direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Blokker, Zwaag en Nieuwe Steen-Oost
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0405.BPBlokkerZwaageo-OH01

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

  • 1. plan:
    het bestemmingsplanBlokker, Zwaag en Nieuwe Steen-Oost;

  • 2. bestemmingsplan:
    de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0405.BPBlokkerZwaageo-OH01 met bijbehorende regels;

  • 3. aanduiding:
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

  • 4. aanduidingsgrens:
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  • 5. aan-huis-verbonden beroep:
    het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning (met inbegrip van aan- en uitbouwen), waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

  • 6. aanbouw:
    de toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een woonhuis;

  • 7. ambachtelijk bedrijf:
    een bedrijf waar het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet gemechaniseerd, geautomatiseerd of met be-hulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven;

  • 8. archeologisch waardevol gebied:
    een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

  • 9. agrarisch bedrijf:
    een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
  • 10. atelier:
    een complex van ruimten (deels) bedoeld voor het vervaardigen van kunstzinnige producten en voorwerpen, in welke vorm dan ook;

  • 11. bebouwing:
    één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

  • 12. bebouwingspercentage:
    een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

  • 13. bedrijf:
    onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;

  • 14. bedrijfsvloeroppervlakte:
    de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

  • 15. bedrijfswoning:
    een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

  • 16. bestaand:
    • a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
      • bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van dit plan;
    • b. ten aanzien van het overige gebruik:
      • bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

  • 17. bestemmingsgrens:
    de grens van een bestemmingsvlak;

  • 18. bestemmingsvlak:
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  • 19. bijgebouw:
    een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat hoofdgebouw;

  • 20. bouwen:
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

  • 21. bouwgrens:
    de grens van een bouwvlak;

  • 22. bouwlaag:
    een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

  • 23. bouwperceel:
    een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  • 24. bouwperceelgrens:
    een grens van een bouwperceel;

  • 25. bouwvlak:
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

  • 26. bouwwerk:
    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • 27. carport:
    een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven geheel of gedeeltelijk afgesloten c.q. afgedekte, en van ten hoogste twee aaneengebouwde wanden voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een voertuig;

  • 28. consumentverzorgende bedrijfsactiviteit:
    het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis op de begane grond dan wel op de verdieping met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij het moet gaan om een in bijlage 1 genoemde bedrijfsactiviteit dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijfsactiviteit;

  • 29. cultuurgrond:
    grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

  • 30. cultuurhistorische waarden:
    waarden ontstaan door het gebruik (van bepaalde gronden) in de loop van de geschiedenis door de mens;

  • 31. dak:
    iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

  • 32. detailhandel:
    het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  • 33. dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling:
    een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

  • 34. eerste bouwlaag:
    de bouwlaag op de begane grond;

  • 35. erf:
    de oppervlakte van het bouwperceel voorzover 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen, niet meegerekend de oppervlakte van het hoofdgebouw;

  • 36. erker:
    een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

  • 37. frontbreedte:
    de breedte van de voorgevel van een (hoofd)gebouw;

  • 38. galerij:
    omloop of gang aan de buitenzijde van een gebouw;

  • 39. gebouw:
    elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • 40. geluidsbelasting:
    de geluidsbelasting vanwege een weg of een spoorweg;

  • 41. geluidsgevoelige objecten:
    gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

  • 42. geluidszoneringsplichtige inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

  • 43. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
    een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

  • 44. hogere grenswaarde:
    een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

  • 45. hoofdgebouw:
    een gebouw dat, gelet op de bestemming, door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;

  • 46. horecabedrijf:
    een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

  • 47. horecabedrijf categorie 1:
    horecabedrijven die qua uitstraling veelal een sterk gesloten karakter hebben en/of veel overlast kunnen veroorzaken op het woon- en leefklimaat. Hieronder vallen de volgende subcategorieën:

1.1 vermaakcentrum:

een grootschalige inrichting waar men zich bedrijfsmatig richt op het geven van ontspanning en vermaak, waaronder voorstellingen en gelegenheid tot dansen, al dan niet met live-muziek, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende- en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse al of niet gepaard gaand met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse;

1.2 jongerencentrum:

een inrichting met een sociaal-cultureel doel specifiek ten behoeve van jongeren, waarin naast sociaal-culturele activiteiten, al dan niet bedrijfsmatig, alcoholhoudende- en/of alcoholvrije dranken en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

1.3 loketverkoop / automatiek:

een inrichting waar de verkoop van etenswaren en/of alcoholvrije dranken, plaatsvindt door een loket aan de straat, dan wel plaatsvindt - al dan niet door middel van automaten - in de inrichting, maar waarbij de inrichting in open verbinding staat met de straat en waar-bij de zitgelegenheid in de inrichting minder bedraagt dan 40% van het bedrijfsvloeroppervlak;

  • 48. horecabedrijf categorie 2:
    horecabedrijven waarbij gelegenheid wordt geboden tot eten en/of drinken, met uitzondering van nachtcafé's. Hieronder vallen de volgende subcategorieën:

2.1 café / café-restaurant:

een inrichting waarbij de horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse, al of niet gepaard gaand met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse of elders dan ter plaatse;

2.2 restaurant:

een inrichting waarbij horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken alleen in combinatie met voedsel worden verstrekt, tenzij de drankverstrekking plaatsvindt op het bij de inrichting behorende terras;

2.3 daghoreca:

een inrichting, ter ondersteuning van de functie van bedrijventerreinen, winkelgebieden, het struingebied en/of het havenfront, niet zijnde een café/café-restaurant, waarbij de horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse al of niet gepaard gaande met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse of elders dan ter plaatse, waarbij de exploitatie ligt tussen 06.00 en 22.00 uur en waarbij de inrichting minimaal vier dagen per week uiterlijk vanaf 11.00 uur 's ochtends geëxploiteerd wordt;

  • 49. horecabedrijf categorie 3 (ondersteunende horeca):
    een inrichting waarbij de horeca-activiteit (bestaand uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse, al of niet gepaard gaande met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden) niet het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en altijd ondergeschikt is aan een andere hoofdactiviteit, een georganiseerde activiteit of statutaire doelstelling;

  • 50. horecavloeroppervlakte:
    de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.;

  • 51. hotel / pension:
    een inrichting waarbij de horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van logies al dan niet in combinatie met een horecafunctie uit subcategorie 2.1 of 2.2;

  • 52. insteek van een waterloop;
    bovenkant van het talud;

  • 53. jongerenontmoetingsplaats:
    een formele hangplek voor jongeren;

  • 54. kampeermiddel:
    een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • 55. kantine:
    een ruimte waar de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige etenswaren en dranken;

  • 56. kantoor:
    een gebouw of een gedeelte daarvan, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch of naar aard gelijk te stellen gebied;

  • 57. kap:
    een dakconstructie bestaande uit één of meer hellingen;

  • 58. kas:
    een gebouw, niet zijnde een tunnelkas dan wel een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;

  • 59. landschappelijke waarden:
    de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;

  • 60. logiesverstrekking:
    een bedrijfsactiviteit waarbij de bedrijfsuitoefening uitsluitend is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies;

  • 61. maatschappelijke voorzieningen:
    educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

  • 62. manage-activiteiten:
    bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

  • 63. natuurlijke waarden:
    de abiotische en biotische waarden van een gebied;

  • 64. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
    een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;

  • 65. ondergronds:
    beneden peil;

  • 66. overkapping:
    elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

  • 67. peil:
    • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    • c. voor een aan- of uitbouw bij een hoofdgebouw:
      • de bovenkant van de afgewerkte vloer van het hoofdgebouw;
    • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;

  • 68. perifere detailhandel:
    detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

  • 69. productiegebonden detailhandel:
    detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

  • 70. rijstrook:
    een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;

  • 71. risicogevoelig bouwwerk cq. object:
    een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

  • 72. risicovolle inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  • 73. seksinrichting:
    de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
    Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • 74. snack-kiosk:
    een gebouw van een lichte constructie ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1.3 met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende een groot deel van de dag en de avond, waarbij de verkoop zich aan het loket voltrekt;

  • 75. supermarkt:
    een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

  • 76. totale frontbreedte:
    de totale frontbreedte van de met elkaar verbonden of in de directe nabijheid van elkaar gelegen gebouwen op een bouwperceel;

  • 77. uitbouw:
    de vergroting van een bestaande ruimte van een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

  • 78. verkoopvloeroppervlakte:
    de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

  • 79. verticale diepte van een gebouw:
    de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

  • 80. voorgevel:
    de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

  • 81. voorkeursgrenswaarde:
    de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

  • 82. vuurwerkbedrijf:
    een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

  • 83. winkel:
    een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

  • 84. woning:
    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

  • 85. woongebouw:
    een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

  • 86. woonhuis:
    een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.