direct naar inhoud van Artikel 5 Woondoeleinden (uit te werken)
Plan: Bangert en Oosterpolder
Status: goedgekeurd
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.04050000BPBangertOoster-

Artikel 5 Woondoeleinden (uit te werken)

 

Lid 1      Doeleindenomschrijving

De op de plankaart voor 'Woondoeleinden' (uit te werken) (WU) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      woningen;

b      maatschappelijke voorzieningen;

c      detailhandel;

d      verkeer- en verblijfsdoeleinden, inclusief parkeervoorzieningen;

e      waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen en groen;

f       bijbehorende voorzieningen;

 

met dien verstande dat:

g      de gronden met de aanduiding 'semi-permanente voorzieningen' zijn voorlopig bestemd (als bedoeld in artikel 12 WRO) voor tijdelijke maatschappelijke en detailhandelsvoorzieningen, alsmede voor de onder sub d, e en f genoemde doeleinden, voor een termijn van 7 jaar vanaf het onherroepelijk worden van het plan;

 

waarbij mede de volgende bepalingen van toepassing zijn:

 

1      als woning zijn toegestaan eengezins- en meergezinswoningen, met de daarbij behorende erven en tuinen alsmede met praktijk- en kantoorruimte voor het ondergeschikt aan het wonen uitoefenen van een aan huis verbonden beroep.

 

2      Ten aanzien van de inrichting van het woongebied wordt binnen het plan een drietal woonmilieus onderscheiden, waarvan de begrenzing middels de aanduiding 'begrenzing woonmilieus' globaal op de plankaart is aangegeven. In dit verband dient het bepaalde in artikel 3 lid 2 in acht te worden genomen.

 

3      Ten aanzien van de inrichting van het woongebied dient voorts rekening te worden gehouden met de dubbelbestemmingen 'Veiligheidszone aardgastransportleiding' en 'Archeologisch waardevol gebied', alsmede het bepaalde in artikel 19;

 

4      Maatschappelijke voorzieningen en detailhandel zijn alleen toegestaan op de in sub g bedoelde gronden en overeenkomstig het bepaalde in lid 2. Uitzondering hierop vormen basisscholen en kinderdagverblijven, die overal binnen de bestemming mogen worden opgericht.

 

5      Tot verkeer en verblijf behoren erftoegangswegen en verblijfsgebieden, waaronder parkeervoorzieningen. Ten aanzien van de verkeerskundige inrichting, waartoe op de plankaart aanduidingen 'aansluiting erftoegangsweg' zijn aangegeven, dient het bepaalde in artikel 3 lid 3 in acht te worden genomen.

 

6      Tot het water en groen behoren onder andere openbare oppervlaktewateren alsmede buurt- en blokgroen. Ten aanzien van de inrichting van het oppervlaktewater, waartoe op de plankaart de aanduidingen 'waterstructuur Waterland' en 'waterstructuur Hoge Hemen' zijn aangegeven, dient het bepaalde in artikel 3 lid 5 in acht te worden genomen.

 

7      Tot de bijbehorende voorzieningen behoren in ieder geval voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, openbaar vervoer, afvalinzameling, beheer en onderhoud alsmede verkeersvoorzieningen, kunstwerken, speel- en ontmoetingsvoorzieningen.


Lid 2      Beschrijving in hoofdlijnen

Maatschappelijke voorzieningen en detailhandel dienen in principe te worden gesitueerd binnen de bestemming 'Centrumdoeleinden'. Niettemin wordt er met het oog op de gefaseerde realisering van het plan naar gestreefd om de 'wijk in ontwikkeling' in een zo vroeg mogelijk stadium te voorzien van de genoemde elementaire voorzieningen. Hiertoe is op de plankaart een voorlopige bestemming 'semi-permanente voorzieningen' (als bedoeld in artikel 12 WRO) aangewezen, waar deze voorzieningen, vooruitlopend op de verwezenlijking van de bestemming 'Centrumdoeleinden', tijdelijk mogen worden gesitueerd. Na het verstrijken van de termijn van de voorlopige bestemming mogen de als zodanig aangewezen gronden slechts worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde in lid 1, uitgezonderd sub b en sub c, met dien verstande dat basisscholen en kinderdagverblijven wel zijn toegestaan.

 

Lid 3      Uitwerkingsregels

a      Burgemeester en wethouders werken de bestemming 'Woondoeleinden (uit te werken)' uit met inachtneming van de navolgende leden. Daarbij dienen tevens in acht te worden genomen:

1     de plankaart;

2     het bepaalde in paragraaf I en artikel 19;

3     het bepaalde in lid 1 en lid 2;

Tevens is het bepaalde in artikel 3 (Algemene beschrijving in hoofdlijnen) van toepassing.

 

bepalingen ten aanzien van hoofdgebouwen:

b      voor eengezinswoningen geldt dat de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 40% van het bouwperceel mag bedragen;

c      voor meergezinswoningen geldt dat de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 80% van het bouwperceel mag bedragen;

d      de hoogte van eengezinswoningen mag maximaal 11 m bedragen;

e      de hoogte van meergezinswoningen, al dan niet gecombineerd met onderwijsvoorzieningen, mag maximaal 16,5 m bedragen;

f       de hoogte van onderwijsvoorzieningen mag maximaal 11 m bedragen;

g      binnen een afstand van 90 m gerekend vanuit het hart van de rijweg ter plaatse van de bestemming 'Gemengd Lint (uit te werken)' mogen geen meergezinswoningen worden gerealiseerd;

 

bepalingen ten aanzien van bijgebouwen:

h      als bebouwbaar erf moeten worden beschouwd die gedeelten van het bijbehorende erf, welke ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het denkbeeldig verlengde daarvan, zijn gelegen;

i       bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan op het bebouwbaar erf;

j       de goot- en nokhoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 m respectievelijk 6 m bedragen;

 

bepalingen ten aanzien van bijgebouwen bij eengezinswoningen:

k      de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 40% van het bebouwbare erf bedragen, tot een maximale oppervlakte van 30 m²;

l       in afwijking van het bepaalde in sub i is vóór de voorgevel van een hoofdgebouw een erker, balkon of luifel toegestaan, met een diepte van maximaal 1,5 m en met een breedte van maximaal 85% van de voorgevelbreedte;

m    in afwijking van het bepaalde onder sub k mag - indien de oppervlakte van het bebouwbaar erf groter is dan 75 m² - de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 40% van het bebouwbare erf bedragen, tot een maximale oppervlakte van 75 m²;

 

bepalingen t.a.v bijgebouwen bij meergezinswoningen:

n      de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 20% van het bebouwbare erf bedragen;

 


bepalingen ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

o      de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:

1     erfafscheidingen voor de voorgevel (of het denkbeeldig verlengde daarvan), waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2     lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6,5 m mag bedragen;

3     geluidwerende voorzieningen;

 

Lid 4      Bebouwingsbepalingen

a      Op de in lid 1, onder sub g genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:

 

b      de gezamenlijke oppervlakte van de semi-permanente voorzieningen mag maximaal 75% van het bestemmingsvlak bedragen;

c      de hoogte van de semi-permanente voorzieningen mag maximaal 11 m bedragen.

 

Lid 5      Bouwverbod

a      Op gronden als bedoeld in lid 1, met uitzondering van de gronden vallend onder de werking van de voorlopige bestemming als bedoeld in lid 1, sub g, mag niet worden gebouwd dan nadat het plan voor de betreffende gronden is uitgewerkt in de zin van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en alsdan uitsluitend overeenkomstig een vigerend uitwerkingsplan.

b      Op de gronden ter plaatse van de op de plankaart aangegeven 'grens zonebesluit industrieterrein Wgh' is het verboden woningen te bouwen.

c      Van het bouwverbod als bedoeld in sub b kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen indien door middel van de toepassing van dove gevels en de situering van geluidsgevoelige gevels en ruimten, de geluidsbelasting ten gevolge van het industrielawaai op de daarvoor in aanmerking komende geluidsgevoelige gevels en ruimten van en behorende bij de woningen, zich verdraagt met de Wet geluidhinder. De vrijstelling kan niet worden verleend dan nadat een akoestisch onderzoek is verricht en Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven.

 

Lid 6      Anticipatie

In afwijking van het bepaalde in lid 5 mag op deze gronden worden gebouwd, indien:

a      het bouwplan in overeenstemming is met een (voor)ontwerp uitwerkingsplan, dat de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders, en

b      ten aanzien van het bouwplan een overeenkomstige procedure is gevolgd als genoemd in lid 8.

 

Lid 7      Partiële uitwerking

Uitgangspunt bij partiële uitwerking dient te zijn dat de integraliteit van de totale bestemming wordt gewaarborgd.

 

Lid 8      Procedurebepaling

Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde in lid 3 wordt de procedure gevolgd, die is vervat in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 


Lid 9      Vrijstellingsbepalingen

a      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub b respectievelijk sub c, voor een bebouwingspercentage van ten hoogste 70 voor eengezinswoningen en ten hoogste 100 voor meergezinswoningen, tenzij de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen hierdoor onaanvaardbaar worden beperkt.

b      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub h, voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bebouwbaar erf tenzij de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen hierdoor onaanvaardbaar worden beperkt.

c      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub l:

1     voor het bouwen of uitbreiden van een praktijkruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, met een oppervlakte van maximaal 25 m²;

2     voor het uitbreiden van woningen ten behoeve van gehandicapten met een oppervlakte van maximaal 30 m².