegd, waar een of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen;

1.72 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoog te van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • d. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;
  • e. voor een kunstwerk in het kader van het Tracébesluit: de gemiddelde hoogte van het aansluitende asfalt.
1.73 pensionstalling

Een paardenhouderij waarbij activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden door verhuur van stalling en/of weiland en verzorging van paarden;

1.74 permanente bewoning

Voor kampeermiddelen en/of zomerwoningen is er sprake van permanente bewoning indien:

  • a. betrokkene niet elders beschikt over een hoofdwoonverblijf;
  • b. betrokkene buiten het zomerseizoen door de week in het kampeermiddel en/of zomerwoning overnacht;
1.75 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.76 rustende boer

degene(n) die gedurende ten minste 20 jaar als agrarisch ondernemer op het bedrijf woonachtig en werkzaam is geweest en die na beëindiging van zijn/haar ondernemerschap op het bedrijf wil blijven wonen;

1.77 schuilstal

een gebouw met 3 wanden voor het bieden van beschutting voor dieren tegen slechte weersomstandigheden in zowel zomer als winter, niet zijnde een overkapping;

1.78 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.79 sleufsilo

opslagplaats voor stort- of bulkgoederen met één of meer rechtopstaande wanden;

1.80 Tracébesluit

Het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol - Amsterdam - Almere, zoals vastgesteld maart 2011, inclusief de wijzigingen van dit besluit;

1.81 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.82 uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.83 veehouderijbedrijf

een bedrijf, waarin uitsluitend of overwegend dieren worden gehouden door hoofdzakelijk gebruik te maken van open grond, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.84 verkoopvloeroppervlak

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.85 volwaardig agrarisch bedrijf

een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang;

1.86 voorerf

gedeelte van een erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;

1.87 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.88 waarde van de omgeving

de aan een gebied aanwezig zijnde of toegekende ruimtelijke waarden, zoals natuur-, natuurwetenschappelijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en in het bijzonder de kernkwaliteiten en de bepalende elementen van die waarden;

1.89 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.90 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.91 zijerf

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;

1.92 zomerhuis

een gebouw, geen woonkeet, geen (sta)caravan, geen bouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende het zomerseizoen te worden bewoond;

1.93 zomerseizoen

De periode van 1 april tot en met 31 oktober;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.10 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;

2.11 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;

2.12 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van grondgebonden veehouderijbedrijven, met dien verstande dat paardenfokkerijen en paardenhouderijen niet zijn toegestaan;
  • b. behouden, versterken en benutten van de waarde van de omgeving;
  • c. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak, dan wel het grotere bestaande aantal bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, parkeervoorzieningen en in- en uitritten, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
3.1.2 Nevenactiviteiten

In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.1.1 zijn de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mede bestemd voor de volgende nevenactiviteiten:

  • a. buiten een bouwvlak:
    • 1. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • b. binnen een bouwvlak:
    • 1. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
    • 2. calamiteitenberging en/of baggerdepot in het kader van duurzaam waterbeheer;
    • 3. maximaal 30 m2 voor verkoop van ambachtelijke boerderij- en streekproducten, zoals zuivel, eieren of honing;
    • 4. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk en klompenmakerij;
    • 5. museum/tentoonstellingsruimte;
    • 6. natuur- en milieueducatie en rondleidingen op de boerderij;
    • 7. beroepen en bedrijven aan huis met een maximum vloeroppervlak van 30 m2.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen voldoen aan de volgende regels:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • d. de minimale dakhelling bedraagt 15 graden;
  • e. de maximale dakhelling bedraagt 30 graden;
  • f. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter de achtergevel van een bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel bij ontbreken van een bedrijfswoning, op tenminste 30 meter uit het hart van de weg.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, bedraagt maximaal 600 m3 dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt dan 600 m3;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 4 meter;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 meter;
  • e. de minimale dakhelling bedraagt 30 graden;
  • f. de maximale dakhelling bedraagt 60 graden.
3.2.3 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende regels:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping bedraagt maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,25 meter;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of overkapping bedraagt maximaal 3 meter;
  • e. de minimale dakhelling bedraagt 30 graden;
  • f. de maximale dakhelling bedraagt 60 graden.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen binnen een bouwvlak voldoen aan de volgende regels:

  • a. buitenrijbakken, paddocks en lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen, 2 meter;
    • 2. voeder- en kunstmestsilo's, 10 meter;
    • 3. sleufsilo's, 3 meter;
    • 4. mestopslag, 6,5 meter;
    • 5. hooibergen, 8 meter;
    • 6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen buiten een bouwvlak voldoen aan de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder buitenrijbakken, paddocks en lichtmasten, zijn niet toegestaan;
  • b. erf- en terreinafscheidingen:
    • 1. uitsluitend toegestaan op een dam;
    • 2. de maximale hoogte van een erf- en/of terreinafscheiding op een dam bedraagt 1,2 meter;
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Gebouwvormen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b juncto d en e voor het bouwen van alternatieve gebouwvormen van de bedrijfsgebouwen, het geheel of gedeeltelijk plat afdekken, danwel het toepassen van een andere dakhelling, mits:
    • 1. noodzakelijkheid en doelmatigheid voor de agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • b. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c voor het toestaan van een goothoogte van maximaal 5,5 meter, mits er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder e en/of artikel 3.2.2 onder f voor het geheel of gedeeltelijk plat afdekken, danwel het toepassen van een andere dakhelling van de bedrijfswoning , mits er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. het bepaalde in artikel 3.2.3 onder e en/of artikel 3.2.3 onder f voor het geheel of gedeeltelijk plat afdekken, danwel het toepassen van een andere dakhelling van de aan-, uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij de bedrijfswoning, mits er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • e. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b voor een goothoogte van maximaal 7 meter, mits dit agrarisch noodzakelijk is;
  • f. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder c voor een bouwhoogte van maximaal 12 meter, mits dit agrarisch noodzakelijk is.
3.3.2 Schuilstallen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor het bouwen van schuilstallen buiten een bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. de schuilstal staat op solitair gelegen weiland, dat wil zeggen dat de gronden niet grenzen aan het huisperceel of agrarisch bouwperceel van de aanvrager en/of gebruiker van de omgevingsvergunning;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden van de omgeving;
  • c. het oppervlak bedraagt maximaal 30 m2;
  • d. de schuilstal mag uit niet meer dan 3 wanden bestaan;
  • e. de schuilstallen dienen te worden voorzien van een licht hellend dak, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • f. de schuilstal geen belemmeringen oplevert voor een radiobaken.
3.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.5 voor het plaatsen van erf- en terreinafscheidingen elders op gronden als bedoeld in artikel 3.1, mits wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. de afscheiding is noodzakelijk voor het houden van vee;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;
  • c. de hoogte bedraagt maximaal 1,2 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. intensieve veehouderij;
  • b. paardenfokkerijen, paardenhouderijen, paardenpensions en maneges;
  • c. het hobbymatig telen van gewassen op veengronden;
  • d. gebruik van gronden voor hobbymatig boeren, behalve:
    • 1. op gronden behorend bij een grondgebonden veehouderijbedrijf;
    • 2. op een perceel, grenzend aan een woning;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig boeren';
  • e. het parkeren buiten het bouwvlak.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenactiviteiten

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1.2 voor het toestaan van nevenactiviteiten in de vorm van Bed & Breakfast, kamperen bij de boerderij, kleinschalige horecagelegenheid, kinderboerderij, extensieve dagrecreatie, kano- of fietsenverhuur, theetuin en calamiteitenberging en/of baggerdepot in het kader van duurzaam waterbeheer mits:

  • a. de hoofdfunctie agrarisch blijft, de activiteiten ondersteunend zijn aan het agrarisch bedrijf en onderdeel uitmaken van de inrichting;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking is en de verkeersveiligheid niet wordt geschaad;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en parkeervoorzieningen uitsluitend in het bouwvlak zijn gesitueerd;
  • f. er geen buitenopslag gerelateerd aan de nevenactiviteit plaats vindt;
  • g. de nevenactiviteit, behoudens extensieve dagrecreatie en calamiteitenberging en/of baggerdepot, uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvindt;
  • h. in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.5.1 onder a tot en met g wordt bij Bed & Breakfast voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 4 kamers;
    • 2. maximaal 8 personen (waarbij kinderen van 4 jaar en jonger niet worden meegeteld);
    • 3. er mag geen aparte kookgelegenheid zijn;
    • 4. er mogen geen alcoholische dranken worden verstrekt aan de gasten;
    • 5. er dient een nachtregister te worden bijgehouden om aan te tonen dat er geen sprake van permanente bewoning is;
    • 6. er mogen geen reclameaanduidingen worden aangebracht, een naambord met een maximale afmeting van 50 bij 100 cm is toegestaan;
    • 7. in het geval de hoofdbewoner de woning huurt, dient de verhuurder toestemming te geven;
  • i. in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.5.1 onder a tot en met g wordt bij kamperen bij de boerderij voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er mogen maximaal 15 kampeerplaatsen zijn;
    • 2. de kampeerperiode geldt voor het zomerseizoen, dat wil zeggen van 1 april tot en met 31 oktober;
    • 3. er mogen slechts tenten worden gebruikt om te kamperen, dat wil zeggen geen vaste gebouwen, trekkershutten, chalets, caravans of campers;
    • 4. de kampeerplaatsen liggen binnen het bouwvlak;
    • 5. een kampeerplaats mag maximaal 125 m2 beslaan, inclusief de benodigde parkeerplaats;
    • 6. er kunnen voorwaarden omtrent een beplantingsplan of andere groencompensatie worden gesteld;
    • 7. de belangen van derden, zoals privacy van buren, mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 8. voorzieningen, zoals een toiletgebouw, dienen te worden gerealiseerd binnen het bouwvlak;
    • 9. er mogen geen reclameaanduidingen worden aangebracht, een naambord met een maximale afmeting van 50 bij 100 cm is toegestaan;
    • 10. het agrarisch bedrijf dient levensvatbaar te zijn;
    • 11. de kampeergelegenheid dient de worden beëindigd als het agrarisch bedrijf ophoudt te bestaan;
  • j. in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.5.1 onder a tot en met g geldt dat bij kleinschalige horeca uitsluitend horeca van categorie 1 is toegestaan met een maximale omvang van 30 m2 bedrijfsvloeroppervlakte met een terras met een maximale omvang van 30 m2;
  • k. in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.5.1 onder a tot en met g wordt bij kano- of fietsenverhuur voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het opslaan van de verhuurmiddelen dient in bestaande bebouwing plaats te vinden, niet op het erf;
    • 2. er dient binnen het bouwvlak parkeergelegenheid te zijn voor de huurders van de verhuurmiddelen;
    • 3. in het geval van verhuur van kano's, mogen er geen steigers in het water worden opgericht, slechts een bouwwerk ten behoeve van het te water laten van de kano's is toegestaan, mits dit noodzakelijk is.
  • l. in afwijking van het bepaalde in artikel 3.5.1 en artikel 3.1.2 kan worden afgeweken van toegestane oppervlaktes, indien de nevenactiviteit plaatsvindt in een waardevol agrarisch gebouw, dat redelijkerwijs niet meer geschikt is voor gebruik voor het agrarisch bedrijf.
3.5.2 Tweede bedrijfswoning

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1.1 onder c voor:

  • a. het toestaan van een tweede bedrijfswoning, mits:
    • 1. gebouwd gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de regels voor bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen zoals bepaald in artikel 3.2.2 en 3.2.3, in acht worden genomen;
    • 3. het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    • 4. aangetoond is dat de tweede bedrijfswoning in het kader van de bedrijfsvoering noodzakelijk is voor het toezicht;
    • 5. de geluidbelasting op de gevel van de bedrijfswoning niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen of vast te stellen hogere grenswaarde;
    • 6. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
  • b. het toestaan van een tweede bedrijfswoning, uitsluitend bedoeld voor een rustende boer, mits:
    • 1. gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de tweede bedrijfswoning wordt gerealiseerd in een bestaand waardevol bedrijfs- of bijgebouw, dat redelijkerwijs niet meer geschikt is voor gebruik voor het agrarisch bedrijf;
    • 3. geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan;
    • 4. het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft dat wordt voortgezet;
    • 5. de geluidbelasting op de gevel van de bedrijfswoning niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen of vast te stellen hogere grenswaarde;
    • 6. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden, voor zover gelegen buiten een bouwvlak, de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeer-voorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • d. het scheuren of frezen van grasland;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen en tekens;
  • f. het vellen, rooien of op enige andere wijze verwijderen van houtopstanden;
  • g. het beplanten van gronden met bomen en ander opgaand houtgewas;
  • h. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • i. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen en andere bodemschatten.
3.6.2 Verlening

De vergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de waarde van de omgeving en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.6.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van dit plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. het ter plaatse van niet-veengronden scheuren van grasland tot een oppervlakte van maximaal 15% van de gronden behorende bij het agrarisch bedrijf ten behoeve van teelt van voedergewassen;
  • d. andere-werken ter uitvoering van het Tracébesluit in het gebied dat is begrepen in het Tracébesluit.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' en 'Tuin'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het na volledige bedrijfsbeëindiging wijzigen van de bestemming, voor zover het betreft de in artikel 3.1 bedoelde gronden en voorzover gelegen binnen een bouwvlak, in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin' ten behoeve van één of meerdere wooneenheden, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de voormalige bedrijfswoning mag geheel worden gebruikt voor bewoning van één huishouden;
  • b. buitenopslag is niet toegestaan;
  • c. de omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • e. de geluidbelasting op de gevel van een woning mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen of vast te stellen hogere grenswaarde;
  • f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd;
  • g. in aanvulling op artikel 3.7.1, onder a en met inachtneming van artikel 3.7.1, onder b tot en met f mogen extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. alle storende agrarische bebouwing, behoudens de bedrijfswoning met bijgebouwen, dient te worden gesloopt;
    • 2. dit leidt tot aantoonbare en duurzame vermindering van bebouwing in vergelijking met de te slopen bebouwing en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd;
    • 3. voor de extra woning de regels gelden van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op de in artikel 4.1 bedoelde gronden alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

4.3.2 Uitzonderingen

Afwijking als bedoeld in artikel 4.3.1 is niet vereist, indien:

  • a. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 50 m2 of de grondbewerking niet dieper is dan 35 cm vanaf het maaiveld;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
4.3.3 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Indien uit het archeologisch rapport, zoals bepaald in artikel 4.3.3, onder a, blijkt dat het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag in ieder geval voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning, inhoudende een verplichting:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
4.3.4 Advies archeologisch deskundige

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologische deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien gebleken is dat de in artikel 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot verstoring van archeologische resten.
  • c. Voor zover de in artikel 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
4.4.3 Advies archeologisch deskundige

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologische deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

4.4.4 Uitzonderingen

Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. de oppervlakte van het werk kleiner is dan 50 m2 of de grondbewerking niet dieper is dan 35 cm vanaf het maaiveld;
  • b. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • c. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning;
    • 2. de werken en werkzaamheden op aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • d. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • e. het andere-werken ter uitvoering van het Tracébesluit in het gebied dat is begrepen in het Tracébesluit betreffen.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd.

5.2.2 Uitzondering

Het in artikel 5.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. het bouwen, aanpassen en/of vernieuwen van agrarische bouwwerken op agrarische bouwvlakken, mits dit agrarisch noodzakelijk is;
  • b. het bouwen van bouwwerken ter uitvoering van het Tracébesluit in het gebied dat is begrepen in het Tracébesluit.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en maatvoering van bouwwerken alsmede groene omzoming indien en voor zover dat noodzakelijk is om de cultuurhistorische waarden te beschermen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:

  • a. dat niet leidt tot een aantasting van de cultuurhistorische waarden, en/of;
  • b. strikte toepassing daarvan zou leiden tot een onevenredig grote beperking van het op de bestemming gerichte gebruik;
  • c. het betreft het aanpassen en/of vernieuwen van agrarische opstallen op agrarische bouwvlakken, mits ingepast in het landschap en passend binnen het omgevingsbeleid;
  • d. de uitgewerkte uitzonderlijke universele waarden van het UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, niet worden aangetast of verdwijnen;
  • e. het betreft een kleinschalige incidentele ontwikkeling indien deze tot doel hebben de ruimtelijke kwaliteit van De Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie te versterken. De ontwikkeling dient ingepast te zijn in het landschap en met respect voor zichtlijnen en mag niet leiden tot een significant hoger geluidsniveau in de open ruimte en tot een significante aantasting van het groene en open landschap.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
5.5.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

5.5.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  • c. andere-werken ter uitvoering van het Tracébesluit in het gebied dat is begrepen in het Tracébesluit.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

7.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

7.3 Ondergronds bouwen
7.3.1 Bouwregels

Bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan.

7.3.2 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.3.1 voor de realisatie van nieuwe ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. het bepaalde in deze regels omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bovengrondse bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, op overeenkomstige wijze van toepassing is op ondergronds bouwen;
  • b. de verticale bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • c. vooraf een advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder omtrent de gevolgen van het ondergronds bouwen voor de waterhuishouding.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Verboden gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het (laten) opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voorzover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  • b. het (laten) opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voorzover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een bedrijfserf, behorende bij een winkel of bedrijf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  • c. het (laten) gebruiken van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • d. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van een discotheek;
  • e. het (laten) gebruiken van gronden voor buitenopslag, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • f. het (laten) gebruiken het gebruik van opstallen, waaronder bijgebouwen, als zelfstandige woning met uitzondering van bestaande (bedrijfs)woningen;
  • g. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
  • h. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • i. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • j. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van vuurwerkbedrijven;
  • k. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van paddocks, buitenrijbakken, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • l. het aanbrengen van buitenverlichting, tenzij ten behoeve van beveiliging van de woning of indien dit in de regels anders in bepaald.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afmetingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 50 meter;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
9.2 Voorwaarden

Een afwijking als bedoeld in artikel 9.1 is slechts toegestaan, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Ligging en/of afmetingen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de waarde van de omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
10.2 Vorm en situering agrarische bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de agrarische bouwvlakken te wijzigen van vorm en situering van de agrarische bouwvlakken, mits door de aanvrager de agrarische-bedrijfseconomische noodzaak van de wijziging is aangetoond. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt de waarde van de omgeving in de afweging betrokken.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Afwijkingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot het bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in dit plan is de procedure als bedoeld in artikel 2.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

11.2 Wijzigingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van dit plan is de Uniforme Voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

11.3 Procedure voor nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de Uniforme Voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bevoegdheden tot het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Partiële herziening, Landelijk Gebied, Noordpolderkade 4 te Muiderberg".

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ......-......-............

De voorzitter: De Griffier:

.............................. ..............................