direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schoolstraat 13 Huizen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Schoolstraat 13 te Huizen was voorheen het bouwbedrijf Visser en Bunschoten gevestigd. Dit bedrijf heeft deze locatie verlaten en de bebouwing is daardoor leeg komen te staan. Nu ligt er een initiatief dat uitgaat van de nieuwbouw van vier woningen op deze locatie.

Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan 'Dorp' een gemengde bestemming. De locatie is verder voorzien van een wijzigingsbevoegdheid, die het mogelijk maakt de gemengde bestemming te wijzigingen in de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer – Verblijfsgebied' en 'Wonen'.  De beoogde woningbouw is niet mogelijk op basis van de gemengde bestemming, maar kan juridisch-planologisch gezien wel doorgang vinden op basis van de wijzigingsbevoegdheid. Om die reden is voorliggend wijzigingsplan opgesteld, waarin onder andere getoetst wordt aan de wijzigingsregels.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel Schoolstraat 13 in Huizen. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het perceel in groter en kleiner verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0001.png"

figuur 1.1: ligging plangebied in groter en kleiner verband

In de huidige situatie is het perceel bebouwd met bedrijfsbebouwing van het hier voorheen aanwezige bouwbedrijf. Het plangebied maakt onderdeel uit van het historische Oude Dorp en is dan ook relatief centraal gelegen ten opzichte van de rest van Huizen. De directe omgeving valt te typeren als een rustig woongebied waarin ook enkele andere functies voorkomen, zoals bedrijvigheid en maatschappelijke functies.

1.3 Vigerende regeling

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Dorp', onherroepelijk geworden op 12 januari 2013. Figuur 1.2 betreft een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0002.png"

figuur 1.2: uitsnede geldend bestemmingsplan 'Dorp'

Het plangebied is bestemd als 'Gemengd', destijds anticiperend op het vertrek van het bouwbedrijf. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, zoals dienstverlening, kleinschalige bedrijvigheid en wonen. De nu aanwezige bebouwing is voorzien van een strak bouwvlak met een maatvoeringsaanduiding. Detailhandel is expliciet uitgesloten. Verder is het perceel voorzien van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 7'. In de regels is bepaald dat de gemengde bestemming ter plaatse gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer – Verblijfgebied' en 'Wonen'.

Strijdigheid

Hoewel de functie 'wonen' is toegestaan binnen de bestemming Gemengd, past het initiatief deonsdanks niet binnen deze bestemming. Het wonen is namelijk alleen toegestaan op de verdiepingen, en daarnaast past het bouwplan voor de vier woningen niet binnen het opgenomen bouwvlak.

1.4 Doelstelling

Het doel van het voorliggend wijzigingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van woningbouw ter plaatse van het plangebied. Hiervoor zal onder andere getoetst worden aan de wijzgingsregels van het geldende plan (zie hiervoor paragraaf 3.4).

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Beschrijving plangebied. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de huidige situatie en de beoogde functiewijziging en de nieuwe bebouwing;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader en planologische toets. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst, alsmede aan de voorwaarden (de wijzigingsregels) die gelden voor de planwijziging;
  • hoofdstuk 4: Sectorale onderzoeken naar onder andere archeologie, ecologie, water en eventuele milieuhinder;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke consequenties van de wijziging.

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit bedrijfsbebouwing, verharding en een kleine voortuin. Zie figuur 2.1 voor een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0003.png"

figuur 2.1 luchtfoto en aanzicht vanaf de Schoolstraat.

Het hoofdgebouw heeft een goothoogte van circa 3,5 m, de bouwhoogte bedraagt ongeveer 7 m. Op het achtererf staan enkele aan het hoofgebouw ondergeschikte bijgebouwen. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 1.020 m² en de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bedraagt ongeveer 410 m².

In de voortuin en aan de zijden met aangrenzende percelen staat een aantal bomen, waaronder een grote kastanje aan de straatzijde en drie leibomen. De bomen leveren een bijdrage aan het karakter en de sfeer van de omgeving.

2.2 Nieuwe situatie

In de toekomstige situatie wordt alle nu aanwezige bebouwing gesloopt. Op het perceel worden vier nieuwe woningen gebouwd, in de vorm van twee twee-onder-één-kapwoningen. Zie figuur 2.2 voor een impressie van de verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0004.png"

figuur 2.2: stedenbouwkundig plan

De woningen hebben een footprint van 6 bij 12,5 m en bestaan uit één bouwlaag met een kap. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ca. 3,5 m en 9 m. Het dak bestaat uit een zadelkap met een dakhelling van 50 graden. De architectuur van de woningen is te typeren als een traditionele baksteen architectuur. Zie figuur 2.3 voor een voorgevelaanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0005.png"

figuur 2.3: voorgevelaanzicht

Verder wordt op het achtererf bij iedere woning een vrijstaande garage gerealiseerd, welke is afgedekt met een kap en een hoogte van ongeveer 4 m heeft. Op elk perceel wordt één parkeerplaats met oprit aangelegd. Daarnaast blijven de vier huidige langsparkeerplaatsen evenwijdig aan de Schoolstraat gehandhaafd, waardoor er in totaal twee individueel bereikbare parkeerplaatsen per woning ontstaan.

Opvallend aan het stedenbouwkundig plan is dat de voorgevelrooilijnen van de twee twee-onder-één-kapwoningen 1,4 m verspringen ten opzichte van elkaar. Dit is bewust gedaan om aansluiting te creëren bij de omliggende bebouwing van het Oude Dorp. De rooilijnen liggen ongeveer op dezelfde lijn als de huidige rooilijn. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3, bij de passage 'welstandsnota'. Ook qua materiaal- en kleurstelling en architectonische uitwerking wordt aansluiting gezocht met de omgeving.

In de huidige situatie is er een aantal bomen aanwezig op het perceel. Deze blijven, op de kastanje aan de Schoolstraat na, behouden. De kastanje leidt aan een bomenziekte en zal op zijn vroegst gekapt worden wanneer het bouwplan gerealiseerd wordt. Er wordt een nieuwe boom geplant die qua grootte passend is bij de nieuwe woonbestemming.

Bezonning

In een bezonningsonderzoek, zie bijlage 4 en 5, is voor de maatgevende dagen van de 4 seizoenen de bestaande situatie vergeleken met de toekomstige situatie. Daarbij wordt opgemerkt dat er uitsluitend relevante schaduwwerking optreedt bij de aangrenzende woningen Schoolstraat 11 en Schoolstraat 15. Bij Schoolstraat 15 ligt de woonkamer overigens niet aan de gevel die door het nieuwe plan wordt beïnvloed. Hier is geen sprake van beperking van toetreding van het zonlicht. Voor Schoolstraat 11 ligt er wel één woonkamer aan de relevante gevel (westgevel). Uit het bezonningsonderzoek blijkt dat de beperking van het zonlicht hier zeer beperkt is. Uit het bezonningsonderzoek volgt dat voor de Schoolstraat 11 de streefnorm van TNO van 3 bezonningsuren per dag in de woonkamer ruimschoots wordt gehaald. Het aantal bezonningsuren wordt door het plan niet onevenredig aangetast.

2.3 Ruimtelijke consequenties

De hoofdmassa (één bouwlaag met kap) is in overeenstemming met het dorpse karakter van de omgeving, waar de bebouwing hoofdzakelijk bestaat uit één of twee bouwlagen met kap. De goothoogtes (3,5 meter) van de twee woonblokken passen goed bij de goothoogtes van de bebouwing op de aangrenzende percelen (Schoolstraat 15: 3,5 meter en Schoolstraat 11: 3 meter). De iets hogere goothoogte is ook een gevolg van de eisen in het Bouwbesluit 2012 (hoogte verblijfsruimte moet minimaal 2,6 meter zijn). Voor de omliggende woningen, die ouder zijn, golden ten tijde van de bouw andere normen. De dakkapellen worden uitgevoerd als ondergeschikt element. De bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume. Aan alle eisen ten aanzien van 'massa' (Welstandsnota 2012) wordt voldaan.

De huidige bebouwing heeft een aaneengesloten gevel met een lengte van 20,5 meter. In de nieuwe situatie wordt de totale gevellengte tweemaal 12,44 is 24,88 meter. De afzonderlijke gevels zijn echter 12,44 meter. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt in de toekomstige situatie 3,5 meter. De minimale afstand tussen de nieuwe en bestaande woningen bedraagt 10,5 meter. Deze afstanden zijn voldoende om het vrijstaande karakter van de woning te benadrukken. Doordat de rooilijn verspringt, de woningen los van elkaar staan en de afzonderlijke gevellengte korter is, sluit het plan beter aan bij de maat en schaal van de omgeving.

Ook de nokhoogte van 9 meter sluit aan bij de nokhoogten in de omgeving. Deze nokhoogte is in de omgeving niet uitzonderlijk.

In de huidige situatie staat er ongeveer 410 m² bebouwing op het perceel. In het bestemmingsplan is hiervan ongeveer 300 m² toegekend aan het hoofdgebouw en ongeveer 110 m² aan de bijgebouwen (bestaande rechten). In de huidige situatie zijn de bestaande rechten niet geëffectueerd. De toekomstige situatie is vergeleken met de bestaande rechten. De vier woningen hebben een gezamenlijke footprint van 264 m². Daarnaast wordt er nog circa 80 m² aan bijgebouwen opgericht. Dit betekent dat er sprake is van een afname van het aantal m² hoofdbebouwing (12% minder) en het totale aantal m² bebouwing op het perceel (16% minder). Ten aanzien van dit aspect heeft het bouwplan geen negatieve ruimtelijke consequenties.

Figuur 2.3 betreft een impressie van de toekomstige massa's in relatie tot de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0006.png"

figuur 2.3: impressie van de toekomstige bouwmassa's.

Ten slotte kan nog gesteld worden dat een woonfunctie beter passend is in de omgeving dan een bedrijfs- of kantoorfunctie. Met oog op het bovenstaande kan dan ook geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling niet gepaard gaat met negatieve ruimtelijke consequenties.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding en conclusie

In dit hoofdstuk zijn de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat en is het wijzigingsplan getoetst aan dit beleid. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau.

Het wijzigingsplan is getoetst aan de wijzigingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Dorp'. Dit zijn de planologische voorwaarden die verbonden zijn aan de mogelijkheid de bestemming te wijzigen. Het plan past binnen de beleidskaders.

3.2 Nationaal, provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

De ontwikkelingsmogelijkheden die het wijzigingsplan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro, 2012)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Hier onder wordt puntsgewijs getoetst aan de Ladder.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub a Bro (trede 1)

In september 2010 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland 2010-2020' vastgesteld. Om uitvoering te geven aan de woonvisie zijn Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's) ontwikkeld. Dit gebeurde door de regio's in samenspraak met de provincie. De regionale behoefte is aangetoond en regionaal afgestemd in het Regionaal actieprogramma Wonen Gooi- en Vechtstreek 2011-2015 (herijking 22 maart 2012).

De regio zet in op het realiseren van 3.340 woningen in de periode 2010 t/m 2014 en 4.030 woningen in de periode 2015 t/m 2019. Uitgangspunt voor de verdeling per gemeente is de onderstaande tabel.

Tabel 3.1 Woningmarktverkenning (Bron: Regionaal Actieprogramma)

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0007.png"

Te zien is dat er in de periode 2015-2019 450 nieuwe woningen gerealiseerd dienen te worden in Huizen. In tabel 3.2 is een overzicht gegeven van de capaciteit van de beoogde woningbouwplannen binnen de regio, onderverdeeld naar gemeente en onderverdeeld naar status: harde of zachte plannen. De plannen met een harde planstatus zijn het meest concreet qua aantallen en voor deze plannen is de zekerheid op realisatie het grootst.

Tabel 3.2 Plancapaciteit. (Bron: Regionaal Actieprogramma)

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0008.png"

Te zien is dat de harde plancapaciteit (201) in de planperiode tot 2015 achter liep op de behoefte in die periode (460). Voor de planperiode vanaf 2015 wordt geen onderscheid gemaakt in harde en zachte plancapaciteit. Wel kan geconcludeerd worden dat de totale plancapaciteit (121) substantieel lager is dan de behoefte aan nieuwe woningen in die periode (450).

Met oog op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een (substantiële) regionale behoefte, en dat de plancapaciteit achter loopt bij deze behoefte. Het realiseren van vier nieuwe woningen draagt bij aan het kleiner maken van het verschil tussen behoefte en plancapaciteit. De beoogde ontwikkeling is dus in lijn met de eerste trede van de Ladder. Overigens is het initiatief ook opgenomen in de regionale lijst met concrete woningbouwprojecten binnen de provincie als woningbouwontwikkeling met vier grondgebonden woningen.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub b Bro (trede 2)

Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde. Het betreft in dit geval een binnenstedelijke herstructureringslocatie.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub c Bro (trede 3)

In feite hoeft er niet aan deze trede getoetst te worden omdat het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied ligt. Desalniettemin is de locatie redelijk goed multimodaal ontsloten: de bereikbaarheid per auto is goed, de bereikbaarheid per fiets is goed en op 5 minuten loopafstand ligt een bushalte die verbindingen heeft met de regio en het NS-station Naarden-Bussum.

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

Bestaand stedelijk gebied

In de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Verstedelijking dient plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De provincie zet in op verdergaande binnenstedelijke verdichting. Binnenstedelijke woningbouw en verdichting dienen echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in stedelijk gebied. Bij de bouw van nieuwe woningen moet ervoor worden gezorgd dat het bouwproject waar nodig bijdraagt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Bij (her)inrichting van het stedelijk gebied wordt gestreefd naar beperking van negatieve invloeden op het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water.

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt binnenstedelijk. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse (zie paragraaf 4.8). Het wijzigingsplan is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2014)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Provinciale Staten hebben de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van Noord-Holland op 3 februari 2014 vastgesteld.

Voor de beoogde ontwikkeling is het bepaalde in artikel 13 'nieuwe woningbouw' relevant. Hierin is bepaald dat woningbouw toegestaan is binnen het bestaand bebouwd gebied. Verder komt er geen concreet beleid voort uit de verordening.

Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2008

In de woonvisie wordt het gezamenlijke toekomstbeeld voor de regio voor de komende jaren geschetst. De kernambities van de regionale woonvisie zijn:

  • 1. een economische en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;
  • 2. meer beweging en meer keuze op de woning markt in het algemeen, en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, dat wil zeggen jongeren, jonge gezinnen en ouderen die zorg nodig hebben;
  • 3. diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;
  • 4. de Gooi en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.

Er zijn drie strategieën onderscheiden die de regio in gaat zetten om deze ambities te verwezenlijken:

  • 1. focus op mensen met minder kansen op de woningmarkt, vooral jongeren, jonge gezinnen van 30 - 45 jaar, en mensen die wonen met zorg combineren;
  • 2. creëren van een gedifferentieerd woonaanbod door het stimuleren van dynamiek op de woningmarkt, zowel door innovatief bouwen en herstructureren, als door het optimaliseren van de mogelijkheden die de bestaande voorraad biedt;
  • 3. inzet van vernieuwende en creatieve instrumenten en ideeën.

Regionaal actieprogramma Gooi- en Vechtstreek 2011-2015

De Regio heeft het RAP aangegrepen om de eigen, regionale visie te herijken. In het RAP zijn kwantitatieve (verstedelijkings-) afspraken met de provincie gemaakt over de behoefte aan nieuwbouw (zie ladder voor duurzame verstedelijking hierboven).

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Huizen (2011)

De structuurvisie van de gemeente Huizen bepaalt de komende 20 jaar het ruimtelijke beeld van de gemeente Huizen. Het zal richting geven aan toekomstige ontwikkelingen in Huizen en dienen als vertrekpunt voor de afweging bij elke beslissing over concrete ruimtelijke ontwikkelingen.

In de structuurvisie wordt vanuit de volgende stellingen en thema's voorstellen gedaan voor een aantal concrete projecten:

  • in Huizen kan iedereen prettig wonen;
  • Huizen krijgt passende werkgelegenheid;
  • Huizen is de kustplaats van het Gooi;
  • Huizen krijgt een kloppend hart;
  • Huizen heeft een rijk landschap van bos en hei;
  • Huizen verbetert het openbaar vervoer.

Voor dit wijzigingsplan is het thema 'In Huizen kan iedereen prettig wonen' relevant. Daarvoor geeft de structuurvisie de volgende voorstellen voor mogelijke ontwikkelingen:

  • het vergroten van de diversiteit van de woningvoorraad;
  • aanwijzen van kansrijke gebieden voor het positioneren van starters- en seniorenwoningen;
  • transformatie van de woningvoorraad in de lager gelegen delen van Huizen;
  • het opwaarderen van de winkel- en buurtcentra, gecombineerd met woningbouw;
  • het opwaarderen van de uitstraling van de winkel- en buurtcentra.

De huidige woningmarkt zit op slot en er is sprake van een gebrek aan doorstroommogelijkheden. Binnen de gemeente is behoefte aan een meer divers woningaanbod. Om die reden zijn er concrete plannen om in de nabije toekomst een aantal voormalige kantoorpanden te transformeren naar senioren- en starterswoningen. Op deze manier wordt tegemoetgekomen aan de behoefte aan dergelijke woningen binnen de gemeente.

De binnen het plangebied te bouwen koopwoningen worden voor een andere doelgroep gebouwd. De woningen zullen in de markt gezet worden in het middeldure segment. Ten aanzien van dit segment is geen concreet beleid opgenomen in de structuurvisie. Wel is er sprake van een grote vraag naar nieuwe woningen in het algemeen binnen de gemeente en de regio (zie ook paragraaf 3.2).

Welstandsnota

De welstandsnota van 2012 vervangt de welstandsnota van 2009. In deze nota is het welstandsbeleid van de gemeente Huizen vastgelegd. Het nieuwe beleid gaat zoveel mogelijk uit van een terughoudend welstandsbeleid. Hierdoor zijn grote delen van de gemeente vrijwel welstandsvrij geworden. Voor een aantal specifieke, wijkoverstijgende delen van de gemeente blijft het bijzonder welstandstoezicht bestaan, omdat die van belang zijn voor het beeld van de gemeente Huizen. Het gaat dan om het Oude Dorp, de centrumgebieden, de hoofdontsluitingswegen alsook projecten.

Locatie-specifiek welstandsbeleid

Het plangebied ligt in het Oude Dorp. Hier geldt een specifiek welstandsbeleid. Het Oude Dorp bestaat uit zeven gebieden, waarvan er vijf zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Het plangebied valt in het deelgebied 'overig Oude Dorp', wat geen onderdeel uitmaakt van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Dit gebied wordt gekenmerkt door een primaire wegenstructuur met een natuurlijk reliëf waarbij de voornaamste straten min of meer de hoogtelijnen van de voormalige hooggelegen landbouwgronden volgen. Daartussen liggen kronkelige straten die de grote boerderijpercelen ontsluiten. De bebouwing is divers van karakter, grootte en type en bestaat grotendeels uit één bouwlaag met kap. Meer informatie over de karakteristieke waarden van dit deel van het Oude Dorp is te vinden in paragraaf 4.9.2.

Voor dit welstandsgebied geldt het volgende beleid, dat tot doel heeft het bestaande en historische karakter van het Oude Dorp zoveel mogelijk te waarborgen.

Ligging

  • bebouwing inpassen in het dorpse karakter met een halfopen verkaveling;
  • de rooilijnen van de hoofdmassa’s verspringen ten opzichte van elkaar;
  • de hoofdgebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimte, waarbij de historische plaatsing van boerderijen tot gewenste uitzonderingen kan leiden;
  • bijgebouwen staan bij voorkeur uit het zicht en achter de voorgevelrooilijn;

Massa

  • de bouwmassa en opbouw harmoniëren met het dorpse karakter en wisselt van eenvoudig tot gedifferentieerd
  • gebouwen zijn in het algemeen individueel en afwisselend, maar kunnen ook deel uitmaken van een ensemble
  • gebouwen hebben in beginsel een nadrukkelijke kap
  • goothoogtes zijn wisselend ten behoeve van de versterking van de individualiteit
  • de begane grondlaag van het gebouw afstemmen op de geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel
  • uitbreidingen waaronder op- en aanbouwen en dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa
  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig met aandacht voor de gevelindeling en ornamenten
  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen
  • kozijnen, dakgoten, daklijsten, windveren en dergelijke zorgvuldig detailleren
  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume

Materiaal en kleur

  • materialen en kleuren zijn terughoudend en bij voorkeur traditioneel in aansluiting op het beeld van de historische bebouwing
  • gevels uitvoeren in schoon metselwerk of beplanking (incidenteel pleisteren), daken voorzien van matte keramische pannen (incidenteel riet), vensters en deuren uitvoeren in hout met oud-hollandse profielen
  • kleuren harmoniëren met de omliggende bebouwing.

Toetsing

Ligging

De nieuwe woningen worden uitgevoerd als twee-onder-één-kapwoningen waardoor een halfopen verkaveling ontstaat. De rooilijnen van de twee hoofdmassa's zijn onderling iets versprongen. De woningen zijn georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte nabij het plangebied, de Schoolstraat. De bijgebouwen staan uit het zicht op het achtererf. Aan alle welstandseisen met betrekking tot 'ligging' wordt dus voldaan.

Massa

De hoofdmassa bestaat uit één laag met een kap. Dit is in overeenstemming met het dorpse karakter van de omgeving, waar deze bebouwing over het algemeen uit één of twee bouwlagen met kap bestaat. feitelijk vormen de twee hoofdmassa's een klein ensemble. De goothoogtes van de twee hoofdmassa's zijn gelijk, maar zijn wel iets afwijkend ten opzichte van de goothoogtes van de bebouwing op de aangrenzende percelen. De dakkapellen worden uitgevoerd als ondergeschikt element. De bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume. Ook ten aanzien van 'massa' wordt dus aan alle eisen voldaan.

Architectonische uitwerking, materiaal en kleur.

De welstandseisen ten aanzien van deze zaken zijn meegenomen bij de uitwerking van het bouwplan. De woningen krijgen een dorpse uitstraling, zie figuur 3.1 voor een impressie van de voor- en zijgevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0010.jpg"

figuur 3.1: impressie van de voor- en zijgevel.

Conclusie

Het plan is voorgelegd aan de welstandscommissie. Op basis van het advies van de commissie is het bouwplan vervolgens op onderdelen aangepast. Hierna heeft de commissie aangegeven in te kunnen stemmen met het plan.

Klimaatbeleid

De gemeente Huizen voert een actief klimaatbeleid. Om die reden worden ruimtelijke ontwikkelingen beoordeeld op energie-aspecten. Hierbij hanteert de gemeente Huizen een voorkeursvolgorde bij het beoordelen van bouwplannen, die met privaatrechtelijke medewerking van de gemeente worden ontwikkeld. Wat betreft het niveau van de ruimtelijke ordening is de volgorde:

  • 1. het verminderen van de vraag naar energie; hierbij moet worden gedacht aan compact bouwen, zongerichte verkaveling en zongericht bouwen;
  • 2. gebruik van duurzame energiebronnen; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld de benodigde oriëntatie en hellingshoeken van daken in verband met plaatsing van zonnepanelen en zonneboilers;
  • 3. het inzetten van energie-efficiënte technieken; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld de benodigde bodemopslagcapaciteit bij warmte/koudeopslag.

Toetsing

De gemeente toetst de energieprestatie van de te bouwen woningen bij verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Steekproefsgewijs laat de gemeente metingen uitvoeren om te toetsen of de energetische kwaliteit van de op te leveren woningen in overeenstemming is met de gegevens in de vergunningaanvraag. Daarbij worden onder meer metingen gedaan naar de luchtdoorlatendheid en warmteverliezen.

In dit geval heeft het project een noord-zuid oriëntatie. Daarmee zijn er goede mogelijkheden voor toepassing van passieve zonne-energie en plaatsing van zonneboilers en zonnepanelen.

3.4 Toets wijzigingsregels

Het voorliggende wijzigingsplan moet voldoen aan de wijzigingsregels zoals opgenomen in artikel 6, lid 6.6 van het bestemmingsplan 'Dorp'. Om te toetsen of aan deze regels wordt voldaan, zijn (in de onderstaande tabel) in de linkerkolom de wijzigingsregels opgenomen en wordt in de rechterkolom hieraan getoetst.

artikel 6.6   toetsing  
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding
'Wro-zone - wijzigingsgebied 7' (Schoolstraat 13) wijzigen naar de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen', met dien verstande dat:  
De locatie ter plaatse van 'Wro-zone - wijzigingsgebied 7' wordt gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Op de verbeelding is de nieuwe bestemminglegging opgenomen en in de regels van het voorliggende wijzigingsplan wordt naar de artikelen 11 (Tuin) en 15 (Wonen) verwezen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Dorp'.  
a. het aantal woningen ten hoogste 4 bedraagt.   Het aantal nieuwe woningen bedraagt 4.  
b. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen moet aansluiten op de bebouwing in de directe omgeving   De bebouwing in de omgeving bestaat overwegend uit één bouwlaag met kap, maar ook woningen met twee bouwlagen met kap komen voor. Het initiatief gaat uit van één bouwlaag met kap, wat neerkomt op een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 9 m. Dit is in lijn met de goot- en bouwhoogtes in de directe omgeving, die globaal gezien respectievelijk tussen de 3 tot 5 m en 7 tot 10 m liggen.  
c. de dakhelling van de hoofdgebouwen niet minder dan 40 en niet meer dan 55 graden bedraagt. Indien een mansardekap wordt gerealiseerd kan hiervan afgeweken worden   De dakhelling bedraagt 50 graden.  
d. een goede ontsluiting is gewaarborgd   De percelen zijn rechtstreeks ontsloten op de Schoolstraat. De ontsluiting is hierdoor goed te noemen.  
e. ten aanzien van het parkeren voldaan wordt aan de parkeernormen uit artikel 25.2   In artikel is 25.2 is bepaald dat er 1,8 parkeerplaats per woning aangelegd dient te worden indien de maximale bruto-oppervlakte meer dan 80 m2 bedraagt. Het plan bestaat uit 2 twee-onder-een-kapwoningen. Dit betekent dat er 4 x 1,8= 7,2 parkeerplaatsen nodig zijn. Dit cijfer mag volgens de regels afgerond worden naar 7 parkeerplaatsen. Iedere woning heeft een garage met lange oprit. De parkeernorm hiervoor is 1,3. Het aantal parkeerplaatsen komt hiermee op 5. In het openbaar gebied zijn 2 tot 4 langsparkeerplaatsen aanwezig. Deze zijn toebedeeld aan de huidige bestemming. De conclusie is dat het aantal beschikbare parkeerplaatsen toereikend is.  
f. indien er openbare parkeerplaatsen opgeheven worden, deze plaatsen elders gecompenseerd moeten worden   De vier langsparkeerplaatsen aan de Schoolstraat blijven gehandhaafd.  
g. bij herontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de aanwezige bomen op het terrein   De aanwezige bomen op het terrein worden gehandhaafd, behalve de zieke kastanje. Er wordt een nieuwe boom geplant die qua grootte passend is bij de nieuwe woonbestemming.  
h. wijziging uitsluitend is toegestaan indien dit vanuit het oogpunt van milieuhinder niet op belemmeringen stuit   Uit het onderzoek naar de sectorale aspecten is gebleken dat er vanuit het oogpunt van milieuhinder geen bezwaren zijn. Zie ook paragraaf 4.1.  
i. vooraf moet zijn aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie   Bodemonderzoek heeft uitgewezen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.  
h. het belang dat met de wijziging wordt gediend geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.   In paragraaf 4.1 is beschreven dat de omgeving bestaat uit een gemengd gebied met overwegend woonfuncties. Het realiseren van woningen op deze locatie doet geen afbreuk aan de omliggende woonfuncties en is ook niet van invloed op het nabijgelegen wijkcentrum.  

Conclusie

Aan alle wijzigingsregels wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vier woningen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied en de omliggende woningen aangemerkt als 'gebied met functiemening'. In de directe omgeving van het plangebied zijn met name woningen aanwezig. Ten noorden van het plangebied, op circa 14 m afstand is een wijkcentrum aanwezig. Een wijkcentrum is op basis van de SvB Functiemenging aangeduid met categorie B. Dit betreffen activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Aangezien er sprake is van 14 m afstand tussen het plangebied en het wijkcentrum levert dit geen belemmering op. Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op milieusituatie in het plangebied, of die belemmerd kunnen worden in hun bedrijfsvoering. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de beoogde woningen een goed leefmilieu kan worden gegarandeerd. Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Geluidhinder wegverkeer

Beleid en normstelling

Een aantal nieuwe ontwikkelingen in het plangebied is aan te merken als geluidgevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het betreft de mogelijkheid (al dan niet met een wijzigingsbevoegdheid) tot het bouwen van nieuwe woningen.

Onderzoek

Voor de Schoolstraat is sprake van een 30 km/h-weg. Deze wegen kennen geen wettelijke geluidszone op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) hoeft daardoor geen hogere waarde procedure te worden doorlopen. Vanuit de jurisprudentie moet wel inzichtelijk worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat voor nieuwe woningen. Door het ontbreken van een wettelijk kader is hiervoor aangesloten bij de Wgh.

In 2012 is voor alle wegen in Huizen de geluidbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen vastgelegd op een geluidbelastingkaart. De geluidberekeningen zijn uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II (SRM2) van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder. Figuur 4.1 toont een uitsnede uit de kaart. Hieruit volgt dat voor de Schoolstraat 13 de geluidbelasting varieert van rustig (<54 dB) tot levendig (55-59 dB).

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0011.png"

figuur 4.1: geluidsbelastingenkaart

Voor nieuwbouwsituaties moet worden voldaan aan een binnenwaarde van 33 dB (Bouwbesluit 2012). De heersende geluidbelasting (tussen 49 en 54 dB, incl. 5 dB aftrek volgens artikel 110g Wgh) ligt boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar onder de maximale waarde uit de Wgh van 63 dB. Binnen 200 m vanuit het plangebied liggen geen gezoneerde wegen, uitsluitend 30 km/h wegen. Omdat de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde niet het gevolg is van een gezoneerde weg, hoeft er geen besluit hogere waarden genomen te worden. Er moeten wel maatregelen aan de gevel worden genomen om het wettelijk vastgestelde binnenniveau van 33 dB te garanderen.

Voor de beoordeling of hier sprake is c.q. kan zijn van een acceptabel akoestisch woonklimaat zijn de gegevens van de geluidbelastingkaart gebruikt. Voor deze kaart zijn de verkeersintensiteiten uit 2011 gebruikt. In het kader van de bestemmingsplanwijziging moet de geluidbelasting vanwege een weg worden berekend voor het maatgevende jaar 2025 (over 10 jaar). In Huizen zijn de intensiteiten de laatste jaren vrijwel ongewijzigd gebleven en dat wordt ook voor de toekomst verwacht. De (intensiteiten van de) geluidbelastingkaart zijn hierdoor goed bruikbaar voor de beoordeling van het maatgevende jaar 2025. Deze zullen nagenoeg ongewijzigd zijn en niet noemenswaardig van invloed zijn op de geluidbelasting op de gevel.

Omdat de Schoolstraat 13 op het moment van het vaststellen van de geluidbelastingkaart geen geluidgevoelig object was, moet de (exacte) gevelbelasting en de gevelmaatregelen worden vastgesteld in een akoestisch onderzoek. Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet dit akoestisch onderzoek zijn toegevoegd waarmee aangetoond wordt dat aan de vereiste binnenwaarde uit het Bouwbesluit wordt voldaan.

Conclusie

De maximale grenswaarden uit de Wgh worden niet overschreden, zodat er ter plaatse sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Er hoeft geen besluit hogere waarden genomen te worden. De resultaten van het binnenwaardeonderzoek zullen opgenomen worden in de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.3 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Omdat de ontwikkeling uitgaat van een wijziging naar een bodemgevoelige functie (Wonen) is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Hieruit blijkt het volgende. Gedurende het onderzoek zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan lood, PAK en PCB aangetoond. Dergelijke gehalten komen echter veelvuldig voor in Nederland en de regio. De ondergrond en het bodemwater zijn niet verontreinigd bevonden, wat impliceert dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van woningen op het perceel. Nader bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Wel dient in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning nog een afperkend asbestonderzoek en een risicoanalyse bodemkwaliteit door de aanvrager te worden aangeleverd.

4.4 Verkeer

Ontsluiting

Auto

Door de bijzondere combinatie van geografische vorm en de ligging van Huizen kent de gemeente bijna geen doorgaand verkeer. Het autoverkeer in Huizen wordt bepaald door bestemmingsverkeer van en naar Huizen. Huizen kent een verkeerscirculatieplan (VCP) dat in 2013 voor het laatst is geactualiseerd. In dit VCP is tevens de wegencategorisering opgenomen. Binnen de kern van Huizen wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsontsluitingswegen (GOW) met een maximumsnelheid van 50 km/h en erftoegangswegen (ETW) met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Het plangebied is geheel gelegen binnen de 30 km/h-zone. Het plangebied wordt ontsloten door de Schoolstraat. Via deze weg is het hoofdwinkelcentrum binnen korte tijd te bereiken. In noordelijke en westelijke richting is er een verbinding met de ontsluitingswegen Bestevaer en Karel Doormanlaan. Via deze wegen is de rest van de kern makkelijk te bereiken, alsmede Naarden en Bussum en de A1 en A27. De bereikbaarheid is goed te noemen.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan het Prins Bernhardplein, op 5 minuten loopafstand. Deze halte geeft verbindingen met de regio en het NS-station Naarden-Bussum. De ontsluiting via het openbaar vervoer is daarmee goed te noemen.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie is berekend door middel van de CROW-publicatie 317 'Verkeer en parkeren'. Op basis van de locatie, het aantal woningen en het woningtype bedraagt de verkeersgeneratie 30,8 mvt/etmaal op een weekdag. Dit zal geen bedreiging vormen voor de doorstroming op de Schoolstraat en omliggende wegen. Overigens had de vorige functie op dit perceel een verkeersgeneratie van 36,1 mvt/etmaal. Er is dus sprake van een verbetering ten opzichte van de voormalige situatie.

Parkeren

In de toets aan de wijzigingsregels is reeds aandacht besteed aan dit aspect (zie paragraaf 3.4). Hier is aangetoond dat er 7 parkeerplaatsen benodigd zijn, en dat er 7 tot 9 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Er is dus sprake van voldoende parkeergelegenheid.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van vier twee-onder-één-kapwoningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Naarderstraat (maatgevende weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 27,8 µg/m³ voor NO2, 23,4 µg/m³ voor PM10 en 14,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 12,5 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Natuur

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bedrijfsbebouwing, verharding en een kleine voortuin.

Beoogde ontwikkelingen

Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 4 woningen aan de Schoolstraat 13 te Huizen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bedraagt circa 1,2 km en betreft het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op circa 400 m afstand. Op circa 920 m afstand vanaf het plangebied is het dichtstbijzijnde weidevogelgebied gelegen. Zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.WP01DORP2015-VG01_0012.png"

Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode rechthoek) t.o.v. Natura 2000-gebieden en NNN (bron: geo-web provincie Noord-Holland)

De natuurgebieden liggen op enige afstand van het plangebied, daarom worden negatieve effecten als gevolg van areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De beoogde ontwikkeling heeft een beperkte verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Hierdoor is er ter plaatse van Natura 2000-gebieden geen sprake van een toename van de stikstofdepositie. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het plangebied is een ecologische quick scan uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit deze scan volgt dat in het plangebied mogelijk zomer- en paarverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Daarnaast komen mogelijk broedende vogels voor. Het betreft geen broedvogels met vaste nesten.

Om overtreding met de Flora- en faunawet te voorkomen worden er ruim voorafgaand aan de sloop van de bebouwing in de directe omgeving vervangende nestkasten voor vleermuizen opgehangen. Zo worden tijdig alternatieve verblijfplaatsen aangeboden. Bij de nieuwbouw worden daarnaast de nestkasten geïntegreerd. De sloop vindt plaats in de periode dat er geen vleermuizen aanwezig zijn in de bebouwing, in de winter. Ten aanzien van algemeen voorkomende broedende vogels geldt dat de sloop buiten het broedseizoen plaatsvindt. Ook tijdens de bouwfase zal rekening worden gehouden met broedende vogels.

Door het nemen van de genoemde mitigerende maatregelen (sloop in winter en plaatsen nestkasten) staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg. De conclusie uit de quick scan dat nader onderzoek uitgevoerd moet worden is gelet op bovenstaande niet noodzakelijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en met inachtneming van de voorgestelde maatregelen worden ook negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten.

4.8 Waterparagraaf

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van het wijzigingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).

Gemeentelijk Riolerings Plan

In 2011 is het nieuwe Gemeentelijke Riolerings Plan (GRP) vastgesteld. Hierin staat beschreven dat het water- en rioleringssysteem moet worden geoptimaliseerd. Een van de maatregelen hierbij is het verminderen van de hoeveelheid regenwater dat naar de rioolzuiveringsinstallatie (RWZI) wordt afgevoerd. Dit kan bijvoorbeeld door het laten wegzakken (infiltreren) van regenwater in de bodem.

Op pagina 8 tabel 1 staan de beleidsuitgangspunten voor invulling zorgplichten. De zorgplicht hemelwater en rol van de particulier staat hierin omschreven. Bij nieuwbouw en renovatie wordt, waar technisch mogelijk, van de particulier geëist het hemelwater op eigen terrein te verwerken in het geval het perceel direct grenst aan het oppervlaktewater of als er goede mogelijkheden zijn voor infiltratie van hemelwater in de bodem.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Schoolstraat 13 te Huizen en bestaat grotendeels uit bedrijfsbebouwing met daaromheen verharding en een kleine voortuin.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit grof zand. Er is sprake van grondwater trap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,4 m en de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 beneden maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe omgeving van het plangebied is geen waterkering aanwezig. Het plangebied is hierdoor dus niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bodemopbouw van het Oude Dorp is overwegend zandgrond. De projectlocatie is gelegen in een gebied met een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

In de toekomstige situatie wordt de aanwezige bebouwing gesloopt en worden vier nieuwe woningen gebouwd. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van toename in verharding. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Gezien de bodemopbouw en de grondwaterstanden is het technisch mogelijk om het hemelwater te infiltreren in de bodem. Hiervoor dienen in het plan infiltratievoorzieningen te worden gerealiseerd. Deze infiltratievoorzieningen hebben een noodoverloop op het gemeente riool. Het afkoppelen en aansluiten van een hemelwaterafvoer op een infiltratiesysteem past binnen de voorschriften van Bouwbesluit 2012. Het vuilwater en regenwater dient gescheiden te worden aangeleverd. Daarnaast is het wenselijk dat de klinkerverharding van de inritten waterpasserend is. In overleg met de gemeente wordt het vloerpeil bepaald en op welke hoogte en waar de riolering en of de noodoverlaat moet aansluiten op het openbare riool.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van deze wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt).

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn.

In december 2009 heeft de gemeente Huizen de beleidsnota Archeologie Huizen vastgesteld. In de beleidsnota wordt de ontwikkelings- en bewoningsgeschiedenis per gebied beschreven. Vervolgens is voor ieder gebied de archeologische verwachtingswaarde bepaald. Op basis van deze waardebepalingen is het grondgebied van Huizen in één van de zes categorieën 'archeologisch waardevol gebied' ingedeeld. De categorieën kennen elk twee vrijstellingscriteria. Indien beide criteria worden overschreden geldt de plicht tot het laten doen van archeologisch onderzoek. In de andere gevallen geldt vrijstelling van die plicht. In de erfgoedverordening is het archeologisch beleid juridisch vertaald. Bij de vaststelling van de Erfgoedverordening is ook de gemeentelijke archeologische waardenkaart vastgesteld waarop de verschillende archeologische verwachtingswaarden zijn aangegeven.

Onderzoek en conclusie

Uit de gemeentelijke archeologische waardenkaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied een verwachtingswaarde geldt. Bij een planomvang van 2.500 m2 en dieper dan 40 cm is het om die reden verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren. De beoogde ontwikkeling heeft een footprint van ca. 340 m² en blijft hiermee ruimschoots onder de grenswaarden. Om die reden kan afgezien worden van archeologisch onderzoek.

4.9.2 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in het Oude Dorp, dat gekenmerkt wordt door een zekere mate van cultuurhistorische waarden. Deze waarden worden onder andere gevormd door het kenmerkende stratenpatroon en de aanwezige bebouwing. Het te slopen gebouw zelf is echter niet aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Ook gaat de beoogde ontwikkeling niet uit van een wijziging van de verkaveling, en daarmee het kenmerkende stratenpatroon. Er is geen sprake van aantasting van de cultuurhistorische waarden van het plangebied en de directe omgeving.

4.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig binnen of nabij het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling van het wijzigingsgebied zoals deze luidt nadat het wijzigingsplan in werking is getreden. Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van bestemmingsplan 'Dorp' van de gemeente Huizen.

Verbeelding

Voor de woonpercelen zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' opgenomen. De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van de gronden vóór de woning en tot 3 m achter de voorgevel. Daar achter is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De woningen zijn voorzien van een bouwvlak waarin een maatvoeringsaanduiding is opgenomen voor de maximum goot- en bouwhoogte. Deze waarden zijn respectievelijk 3,5 en 9 m.

Regels

Voor wat betreft de regels wordt verwezen naar de regels zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Dorp'. In dit wijzigingsplan zijn daarnaast nieuwe regels opgenomen ten behoeve van de identificatie van en de verwijzing naar het wijzigingsplan (artikel 2 en 6). Artikel 3 is toegekend aan de bestemming 'Tuin' en artikel 4 aan de bestemming 'Wonen'. In beide artikelen wordt een verwijzing gemaakt naar de betreffende bestemmingen in het bestemmingsplan 'Dorp'

Voor de verdere uitleg van de regels wordt verwezen naar hoofdstuk 5, paragraaf 5.2 van het bestemmingsplan 'Dorp'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Voor dit wijzigingsplan is een dergelijk bouwplan aan de orde. Het is daarom in beginsel verplicht om een grondexploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval zijn de gronden in eigendom van de initiatiefnemer. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer opgesteld waarin opgenomen is dat de kosten voor de planologische procedure en de eventuele herinrichting van het openbaar gebied verhaald zullen worden op de initiatiefnemer. Ook is er een planschadeovereenkomst opgesteld. Om die reden is de financiële uitvoerbaarheid voldoende aangetoond en kan afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraakavonden

Voorafgaand aan de formele tervisielegging van het ontwerpwijzigingsplan is een inspraakavond georganiseerd waar direct omwonenden voor zijn uitgenodigd. Deze inspraakavond heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Hieruit is gebleken dat de buurt geen bezwaren heeft tegen de bouw van woningen op deze locatie, maar dat er wel een aantal zaken aan het oorspronkelijke ontwerp gewijzigd moesten worden. De zaken hebben betrekking op bouwhoogte, kapvorm, het bouwen van bijgebouwen in de zijdelingse parkeerplaatsen en parkeren. Naar aanleiding van deze inspraakavond is het ontwerp in positieve zin aangepast. Zo is er nu sprake van een zadeldak in plaats van mansardekap, is er voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein en is de positionering van de woningen aangepast. Op 21 april 2015 is er een tweede inspraakavond georganiseerd, waarin het aangepaste ontwerp gepresenteerd is en er enkele vragen beantwoord zijn. Het verslag van de inspraakavonden is opgenomen in Bijlage 3.

Terinzagelegging ontwerp-wijzigingsplan

Het ontwerp-wijzigingsplan Schoolstraat 13 heeft vanaf 4 september 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 11 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen, bijlage 6.