Plan: | Bangert en Oosterpolder |
---|---|
Status: | goedgekeurd |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.04050000BPBangertOoster- |
Lid 1 Doeleindenomschrijving
De op de plankaart
voor 'Woondoeleinden' (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen;
b basisscholen en kinderdagverblijven;
c verkeer- en verblijfsdoeleinden, inclusief parkeervoorzieningen;
d waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen en groen;
e bijbehorende voorzieningen;
waarbij mede de
navolgende bepalingen van toepassing zijn:
1 Als woning zijn toegestaan eengezins- en meergezinswoningen, met de daarbij behorende erven en tuinen alsmede met praktijk- en kantoorruimte voor het ondergeschikt aan het wonen uitoefenen van een aan huis verbonden beroep.
2 Ten aanzien van de inrichting van het woongebied wordt binnen het plan een drietal woonmilieus onderscheiden, waarvan de begrenzing middels de aanduiding 'begrenzing woonmilieus' op de plankaart ongeveer is aangegeven. In dit verband dient het bepaalde in artikel 3 lid 2 in acht te worden genomen.
3 Basisscholen en kinderdagverblijven zijn overal binnen de woonbestemming toegestaan indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in verband met de ontwikkeling van de bevolking in de wijk.
4 Tot verkeer en verblijf behoren erftoegangswegen en verblijfsgebieden, waaronder parkeervoorzieningen. Ten aanzien van de verkeerskundige inrichting, waartoe op de plankaart aanduidingen 'aansluiting erftoegangsweg' zijn aangegeven, dient het bepaalde in artikel 3 lid 3 in acht te worden genomen.
5 Tot het water en groen behoren onder andere openbare oppervlaktewateren alsmede buurt- en blokgroen. Ten aanzien van de inrichting van het oppervlaktewater, waartoe op de plankaart de aanduidingen 'waterstructuur Hoge Hemen' en 'waterstructuur Waterland' zijn aangegeven, dient het bepaalde in artikel 3 lid 5 in acht te worden genomen.
6 Tot de bijbehorende voorzieningen behoren in ieder geval voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, openbaar vervoer, afvalinzameling, beheer en onderhoud alsmede verkeersvoorzieningen, kunstwerken, speel- en ontmoetingsvoorzieningen.
Lid 2 Bebouwingsbepalingen
a Op de in lid 1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:
bepalingen
ten aanzien van eengezinswoningen:
b de hoogte van eengezinswoningen mag maximaal 11 m bedragen;
c de oppervlakte van een hoofdgebouw mag:
1 bij een bouwperceel tot 175 m² maximaal 40% van het bouwperceel bedragen;
2 bij een bouwperceel van 175 m² tot 325 m² maximaal 35% van het bouwperceel bedragen, met dien verstande dat ten minste 70 m² is toegestaan;
3 bij een bouwperceel van 325 m² tot 650 m² maximaal 30% van het bouwperceel bedragen, met dien verstande dat ten minste 115 m² is toegestaan;
4 bij een bouwperceel van meer dan 650 m² maximaal 25% van het bouwperceel bedragen, met dien verstande dat ten minste 195 m² is toegestaan met een maximum van 250 m²;
d de woningen dienen te worden voorzien van een kap met ten minste twee hellingen, waarbij de dakhelling voor woningen binnen het woonmilieu Waterland minimaal 40° en maximaal 60° mag bedragen en voor woningen binnen de overige woonmilieus minimaal 20° en maximaal 60°;
bepalingen
ten aanzien van meergezinswoningen:
e de hoogte van meergezinswoningen, al dan niet gecombineerd met onderwijsvoorzieningen, mag maximaal 16,5 m bedragen;
f de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal 80% van het bouwperceel bedragen;
g
binnen een afstand van 90 m gerekend vanuit het hart van de rijweg ter plaatse van de bestemming
'Gemengd Lint (uit te werken)' mogen geen meergezinswoningen worden
gerealiseerd;
h in afwijking van het bepaalde in sub f en g is ter plaatse van de aanduidingen 'markante lintbebouwing' een meergezinswoning wel toegestaan, met dien verstande dat:
1 deze moet zijn voorzien van een kap met minimaal twee hellingen, waarvan de dakhelling minimaal 40° en maximaal 50° mag bedragen;
2 de oppervlakte van een hoofdgebouw maximaal 400 m² mag bedragen;
3 de goot- en nokhoogte maximaal 6 m respectievelijk 13,5 m mag bedragen;
bepalingen
ten aanzien van onderwijsvoorzieningen:
i de hoogte van onderwijsvoorzieningen mag maximaal 11 m bedragen, tenzij het bepaalde in sub e van toepassing is;
j de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal 80% van het bouwperceel bedragen;
bepalingen
ten aanzien van bijgebouwen:
k bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan op het bebouwbaar erf, dat wil zeggen die gedeelten van het bijbehorende erf, welke ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het denkbeeldig verlengde daarvan, zijn gelegen;
l de goothoogte van een aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m en een nokhoogte van maximaal
6 m;
m de goot- en nokhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 3 m respectievelijk 4 m bedragen;
n indien een aan- of uitbouw aan de achtergevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd, mag de diepte van de aan- of uitbouw niet meer dan 3 m bedragen;
o in afwijking van het bepaalde onder sub k mag bij vrijstaande woningen aan één zijgevel een aan- of uitbouw worden gerealiseerd op 1 m achter de voorgevel met een breedte van ten hoogste 4 m, waarbij de afstand tot de zijdelingse erfgrens minimaal 1 m dient te bedragen;
p de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel van een vrijstaande woning mag ten hoogste 4 m bedragen, waarbij tevens geldt dat indien aan twee zijden van het hoofdgebouw een aan- of uitbouw wordt gerealiseerd, aan één zijde de afstand tot de zijdelingse erfgrens minimaal 1 m dient te bedragen;
q de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 40% van het bebouwbare erf bedragen, tot een maximale oppervlakte van 75 m², waarvan de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 30 m² mag bedragen;
r in afwijking van het bepaalde in sub k is vóór de voorgevel van een hoofdgebouw een erker, balkon of luifel toegestaan, met een diepte van maximaal 1,5 m en met een breedte van maximaal 85% van de voorgevelbreedte.
bepalingen
t.a.v bijgebouwen bij meergezinswoningen:
s in afwijking van het bepaalde onder sub q mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij meergezinswoningen maximaal 20% van het bebouwbare erf bedragen;
bepalingen
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
t de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:
1 erfafscheidingen voor de voorgevel (of het denkbeeldig verlengde daarvan), waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;
2 lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6,5 m mag bedragen.
Lid 3 Vrijstellingsbepalingen
a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen:
1 van het bepaalde in lid 2, sub c, voor het verhogen van de genoemde bebouwingspercentages voor hoofdgebouwen van eengezinswoningen met maximaal 10%;
2 van het bepaalde in lid 2, sub f, voor het verhogen van het genoemde bebouwingspercentage voor meergezinswoningen tot maximaal 100%,
tenzij de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen hierdoor onaanvaardbaar worden beperkt.
b Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bebouwbaar erf als bedoeld in lid 2, sub k, tenzij de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen hierdoor onaanvaardbaar worden beperkt.
c Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, sub q:
1 voor het bouwen of uitbreiden van een praktijkruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep met een oppervlakte van maximaal 25 m²;
2 voor het uitbreiden van woningen ten behoeve van gehandicapten met een oppervlakte van maximaal 30 m².