direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lange Wijnen 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Laren is een verzoek binnen gekomen om de contouren van het bouwvlak van het perceel aan de Lange Wijnen, kadastraal bekend sectie c – nummer 01930, te wijzigen. In het bestemmingsplan Laren-West (vastgesteld op 26 juni 2013), waarin een bouwvlak voor dit perceel is vastgelegd, is voor dergelijke wijzigingen van het bouwvlak een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 18.7. Het college van de gemeente Laren wenst aan deze ontwikkeling mee te werken.

Onderhavig wijzigingsplan vormt de planologisch-juridische grondslag voor de beoogde ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied ligt aan de noordwestkant van het centrum van Laren, nabij de rijksweg A1. Het plangebied grenst aan de kruising van de weg de Lange Wijnen met de Pruisenbergen. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een groene uitstraling met voornamelijk vrijstaande woningen

Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 - Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West', vastgesteld d.d. 26 juni 2013.

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid die in dit 'moederplan' is opgenomen in artikel 18.7 van de regels. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kan een bouwvlak verplaatst worden binnen de bestemming 'Wonen'. De wijzigingsbevoegdheid bevat bepalingen die bij het wijzigen zelf en in het nieuwe wijzigingsplan in acht dienen te worden genomen.

De gronden binnen onderhavig plangebied kennen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Landschap', tevens ligt er een gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' over het plangebied. Zie afbeelding 1.2 voor de vigerende situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Laren-West'

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Huidige situatie

Onderhavig plangebied bestaat uit een perceel aan de Lange Wijnen, kadastraal bekend sectie c - nummer 01930.

In de huidige situatie is er op het perceel geen bebouwing aanwezig. Het perceel bestaat voornamelijk uit bomen en sluit aan bij de inrichting van het gebied tussen de Hector Treublaan, Lange Wijnen, Pruisenbergen en de Rijksweg West. Zie afbeelding 2.1 en 2.2 voor de huidige situatie.

Nieuwbouw Rosa Spier Huis

Ten noorden van onderhavige ontwikkeling is op dit moment nog een vrijstaande villa gelegen. Op deze locatie wordt ruimte gemaakt voor de nieuwbouw van het Rosa Spier Huis, een verzorgingshuis met een scala aan extra faciliteiten in de vorm van ateliers, muziekstudio’s, werkruimten, ontmoetingsruimten, bibliotheken, een concertzaal en een tentoonstellingsruimte.

De bestaande villa komt te vervallen; wel blijft het groene karakter zo veel mogelijk in stand, waarbij het uitgangspunt blijft dat de zichtbaarheid vanaf de openbare wegen beperkt moet blijven. Daarnaast wordt met de omliggende bebouwing rekening gehouden.

De locatie van onderhavige ontwikkeling wordt gescheiden van de ontwikkeling van het Rosa Spier Huis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0003.png"

Afbeelding 2.1 - Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0004.png"

Afbeelding 2.2 - Ligging plangebied, ten noorden ligt de locatie voor het nieuwe Rosa Spier Huis

2.2 Toekomstige situatie

De eigenaar van het perceel aan de Lange Wijnen is voornemens een woonhuis te bouwen. Dit woonhuis past niet binnen het bouwvlak van het vigerende bestemmingsplan. Afbeelding 2.3 geeft het vigerende bouwvlak weer en afbeelding 2.4 geeft het gewenste nieuwe bouwvlak weer. De vorm van het bouwvlak wijzigt, de grootte blijft nagenoeg gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0005.png"

Afbeelding 2.3 - Bestaand bouwvlak vigerend bestemmingsplan 'Laren-West'

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0006.png"

Afbeelding 2.4 - Toekomstig bouwvlak

2.3 Toetsing aan de wijzigingsregels

Wijzigingsregels

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 18.7 van het bestemmingsplan 'Laren-West', te weten:

Artikel 18.7

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de aanwezige natuurwaarden, het plan te wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwvlakken mogen uitsluitend verplaatst worden binnen de bestemming ‘Wonen’, waarbij bij verplaatsing van het bouwvlak de overige bestemmingen dienen te worden gehandhaafd;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • c. de voorkant van het bouwvlak dient gelijk te lopen met de voorgevellijn van de naastgelegen woningen of ten hoogste 3 meter achter de huidige voorgevellijn te liggen;
  • d. de achterzijde van het bouwvlak mag maximaal gelijk lopen met de achterzijde van de hoofdbebouwing van naastgelegen woningen;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • f. van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt voor panden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-rijksmonument’.

Toetsing

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten. Onderhavige ontwikkeling brengt geen verslechtering ten opzichte van de huidige leefomgevingskwaliteit met zich mee. Voor het overige geldt:

  • a. De verschuiving van onderhavig bouwvlak vindt plaats binnen de bestemming 'Wonen', de omliggende bestemmingen blijven gehandhaafd zoals in de vigerende situatie;
  • b. De oppervlakte van het huidige bouwvlak bedraagt 224 m2, het nieuwe bouwvlak kent een oppervlakte van 223,13 m2 en is daarmee nagenoeg gelijk aan het huidige bouwvlak;
  • c. De voorkant van het nieuwe bouwvlak loopt gelijk aan de voorkant van het vigerende bouwvlak;
  • d. Het perceel wordt ingesloten door twee wegen. Derhalve zijn er geen naastgelegen woningen waar de achterzijde van het bouwvlak gelijk mee kan lopen. Ten opzichte van het vigerende bouwvlak verschuift de achterzijde van het nieuwe bouwvlak met circa 6 meter;
  • e. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt respectievelijk 7 meter en 17 meter, derhalve wordt er voldaan aan de gestelde 3 meter;
  • f. In onderhavige situatie is er geen sprake van een rijksmonument.

Het voornemen voldoet daarmee aan alle wijzigingsbepalingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Laren-West’ te Laren. Op het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid van toepassing. Voorliggend wijzigingsplan maakt, conform de wijzigingsregels, de verplaatsing van het bouwvlak mogelijk.

De beleidsmatige afweging is derhalve gemaakt in het kader van het moederplan. Er is in de tussentijd geen nieuw beleid geformuleerd of geactualiseerd dat van invloed is op deze afweging. Daarom wordt met betrekking tot beleid verwezen naar het moederplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de verplaatsing van het bouwvlak getoetst aan de omgevings- en milieuaspecten.

4.2 Bodem

In het kader van het aspect bodem moet rekening worden gehouden met de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Dit betreft onder meer de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uitgangspunt hierbij is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

Plangebied

Op het perceel is geen sprake van verdachte locaties voor mogelijke bodemverontreiniging (bodemloket.nl). Daarnaast is er geen sprake van een feitelijke functiewijziging. De bestemming 'Wonen' blijft behouden, alleen het bouwvlak verschuift in beperkte mate richting het noorden en krijgt een andere vorm. Derhalve is een bodemonderzoek in het kader van het wijzigingsplan niet direct noodzakelijk. Voor de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen is een bodemonderzoek conform NEN5740 wel noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt gezien bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.

4.3 Geluid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht onder meer om onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Plangebied

Gezien de ligging van het perceel binnen de geluidzone van de Rijksweg A1, is in beginsel akoestisch onderzoek op grond van de Wgh noodzakelijk. Recentelijk is een dergelijk akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuwbouw van het Rosa Spier Huis, waaruit is gebleken dat op die locatie slechts op enkele meetpunten, uitsluitend op de verdiepingen, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.

Gezien het feit dat onderhavig plangebied verder van de Rijksweg A1 is gelegen én de nieuwbouwwoning slechts uit één bouwlaag zal bestaan, mag gevoeglijk worden aangenomen dat de voorkeursgrenswaarde ook voor onderhavig planvoornemen niet wordt overschreden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit staan normen (grenswaarden en plandrempels) voor onder andere de concentraties zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) in de lucht. Daarnaast wordt in de Wet Luchtkwaliteit gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die wel of niet in betekenende mate ((N)IBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. NIBM projecten hoeven niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden.

Plangebied

Onderhavig wijzigingsplan maakt alleen de verplaatsing van het bouwvlak mogelijk. De verplaatsing van een bouwvlak brengt geen extra verkeersgeneratie met zich mee, en draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

De voorgenomen wijziging is dan ook planologisch aanvaardbaar voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige functies zoals 'wonen' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Omgevingstype

De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.

De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Wijze van meten van afstanden

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

Plangebied

De omgeving van onderhavig plangebied kan worden getypeerd als rustig buitengebied, gezien de overheersende woon- en landschappelijke functies.

Ten noorden van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West' een zorginstelling mogelijk gemaakt. Deze locatie is beoogd voor de ontwikkeling van het nieuwe Rosa Spier Huis (RSH). Het plan voorziet in de realisatie van 92 (zorg)appartementen, 20 verpleegkamers voor psychogeriatrische zorg, 25 verpleegkamers voor somatische zorg en een theater met circa 150 zitplaatsen (circa 450 m2 bvo).

Een zorginstelling valt blijkens de VNG publicatie onder verpleeghuizen en kent een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De werkelijke afstand tussen het vigerende bouwvlak en en zorginstelling bedraagt 12 meter. Door de verschuiving van het bouwvlak komt deze afstand te liggen op circa 7 meter.

Er wordt reeds in de bestaande situatie niet voldaan aan de gestelde richtafstand van 30 meter. De verschuiving van het bouwvlak is dermate minimaal dat er geen nadelige gevolgen voor de woon- en leefomgeving worden verwacht als gevolg van de verschuiving van onderhavig bouwvlak.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat, gezien de reeds bestaande situatie, de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden, legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plangebied

Bedrijven

Blijkens de risicokaart komen er in het plangebied en in de omgeving geen bedrijven voor, die vanwege veiligheidsaspecten belemmeringen (kunnen) opleveren voor de verschuiving van het bouwvlak.

Vervoer over de weg

Ten westen van het plangebied loopt de Rijksweg A1. Deze weg is, ter hoogte van Laren, aangewezen als belangrijke transportroute van gevaarlijke stoffen. De weg heeft ter hoogte van onderhavig plangebied volgens het Basisnet weg geen aangewezen veiligheidszone. De realisatie van woningen langs de weg is dan ook toegestaan.

De weg heeft echter wel een Plasbrand Aandacht Gebied (PAG). Dit betekent dat bij de realisering van kwetsbare objecten binnen een afstand van 30 meter vanaf de kant van de wegverharding rekening gehouden moet worden met de gevolgen van een plasbrand. Onderhavig bouwvlak ligt op circa 150 meter, derhalve hoeft hier geen specifieke aandacht aan te worden besteed.

Buisleidingen

Ten noorden van het plangebied loopt een gasleiding type W-533-06 op circa 750 meter. Deze leiding kent geen PR 10-6 contour.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciale Watervisie

De Watervisie 2021 "Buiten de oevers" is vastgesteld op 16 november door de Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland. De watervisie geeft een vervolg aan het provinciale Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

Waterbeheerplan van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021

Het waterbeheerplan van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgesteld op 8 oktober 2015 en vanaf 1 januari 2016 van kracht. In dit plan staan de stappen die door het Waterschap genomen worden om de afspraken van de Europese Kaderrichtlijn Water(KRW) te halen. Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem en streeft op een duurzame en kosteneffectieve wijze naar optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkelingen. Het AGV heeft haar speerpunten onderverdeeld.

  • Waterveiligheid: Een waterrobuuste inrichting van de omgeving. In 2021 is 80% van de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe veiligheidsnormen.
  • Voldoende water: Voor 2021 is er sprake van een robuust watersysteem die de functies van gebieden faciliteren, en wateroverlast en watertekort voorkomen.
  • Schoon water: Al het water in het beheersgebied is geschikt voor de vastgestelde gebruiksfunctie.
  • Waterketen: In 2030 bestaat de term afvalwater in de visie van het waterschap niet meer, water in de waterketen is namelijk een bron voor grondstoffen, energie en water.
  • Op en om het water: In 2030 wil het waterschap in een groot deel van het beheergebied de integrale uitvoerder zijn van alle watertaken.
  • Samenwerking: In het waterbeheerplan is samenwerking een belangrijke rode draad. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, zoekt die samenwerking actief op en gaat de dialoog aan met alle stakeholders.
  • Kennisontwikkeling en innovatie: Het waterschap gaat in de komende jaren innovatieve technieken toepassen bij haar eigen taken.
  • Internationaal: Het waterschap draagt bij aan het bereiken van relevante millennium-doelen van de Verenigde Naties; betere sanitaire voorzieningen, voldoende schoon en veilig drinkwater en een veilig watersysteem.

Plangebied

Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit zand met grondwatertrap VII. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt tussen de 80 en 140 cm onder het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand is meer dan 120 cm onder het maaiveld. (bron: www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

In het vigerende bestemmingsplan is een bouwvlak met een oppervlak van 224 m2 mogelijk gemaakt. Het nieuwe bouwvlak behoud deze grootte. Derhalve wordt er geen toename van het verhard oppervlak mogelijk gemaakt en is geen watercompensatie vereist.

Waterkwaliteit

In onderhavig bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen en rondom het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Afvalwater en riolering

De beoogde ontwikkeling wordt op het bestaande riool aangesloten.

Waterbeschermingsgebied

Het plangebied is aangemerkt als grondwaterbeschermingsgebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie beschermingsniveaus:

  • drinkwaterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied type I, en
  • grondwaterbeschermingsgebied type II.

Het bouwvlak komt geheel te liggen in het 'Grondwaterbeschermingsgebied I'. In dit gebied is het verboden om grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld. Dit verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot tenminste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken.

Ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden binnen onderhavig plangebied geldt een meldingsplicht, conform artikel 5.4.3 van de PMV; voorafgaand aan de werkzaamheden dient een melding gemaakt te worden bij het bevoegd gezag.

Conclusie

Binnen onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals beschreven in het provinciale beleid. Ten aanzien van de voorgenomen graafwerkzaamheden binnen het grondwaterbeschermingsgebied geldt een meldingsplicht als gevolg van de PMV.

4.8 Flora en fauna

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt de landelijke wet: Wet natuurbescherming (Wnb), waarin verwerkt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en in samenspel met de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2017 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden.

Gebiedsbescherming

De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.

PAS

Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.

Soortenbescherming

De Wnb regelt de soortenbescherming in Nederland. De wet is opgezet als een wet die alle schade aan soorten verbiedt, behalve als er dwingende redenen van belang zijn om hiervan af te kunnen wijken. Dan wordt een ontheffing van de verbodsartikelen verleend. Er gelden drie beschermingsregimes. De wet geeft op basis van drie verschillende beschermingsregimes aan welke soorten met een ontheffingsplicht dan wel andere wettelijke instrumenten als ecologische werkprotocollen en goedgekeurde gedragscodes worden beschermd. De wet voorziet in de bevoegd gezag rol van provincies die in haar eigen verordeningen nog soorten zwaarder kan beschermen. Daarnaast bevat de Wnb "de zorgplicht", die stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Plangebied

Ten behoeve van de ontwikkeling van het Rosa Spier Huis is door Adviesbureau Mertens B.V. een flora- en fauna inventarisatie uitgevoerd; onderhavig plangebied is meegenomen in deze inventarisatie (d.d. september 2017, zie Bijlage 1).

Vleermuizen

Voorzomer

In de voorzomer werden twee soorten vleermuizen waargenomen (gewone dwergvleermuis en laatvlieger). Deze soorten zijn foeragerend aangetroffen. Van de laatvlieger werden enkele dieren vastgesteld en gewone dwergvleermuis komt foeragerend in lage dichtheid voor. Er zijn geen kolonies of vliegroutes aangetroffen. In afbeelding 4.1 staan de waarnemingen weergegeven.

Voorherfst

In de voorherfst werden drie soorten vleermuizen waargenomen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger). Deze soorten werden alle drie foeragerend aangetroffen. Er zijn geen balts- of paarplaatsen aangetroffen. In afbeelding 4.1 worden de waarnemingen weergegeven.

Gelet op de aantallen en dichtheid van de foeragerende vleermuizen dient het plangebied aan de Treublaan gezien te worden als geen belangrijk (primair) foerageergebied. Mogelijk komt dit doordat de omgeving vele alternatieven kent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.wpLangeWijnen1-Va01_0008.png"

Afbeelding 4.1 - Foerageerplaatsen van vleermuizen in de voorzomer(links) en voorherfst (rechts)

Overige zoogdieren

Boommarter en eekhoorn zijn niet vastgesteld. Tevens zijn er geen aanwijzingen van het voorkomen van boommarter en eekhoorn zoals sporen.

Broedvogels

In totaal zijn 19 soorten vogels waargenomen met territoria en of nesten. Van deze 19 soorten zijn geen vermeldenswaardige soorten met territoria of nesten (soorten van de Rode lijst, soorten met vaste rust- en verblijfplaatsen, vermeldenswaardige soorten).

Er zijn verder vijf soorten broedvogels vastgesteld waarvan het bevoegd gezag van de Wet natuurbescherming stelt dat inventarisatie gewenst is (boomkruiper, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees en zwarte kraai). Al deze soorten komen algemeen voor in en in de ruime omgeving van Rosa Spierhuis aan de Treublaan te Laren.

Naast de waargenomen vogels met territoria of nesten werden (vermeldenswaardige) groene specht en buizerd en vastgesteld. Deze soorten werden te kort aangetroffen om een territoria of nest te hebben of zijn (net) buiten het inventarisatiegebied aangetroffen.

Amfibieën

Gedurende onderhavig veldonderzoek zijn bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad vastgesteld. Deze soorten zijn nationaal beschermd en niet bedreigd. De kamsalamander is niet vastgesteld.

Reptielen

Gedurende onderhavig is de ringslang niet vastgesteld. Tevens zijn er geen aanwijzingen van het voorkomen van de ringslang.

Conclusie

In verband met het de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het voorkomen van en effecten op vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. In het gebied vliegen en foerageren vleermuizen. Vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn niet vastgesteld. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Tevens zijn boommarter, eekhoorn en ringslang niet aangetroffen een ook zijn er geen sporen vastgesteld van deze soorten. Er zijn daarnaast algemene nationaal beschermde amfibieën en overige zoogdieren aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Noord-Holland.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten.

4.9 Archeologie

Op de archeologische beleidskaart van de BEL-combinatie wordt inzicht gegeven in de verwachtingskansen op archeologische vondsten en de mate van onderzoekplicht.

Plangebied

Het plangebied ligt geheel in een gebied met een hoge archeologische verwachting blijkens het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West'.

Conclusie

Voor dit perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' zoals in het bestemmingsplan 'Laren-West' is opgenomen en vormt niet bij voorbaat belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Systematiek wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan is gericht op het toepassan van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Laren-West' is opgenomen voor de verplaatsing van het bouwvlak.

De regels bij dit wijzigingsplan zijn in verschillende hoofdstukken ingedeeld. Hoofdstuk 1 omvat de inleidende regels. In dit hoofdstuk zijn in artikel 1 alleen die begrippen opgesomd en omschreven die van belang zijn voor dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor het plan, de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Landschap . Omdat alle regels uit het ‘moederplan’ van toepassing zijn, zijn de regels van de geldende regeling uit het moederplan overgenomen, voor zover van toepassing.

Hoofdstuk 3 bestaat uit de Algemene regels en hoofdstuk 4 bevat de Overgangs- en slotregels. Ook voor deze twee hoofdstukken geldt dat de regels uit het vigerende ‘moederplan’ zijn overgenomen.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding is het binnen het plangebied gelegen perceel voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast is middels een dubbelbestemming de zone met archeologische verwachtingswaarde weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, deze bestemming en dubbelbestemming van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 lid 1 van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algmene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bovenstaande is het op grond van het tweede lid van ditzelfde artikel mogelijk om geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzkerd is. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst op de initiatiefnemers verhaald worden.

Het wijzigingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 18 december 2017 gedurende zes weken ter inzage tot en met 28 januari 2018. Gedurende de termijn van terinzagelegging is er de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen.

Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan is 1 (één) zienswijze ingediend. Deze is samengevat en van een beantwoording voorzien in de Nota Zienswijzen, die als Bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.