Plan: | Molenweg 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0417.WPMolenweg-Va01 |
In januari 2012 is door middel van een projectbesluit de bouw van 4 appartementen aan de Molenweg 8 mogelijk gemaakt. In het vigerende bestemmingsplan Laren-West, dat in juni 2013 is vastgesteld, zijn deze gronden conform de verleende vergunning bestemd voor gestapelde woningen. Deze zijn echter nooit gerealiseerd. Er ligt een nieuw verzoek bij de gemeente Laren voor de bouw van één vrijstaande woning op deze locatie. De gemeente Laren wil medewerking verlenen aan deze voorgenomen ontwikkeling door de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 18 lid 7 en artikel 30 lid 1 toe te passen.
De locatie Molenweg 8 ligt circa 250 meter ten zuiden van het centrum van Laren. In figuur 1.1 is de ligging van het projectgebied aangegeven. De directe omgeving wordt gekenmerkt door een groene uistraling met voornamelijk vrijstaande woningen. Op circa 700 meter ten zuidwesten van het perceel ligt de Rijksweg A1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan 'Laren West', vastgesteld op 26 juni 2013. In dat plan hebben de gronden de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'gestapeld' en de bestemming 'Tuin'.
Hoofdstuk 2 gaat in op het bouwplan. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het beleidskader gegeven. In hoofdstuk 4 volgt de milieutechnische onderbouwing alsmede de onderbouwing van overige relevante planologische aspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Huidige situatie
Op de locatie is een voormalig bakkersbedrijf bestaande uit een bedrijfsruimte van circa 275 m² en twee woningen gevestigd geweest. De hoofdwoning is achterop aan de noordzijde van het perceel gebouwd. De bedrijfsruimte ligt direct aan de zuidzijde van deze woning. Tegen deze bedrijfsruimte is aan de voorzijde (oostzijde perceel) de tweede woning gebouwd in één bouwlaag. In figuur 2.1 is een foto van deze situatie opgenomen. Ten tijde van het opstellen van het wijzigingsplan worden de voorbereidingen getroffen voor sloop. De verwachting is dat tijdens de tervisielegging sprake van het ontwerpwijzigingsplan wordt gestart met de sloop.
Figuur 2.1 Bestaande situatie voor sloop
Toekomstige ontwikkelingen
Het nieuwe bouwplan voorziet in een grondgebonden vrijstaande woning van één bouwlaag met een mansardekap, waarbinnen een verdieping en een vliering worden gerealiseerd. Tevens wordt een souterrain gerealiseerd. Het bouwvlak heeft een oppervlak van circa 150 m². De woning komt dichter op de Molenweg te liggen, in lijn met de voorgevels van belendende panden. Achter op het terrein wordt een schuur/garage met een oppervlak van ca 40 m² gerealiseerd. In onderstaande figuur is een situatietekening weergegeven van de beoogde nieuwbouw.
Figuur 2.2 Situatietekening nieuwe bebouwing
Het bouwplan wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West'. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de aanwezige natuurwaarden, het plan te wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:
Toetsing aan de wijzigingsregels
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het beoogde bouwplan past binnen de wijzigingsregels zoals geformuleerd in het bestemmingsplan 'Laren-West'. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan 'Laren-West' overeenkomstig van toepassing.
In deze paragraaf vindt toetsing aan een deel van het beleid van rijk, provincie en gemeente plaats. Vanwege de beperkte omvang van dit wijzigingsplan en het feit dat dit plan onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan Laren-West, is geen volledig overzicht gemaakt van het beleid waaraan wordt getoetst. Voor de volledigheid wordt verwezen naar de toelichting van dit bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat het beleid van Rijk, provincie en gemeente de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan niet in de weg staat.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
In het bestemmingsplan Laren West is de bouw van vier appartementen mogelijk gemaakt. Via dit wijzigingsplan wordt nu de bouw van één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat de ontwikkeling van een dergelijk beperkte omvang niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking.
Hiermee kan gesteld worden dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro.
Voor het overig beleid wordt verwezen naar het bestemmingsplan Laren-West. De uitvoering van dit wijzigingsplan wordt niet in de weg gestaan door het beleid.
Structuurvisie Noord-Holland (2010)
De Provinciale Structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 23 mei 2011 is de 1e herziening vastgesteld. In de Structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen zij zich in de periode tot 2040 stelt. Hoofddoel is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.
In de periode 2010-2030 streeft de provincie ernaar om de ruimte in dorpen als Laren optimaal te benutten en het landschap zo veel mogelijk open te houden. De provincie ontwikkelt een provinciale en regionale monitor om behoeften op de woningmarkt te peilen. Nieuwe ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied zijn pas mogelijk als nut en noodzaak zijn aangetoond en er geen mogelijkheden zijn voor verdichting of transformatie in bestaande bebouwde gebieden. De Structuurvisie is juridisch vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Provinciale Ruimtelijke Verordening (2014)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is op 3 februari 2014 opnieuw vastgesteld als Provinciaal Ruimtelijke Verordening. In de PRV is geen nieuw beleid vastgesteld ten opzichte van de PVRS. In de PRV wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
Voor dit wijzigingsplan zijn de regels ten aanzien van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) van belang. Het bestaand bebouwd gebied bestaat uit de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern. De locatie valt dus binnen het bestaand bebouwd gebied. De voorgenomen wijziging is niet in strijd met deze regels.
Conclusie provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het wijzigingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling binnen het bestaand bebouwd gebied. Het plan is dan ook niet in strijd met het provinciaal beleid zoals geformuleerd in de Structuurvisie en de regels uit de PRV.
Ruimtelijke Structuurvisie 2008-2023 (2008)
In de gemeentelijke structuurvisie wordt aangegeven dat het wenselijk is om voor adequate huisvesting van ouderen te zorgen. De nabijheid van voorzieningen is voor deze doelgroep essentieel. De nadruk voor ouderenwoningen komt daarom te liggen in en rondom het centrum. Omdat binnen Laren niet veel ruimte is voor nieuwbouwplannen zal vooral gebruik gemaakt moeten worden van bestaande gebouwen.
Conclusie gemeentelijk beleid
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in nieuwbouw op een binnenstedelijke locatie. Het gemeentelijk beleid staat de wijziging niet in de weg.
Laren is een gebied met een rijke cultuurhistorie. In het gemeentelijk beleid hebben de cultuurhistorische waarden een belangrijke plaats ingenomen. Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening expliciet aangegeven dat cultuurhistorie een element is dat bij besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen moet worden betrokken. In deze paragraaf wordt daarom de cultuurhistorische waarden ter plaatse aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van de gemeente beschreven. Aangegeven wordt in welke mate de cultuurhistorische waarden worden aangetast.
Onstaansgeschiedenis Laren
De Gooise stuwwal vormt de oostelijke hoge rand van de provincie Noord-Holland. Het is één van de weinig reliëfrijke gebieden in de provincie. De stuwwallen zijn ongeveer 300.000 jaar geleden ontstaan. De zandige ondergrond werd door het schuivende ijs opgestuwd tot een hoge en brede wal (stuwwal), met toppen die 20 tot 30 meter boven het niveau van de Eemvallei uitstaken.
Toen na de ijstijd klimaatsverbetering intrad, ontstond met name aan de westkant van het stuwwallencomplex ten gevolge van het afsmeltende landijs grote reliëfarme vlakten. De oostrand daarentegen wordt gekenmerkt door tamelijk diepe en sterk hellende dalen. Vooral in de periode van omstreeks 12.000 tot 10.000 jaar geleden – de slotperiode van de laatste ijstijd – zijn grote hoeveelheden materiaal door de wind getransporteerd. Over grote oppervlakten werd toen een pakket dekzand afgezet. Dit landschapstype bestaat uit hogere zandgronden met afwisselend bos en heide (mozaïeklandschap), en een gedifferentieerde overgangszone naar de aanliggende veengebieden en het Gooimeer. Het gebied is uitgesproken rijk aan reliëf.
Ligging Laren
Laren bevindt zich op de overgang van de stuwwal naar veenweidegebied. Het dorp wordt omgeven door heide- en bosgebieden. Langs de westzijde van de oude dorpskern loopt de autosnelweg A1 en langs de oostzijde de autosnelweg A27.
Brinkdorp
Laren is en zogenaamd brinkdorp. Een brinkdorp is een cirkelvormig dorp met een centraal plein, de brink. De typerende radiale wegenstructuur van Laren waaiert uit naar de omliggende dorpen Blaricum, Eemnes, Hilversum en Bussum. Langs deze wegen is van binnen naar buiten een duidelijke ordening ontstaan; van brink, boerderijen, engen (akkers) naar heide- en bosgronden. Vanwege de organische groei van het dorp is er sprake van een onregelmatig verkavelingspatroon en bebouwingsstructuur. Er is geen duidelijke grens tussen het dorp en het buitengebied wat resulteert in zachte dorpsranden.
Larense molen
Nabij het plangebied staat de Larense molen, een korenmolen uit 1724. De molen is in de afgelopen eeuw door bebouwing en begroeing ingesloten en heeft daardoor geen landschappelijke functie meer. Door de aanwezige bebouwing is de molen in de vrije windvang beperkt, dit wordt door de nieuwe bebouwing niet verergerd.
Conclusie
De nieuw te bouwen woning wordt ingepast in het bestaande straatbeeld. Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat op het moment van schrijven van deze paragraaf uit bebouwing met beplanting. Er ligt echter een vergunning om de bebouwing te slopen. De verwachting is dat dit tijdens de tervisielegging van het ontwerpwijzigingsplan zal gebeuren. Voor deze paragraaf wordt daarom uitgegaan van de situatie zoals deze naar verwachting is op het moment van vaststellen van dit wijzigingsplan (braakliggend terrein).
Beoogde ontwikkelingen
Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van één woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN en ligt niet nabij een weidevogel(kern)gebied. Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het projectgebied en worden niet beïnvloed door de bouw van één woning in plaats van vier appartementen. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt.
Vogels
In de omgeving van het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de omliggende bebouwing.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis. Door het ontbreken van bomen en bebouwing worden vaste verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten. Het plangebied heeft door de afwezigheid van opgaande beplanting ook geen bijzondere functie als foerageergebied. Het plangebied vormt ook geen structurerend element in een doorgaande groene/blauwe structuur, zodat vaste vliegroutes worden uitgesloten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis |
nee | |
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | - | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | |
bijlage IV HR | - | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | - | nee |
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologiebeleid gemeente Laren
Op 23 maart 2011 heeft de gemeente Laren haar archeologiebeleid vastgesteld. Volgens de Archeologische beleidskaart hebben alle gronden in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 200 m² over een diepte van meer dan 50 cm archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
De archeologische verwachtingswaarde is vertaald met een dubbelbestemming. Mocht er sprake zijn van werkzaamheden groter dan 200 m² en dieper dan 50 cm, dan dient hiervoor te worden aangetoond dat er geen sprake is van aantasting van de archeologische waarden. Hierdoor is de archeologische verwachtingswaarde voldoende beschermd. Overigens heeft dit bestemmingsplan niet het doel dergelijke werkzaamheden mogelijk te maken. Het bouwplan heeft een oppervlak van ca 150 m² voor het hoofdgebouw en 40 m² voor het bijgebouw, waardoor de ondergrens van 200 m² niet gehaald wordt. Het aspect archeologie staat de uitvoering van dit project daarom niet in de weg.
De dubbelbestemming archeologie uit het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West' wordt wel overgenomen zodat er bij grotere grondroerende werkzaamheden afdoende planologische bescherming is van de verwachte archeologische waarden.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 1 vrijstaande woning op een locatie waar voorheen 4 appartementen waren gevestigd. De gronden hebben de bestemming 'Wonen' zodat er dus geen sprake van een functiewijziging. Verder bodemonderzoek is hierdoor niet noodzakelijk. Daarnaast is er door Acorius Advies B.V. in 2011 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er geen verontreinigingen zijn die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem de ontwikkeling niet belemmerd.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Onderzoek
Uit de Risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de directe en nabije omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in en nabij het projectgebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect planologisch relevante leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet belemmerd.
Ontsluiting
De locatie is goed ontsloten voor auto- en fietsverkeer. Het openbaar vervoer is bereikbaar in de vorm van een buslijn 108 tussen Hilversum en Huizen. Opstaphaltes zijn te vinden langs de Hilversumseweg en de Brink.
Verkeersgeneratie
De nieuw te bouwen woning heeft een lagere verkeersgeneratie, dan de vier appartementen die in het bestemmingsplan Laren-West mogelijk zijn gemaakt. Er zal dan ook sprake zijn van een lagere verkeersdruk als gevolg van de ontwikkeling zodat dit aspect verder geen aandacht behoeft.
Parkeren
Aan de hand van parkeerkencijfers of parkeernormen kan worden bepaald of het aantal voorziene parkeerplaatsen binnen het projectgebied toereikend is. De gemeente Laren hanteert eigen vastgestelde parkeernormen voor een minimaal aantal parkeerplaatsen. Voor vrijstaande woningen heeft de gemeente geen vaste parkeernorm. Om die reden wordt worstcase de parkeernorm van een eengezinswoning aangehouden, 1,5 parkeerplaats per eengezinswoning. In deze behoefte wordt voorzien op eigen terrein.
Conclusie
De locatie is goed bereikbaar voor de verschillende vervoerstypen. Er is sprake van een lagere verkeersgeneratie ten opzichte van de functie bedrijf (voorgaande functie) en de planologische mogelijkheid van 4 appartementen. Daarnaast kan parkeren op eigen terrein worden opgelost.
In het projectgebied wordt 1 woning gerealiseerd. Deze nieuwe woning is volgens de Wet geluidhinder een geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het akoestisch effect van de ontwikkeling op de omliggende bebouwing inzichtelijk te worden gemaakt. Omdat de verkeersdruk op de omliggende wegen niet zal toenemen als gevolg van de ontwikkeling, zal de akoestische situatie op de woningen in de omgeving niet veranderen.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. In tabel 4.2 is hiervan een overzicht opgenomen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Tabel 4.2 Geluidszones
aantal rijstroken | zonebreedte | |
binnenstedelijk (binnen de bebouwde kom m.u.v. autowegen en autosnelwegen) | 1 of 2 | 200 meter |
3 of meer | 350 meter | |
buitenstedelijk (buiten de bebouwde kom, autowegen en autosnelwegen) | 1 of 2 | 250 meter |
3 of 4 | 400 meter | |
5 of meer | 600 meter |
Nieuwe situaties ingevolge de Wgh
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor onderhavig plan dat binnenstedelijk is gelegen geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 geldt voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
30 km/h-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager ingevolge de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek is dan ook vanuit de Wgh voor 30 km/h-wegen niet vereist. Op basis van jurisprudentie dient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat langs de 30 km/h-wegen. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de richtwaarde van 48 dB en de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB voor binnenstedelijke situaties als referentiekader gehanteerd. Daarnaast is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.
Akoestisch onderzoek
Het projectgebied is gelegen binnen de geluidszone van de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat. Deze gebiedsontsluitingsweg heeft een binnen stedelijke ligging, twee rijstroken en derhalve een geluidszone van 200 m. Om de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting van niet-gezoneerde wegen te beoordelen, is de geluidsbelasting van de Molenweg berekend.
Rekenmethodiek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012). De geluidsbelasting aan de buitengevels van de beoogde ontwikkeling is berekend voor het prognosejaar 2022.
Invoergegevens
Om een representatief beeld te krijgen van de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van de omliggende wegen, is de geluidsbelasting berekend op een hoogte van 1,5, 4,5 en 7,5 m ten opzichte van het maaiveld. Deze waarneemhoogten zijn gebaseerd op het aantal bouwlagen (3). Bovendien wordt in de SRM I-berekening rekening gehouden met de objectfractie en de verhardingsbreedte. De objectfractie is de weerkaatsing van geluid door nabij gelegen gebouwen. De verhardingsbreedte wordt berekend vanaf de wegas tot de gevel. Beide uitgangspunten zijn van belang voor het berekenen van de geluidsbelasting aan de gevel. De gedetailleerde berekeningen staan weergegeven in bijlage 1.
Verkeersgegevens
Voor de verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan dit onderzoek wordt uitgegaan van de verkeersgegevens (tabel 4.3) in de verkeersparagraaf. In onderstaande tabel zijn de verkeersgegevens omgerekend naar weekdagintensiteiten (factor 0,92). Op basis van wetgeving dient voor milieuonderzoeken uit te worden gegaan van de weekdagsituatie. Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt.
Tabel 4.3 Verkeersgegevens (afgerond op 50-tallen)
weg | Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat | Molenweg | ||
maximumsnelheid (km/h) | 50 | 30 | ||
wegdektype | DAB | klinkers | ||
objectfractie | 0,1 | 0,8 | ||
verkeersintensiteit werkdag 2022 | 9.900 | 2.000 | ||
verkeersintensiteit weekdag 2022 | 9.100 | 1.850 | ||
Voertuigverdeling | WVW (Wijkverzamelweg) | BVW (Buurtverzamelweg) | ||
Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat | ||||
wijkverzamelweg | lichte mvt | middelzware mvt | zware mvt | gemiddeld uurpercentage |
Dag | 93,46 % | 5,08 % | 1,46 % | 6,54 % |
Avond | 93,46 % | 5,08 % | 1,46 % | 3,76 % |
Nacht | 93,46 % | 5,08 % | 1,46 % | 0,81 % |
Molenweg | ||||
buurtverzamelweg | Lichte mvt | Middelzware mvt | Zware mvt | Gemiddeld uurpercentage |
Dag | 94,59 % | 4,76 % | 0,65 % | 6,54 % |
Avond | 94,59 % | 4,76 % | 0,65 % | 3,76 % |
Nacht | 94,59 % | 4,76 % | 0,65 % | 0,81 % |
Resultaten akoestisch onderzoek
Gezoneerde weg
Ten gevolge van het verkeer op de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat bedraagt de maximale geluidsbelasting 42 dB (inclusief correctie ex artikel 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.
Niet-gezoneerde weg
Ten gevolge van het verkeer op de Molenweg bedraagt de maximale geluidsbelasting 55 dB (inclusief correctie ex artikel 110g Wgh).
Een overzicht van de berekende waarde staan weer gegeven in tabel 4.4. De gedetailleerde berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 1.
Tabel 4.4 Resultaten akoestisch onderzoek
wegvak |
afstand maatgevende gevel tot geluidsbron | maximale geluidsbelasting (incl. correctie) | ||
1,5 m | 4,5 m | 7,5 m | ||
Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat | 188,5 m | 39 dB | 41 dB | 42 dB |
Molenweg | 14,5 m | 55 dB | 54 dB | 53 dB |
Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren
Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting ten gevolg van het verkeer op de Molenweg doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidshinder denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer leiden daarom niet tot verdere geluidsreductie. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet wenselijk.
Gesteld kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet, er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Conclusie
Ten gevolg van het verkeer op de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat en de Molenweg is sprake van een aanvaardbare akoestische situatie. De Wet geluidhinder staat de nieuwe ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 1 vrijstaande woning op een locatie waar voorheen 4 appartementen waren geprojecteerd. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Hilversumseweg, (maatgevende weg nabij het projectgebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,8 µg/m³ voor NO2, 22,4 µg/m³ voor PM10 en 14,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van PM10 bedraag 11. Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning op een locatie waar voorheen 4 appartementen waren geprojecteerd. Op de locatie is sprake geweest van bedrijfsbebouwing. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een functie die een belemmering voor omliggende functies zou kunnen vormen. Tevens liggen er in de directe omgeving geen bedrijven of andere functies die onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van het beoogde woning veroorzaken. Hierdoor is er ter plaatse van de beoogde woning sprake van een goed woon- en leefmilieu. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).
In de Keur van AGV uit 2011 van het Hoogheemraadschap zijn de uitgangspunten aangegeven voor het afstemmen van ruimtelijke plannen op het watersysteem. Het Hoogheemraadschap gaat bij de ontwikkeling van nieuwe stedelijke functies uit van 10% open water of zoveel als uit een nadere berekening nodig blijkt. In hooggelegen infiltratiegebieden geldt geen verplichting tot de aanleg van open water als compensatie voor toename van verhard oppervlak. In plaats daarvan dient de initiatiefnemer voldoende tijdelijk bergend oppervlak te creëren en daarnaast voorzieningen waarmee schoon regenwater in de ondergrond kan infiltreren. Verder is op dit moment het Handboek Hemelwater van toepassing.
Huidige situatie
Algemeen
Het projectgebied is gelegen in de kern Laren en bestaat grotendeels uit verharding.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zand. Er is sprake van grondwater trap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de 0,80 m en 1,40 m onder maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het projectgebied bedraagt circa NAP +6,6 m.
Waterkwantiteit
Binnen het projectgebied is geen oppervlaktewater gelegen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Algemene kwaliteit
KRW-waterlichamen
Veiligheid en waterkeringen
Binnen het projectgebied zijn geen waterkeringen gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De toekomstige bebouwing wordt in oppervlakte kleiner dat de bedrijfsbebouwing die altijd in het plangebied aanwezig was. Er vindt dan ook geen toename in verhard oppervlak plaats. Watercompensaties is hierdoor niet aan de orde.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West' is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van deze bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het plan binnen de wijzigingsregels wijzigen door middel van een wijzigingsbesluit. In de volgende paragrafen wordt uiteengezet welke regels op het plangebied van het wijzigingsbesluit van toepassing zijn.
Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Laren-West'. Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Laren-West' op het plangebied van toepassing:
Verbeelding
Dit wijzigingsplan wijzigt het vigerende bestemmingsplan van de bestemming 'Wonen' met aanduiding 'gestapeld' naar een bestemming 'Wonen' met een aanduiding 'vrijstaand'. Daarnaast wordt het bouwvlak gewijzigd, de goot- en bouwhoogte blijven echter gelijk. Aan de voorzijde van de woning ligt de bestemming Tuin. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en uitbouwen met een maximum oppervlak van 5 m².
Regels
Ten aanzien van het wijzigingsplan is een aantal regels opgenomen:
Artikel 1: Begripsbepalingen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen.
Artikel 2: Regels
Uit dit artikel blijkt expliciet dat de regels van het bestemmingsplan 'Laren-West' van toepassing zijn op het wijzigingsplan.
Artikel 3: Titel
Dit artikel bevat de slotbepaling.
De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals aangewezen in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat in principe kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst. Omdat het project in casu volledig door de ontwikkelaar zal worden uitgevoerd, waardoor van gemeentewege nihile kosten hoeven te worden gemaakt, is voor dit project de uitzonderingsgrond (zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro) ten aanzien van het kostenverhaal van toepassing. De gemeente zal om deze reden geen exploitatieplan vaststellen.
Met de ontwikkelaar zal een anterieure overeenkomst worden gesloten omtrent eventuele planschadeclaims.
Het ontwerp wijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd waarbij belanghebbenden een zienswijze op het plan kunnen geven.