direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Benningbroek - Woonlocatie Tuinstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Tuinstraat 4 in Benningbroek is vanouds een landbouwmechanisatiebedrijf C. Vlaar B.V. gevestigd. Om de hinder van het bestaande bedrijf in de lintbebouwing te verminderen is de huidige bedrijfsvoering grotendeels verplaatst naar een locatie op het nieuwe bedrijventerrein aan de Tuinstraat. In de huidige situatie vindt enkel opslag op de oude locatie plaats. Het voornemen is om de de bestaande bedrijfsbebouwing met bijbehorende verharding te verwijderen en de locatie te benutten voor de bouw van vijf tot zes woningen. Hiervoor zijn de plannen al langere tijd in ontwikkeling. In 2012 is hiervoor een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld en is inspraak en vooroverleg gehouden. Het ontwerpbestemmingsplan is destijds niet gepubliceerd. De bestemmingsplanprocedure is toen tijdelijk aangehouden. Het voornemen is om de plannen nu weer opnieuw op te pakken.

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan (zie ook paragraaf 1.3). In dit bestemmingsplan hebben de gronden namelijk een bedrijfsbestemming waarbinnen burgerwoningen niet zijn toegestaan. De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan de ontwikkeling. Hiervoor dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan geeft een invulling aan het wijzigen van de huidige bestemming ten behoeve van de voorgestelde ontwikkeling.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het bedrijf aan de Tuinstraat 4, de bedrijfswoning (Tuinstraat 6) behorend bij het bedrijf en de burgerwoning aan de Tuinstraat 8. Om de herinrichting van de percelen Tuinstraat 4 tot en met 8 en het achterliggend perceel in samenhang vorm te geven, zijn deze percelen in dit bestemmingsplan opgenomen en is voor dit gebied een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt (zie hoofdstuk 2). De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. De begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 2. Deze is afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0001.png"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: Geo Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0002.png"

Figuur 2 Begrenzing van het plangebied (bron: Geo Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0003.png"

Figuur 3 Kadastrale kaart gemeente Medemblik

1.3 Planologische regeling

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Dorpskernen I (vastgesteld op 29 september 2016). De gronden hebben hierin de bestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf' en 'Wonen' (zie figuur 4).

 

Binnen de gronden van zowel de bestemming 'Agrarisch' als de bestemming 'Bedrijf' zijn woningen alleen toegestaan ten behoeve van het desbetreffende bedrijf. Burgerwoningen zijn binnen deze bestemmingen dan ook niet toegestaan.

De woning aan de Tuinstraat 8 heeft in de huidige situatie de bestemming 'Wonen'. De woning heeft daarom al de juiste bestemming. Woningen binnen de bestemming 'Wonen' moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden.

Tot slot ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' op de gronden van het plangebied. Deze dubbelbestemming is bedoeld voor de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0004.png"

Figuur 4 Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Karakteristiek landschap en cultuurhistorie

De aanwezigheid van lineaire nederzettingen is zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van West-Friesland. Vanuit de linten is het landschap in cultuur gebracht. De kaartbeelden in figuur 5 geven de ontwikkeling van de dorpsstructuur in de omgeving van het plangebied weer. De Tuinstraat is ontstaan als binnenwaterkerende dijk die tevens dienst deed en doet als verkeersverbinding met Abbekerk. Een dergelijke dijk is een geheel met de daarlangs gelegen waterloop, in dit geval de wegsloot langs de Tuinstraat.

De dorpslinten zijn open van structuur en gaan geruisloos in elkaar over. Vanuit het lint zijn diverse doorzichten aanwezig naar het achterliggende landschap. De linten hebben zich niet verder verdicht. Het maken van woonwijken en -buurten in een "modern" stedenbouwkundig patroon, vaak los van de gegroeide dorpsstructuur, werd de algemene gedragslijn die in de 20e eeuw werd gevolgd voor vrijwel alle nederzettingen in Nederland. Hierdoor vond bij vrijwel elk dorp een sterker geconcentreerde uitbreiding plaats in aansluiting op het centrum van het lintdorp. In Benningbroek heeft deze ontwikkeling grotendeels plaatsgevonden ten zuidwesten van de Tuinstraat. Op enkele plaatsen in de omgeving zijn de lintdorpen, haaks op de richting van de dorpen, aan een secundaire wegenstructuur verder uitgebreid. De linten zijn karakteristiek vanwege de karakteristieke bebouwing van de stolpen en de individuele woningen, de sloten aan weerszijden van de weg, de tuinen en de doorzichten naar het achterliggende landschap.

De overwegend vrijstaande gebouwen in de linten zijn wisselend gesitueerd, variërend tussen evenwijdig aan de weg en parallel aan de sloten (achterliggende verkaveling). De rooilijn kent een verspringend verloop. Schuren en andere bijgebouwen staan achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw. De historische samenhang tussen gebouw en ruimtelijke structuur met smalle weg, en sloot is kenmerkend voor het gebied. In het onderhavige plangebied is sprake van een smal doorzicht vanaf het historische lint in noordoostelijke richting. De meeste boerderijen in het lint hebben geen agrarische functie meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0005.png"

Figuur 5 Kaartbeelden van respectievelijk 1811, 1910, 1971,1983

2.2 Recente ontwikkeling

Recent is de bedrijvenlocatie ten noordoosten van de Tuinstraat ontwikkeld. Door het dorp enigszins verder te laten ontwikkelen op de secundaire structuur van de Tuinstraat blijft de kwaliteit van het bestaande lint gewaarborgd. Tussen het dorpslint en de bedrijvenlocatie blijft een open groene ruimte behouden. Het bedrijventerrein sluit aan op de beslotenheid van de tuinderij en de manege. Het bedrijventerrein wordt ontsloten vanaf de Tuinstraat en is gelegen op enige afstand van de dorpsbebouwing.

De afstand tussen dorp en bedrijvencluster is zodanig dat:

  • 1. op dorpsniveau het bedrijventerrein een zelfstandige ruimtelijke eenheid vormt en zich voldoende “losmaakt” om niet (na de voorgenomen uitplaatsing) opnieuw deel uit te maken van de dorpsrand;
  • 2. op landschappelijk niveau (dus in groter verband) is aansluiting gezocht met het dorp.

2.3 De bestaande situatie

De omgeving kenmerkt zich voornamelijk als een woongebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een bedrijf met bijbehorende woning aan de Tuinstraat 10. Verder ten noorden gelegen bevindt zich het recent ontwikkelde bedrijventerrein en een tuinderij en een manege.

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit het bedrijf aan de Tuinstraat 4, de bedrijfswoning behorend bij het bedrijf (Tuinstraat 6) en de burgerwoning aan de Tuinstraat 8 (zie figuur 2 en 3). De bebouwing is gesitueerd langs de Tuinstraat. Achterop het erf ligt een groenstrook die bij het bedrijf hoort. Doormiddel van een sloot is de begrenzing tussen het erf van het bedrijf en de agrarisch gronden ten noordoosten hiervan weergeven. Figuur 6 geeft een vooraanzicht van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0006.png"

Figuur 6 Vooraanzicht plangebied vanaf de Tuinstraat (westzijde)

2.4 Stedenbouwkundige opzet

In het stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied is gekozen voor een invulling met zes nieuwe woningen en handhaving van de twee bestaande woningen, zie figuur 7.

Het plangebied is gelegen tussen de bestaande bebouwing van Benningbroek en de lintbebouwing langs de Tuinstraat richting het buitengebied. Het is de bedoeling dat de bestaande bedrijfsgebouwen worden afgebroken en dat hier dan woningbouw plaatsvindt. Op het bedrijfsperceel is één vrijstaande woning in de vorm van een stolp tussen Tuinstraat 2 en 6 gepland en 4 vrijstaande woningen op het achter de Tuinstraat 6 gelegen bedrijfsperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0007.png"

Figuur 7 Stedenbouwkundg ontwerp Tuinstraat

Aan de oostzijde is nog een stuk agrarisch gebied betrokken, waar één vrijstaande woning wordt gebouwd. Door het realiseren van een zijstraat op de Tuinstraat wordt een besloten woongebied gecreëerd, met uitzicht op en bedoeld als afronding richting het buitengebied. Aan het einde van de zijstraat wordt een keerlus opgenomen met een viertal openbare parkeerplaatsen. Samen met 2 parkeerplaatsen langs de Tuinstraat en 5 parkeerplaatsen langs de nieuwe ontsluitingsweg is ruim voldoende om bezoekers op te kunnen vangen.

Door het opnemen van een waterpartij wordt de belevingswaarde van het gebied verhoogd, waardoor tevens de waterbergingsmogelijkheden van het gebied worden vergroot.

2.5 Gewenste situatie/Uitgangspunten

De ambitie

Het doel van het plan is om te herstructureren door de bestaande functie te vervangen door een nieuwe woonfunctie, waarbij de bedrijfsbebouwing wordt "opgeruimd". Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en is het niet noodzakelijk om nieuwe uitbreidingslocaties uit te geven.

Het programma

De voorgestelde ontwikkeling bestaat uit een kleinschalig achterlint van een viertal woningen achter het hoofdlint van Benningbroek, aansluitend op het bebouwingslint van de Tuinstraat waar nog een tweetal woningen in de vorm van een stolp wordt toegevoegd. De woningen zijn dus deels gelegen aan de Tuinstraat en deels aan een nieuwe zijstraat van de Tuinstraat. De bestaande woningen aan de Tuinstraat 6 en 8 blijven behouden.

De nieuwe woningen zijn gesitueerd langs een nieuwe achterstraat ten noorden van het hoofdlint (Dokter de Vriesstraat). Deze achterstraat met nieuwe bebouwing vormt een zekere verdikking van het hoofdlint in de nabijheid van de kruising van het hoofdlint met de Tuinstraat. Het is daarmee een ontwikkeling die bij lintstructuren vaker voorkomt, namelijk verbijzondering van de structuur van het lintdorp bij het knooppunt van een tweetal wegen. De nieuwe bebouwing is gericht op de groene ruimte tussen het hoofdlint en de nieuwe uitbreiding van het bedrijventerrein. Het achterlint loopt min of meer parallel aan het hoofdlint en kent een bijzondere beëindiging in de vorm van een pleintje, een tuin en verbreding van de achterliggende watergang.

Op ruime afstand van de bestaande lintbebouwing

De woningen staan op ruime afstand van de bestaande lintbebouwing aan de Tuinstraat en de Dokter de Vriesstraat). Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe buurtje bepaald door een ruim opgezet profiel. De woningen zijn gericht op de weg en staan parallel met de voorgevel aan het tracé van de weg.

Vormgeving

De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen de bestemming 'Wonen' overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Dorpskernen I.

Entree

De entree van de zijstraat onderscheidt zich door een verbreding van het voetpad ter plaatse van de ingang van de zijstraat. Het profiel bestaat uit een weggetje met daarlangs een grasstrook, tevens leidingenstrook. In de openbare ruimte wordt een aantal parkeerplaatsen gerealiseerd voor bezoekers. Daarnaast wordt op eigen terrein geparkeerd.

2.6 Parkeren

Voor de 8 woningen in het plangebied zijn in totaal 19 parkeerplaatsen nodig. Uitgangspunt is parkeren op eigen erf. Voor het parkeren geldt de Nota Parkeernormen van de gemeente Medemblik als uitgangspunt. De gemiddelde parkeerbehoefte voor vrijstaande- en twee-onder-een-kap koopwoningen is op basis van de Nota Parkeernormen 2,3.

Bij de woningen zelf is voldoende ruimte voor minimaal één parkeerplaats per woning. Dit komt neer op een totaal van 8 parkeerplaatsen op eigen erf. Daarnaast worden nog 11 parkeerplaatsen, rondom in de openbare ruimte gerealiseerd. Op deze manier wordt ruim aan de parkeernorm voldaan en is sprake van voldoende parkeergelegenheid voor de woningen.

Hoofdstuk 3 BELEID

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een plan om, naast twee bestaande woningen, zes nieuwe woningen te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, door de Afdeling niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (Raad van State, 27 augustus 2104, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde. Wel is het in het kader van de economische uitvoerbaarheid van belang om in te gaan op de regionale woonbehoefte. Daarom vindt onderstaand een beknopte toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats:

Toetsing

  • 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?

In paragraaf 3.4 gemeentelijke beleid is beschreven dat de voorgenomen woningbouw ontwikkeling past binnen de Structuurvisie 2012-2022 en de Woonvisie Medemblik 2012-2020.

  • 2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?

De herstructurering vindt grotendeels plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie voorziet in een functiewijziging van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. Daarbij wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en worden nieuwe woningen teruggebouwd die aansluiten op de directe omgeving.

  • 3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

Deze derde trede is niet van toepassing op het plangebied omdat dit zich bevindt binnen bestaand stedelijk gebied en er sprake is van een actuele regionale behoefte. Desalniettemin wordt ten behoeve van de ontwikkeling een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd, waarmee ook aan de derde trede wordt voldaan.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie en Provinciale Verordening

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.


Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn regels verbonden aan deze hoofdbelangen.

De Provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De Provincie Noord-Holland stelt hiervoor een provinciale woonvisie op die het kader biedt voor de door de regio’s op te stellen regionale actieprogramma’s. In de regionale actieprogramma’s wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied.

Bebouwde gebieden zijn aangegeven als 'Bestaand Bebouwd Gebied'. Binnen 'Bestaand Bebouwd Gebied' heeft de gemeente een grote beleidsvrijheid bij het opstellen van bestemmingsplannen. De provincie stimuleert benutting van de binnenstedelijke ruimte.


Bebouwde gebieden of gebieden waar de ontwikkeling van stedelijk gebied is gepland zijn aangegeven als 'Bestaand Bebouwd Gebied'. Als bestaand bebouwd gebied wordt de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreding van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.
Op basis van de definitie van het bestaand bebouwd gebied wordt geconcludeerd dat het plangebied grotendeels binnen het 'Bestaand Bebouwd Gebied' valt. Dit ligt namelijk voor het merendeel op grond met de in het huidige bestemmingsplan opgenomen bedrijfsbestemming (zie figuur 4). Bij het maken van plannen in het bestaande bebouwde gebied hebben gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid. Wel valt de meest oostelijk gelegen woning binnen het “Landelijk gebied”.

In artikel 13 lid 1 van de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan niet mag voorzien in nieuwe woningen in het landelijk gebied. In lid 2 van hetzelfde artikel is bepaald tot woningbouw, onder voorwaarden, toch is toegestaan in het landelijk gebied. Deze voorwaarden zijn:

  • a. de nieuwe woningbouw moet in overeenstemming zijn met de provinciale woonvisie 2010-2020 (vastgesteld bij besluit van 27 september 2010, nr. 62) en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s;
  • b. de nieuwe woningbouw moet in overeenstemming zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
  • c. de nieuwe woningbouw kan niet worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;
  • d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen. Dit artikel stelt ruimtelijke kwaliteitseisen ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied.

De beoogde nieuwbouw past binnen bovengenoemde provinciale beleidsnotities (zie paragraaf 3.3). Daarnaast kan de woningbouw gerealiseerd worden door het herstructureren grotendeels binnen bestaand bebouwd gebied. Binnen het bestaand bebouwd gebied wordt hier de bedrijfsbestemming beëindigd om woningbouw mogelijk te maken. Om deze ontwikkeling als afgeronde stedenbouwkundige invulling mogelijk te maken dient een deel van het agrarisch gebied te worden betrokken. Hierbij is een groot deel van het gebied ingesloten door bestaand bebouwd gebied. In hoofdstuk 2 is een beschrijving opgenomen om het bepaalde in artikel 15 van de PRVS in acht te nemen. De ontwikkeling met de in hoofdstuk 2 opgenomen beschrijving is op 11 januari 2012 aan Gedeputeerde Staten voorgelegd met het destijdse verzoek om ontheffing te verlenen om deze herstructurering mogelijk te maken. De provincie heeft op 26 april 2012 ontheffing verleend van de toen geldende PRVS. Deze is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Bij besluit van Provinciale Staten van 17 december 2012 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie gewijzigd in verband met een wijziging van de Wet ruimtelijke ordening. Met dit besluit is het ontheffingsstelsel zonder inhoudelijke beleidswijziging (volgens de toelichting op het besluit) omgevormd tot een afwijkingsstelsel, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2. Hiermee kan er van worden uitgegaan dat de verlening van de ontheffing betekent dat voldaan wordt aan de afwijkingsregels van de huidige PRV. Met het oog hierop is de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie West-Friesland 2011-2020

De regio West-Friesland omvat de gemeenten Hoorn, Enkhuizen, Koggenland, Drechterland, Opmeer, Stede Broec en Medemblik. In deze gemeenten is sprake van een regionaal sterk vervlochten woningmarkt. De gemeenten hebben afgesproken het belang van de regio voorop te stellen en door samenwerking onnodige concurrentie tussen gemeenten te voorkomen. Uitgangspunt is het voorzien in de eigen woningbehoefte van de inwoners van de regio, zoals berekend op basis van prognosemodellen, eventueel aangevuld met een (relatief gering) positief migratiesaldo. Dit leidt tot een maximale taakstelling van 1.020 woningen per jaar. Dit betekent een substantieel lagere ambitie dan was neergelegd in de Regionale Woonvisie 2005-2015, waarin het nog ging om 1.420 woningen per jaar.

Het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) 2011-2015 is gebaseerd op de regionale woonvisie. In het RAP is een bandbreedte opgenomen met een verdeelsleutel. Bij dreigende overproductie wordt gekeken naar kansrijkheid van plannen, waarna een proces volgt van faseren en doseren waarbij ook een regionale verevening tussen winst- en verliesgemeenten aan de orde kan komen. Een onderproductie ten opzichte van de bovenkant van de bandbreedte kan in andere gemeenten worden gecompenseerd. Door deze aanpak is flexibiliteit en maatwerk mogelijk en is het daadwerkelijk realiseren van de regionale taakstelling realistischer.

Via www.plancapaciteit.nl wordt het aantal woningen bijgehouden. Daaruit blijkt dat met de woningen in onderhavig plangebied al geruime tijd rekening wordt gehouden. De toegedeede capaciteit heeft de status 'onherroepelijk'. Het plan voldoet aan de regionale woonvisie 2011-2020 en aan het RAP.

Regionale Woonvisie West-Friesland 2016

Inmiddels is ook nieuw regionaal woonbeleid in de maak. In de in voorbereiding zijnde Regionale Woonvisie West-Friesland 2016 en in het daarbijbehorende concept RAP wordt benoemd welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:

  • vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Hierbij gaat het om het inzetten
  • op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitsverhouding
  • op sterke locaties;
  • scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • ruimte bieden voor markt initiatieven. De vraag staat centraal;
  • Vrijkomend vastgoed binnen de kernen, waarvoor herbestemming nodig is, wordt gefaciliteerd;
  • Inbreiding voor uitbreiding.

Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2015 tot 2030 in totaal 9.160 woningen bouwen. Voor de gemeente Medemblik is dit kwantitatief vertaald in gemiddeld 108 woningen per jaar tot 2030. Dit betreffen echter geen harde cijfers. De woonvisie wil namelijk per situatie ruimte bieden voor creativiteit en maatwerk. Er is daarom ook geen vast programma opgesteld, maar er wordt gewerkt met het zogenaamde flexibel strategisch programmeren. Daardoor blijft voldoende ruimte voor marktinitiatieven. Wel worden vier concrete acties binnen de programmering opgenomen:

  • 1. Elke gemeente heeft één onderscheidend nieuwbouwproject;
  • 2. Platform voor marktpartijen opzetten om nieuwe initiatieven te ontwikkelen;
  • 3. Vraaggestuurd bouwen: ook voor de oudere doelgroep;
  • 4. Kansen bij transformatie van vrijkomend vastgoed.

Met dit bestemmingsplan worden woningen, ontstaan vanuit een marktinitiatief, mogelijk gemaakt. De inbreidingslocatie betreft een locatie in de kern Benningbroek, waarbij de gronden van bestaand bebouwd gebied binnen de kern, herbestemd wordt. De bouw van 6 woningen past binnen de genoemde aantallen van 108 woningen per jaar voor de gemeente Medemblik. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de ambitie van de in voorbereiding zijnde Woonvisie West-Friesland 2016 en het concept RAP.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2012-2022

In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het nieuwe beleid van de gefuseerde voormalige gemeenten Medemblik, Wervershoof en Andijk vastgelegd. Doel van deze structuurvisie is een harmonisatie van het beleid van de drie voormalige gemeenten tot één beleid.

Medemblik wil de komende jaren het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken. Met oog voor realiteit stimuleert de gemeente dorpsvernieuwingen en geeft ruimte om nieuwe woningen te bouwen. Deze ruimte vult de gemeente als volgt in:

  • Er zijn voldoende woningbouwlocaties aanwezig, waarbij de gemeente de vinger aan de pols houdt bij het op gang brengen van de ontwikkeling van de locaties.
  • Daarbij biedt de gemeente ruimte om programmatisch af te wijken van de oorspronkelijke plannen voor een locatie.
  • In de afweging van de locaties vormt de herontwikkeling van de kwaliteitslocaties (dorpsvernieuwing) een belangrijke rol om verpaupering in de dorpen tegen te gaan.

De gemeente heeft voor de toekomst voldoende woningbouwlocaties op het oog; het tempo waarin deze worden ontwikkeld, is afhankelijk van de directe vraag. In de structuurvisie zijn woningbouwlocaties aangewezen in het uitvoeringsprogramma. Het plangebied van dit bestemmingsplan staat op de uitvoeringsagenda van de Structuurvisie. Hier is het plangebied aangegeven als kwaliteitslocatie. Bij het definitief invullen van het woningbouwprogramma genieten kwaliteitslocaties de voorkeur boven uitbreidingslocaties.

Met onderhavige herontwikkeling op een inbreidingslocatie is dan ook sprake van een kwaliteitsinjectie voor de kern Benningbroek. Met de ontwikkeling wordt kwaliteit toegevoegd door het herontwikkelen van vrijkomende bebouwing midden in de kern Benningbroek en daarmee eventuele verpaupering in de toekomst.

Woonvisie Medemblik 2012-2020

In de Woonvisie Medemblik 2012-2020 'beleidsnota volkshuisvesting' (vastgesteld 22 november 2012) is het woonbeleid van de gemeenten Medemblik vastgelegd.

Speerpunten uit deze woonvisie zijn:

  • 800 levensloopbestendige nieuwbouwwoningen realiseren in de prijsklasse tot € 250.000 (koop), respectievelijk € 652 (huur);
  • voldoen aan de eisen van duurzaamheid volgens het meetinstrument GPR gebouw, zowel bij nieuwbouw als bij renovatie;
  • ruimte bieden aan nieuwe woonvormen en experimenten, waaronder kangoeroewoningen, zorg- en woongemeenschappen, collectief particulier opdrachtgeverschap, et cetera;
  • starters ondersteunen;
  • huisvesting voor statushouders.

In de woonvisie wordt vanaf 2015 uitgegaan van 95 nieuwe woningen per jaar. Dit komt neer op circa 1.500 nieuwbouw woningen tot 2030. De bouwopgave bestaat voornamelijk uit rijtjeshuizen, twee-onder-een kap en vrijstaand, waarbij het accent op de duurdere woning ligt. In de capaciteitsplanning woningbouw is de locatie als woningbouwlocatie opgenomen. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de woonvisie Medemblik 2012-2020.

Welstandsnota Medemblik, herziening 2013

Het welstandsbeleid van de gemeente Medemblik is vastgelegd in Welstandsnota Medemblik, herziening 2013, die is vastgesteld op 30 januari 2014. In de welstandsnota zijn specifieke objectcriteria vastgelegd voor stolpboerderijen. Bij de invulling van het gebied zal rekening worden gehouden met dit Welstandsbeleid.

Het welstandsregiem dat van toepassing is op nieuwe ontwikkelingen behoort tot het gebied: recent en nieuw woongebied. Het kleinschalige karakter van deze uitbreiding sluit echter niet aan op het planmatige karakter van de in dit gebied genoemde woongebieden. Daarom wordt voorgesteld het welstandsregiem van de dorpslinten, gebied 6 ook van kracht te laten zijn op deze nieuwe uitbreiding.

Deze welstandscriteria sluiten niet geheel aan op de in het plan gestelde stedenbouwkundige uitgangspunten. Daar waar het stedenbouwkundige plan afwijkt van de in de welstandscriteria genoemde uitgangspunten is het bestemmingsplan richtinggevend. Dit is met name daar waar het gaat om de losse situering en het plaatsen van de gebouwen in de rooilijn van belang.

De volgende criteria zijn aangegeven als criteria voor bebouwing in welstandsgebied dorpslinten in gebied 6. Bij de definitieve bouwaanvraag van een woning wordt de welstandscommissie gevraagd voor een beoordeling en het daarmee gepaarde gaande welstandsadvies. Hiermee wordt gewaarborgd dat de woningen qua situering, bouwmassa en uitvoering passend zijn in de omgeving.

Stolpennota

Op het ogenblik zijn er in Noord-Holland ongeveer 5500 stolpen en elk jaar verdwijnen er naar schatting ongeveer 20 van deze stolpen. Van die 5500 stolpen staan er ongeveer 435 (bron: boerderijenstichting) in de gemeente Medemblik. Het doel van de stolpennota is het behoud van de stolpboerderij te bevorderen, als ook beleid te formuleren voor de instandhouding van deze karakteristieke bouwvorm. In dit beleid is ook een paragraaf opgenomen over het geheel nieuw bouwen van stolpboerderijen.

Doel van het beleid:

Het doel van dit beleid is zowel de bestaande Noord-Hollandse en de West-Friese stolpen in de gemeente Medemblik te behouden, als ook de karakteristieke stolpvormen als basisvorm voor nieuwbouwplannen te stimuleren.

Bestemmingsplannen

In het geldende bestemmingsplan Dorpskernen I is beleid vastgelegd voor het bouwen en splitsen van stolpboerderijen. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan specifieke regels opgenomen voor stolpen.

De regeling bewerkstelligt dat in de bestemmingsplannen, de mogelijkheid wordt gegeven een stolp te splitsen voor bewoning door twee huishoudens. Ook in dit bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het splitsen van de stolp ten behoeve van dubbele bewoning.

Randvoorwaarden voor het nieuw bouwen van stolpen

  • op het perceel moet binnen het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid zijn een (stolp)woning op te richten, waarbij aan de voorwaarden voor het oprichten van die woning wordt voldaan, met uitzondering van de maatvoeringen;
  • bij een nieuw te bouwen stolp die wordt gesplitst dient het uiterlijk van één stolp te worden aangehouden;
  • het te bouwen pand dient een “karakteristieke West-Friese dan wel een Noordhollandse stolp” te zijn en moet goed in het dorpsbeeld passen;
  • het bouwplan dient volledig te voldoen aan de objectcriteria voor stolpboerderijen, zoals neergelegd in de Welstandsnota, met daarbij de concrete bouwvoorschriften:
    • 1. een minimale grondoppervlakte van 12x12m en maximaal 20x20m;
    • 2. dakhelling minimaal 45° en maximaal 52°;
    • 3. goothoogte maximaal 3 meter;
    • 4. bouwhoogte maximaal 15 meter;
    • 5. minimaal 8 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen;
    • 6. het perceel dient minimaal 50 meter diep te zijn;
  • parkeren dient op het eigen erf gerealiseerd te worden, waarbij uitgegaan wordt van een parkeernorm van 2;
  • het bouwplan mag de milieusituatie van nabijgelegen bedrijven niet nadelig beïnvloeden, het bouwplan moet gerealiseerd kunnen worden zonder dat nabijgelegen bedrijven aanvullende maatregelen hoeven te treffen.

het aantal woningen niet meer bedraagt dan 2;

de (agrarische) functie ter plaatse is gestaakt en/of wordt omgezet naar een volwaardige woonfunctie;

op het bouwperceel voldoende leefruimte overblijft voor twee woningen, wat inhoud dat:

op beide bouwpercelen, na het volledig benutten van de oppervlakte aan toegestane bijbehorende bouwwerken, het bouwperceel voor minder dan 50% bebouwd zal zijn;

parkeren ruim voldoende op eigen perceel kan plaatsvinden, uitgaande van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen voor auto's per woning;

de karakteristieken van de stolpboerderij niet verloren gaan en het aanblik van één stolp behouden blijft, één en ander te bepalen door de gemeentelijke welstandscommissie.

Bij de realisatie van een stolpwoning tussen de Tuinstraat 2 en Tuinstraat 6 kan voldaan worden aan de maatvoering met uitzondering van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, deze is namelijk 4,4 meter tot perceelnummer 2 en 5,5 meter tot perceelnummer 6, en de minimale perceelsdiepte van 32 meter. De gemeente Medemblik gaat akkoord met de afwijking in dit stedenbouwkundig plan gezien de ruimtelijke beperking van het plangebied.

Duurzaam Medemblik

Het beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt de gemeente concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording. Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.


Een duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. De economische belangen, de sociaal maatschappelijke betekenis en de landschappelijke en natuurlijke basis zijn met elkaar in evenwicht. De bevolking is erg betrokken, er zijn veel vrijwilligers. Bewoners en bedrijven zijn belangrijke partners voor de gemeente om de (duurzame) ambities te verwezenlijken.


De gemeente wil (ook) in de toekomst een veilige en leefbare gemeente. Dit impliceert een aantrekkelijke, schone en herkenbare omgeving, waar de inwoners trots op zijn. Leefbaarheid wordt mede bepaald door duurzaamheid. De milieuregelgeving, het milieubeleid (inclusief Europese Richtlijnen) dragen bij aan een gezond en veilig leefklimaat in een aantrekkelijke groene omgeving. Deze leefomgeving (met vitale natuur) wordt behouden. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats zonder de biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. De gemeente heeft niet alleen oog voor de behoeften van nu, maar ook voor de leefbaarheid in de toekomst. Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: de dorpskernen worden ingericht zodat het energieverbruik vermindert en de CO2-uitstoot wordt beperkt. De structuurvisie biedt voorstellen om de dorpskernen fysiek en sociaal te verduurzamen.


Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een EPC 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.


De gemeente streeft naar een energie-efficiënte, duurzame omgeving en wil de projectontwikkelaars meenemen in de transitie naar energieneutraal bouwen en/of renoveren.

 

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven. In dit kader heeft de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) ook advies uitgebracht. Dit advies is in bijlage 2 van de toelichting opgenomen en waar relevant in dit hoofdstuk verwerkt.

4.1 Geluid wegverkeer

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.


Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.


In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waarbinnen aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Dit geldt dus niet voor:

  • a. wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • b. wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.


Binnen deze gebieden wordt vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening geadviseerd na te gaan wat de te verwachten verkeersintensiteit in het verblijfsgebied gaat worden en welke type verharding hier van toepassing is. Leidraad is dat voor de volgende 30 km per uur wegen wel aandacht wordt besteedt aan geluidhinder:

  • asfaltwegen met een verkeersintensiteit > 2450 motorvoertuigen per etmaal;
  • klinkerwegen met een verkeersintensiteit > 1150 motorvoertuigen per etmaal.


Mocht het aantal voertuigen hoger zijn dan bovengenoemd aantal, wordt geadviseerd de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige objecten (bv. nieuwe woningen) te bepalen.


De Tuinstraat en de aan te leggen ontsluitingsweg zijn 30 km per uur wegen. De Tuinstraat is een asfaltweg met lage verkeersintensiteit. April 2010 is een verkeerstelling gehouden, waaruit bleek dat het aantal motorvoertuigen per etmaal voor werkdagen 998 bedroeg en 933 per etmaal als week-gemiddelde. De ontsluitingsweg is een klinkerweg met vrijwel geen verkeer. De Dr. De Vriesstraat is een 30 km/uur weg. Het aantal motorvoertuigen per etmaal ligt onder de 2.200 motorvoertuigen. Deze weg is een asfaltweg. Vanuit goede ruimtelijke ordening behoeft bij deze wegen dan ook geen verder onderzoek plaats te vinden.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.


In de omgeving van de locatie ligt het installatiebedrijf Armoc Productions aan de Tuinstraat 12. De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) geeft aan dat de huidige bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf vallen onder milieucategorie 2. In het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Dorpskernen I is op de Tuinstraat 12 planologisch een bedrijf toegestaan tot en met milieucategorie 2. Hiervoor geldt een afstand van 30 meter volgens de VNG-lijst. Het gebied kan worden gekenmerkt als "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals een administratiekantoor, een school, een aantal bedrijven aan de Tuinstraat en een tuinderij. Gezien het karakter van dit gebied kan een afstandstap lager worden aangehouden. In de planvorming is daarom uitgegaan van een aan te houden afstand van minimaal 10 meter tot het bedrijf aan de Tuinstraat 12 voor de nieuw te realiseren woningen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. De meest nabijgelegen nieuwe woning (in de zuidoosthoek van het plangebied) ligt op 28 meter afstand. Verder is de bestaande woning op nummer 10, pal naast het bedrijf, bepalend voor de aan te houden milieuafstanden. Deze woning was voorheen bestemd als bedrijfswoning bij nr. 12, maar is in het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Dorpskernen I als een zelfstandige woning bestemd.


Ten oosten van het plangebied is een tuinbouwbedrijf (milieucategorie 2) gevestigd op circa 100 meter afstand. Deze afstand tot het plangebied is zo groot, dat zowel het bedrijf als de nieuwe woningen geen last van elkaar hebben.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied Markermeer & IJmeer ligt op circa 7,5 kilometer. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggend gebied en de beperkte aard en omvang van de ingreep, kan worden geconcludeerd dat deze Natura 2000-gebieden en de voor deze gebieden aangewezen natuurwaarden buiten de invloedssfeer van de beoogde ingreep liggen. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming.

Wel grenst de locatie aan het NNN en het Weidevogelleefgebied (zie figuur 9). Beide gebieden hebben geen externe werking. De aanduiding NNN en weidevogelleefgebied wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van de weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Gezien de kleinschallige ontwikkeling in relatie tot de bestaande planologische mogelijkheden (bedrijfsfunctie) worden negatieve effecten op deze gebieden niet verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0008.png"Figuur 9 Uitsnede kaart NNN en Weidevogelleefgebied structuurvisie 2040 Noord-Holland

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.


Op 8 augustus 2011 heeft het adviesbureau Altenburg & Wymenga een ecologische beoordeling van het plangebied opgesteld (zie bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling geen conflict vormt met de voormalige Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten in het plangebied, mits bij afbraak en de realisatie van gebouwen wordt voorkomen dat broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten worden verstoord. Voorgenoemde conclusie blijkt tevens uit de actualisatie van de beoordeling die op 14 oktober 2016 door hetzelfde adviesbureau is uitgevoerd (zie bijlage 4). In deze actualisatie heeft een beoordeling plaats gevonden in het kader van de Flora- en Faunawet en tevens op basis van de nieuwe Wet Natuurbescherming. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan en de herinrichting van het plangebied geen conflict veroorzaken met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten, mits bij de herinrichting wordt voorkomen dat broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten worden verstoord.

In de actualisatie wordt aangegeven dat met het samenvoegen van onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 in de Wet natuurbescherming zullen de bovenstaande conclusies ten aanzien van gebieds- en soortbescherming naar alle waarschijnlijkheid kunnen worden gehandhaafd. Omdat nog niet is vastgesteld voor welke soorten vrijstelling geldt en nog niet vaststaat of de Provincie Noord-Holland bepaalde soorten wil beschermen, dient begin 2017 te worden gecontroleerd of de conclusies inderdaad kunnen worden gehandhaafd.

Inmiddels heeft deze controle plaatsgevonden. Voor de licht beschermde soorten die mogelijk in het plangebied aanwezig zijn geldt namelijk een provinciale vrijstelling voor onder meer ruimtelijke inrichting en ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 6 extra woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.5 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het beoogde voornemen heeft gevolgen voor de waterhuishouding. De bestaande bedrijfsbebouwing aan de Tuinstraat 4 met verhard terrein zal worden verwijderd. Hiervoor in de plaats komen een vijftal hoofdgebouwen met bijbehorende verharding en een ontsluitingsweg.

Overzicht verhard oppervlak huidige situatie  
     
Totaal verhard oppervlak Tuinstraat 4     2190 m2  
     
Waarvan bebouwing   1.202 m2    
Waarvan straatwerk   988 m2    
     
Overzicht verhard oppervlak nieuwe situatie  
     
Totaal verhard oppervlak nieuwe situatie     2.345 m2  
     
Waarvan verhard oppervlak openbaar gebied   725 m2    
5 nieuwe hoofdgebouwen (stedenbouwkundige schets)   540 m2    
Bijgebouwen (volgens regels max. 5 x 60m2 + 2x 90m2)   480 m2    
Verhard terrein per woning (raming) 100 m2 per woning   600 m2    

De conclusie is dat uit bovenstaande berekening valt op te maken dat er naar verwachting nauwelijks toename van verhard oppervlak zal zijn. Voor de ontwikkeling aan de Tuinstraat 4 hoeft dan ook geen watercompensatie plaats te vinden. Om toch van een goed woon- en leefklimaat uit te gaan is in het stedenbouwkundig ontwerp een vijverpartij opgenomen en is een nieuwe kavelsloot meegenomen.

Als uitgangspunt voor de bebouwing geldt dat het hemelwater zo veel mogelijk wordt afgekoppeld en dat niet uitloogbare (dak)materialen worden gebruikt. Deze aspecten worden betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Het plan raakt verder geen gronden die voor het waterschap van belang zijn zoals waterkeringen, persleidingen of boezemkades.

In het kader van de Watertoets is het plan aan het Hoogheemraadschap voorgelegd. Op 13 oktober 2011 heeft het Hoogheemraadschap advies hierover uitgebracht (zie bijlage 5). In dit advies geeft het Hoogheemraadschap aan het realiseren van een nieuwe waterpartij niet passend in het gebied te vinden. In de omgeving hebben de waterlopen beperkte afmetingen en vindt het onderhoud van de waterloop van de kant plaats. Het Hoogheemraadsschap geeft aan het daarom niet passend te vinden hier een breed water aan te leggen wat niet van de kant te onderhouden valt. Het Hoogheemraadschap adviseert derhalve om het nieuwe water een niet grotere waterbreedte te geven dan 3 meter. Hier is met het nieuw ontwerp rekening mee gehouden. Met de nieuwe verkavelingsschets is de brede waterpartij, conform het wateradvies uit 2011, versmald.

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier opnieuw gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 6) is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Dit overleg heeft ondertussen plaatsgevonden. De bevindingen van dit overleg zijn in bijlage 7 bij de toelichting toegevoegd. In bijlage 8 is opgenomen op welke wijze met de bevindingen van het Hoogheemraadschap om wordt gegaan en is hieronder kort toegelicht.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Hemelwater afkomstig van de verhardingen kan als schoon worden beschouwd en kan worden afgevoerd op de watergang langs het plangebied. In het wateradvies wordt nog ingegaan op het voorkomen van eventuele verontreinigingen. Bij de uitvoering wordt hiermee rekening gehouden. Van het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink is geen sprake.

Doorstroom mogelijkheden waterloop

In afstemming met het Hoogheemraadsschap wordt, om de doorstroommogelijkheden van de waterlopen te bevorderen, de afvoer van het hemelwater op de kopse kant van de sloot gerealiseerd.

Daarnaast is het belangrijk dat de slootkanten open gehouden worden. Hierover worden de bewoners goed geïnformeerd. Bij het uitwerken van de inrichting van de openbare ruimte wordt specifiek aandacht besteed voor het afvoeren van het hemelwater in relatie tot de doorstroming van het water in de aangrenzende sloot.

Beheer en onderhoud waterlopen

Het onderhoud van de waterlopen komt bij de aanliggende eigenaren te liggen. Bij verkoop van de woningen worden de bewoners expliciet gewezen op de onderhoudsplicht. van de waterlopen.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 198 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Op verzoek van de gemeente Medemblik heeft Archeologie West-Friesland gekeken naar het archeologische aspect met betrekking tot de locatie Tuinstraat (zie bijlage 4).

In de door Archeologie West-Friesland opgestelde Archeologische Quickscan (zie bijlage 9) concludeert Archeologie West-Friesland dat op basis van de aanwezige (recente) bebouwing, de lage archeologische verwachting en de (relatief) geringe omvang van de grondroerende ingrepen een archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus niet is vereist.

De ontwikkelaar dient een week voorafgaande aan het graven van de waterpartijen en de sloop van de huidige bebouwing Archeologie West-Friesland hiervan in kennis te stellen. Indien tijdens de uitvoer van de grondwerkzaamheden onverwachte vondsten worden gedaan, dienen deze (conform Monumentenwet 1988) onverwijld te worden gemeld bij Archeologie West-Friesland.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Op de locatie is in 2007 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, met name gericht op de bedrijfsactiviteiten van het mechanisatiebedrijf (nulonderzoek). Daarbij is hooguit lichte verontreiniging aangetroffen. Verder is in de bovengrond puin aangetroffen. Puinhoudende grond dient te worden aangemerkt als asbestverdacht. Na 2007 is geen bodemonderzoek meer uitgevoerd. Dit betekend concreet dat na 2007 de grond mogelijk verontreinigd kan zijn door bodembedreigende activiteiten van het mechanisch bedrijf.

In het kader van dit bestemmingsplan kan dus niet worden gesteld dat de bodemkwaliteit voldoet aan de beoogde functie. Omdat de bestaande bedrijfsverharding en bebouwing nog niet is verwijderd, is een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nog niet uitgevoerd. Nadat de bestaande bebouwing en verhardingen zijn verwijderd zal een bodemonderzoek in kader van de omgevingsvergunning worden uitgevoerd. Bij dat bodemonderzoek zal met betrekking tot de bovenstaande aspecten ook onderzoek worden uitgevoerd.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 6 extra woningen mogelijk. Woningen zijn aan te merken als kwetsbaar object. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en/of risicovolle leidingen aanwezig die van invloed zijn op het groepsrisico (zie figuur 10).

De dichtsbijzijnde risicovolle inrichting betreft chloorbleekopslag bij het zwembad t Ploetertje ten zuiden van het plangebied. Dit zwembad ligt op ongeveer 150 van het plangebied vandaan.

Binnen de grenzen van deze inrichting vindt chlooropslag plaats. Deze opslag heeft een omvang van 2250 liter. Chloorbleekopslag van een dergelijke (beperkte) omvang valt niet onder het Bevi. Er geldt een plaatsgebonden risicocontour van circa 40 meter. Er geldt geen groepsrisico contour. De chloorlbleekopslag op het terrein van het zwembad werkt derhalve niet belemmerend voor het plan.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKBENTUINSTRAAT-VA01_0009.png"

Figuur 10 Uitsnede risicokaart provincie Noord - Holland

4.9 Duurzaam bouwen

Met het oog op doelstellingen op het gebied van onder andere energiezuinigheid en waterbeheer, wordt duurzaam bouwen door de overheid gestimuleerd. Naast eisen op het gebied van energieprestatie van gebouwen zijn er verschillende stimuleringsregelingen in het leven geroepen. Daarnaast zijn er handreikingen gepubliceerd waarin verschillende maatregelen op het gebied van duurzaam bouwen worden beschreven. De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame gebouwde omgeving. De gemeente heeft als doelstelling voor het jaar 2020:

  • 20% minder CO2-uitstoot;
  • 20% minder energieverbruik;
  • 20% duurzame energie.

Voor de bouw van nieuwbouwwoningen kunnen deze doelstellingen gerealiseerd worden door nu alvast in te zetten op energieneutraal of gasloos wonen.

Het is met de huidige technieken goed mogelijk om een woning energieneutraal te bou-wen, waarmee de bewoner over het jaar gemiddeld geen CO2 uitstoot. In het jaar 2020 moet een nieuwbouw woning al bijna-energieneutraal zijn. Het is verstandiger (goedko-per) om direct naar energieneutraal of beter, nul-op-de-meter te gaan dan dat men later maatregelen moet treffen aan de woning om dat niveau te halen. Het lage, eigen energieverbruik wordt gecompenseerd met productie van duurzame energie De daken worden daarom op een zodanige manier gesitueerd dat eventuele opwekking van zonne-energie optimaal kan plaats vinden.

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel loopt door het plangebied een rioolleiding en een middenspanningsleiding. Met stedenbouwkundig ontwerp is hier rekening meegehouden. Tevens wordt ter plaatse van de middenspanningsleiding een specifieke aanduiding opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding wordt bebouwing uitgesloten.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Dorpskernen I'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. De wijze van bestemmen is afgestemd op het geldende bestemmingsplan Dorpskernen I.

Groen

Op de noordoosthoek van de kavel ten oosten van perceel Tuinstraat 10) is, naar aanleiding van zienswijzen, de bestemming 'Groen' toegevoegd. Hiermee wordt bewerktstelligd dat hier geen erfbebouwing kan komen. Ter plaatse van de betemmings 'Groen' is dan ook geen erfbebouwing toegestaan, wel kunnen onder meer lage erfafscheidingen, niet hoger dan 1 meter, worden opgericht.

Verkeer

De nieuwe ontsluitingsweg c.q. het pleintje in het plangebied is onder de bestemming “Verkeer” gebracht. Deze is bedoeld voor het afwikkelen van verkeer en heeft tevens het karakter van een verblijfsgebied. Binnen deze bestemming vallen ook fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, parkeergelegenheden, nutvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Water

In het geldende bestemmingsplan Dorpskernen I hebben de watergangen in het plangebied de bestemming 'Water'. De bestemming 'Water' voor de nieuwe te graven watergang is voor dit bestemmingsplan dan ook van toepassing. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling van het geldende bestemmingsplan.


Wonen

De nieuwe woonkavels krijgen de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in woonhuizen, eventueel in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. De woonhuizen zijn vastgelegd in bouwvlakken. De woonhuizen moeten vrijstaand worden gebouwd. Voor de drie woningen direct achter nummer 6 is een bouwstroom opgenomen. Met het bepalen van de bouwvlakken is rekening gehouden met een minimale afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelgrens.

De bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen e.d.) moeten tenminste 2,00 meter achter de naar de weg gekeerde gevel worden gebouwd. Op een aantal plekken zijn deze bijbehorende bouwwerken niet wenselijk. Dit gelet op de in de regels toegestane afmetingen . Dit is aangegeven met een specifieke aanduiding dat deze bebouwing hier is uitgesloten. Deze ligt bij de achterste perceelgrens voor de 3 woningen in de zuidelijke bouwstroom. Dit teneinde een afstand van 2 meter tot de achterste perceelgrens van de woningen aan de Dr. de Vriesstraat aan te houden. Verder is deze aanduiding gelegd op de noordzijde van de meest oostelijke woonkavel.

Per bouwvlak is het maximum aantal wooneenheden aangeven, met uitzondering van de bestaande woningen aan de Tuinstraat 6 en 8.

De maximale goot- en bouwhoogte is in zijn algemeenheid bepaald op 7 respectievelijk 12 meter. Voor de zuidelijke bouwstroom is een specifieke maximale bouwhoogte van 11 meter aangegeven.

Bij de stolp tussen de nummers 2 en 6 wordt in eerste instantie uitgegaan van één woning. Middels een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om de stolp te splitsen in twee woningen. Voor de toepassing van de bouwregels worden die beschouwd als één woonhuis. De stolp is aangeduid middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp'. Dit houdt in dat het verplicht is om op deze plek een stolp te bouwen.

Voor de bouwregels wordt aangesloten bij de regels die gelden voor de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan Dorpskernen I. Tot slot is ter plaatse van de middenspanningsleiding de grond ook belegd met de aanduiding 'bebouwing uitgesloten'.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is reeds in 2011, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties te weten de provincie Noord - Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de Milieudienst West-Friesland (huidig Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord), de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord en N.V. Nederlandse Gasunie. Hiervoor is destijds een nota Overleg en Inspraak opgesteld. Deze is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. De instanties hebben destijds aangegeven positief tegenover de ontwikkeling te staan.

In dit kader heeft de provincie op 26 april 2012 ontheffing verleend voor het toenmalige stedenbouwkundig ontwerp. Het ontwerp is sindsdien enigszins aangepast.

De wijziging betreft het verkleinen van, het in het landelijk gebied gelegen, woonperceel en het verplaatsen van het hoofdgebouw op dit perceel in de richting van de bestaande bebouwing. Hiermee wordt deze kavel meer in lijn met de andere woningen in het stedenbouwkundig ontwerp gesitueerd. Dit bevordert de ruimtelijke samenhang. Met het gewijzigde ontwerp is sprake van een beperktere ontwikkeling in het landelijk gebied ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp. Met dit bestemmingsplan wordt daarmee een ontwikkeling mogelijk gemaakt die passend is binnen het provinciaal beleid, middels het beperken van ruimtebeslag.


De provincie heeft per mail van 20 december 2016 laten weten dat de los geprojecteerde woning in het ontwerp-bestemmingsplan nu meer samenhang met de andere woningen vertoont, waardoor het plan vanuit ruimtelijke kwaliteit nog meer verbeterd is. De provincie acht het plan passend binnen de provinciale verordening.

Ook het Hoogheemraadschap heeft op het ontwerp-bestemmingsplan gereageerd. De reactie is in bijlage 7 bij de toelichting toegevoegd. Op 19 januari 2017 heeft tevens telefonisch overleg tussen Rho Adviseurs en het Hoogheemraadschap plaats gevonden over het wateradvies. In paragraaf 4.5 wordt hier uitgebreid op ingegaan. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven akkoord te gaan met hoe in het plan rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige belangen van het Hoogheemraadschap.

Lokale betrokkenheid

In 2012 heeft het toenmalige voorontwerp bestemmingsplan reeds voor inspraak ter inzage gelegen (zie bijlage 10). Er is voor gekozen niet opnieuw inspraak te verlenen op het huidige voorontwerp bestemmingsplan. Dit vanwege de beperkte wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp.

In plaats daarvan is gekozen voor een informatieavond met de directe omgeving. Deze heeft plaatsgevonden op 19 december 2016. Over de verschillende aspecten van het ontwerp is gedurende deze avond informatie verstrekt en de mogelijkheid gegeven tot suggesties. Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen is de bouwdiepte van de bouwstroom aan de zuidzijde van de ontsluitingsweg verkleind, zodat de in de verkavelingsschets aangehouden vrij grote afstand van de nieuwe woningen tot de woonpercelen aan de Doctor de Vriesstraat planologisch wordt vastgelegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 februari 2017 tot 24 maart 2017 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Tijdens deze periode zijn 7 zienswijzen ingediend die door de gemeente zijn samengevat en voorzien van een antwoord in een zienswijzennota. Deze is als bijlage 11 bij de toelichting toegevoegd. Een aantal zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot aanpassingen in de regels, verbeelding en toelichting van het ontwerpbestemmingsplan.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 13 juli 2017 gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostendekking/kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemers. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de kavels worden door de initiatiefnemers gedragen.

De eigenaren van de gronden hebben een exploitatieberekening gemaakt. De hieruit voortvloeiende grondprijzen zijn vergelijkbaar met andere bouwkavels in de omgeving van Benningbroek. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

De gemeentelijke kosten met betrekking tot de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst met de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomsten. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.