Plan: | Utrechtseweg, perceel naast 63-65 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0402.15bp04prcnst63en65-va01 |
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.
Ten zuiden van het perceel Utrechtseweg 63-65 te Hilversum ligt het kadastrale perceel sectie D nummer 4316. Deze gronden behoorden voorheen tot het perceel Utrechtseweg 63-65 als tuin/erf bij het landhuis op dat perceel. Het perceel is echter afgesplitst om hier de bouw van een vrijstaande woning mogelijk te maken. De gemeente Hilversum is bereid om medewerking te verlenen aan de bouw van de woning, mits het bijgebouw achter het monumentale landhuis Utrechtseweg 63-65 wordt gesloopt en de daaronder gelegen overblijvende kelder op een nette wijze wordt afgewerkt om deze aan het zicht te onttrekken vanaf het maaiveld. Dit om het aanzicht op het monument te verbeteren. De sloop van het bijgebouw en de afwerking van de kelder zijn inmiddels gereed en door de gemeente geaccordeerd.
De bouw van de vrijstaande woning past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het bouwplan planologisch-juridisch mogelijk te maken is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan dient hiertoe.
Het doel van het bestemmingsplan is om een planologische regeling tot stand te brengen die voorwaarden schept waarbinnen de bouw van de woning in het plangebied plaats kan vinden. Het bestemmingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor de bewoners en gebruikers van het plangebied alsmede voor de omgeving.
Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter, dat wil zeggen dat in het bestemmingsplan de planologische en juridische kaders worden vastgelegd waarbinnen de bouw van de woning in het plangebied mogelijk is.
Het bestemmingsplan 'Utrechtseweg, perceel naast 63-65' regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden in het plangebied.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmings-plannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3 - 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de huidige en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie, regio/ waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 komen een aantal relevante omgevings- c.q. milieuaspecten aan de orde, ook wel de randvoorwaarden voor het plan genoemd. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de bestemmingsregeling, de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en handhaving. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.
Het plangebied omvat de gronden die gesitueerd zijn tussen de percelen Utrechtseweg 63-65 en 69 te Hilversum. Dit betreft het kadastrale perceel gemeente Hilversum, sectie D, nummer 4316. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op dit kadastrale perceel.
Het plangebied is gelegen in het zuiden van Hilversum, aan de oostzijde van de Utrechtseweg, ten zuiden van de Diependaalselaan. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door het woonperceel Utrechtseweg 63-65 en aan de zuidzijde door de woonpercelen Utrechtseweg 69 en 69a. De begrenzing aan de westzijde wordt gevormd door de Utrechtseweg. Aan de oostzijde bepaalt het bos- en heidegebied dat gelegen is tussen de spoorlijn Hilversum-Utrecht en de percelen langs de Utrechtseweg de begrenzing.
De ligging en begrenzing van het plangebied zijn in bijgaande figuren weergegeven.
Figuur 1: Ligging plangebied op topografische kaart (bron: PDOK)
Figuur 2: Ligging en globale begrenzing plangebied op de luchtfoto (bron: PDOK)
Figuur 3: Ligging en begrenzing plangebied op de kadastrale kaart (bron: PDOK)
Het plangebied valt in het vigerende bestemmingsplan 'Utrechtseweg'. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Hilversum op 15 mei 2013. Na een tussenuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 5 februari 2014 heeft de gemeenteraad het plan op 4 juni 2014 in gewijzigde vorm opnieuw vastgesteld. Bij uitspraak van de ABRS van 3 december 2014 is het plan onherroepelijk geworden.
De gronden in het plangebied hebben in het bestemmingsplan 'Utrechtseweg' de bestemming 'Kantoor' met de aanduiding 'wonen'. In de bijgaande figuur is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van dit bestemmingsplan waarop het plangebied is aangegeven.
Figuur 4: Overzicht vigerend bestemmingsplan 'Utrechtseweg', met het plangebied rood omlijnd
(bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Kantoor' en de aanduiding 'wonen' zijn bestemd voor kantoren, een onderneming in de creatieve industrie en wonen met de daarbij behorende voorzieningen. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd dat op de verbeelding is aangegeven. Ter plaatse van het plangebied is een bouwvlak aanwezig, dat één geheel vormt met het bouwvlak op het perceel Utrechtseweg 63-65. Het bouwvlak mag maximaal voor 37% worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 8 en 14 meter. Op grond van deze bestemming kan er in het plangebied al een woning worden gebouwd. De gronden zijn immers mede bestemd voor wonen, de beoogde woning wordt binnen het bouwvlak gesitueerd en de gewenste goot- en bouwhoogte zijn lager (7 respectievelijk 11 meter) dan de hoogten die maximaal zijn toegestaan. Echter, in de huidige situatie is het maximale bebouwingspercen-tage van het bouwvlak van 37% reeds volledig benut. Dit is het gevolg van het gegeven dat volgens het bestemmingsplan ondergrondse bebouwing ook moet worden meegeteld voor de bepaling van het bebouwingspercentage, waardoor de kelder onder het gesloopte bijgebouw, die behouden blijft, ook moet worden meegerekend. Derhalve zou eerst de kelder moeten worden afgebroken, voordat de nieuwe woning gerealiseerd kan worden. De gemeente heeft echter aangegeven dat er een woning op het perceel kan worden gebouwd indien het bijgebouw achter het monumentale landhuis Utrechtseweg 63-65 gesloopt is en de daaronder gelegen kelder op een nette wijze is afgewerkt om deze aan het zicht te onttrekken vanaf het maaiveld. Het voorgaande betekent dat de bouw van de nieuwe woning niet binnen het geldende bestemmingsplan past en het bestemminsplan dient te worden herzien om de bouw van de woning mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan dient hiertoe.
Verder hebben de gronden in het plangebied in het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog en middelhoog', 'Waarde - Cultuurhistorie - Villapark', 'Waarde - Geomorfologie' en 'Waarde - Natuur en landschap'. Deze dubbelbestemmingen bieden bescherming aan respectievelijk archeologische waarden, de ruimtelijke karakteristieken van het villapark (zoals goot- en bouwhoogten), aardkundige waarden en landschappelijke waarden.
Naast het bestemmingsplan 'Utrechtseweg' gelden er in het plangebied nog twee bestemmingsplannen: het bestemmingsplan 'Regeling meervoudige bewoning' (vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2016) en het bestemmingsplan 'Veegbestemmingsplan 2016' (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2016). Met het eerstgenoemde plan is de regeling voor meervoudige bewoning van panden in het bestemmingsplan Utrechtseweg aangepast (er is een verbod opgenomen waarvan alleen onder voorwaarden kan worden afgeweken) en met het tweede bestemmingsplan zijn een aantal omissies in het bestemmingsplan Utrechtseweg hersteld alsmede de parkeerregeling gewijzigd.
In dit hoofdstuk komt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied aan de orde. Eerst wordt ingegaan op de huidige karakteristiek van de omgeving en het plangebied. Daarna wordt de beoogde toekomstige situatie van het plangebied besproken.
Het gebied rond de Utrechtseweg, waarvan het plangebied deel uitmaakt, bestond alvorens het bebouwd werd overwegend uit heide en bos. Vlakbij de kern van Hilversum, tussen de Soestdijkerstraatweg en de Utrechtseweg, lag bouwland in de vorm van engen. De pré-stedelijke infrastructuur bestond uit niet meer dan enkele heidepaadjes en de doorgaande wegen richting Soestdijk en Utrecht: de Utrechtseweg en Soestdijkerstraatweg. Aangezien het bestraten van deze wegen particuliere initiatieven waren (rond 1830), werden langs de wegen tolhuizen geplaatst. Met uitzondering van deze tolhuizen was er in de pré-stedelijke situatie in dit gebied nauwelijks bebouwing aanwezig.
Aan het einde van de 19e eeuw begon de uitbreiding van Hilversum met de bouw van enkele villa's langs de Utrechtseweg en Soestdijkerstraatweg. Deze lintbebouwing was grotendeels het gevolg van de komst van bemiddelde forensen naar Hilversum na de opening van de spoorlijn in 1874.
In 1914 werd in het zuiden, ten westen van de Utrechtseweg, villapark 't Hoogt van 't Kruis aangelegd. Dit villapark kwam te liggen op een heuvelachting terrein. Het Bosplein vervult binnen het park een centrale functie. Op dit plein komen, in een enigszins radiaal patroon, vijf wegen tezamen, met de Bremlaan leidend naar het plein 't Hoogt met karakteristieke vorm en omzoming van bebouwing (zichtlijn).
Voor 1940 was in grote lijnen de bebouwing van het gebied voltooid. In twee gebieden nabij de Utrechtseweg heeft daarna nog een grote ontwikkeling plaatsgevonden; namelijk de realisatie van Park Diependaal (het gebied rondom het Acaciapark). Eind vorige eeuw heeft op die locatie de ontwikkeling van met name woningen plaatsgevonden, zowel grondgebonden woningen als appartementen. Naast deze grote ontwikkeling hebben er ook diverse kleinere ontwikkelingen plaatsgevonden, zoals sloop en herbouw en renovatie van woningen.
De gronden van het plangebied behoorden oorspronkelijk als tuin/erf tot het perceel Utrechtseweg 63-65, waarop in 1911 in opdracht van J.W. Kaiser een landhuis is gebouwd naar een ontwerp van Amsterdamse architect H.W. Leliman. Dit karakteristieke en monumentale landhuis 't Zuidereind' is gebouwd in een voor de bouwtijd kenmerkende, historiserende eclectische overgangsstijl en maakt deel uit van de reeks van villa's en landhuizen aan de Utrechtseweg. Aanvankelijk was het landhuis in gebruik als woning, later is het jarenlang gebruikt als kantoor. Nadat het gebruik als kantoor beëindigd was, is het pand in 2018/2019 verbouwd/gerenoveerd tot woning en weer als zodanig in gebruik genomen. Hierbij is onder meer het bijgebouw dat achter het landhuis aanwezig was gesloopt en de daaronder gelegen overblijvende kelder op een nette wijze afgewerkt, om deze vanaf het maaiveld aan het zicht te onttrekken. Ten tijde dat het landhuis in gebruik was als kantoor, waren de gronden in het plangebied voor een groot deel in gebruik als parkeerterrein.
Figuur 5: Landhuis 't Zuidereind op het perceel Utrechtseweg 63-65 (bron: www.tgooi.info)
Het plangebied is gelegen aan de Utrechtseweg. Dit is een historische oude invalsweg van Hilversum, met aan weerszijden villa's op bospercelen. De Utrechtseweg is structurerend op het stedelijk niveau van Hilversum. De breedte, de lengte en de continue omzoming met villa's op ruime percelen vanaf het buitengebied bij Hollandsche Rading tot nagenoeg het centrum van Hilversum maken de weg een stedelijk element van bijzondere betekenis.
De omgeving van de Utrechtseweg is een parkachtig gebied met individuele, gedifferentieerde villa's en middenstandswoningen. De bebouwing aan en in de omgeving van de Utrechtseweg en de Larixlaan kenmerkt zich als een villapark. Dit villapark herbergt voornamelijk vrijstaande villa's en buiten-woonhuizen in een heuvelachtig bos met gebogen wegen en enkele zichtassen. De plaatsing van de gebouwen op de kavel is door het heuvelachtige terrein wisselend, daarbij is de oriëntatie van de gebouwen op de weg. De gebouwen staan op ruime groene kavels en gaan deels schuil achter het groen. De afzonderlijke gebouwen zijn zeer afwisselend in architectuur en uitstraling. Er komen zowel woningen van één als twee bouwlagen met kap voor. De gevels variëren van terughoudend tot representatief. De architectonische uitwerking is in het algemeen zeer verzorgd met ontwerpaandacht voor details. Het samenspel tussen de gedifferentieerde en gedetailleerde bebouwing, openbare ruimte en groen geeft het gebied een bijzondere waarde. Diverse panden zijn cultuurhistorisch waardevol, zoals het ten noorden van het plangebied gelegen landhuis 't Zuidereind' en de ten zuiden gelegen villa die ontworpen is door W.M. Dudok.
In het plangebied is thans geen bebouwing aanwezig. Zoals gezegd is een deel van het plangebied in het verleden gebruikt als parkeerterrein ten behoeve van de kantoorfunctie die het landhuis op Utrechtseweg 63-65 had. Dit betreft het voorste deel van het perceel, direct langs de Utrechtseweg. De grind- c.q. puingranulaatverharding van het voormalige parkeerterrein is in het plangebied nog aanwezig. Daarnaast is in het plangebied beplanting aanwezig in de vorm van diverse hoog opgaande bomen, bosschages en een haag met daarin een laag hek langs de Utrechtseweg. Dit groen maakte deel uit van het erf/tuin van het landhuis Utrechtseweg 63-65 waar het perceel oorspronkelijk bij hoorde.
Figuur 6: Bestaande situatie plangebied bezien vanaf de Utrechtseweg
In de directe omgeving van het plangebied overheerst de woonfunctie. In de loop der jaren zijn in het villapark veel kantoorvilla's (weer) in gebruik genomen als woning. Op de aangrenzende percelen ten noorden en zuiden van het plangebied zijn vrijstaande woningen gesitueerd. Dit geldt ook voor de percelen ten westen van het plangebied aan de overzijde van de Utrechtseweg. Aan de oostzijde van het plangebied ligt het Laapersveld, een bos- en heidegebied.
Het gebied langs de Utrechtseweg heeft een het karakter van een bosrijk villagebied. Het beeld is zeer groen. Bos, laanbomen langs de Utrechtseweg en ruime groene tuinen bepalen het beeld.
In het plangebied en directe omgeving zijn geen waterlopen of waterpartijen aanwezig.
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Utrechtseweg. Omdat het perceel oorspronkelijk bij Utrechtseweg 63-65 hoorde, is thans nog geen eigen in- en uitrit aanwezig. De Utrechtseweg is een belangrijke stroomweg die Hilversum in zuidelijke richting verbindt met het buitengebied en Hollandsche Rading. In noordelijke richting heeft de weg een ontsluitingsfunctie voor aangrenzende woongebieden richting het centrum van Hilversum. De Utrechtseweg kent een intensief gebruik van zowel gemotoriseerd verkeer alsmede fietsers. Aan beide zijden van de weg ligt een fietspad. De weg wordt eveneens gebruikt ten behoeve van het openbaar vervoer. De busverbinding Zeist - Hilversum station (buslijn 58) rijdt over deze weg. Ter hoogte van het plangebied bevindt zich een bushalte.
In het plangebied zal één vrijstaande woning worden gerealiseerd op een kavel met een oppervlakte van ca. 1400 m². Er is nog geen architectonisch ontwerp voor de woning bekend. Voor het bouwplan zijn wel een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd. Deze zijn richtinggevend voor de uitwerking van het bouwplan en vormen dan ook de basis voor het bestemmingsplan. Na vaststelling van het bestemmingsplan zal er een architectonische uitwerking voor het bouwplan worden gemaakt.
Op grond van de geldende bestemming 'Kantoor' kan er in het plangebied al een woning worden gebouwd. De gronden zijn immers mede bestemd voor wonen, de beoogde woning wordt binnen het bouwvlak gesitueerd en de gewenste goot- en bouwhoogte zijn lager (7 respectievelijk 11 meter) dan de hoogten die maximaal zijn toegestaan. Echter, in de huidige situatie is het maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak van 37% reeds volledig benut. Dit is het gevolg van het gegeven dat volgens het bestemmingsplan ondergrondse bebouwing ook moet worden meegeteld voor de bepaling van het bebouwingspercentage, waardoor de kelder onder het gesloopte bijgebouw, die behouden blijft, ook moet worden meegerekend. Derhalve zou eerst de kelder moeten worden afgebroken, voordat de nieuwe woning gerealiseerd kan worden. Het College van burgemeester en wethouders heeft echter aangegeven dat er een woning op het perceel kan worden gebouwd indien het bijgebouw achter het monumentale landhuis Utrechtseweg 63-65 gesloopt is en de daaronder gelegen kelder op een nette wijze is afgewerkt om deze aan het zicht te onttrekken vanaf het maaiveld. Het voorgaande betekent dat de bouw van de nieuwe woning niet binnen het geldende bestemmingsplan past en het bestemmingsplan dient te worden herzien om de bouw van de woning mogelijk te maken. Het onderhavige bestemmingsplan is daarvoor in procedure gebracht.
De afstand tussen de bestaande woningen Utrechtseweg 63-65 en 69 is dermate groot, dat de realisatie van een vrijstaande woning in het plangebied vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is. De afstand van de nieuwe woning tot de bestaande woningen op de percelen Utrechtseweg 63-65 en 69 bedraagt meer dan 10 meter. Dit is een voldoende ruime afstand die passend is bij de bestaande bebouwingsstructuur langs de Utrechtseweg. De ruimte tussen de woningen langs de Utrechtseweg varieert sterk, globaal gezien tussen de 10 en 35 meter. In zuidelijke richting neemt aan de oostkant de onderlinge afstand af en daardoor de dichtheid toe. De onderlinge afstand tussen de direct zuidelijk van het plangebied gelegen woningen Utrechtseweg 69 en 71 bedraagt ook circa 10 meter.
De nieuwe woning wordt binnen het bestaande bouwvlak (uit het geldende bestemmingsplan) gesitueerd. Dit zorgt er niet alleen voor dat er voldoende afstand ten opzichte van de bestaande woningen wordt aangehouden, maar hierdoor wordt ook de voorgevelrooilijn van de nieuwe woning in de rooilijn van de aangrenzende woningen gepositioneerd. Zo wordt aangesloten op de bestaande bebouwingsstructuur langs de Utrechtseweg, die zich kenmerkt door bouwvolumes die op nagenoeg gelijke afstand van de weg staan. Ook blijft zo sprake van een ruim straatprofiel en krijgt de nieuwe woning hierdoor een diepe achtertuin. Dit sluit eveneens aan op de omgeving. Veel woningen aan de Utrechtseweg beschikken ook over diepe tuinen. De verkavelingsstructuur wijzigt hiermee niet, aangezien het nieuwe woonperceel niet dieper wordt dan het perceel Utrechtseweg 63-65, waar het oorspronkelijk bij hoorde.
Figuur 7: Situering van de nieuwe woning binnen het bestaande bouwvlak (rood omlijnd)
De oppervlakte van de nieuwe woning bedraagt maximaal 102 m². Dit is dezelfde oppervlakte als het inmiddels gesloopte bijgebouw bij het landhuis op het aangrenzende perceel Utrechtseweg 63-65. Deze oppervlakte is passend bij de maat en schaal van de woningen langs de Utrechtseweg, aangezien hier woningen met een vergelijkbare of grotere footprint staan. De oriëntatie van de woningen langs de Utrechtseweg varieert: zowel de lange als de kopse kant aan de weg komt voor. De breedte van de nieuwe woning bedraagt maximaal 7 meter en de diepte maximaal 14,5 meter. Dit betekent dat in het plangebied een woning gerealiseerd kan worden die met de kopse kant op de weg wordt georiënteerd.
Figuur 8: Het plangebied binnen de bebouwingsstructuur langs de Utrechtseweg (links) en de situering
van de rooilijn langs de Utrechtseweg (rechts)
Figuur 9: Situering nieuwe woning ten opzichte van de omgeving
De nieuwe woning krijgt een goothoogte van maximaal 7 meter en een nokhoogte van maximaal 11 meter. Deze hoogten maken een woning van maximaal 2 bouwlagen met een kap mogelijk. Dit sluit aan op de bestaande bebouwingsstructuur langs de Utrechtseweg. Langs deze weg staan veel woningen met 2 bouwlagen met kap. Ook de direct naastgelegen woningen Utrechtseweg 63-65 en 69 bestaan uit 2 bouwlagen met een kap. Met de goot- en nokhoogte van respectievelijk 7 en 11 meter blijft de nieuwe woning bovendien ondergeschikt aan het monumentale landhuis Utrechtseweg 63-65 (met een toegestane goot- en nokhoogte van respectievelijk 8 en 14 meter) en sluit het plan aan bij de overige monumentale panden in de directe nabijheid, waaronder de woning Utrechtseweg 69. Hiermee blijft de hiërarchie gewaarborgd en worden de cultuurhistorische waarden van de monumentale omgeving niet onevenredig aangetast.
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de nieuwe woning zorgvuldig wordt ingebed in de bestaande ruimtelijke structuur.
De bestaande groenstructuur in het plangebied zal zoveel mogelijk behouden blijven. Voor de bouw van de woning is het wel noodzakelijk om een beperkt aantal bomen te kappen die binnen het bouwvlak voor de woning of daar direct nabij staan (zie Bijlage 4 Bomenbeoordeling). Deze bomen hebben geen specifieke cultuurhistorische of monumentale waarde. Ook hebben deze geen bijzondere natuurlijke waarde (zie ook paragraaf 5.7.2). Wel vertegenwoordigen zij enige landschappelijke waarde in het parkachtige groene villagebied. Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor duurzame herplant van de te kappen bomen, waardoor sprake blijft van woningen in een parkachtige groene omgeving. Daarnaast is er tussen de woningen voldoende ruimte voor groen. De bouw van de woning leidt derhalve niet tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden. Na de bouw van de woning zullen de omliggende gronden worden ingericht als tuin/erf. Inpassing van bestaande groenelementen is hierbij het uitgangspunt.
De nieuwe woning wordt ontsloten op de Utrechtseweg. Hiervoor krijgt de woning een eigen in- en uitrit op deze weg. Op grond van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', genereert de nieuwe vrijstaande woning in het plangebied (een vrijstaande koopwoning in de rest bebouwde kom in sterk stedelijk gebied) maximaal 8,6 motorvoertuigbewegingen (mvt) per weekdag-etmaal. Deze extra verkeersbewegingen kunnen adequaat worden afgewikkeld via de Utrechtseweg en zullen gezien de verkeersintensiteit op deze weg direct opgaan in het heersende verkeersbeeld. De bouw van de woning is daarmee vanuit verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar.
Op basis van de Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017 dient voor vrijstaande koopwoningen in de rest bebouwde kom op eigen terrein te worden voorzien in 2,2 parkeerplaatsen per woning. Er is bij de nieuwe vrijstaande woning voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Er wordt dus voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Alleen de beleidskaders die relevant zijn in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling die met dit plan mogelijk wordt gemaakt - de bouw van één woning - komen aan de orde.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit en schetst het Rijk hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.
Voor de middellange termijn tot 2028 heeft het Rijk 3 doelen geformuleerd:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Deze nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.
In de SVIR is tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, met als uitgangspunt dat de ruimte zorgvuldig wordt benut en overprogrammering wordt voorkomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ook opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2 Bro). Per 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze houdt in dat indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd moet worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Relatie met plangebied
Vanwege de aard, omvang en ligging van de beoogde ontwikkeling in dit bestemmingsplan, de bouw van één woning op een locatie die thans een kantoorbestemming heeft en waar gebruik voor wonen al is toegestaan, zijn er geen nationale belangen in het geding. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied past binnen de beleidsuitgangspunten van de SVIR.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Met het plan wordt de realisatie van één woning mogelijk gemaakt op een locatie die kwalificeert als bestaand stedelijk gebied. Dit gezien het gegeven dat de gronden thans al de bestemming 'Kantoor' hebben. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ontwikkeling van één woning niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro (zie o.a. ECLI:NL:RVS:2015: 2921). De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de nieuwe woning in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen 4.4.1, 4.4.2, 4.5.1 en 4.5.7.
Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd.
Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:
Relatie met het plangebied
De bouw van de woning die door het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet strijdig met de nationale ruimtelijke belangen die neergelegd zijn in het Barro.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt een belangrijke rol in het kader van duurzaam waterbeheer. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2027 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2019
De kern van de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Overheden gaan ervoor zorgen dat schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt en letten daarop bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en wegonderhoud.
In dit bestemmingsplan wordt in de zogenaamde 'waterparagraaf' nader op deze aspecten (daar waar relevant) ingegaan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, Wet natuurbescherming, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op langetermijnambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben. De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden.
De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd. Een economisch vitale provincie draagt immers bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat. Dit evenwicht staat ten dienste van een duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu gemaakt worden, zodat het hoge welvaarts- en welzijnsniveau behouden kan worden. Dit betekent onder meer dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd: de ruimte voor economische ontwikkeling wordt altijd in samenhang met dit uitgangspunt beschouwd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Om de ambities waar te maken kiest de provincie voor de aanpak: 'lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Die bepaalt de wijze van sturing en samenwerking. Vanuit een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden is de provincie terughoudend met het opstellen van regels.
Daarnaast worden in de visie 5 samenhangende bewegingen geschetst voor de ontwikkeling van de leefomgeving:
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling, namelijk de bouw van één vrijstaande woning in bestaand stedelijk gebied van de kern Hilversum. Hierna is dan ook alleen het beleid uit de Omgevingsvisie samengevat weergegeven dat relevant is voor deze beperkte ontwikkeling. Het gaat dan om de volgende ontwikkelprincipes:
In de omgevingsvisie is daarover onder meer het volgende opgenomen:
Sterke kernen, sterke regio's
Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meest actuele cijfers. Uitgangspunt bij dit principe is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en -dorps plaatsvinden. Dit geldt voor alle kernen. De omvang waarin dit gebeurt wordt ingegeven door de vraag die er op dat moment is (meest actuele bevolkingsprognoses). Deze wordt afgelezen aan de hand van demografische ontwikkelingen (afspraken over uitleglocaties worden aan de actuele prognoses aangepast), periodieke monitors over woonwensen en woonbehoefte-onderzoeken. Deze ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende afspraken worden regionaal ingevuld met ruimte voor maatwerk en herijking. De omvang en verschijningsvorm is passend bij de kernen waarbij grofweg drie typen kernen vallen te onderscheiden. Centrumsteden, Groenstedelijke kernen en Dorpskernen.
Hilversum is volgens de Omgevingsvisie een centrumstad. Krachtige centrum-steden zijn van cruciale betekenis voor de leefbaarheid van de hele regio vanwege de regionale voorzieningen en de stedelijke woon- en werkmilieus die er te vinden zijn. Zij kunnen jonge mensen en bedrijven aantrekken, wat leidt tot dynamiek en gezonde regio's. Door de centrumsteden te versterken, verbetert het vestigingsklimaat en worden deze steden nog interessanter voor woonconsumenten en bedrijven die zich in een stedelijke omgeving willen vestigen.
De bouw van de woning in het plangebied is in overeenstemming met dit provinciaal beleid. De woning wordt immers gebouwd in het stedelijk gebied van Hilversum en draagt bij aan de versterking van de centrumstad. De omvang en verschijningsvorm van de woning is passend bij de locatie. Tevens past de bouw van de woning bij de actuele vraag die opgenomen is in het regionale woonbeleid (zie paragrafen 4.4.1 en 4.4.2).
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020.
De Omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provincie wil met de omgevingsverordening NH 2020 ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet. Door 21 verordeningen samen te voegen wordt alvast gewerkt in de geest van de Omgevingswet. Er is bewust niet gewacht op invoering van de Omgevingswet, omdat de provincie op deze manier kan nagaan of de regels lokaal en regionaal maatwerk mogelijk maken en of er genoeg bestuurlijke afwegingsruimte is. In de omgevingsregeling staat uitgelegd welke overheid over welke regels gaat (welke partij welke bevoegdheid heeft).
De bouw van de woning in het plangebied is in overeenstemming met de verordening.
De regionale woonvisie is door de gemeenten uit de regio, professionals en belanghebbenden op interactieve wijze gezamenlijk gemaakt. Woningcorpora-ties, marktpartijen, zorgorganisaties, burgers, belangenbehartigers en de betrokken gemeenten worden opgeroepen om ieder op zijn eigen wijze en eigen terrein invulling te geven aan deze regionale woonvisie. Einddoel is om de regio mooier, completer en duurzamer te maken. Dit einddoel wil de regio bereiken door drie sleutel ambities na te streven:
Thema's
Bij het bereiken van de drie sleutel ambities zijn vijf thema's opgesteld:
Het vraaggestuurde regionale bouwprogramma bestaat uit doelstellingen voor zowel nieuwbouw als transformatie. Het nieuwbouwprogramma voor de regio bevat voor de periode 2015 t/m 2019 per jaar 750 woningen. Vanaf 2020 neemt is een nieuwbouwproductie van 550 woningen per jaar nodig. In totaal komt het regionaal vraaggestuurde bouwprogramma op 9.250 nieuwbouwwoningen tot 2030.
Om een gewenst woningbouwprogramma ook daadwerkelijk te realiseren blijkt in de praktijk een planvoorraad nodig te zijn die ongeveer 30 tot 50 procent groter is dan de gewenste productie in een bepaalde periode. Dit komt omdat een deel van de geplande woningen niet of later dan gepland gerealiseerd worden, als gevolg van planwijziging, planuitstel of uitval. Voor de periode na 2019 ligt planvoorraad nog niet op 130 procent van het regionale vraaggestuurde bouwprogramma.
Met het plan is de bouw van één vrijstaande woning in bestaand stedelijk gebied beoogd. Dit is in overeenstemming met de regionale woonvisie. De woningvoorraad wordt uitgebreid en de doorstroming op de woningmarkt bevorderd. De nieuwe woning zal voldoen aan de nieuwste eisen op ten aanzien van duurzaamheid. Bovendien past de bouw van de woning binnen het regionale bouwprogramma.
Het maken van woningbouwafspraken is in de provincie Noord-Holland geborgd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Hierin is vastgelegd, dat bestemmingsplannen enkel een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk kunnen maken indien over de gewenste ontwikkeling binnen de regio schriftelijke afspraken zijn gemaakt. Zoals genoemd in paragraaf 4.4.2 geldt deze bepaling niet voor het onderhavige bestemmingsplan, aangezien er met de bouw van één woning geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dergelijke kleinschalige plannen zijn daarom ongeacht de regionale afspraken altijd mogelijk.
Binnen de provincie Noord-Holland worden de afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd in de Regionale Actie Programma's (RAP's). Hilversum valt onder de RAP Regio Gooi en Vechtstreek. Voor de periode 2016-2020 is een RAP opgesteld. De woningbouwproductie blijft licht achter bij de RAP-afspraken en woningbehoefte. De druk op de woningmarkt is in Gooi en Vechtstreek al groot en neemt hierdoor enigszins toe. De behoefte aan voldoende en kwalitatief goede woningen blijft in deze regio. Het RAP streeft daarom naar toevoeging van 750 nieuwbouwwoningen per jaar. De bouw van de woning in het plangebied draagt hieraan bij. Daar er in de regio ook de komende jaren behoefte is aan de toevoeging van extra nieuwbouwplannen bovenop de harde plancapaciteit, past de bouw van de woning in het plangebied binnen het Regionaal Actieprogramma Wonen.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) voor de komende zes jaar. AGV geeft aan wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
Strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn onder meer:
De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond water-systeem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:
" voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste
" beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen
" vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent "verboden" en "geboden" voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterke-ringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend. Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen. In het Keurbesluit Vrijstel-lingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is. Dit scheelt administratief werk voor burgers en bedrijven. In veel gevallen geldt wel een meldplicht
Op 15 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Hilversum de structuurvisie Hilversum 2030 vastgesteld. De structuurvisie is het strategisch beleidsdocu-ment over de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op middellange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. Het is geen concreet plan of uitwerking van een thema, maar een visie op een hoger abstractieniveau. De structuurvisie bevat dus geen concreet uitgewerkte plannen of besluiten ten aanzien van de bestemming van afzonderlijke locaties.
In 2030 is Hilversum de centrumgemeente van het Gooi met een aantrekkelijk bruisend stadscentrum en zijn er volgens de visie netto 3600 tot 4500 woningen toegevoegd. De grotere projecten bevinden zich in de dynamische gebieden (Anna's Hoeve, Monnikenberg, kansenzone Larenseweg en Centrum). Daarnaast zijn er nog andere grotere bouwplannen (circa 50 woningen en meer) aangegeven. Het totale woningbouwprogramma voor deze locaties bedraagt 2.780 woningen, waarvan 180 vervangende nieuwbouw.
Voor het resterend aantal woningen (1000 à 1900) dient ruimte te worden gevonden in bestaand stedelijk gebied. Door inbreiding, door herontwikkeling van leegstaande panden of op vrijkomende locaties. Ook door woningsplitsing bijvoorbeeld van grote monumentale villa's, kunnen extra woningen worden toegevoegd. Het voorliggende plan biedt de mogelijkheid om door middel van inbreiding 1 woning in deze groep te realiseren.
Om de parkeerdruk die er op veel plaatsen in Hilversum is niet verder te laten toenemen, geldt al sinds jaar en dag een beleid dat bij de ontwikkeling van bouwplannen de eigen broek moet worden opgehouden waar het parkeren betreft. Dit betekent dat een dergelijke ontwikkeling moet voorzien in de eigen parkeerbehoefte; de extra toegevoegde parkeervraag moet op eigen terrein worden opgelost. Dit beleid wordt gecontinueerd in de toekomst. Daartoe zijn er nieuwe parkeernormen in de beleidsregels opgenomen.
Bij de woning die in het plangebied wordt gerealiseerd zal voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein worden gerealiseerd overeenkomstig de parkeernormen uit de beleidsregels.
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. De gemeente heeft een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
In paragraaf 5.9.2 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.
Het plan Duurzaam Hilversum 2016-2020 legt de basis voor een klimaatneutraal Hilversum in 2050. Samenwerking met partijen uit de regio en creativiteit zijn hierbij essentieel.
Klimaatverandering is een belangrijk thema. Op de Klimaattop van 2015 zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van CO2-uitstoot en vergroening van de samenleving. Uiteraard draagt Hilversum hier met veel enthousiasme een steentje aan bij. De regio staat bekend om zijn mooie natuurgebieden; een unicum in de Randstad. Met het streven om in 2050 klimaatneutraal te zijn (met als tussendoel: in 2020 100 kiloton CO2 reductie), wil(len) de gemeente ook op andere manieren een groene omgeving creëren. Hilversum heeft een visie ontwikkeld met, sinds 2018, vier sporen. Samenwerking met partijen uit de regio en creativiteit zijn hierbij essentieel.
Bij de bouw van de woning in het plangebied zullen diverse maatregelen op het gebied van duurzaamheid worden getroffen. Zo zal de woning gasloos worden gebouwd, zal de EPC minimaal aan de wettelijke vereisten voldoen, zullen er energiebesparende voorzieningen worden gerealiseerd (zoals isolatie en energiezuinige installaties), zal het hemelwater in de bodem worden geïnfiltreerd en zullen duurzame materialen worden toegepast. De duurzaam-heidsmaatregelen zullen nader worden uitgewerkt bij de omgevingsvergunning-aanvraag voor de bouw van de woning.
Het gemeentelijke rioleringsplan is als verplichte planvorm vastgelegd in de Wet Milieubeheer en beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan haar taken.
De riolering is een onmisbare voorziening om stedelijk afvalwater en overtollig hemelwater uit de woonomgeving te verwijderen. Het zorgt in de eerste plaats voor de bescherming van de volksgezondheid en daarnaast voor de bescherming van het milieu en het voorkomen van wateroverlast. Hierbij is een goede integrale beleidsafweging van belang vanwege de interacties tussen riolering, oppervlaktewater, wegen en groen. Ook onderbouwt het Gemeentelijk Rioleringsplan de benodigde personele en financiële middelen die nodig zijn om invulling te geven aan de gemeentelijke rioleringszorg.
Een goed functionerende afvalwaterketen is niet vanzelfsprekend. Gemeente en waterschap moeten anticiperen op nieuwe ontwikkelingen zoals een veranderend klimaat met extreme neerslag en langere perioden van droogte. Ook zal het terugwinnen van grondstoffen en zuiveren van medicijnresten op de zuivering steeds belangrijker worden. Binnen het samenwerkingsverband ISARIZ trekken gemeenten en waterschap samen op om de kwaliteit te verbeteren en kwetsbaarheid te verminderen en tegelijkertijd de kosten voor de burger zoveel mogelijk te beperken.
Vuilwater
Het vuile water dat vrij komt bij een bouwplan wordt aangesloten op het vuilwaterriool van de gemeente Hilversum. De initiatiefnemer kan bij de gemeente Hilversum een rioolaansluiting aanvragen bij de afdeling Uitvoering Civiele Techniek of via www.hilversum.nl.
Hemelwater
Hemelwater wordt verwerkt op eigen terrein
Aansluitend op het beleid van het hoogheemraadschap (Waternet) moet het hemelwater binnen de perceelsgrenzen van het eigen perceel worden geïnfiltreerd in de bodem. Op deze wijze wordt gewerkt aan de bestrijding van verdroging. Tevens wordt hiermee het rioolstelsel ontlast. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is het hemelwater volledig te verwerken moet in samenwerking met de gemeente gezocht worden naar een oplossing. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de gemeente Hilversum, afdeling Openbare Ruimte.
Indien het gaat om de invulling van een reeds ontworpen inrichting of bouwplan, moet worden aangeven hoe het hemelwater binnen het projectgebied wordt verwerkt.
De perceelseigenaar is zelf verantwoordelijk voor het goed functioneren en dus het onderhoud van de infiltratievoorzieningen op eigen terrein.
Voorkomen bodemverontreiniging als gevolg van infiltratie van hemelwater
Afstromend hemelwater van gebouwen kan, door uitloging van bouwmaterialen, verontreinigd zijn met koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere stoffen. Van bestratingen kunnen onder andere fosfaten, olie en bestrijdingsmiddelen via regenwater afstromen. Voorkomen moet worden dat dergelijke stoffen in de bodem worden gebracht. In dit geval is de perceelseigenaar zelf veroorzaker van een bodem- of grondwaterverontreiniging en dus aansprakelijk. Bovendien heeft de samenleving belang bij het schoonhouden van het grondwater onder Hilversum. Het grondwater wordt deels gewonnen voor drinkwater en het overige deel kwelt op in de kwelafhankelijke ecosystemen van de Oostelijke Vechtplassen.
Grondwaterverontreiniging kan worden voorkomen door het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen (geen zinken dakgoten en dakkapellen), geen gebruik te maken van bestrijdingsmiddelen, geen auto´s wassen etc.
De kwaliteit van het hemelwater dat wordt geïnfiltreerd kan worden gecontroleerd door het te laten analyseren door een gecertificeerd laboratorium. De gemeente Hilversum adviseert het hemelwater dat wordt geïnfiltreerd te toetsen aan de streefwaarden voor grondwater uit de Wet Bodembescherming (te vinden op internet).
Voorkomen instroming van hemelwater in kelders/parkeergarages
Maatregelen moeten genomen worden om instroom van hemelwater in gebouwen te voorkomen, bijvoorbeeld door de aanleg van drempels bij een inrit van een kelder.
Grondwater
Verkenning bodem- en grondwatersituatie ter plaatse
Bij de uitvoering van een (bouw)project moet rekening worden gehouden met de lokale bodemopbouw en grondwatersituatie. In de waterparagraaf wordt voor het projectgebied de geohydrologie beschreven waaronder de bodemsamenstelling, de aanwezigheid van scheidende lagen, de maaiveldhoogte, de grondwaterstandsdiepte en grondwaterfluctuatie. De minimale grondwaterstand, situatie 2011, is aangegeven op de kaart van figuur 1. Hierbij is het belangrijk dat
grondwaterstanden in Hilversum sterk fluctueren en een stijgende trend vertonen als gevolg van invloed van onder meer neerslagtoename en reductie van winningen (zie ook de toelichting in de figuur). Daar waar nu de grondwaterstand 1 m of minder onder het maaiveld zit zijn gevoelig voor wateroverlast. Bij verdere toename van de grondwaterstand zullen ook de gebieden met een grondwaterstand van 1-3 meter onder maaiveld gevoelig worden.
Voorkomen wateroverlast
Bij ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met de maximale grondwaterstand. Geadviseerd wordt kelders waterdicht uit te voeren. De noodzaak tot het lokaal verlagen van de grondwaterstand moet worden voorkomen. Overtollig grondwater mag niet worden afgewenteld op de omgeving.
Ondiepe grondwaterstand in relatie tot infiltratie van hemelwater
Het bouwplan kan bij aantoonbare beperkte infiltratiecapaciteit in overleg met de gemeente worden aangesloten op het hemelwaterriool. In Hilversum wordt een grondwaterstand van minder dan 1 m onder maaiveld als ondiep ervaren, deze situatie lijdt tot wateroverlastklachten.
Ondiepe grondwaterstand in relatie tot onderkeldering
Grootschalige aanleg van kelders in gebieden met een ondiepe grondwaterstand kan wateroverlast veroorzaken doordat het hemelwater op onverhard terrein moeilijker infiltreert.
Kelders in relatie tot opstuwing van grondwater
De bodem onder Hilversum bestaat uit goed doorlatend zand. Het eerste watervoerend pakket is meer dan 40 m dik. Hierdoor is opstuwing als gevolg van kelders die reiken tot in het grondwater geen aandachtspunt.
Bouwrijp maken van grond
Om grondwateroverlast te voorkomen moet bij het bouwrijp maken van grond worden gestreefd naar een ontwatering van minimaal 1,5 meter onder het maaiveld. Bij 1,5 meter ontwatering heeft de bodem ook tijdens de bouw voldoende draagkracht en is bemaling niet nodig. In de goed doorlatende zandgrond van Hilversum is voor een verlaging van de grondwaterstand van enkele decimeters een fors debiet noodzakelijk. Naast de extra kosten is het kwijtraken van dit water ook een probleem. Bemaling moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij een ontwatering van 1,5 meter onder maaiveld kunnen werkzaamheden aan kabels en leidingen ook zonder bemaling plaatsvinden.
Bij de bepaling van de maximale grondwaterstand dient er rekening gehouden worden met een marge als gevolg van toekomstige regionale grondwaterstandsstijgingen.
In de waterparagraaf (paragraaf 5.6.3) komt de omgang met het water in het plangebied aan de orde.
De welstandsnota heeft als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Waarbij behoud van de bestaande kwaliteiten voorop staat. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmings-plan, maar via de welstandsnota geregeld te worden.
De omgevingsvergunningaanvraag voor de bouw van de woning in het plangebied zal worden beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria uit de welstandsnota.
Hilversum wil een vitale en leefbare woongemeente zijn. De focus ligt hierbij op de ruimtelijke kwaliteit en dynamiek op de woningmarkt: het op gang brengen en houden van doorstroming, door strategisch woningen toe te voegen rekening houdend met de verschillende doelgroepen en de bestaande voorraad zo efficiënt mogelijk te benutten en toe te wijzen aan de veranderende behoefte.
In de structuurvisie Hilversum 2030 is bepaald dat Hilversum stuurt op geen extra groei van het inwoneraantal. De gemeente bouwt voor de autonome vraag en een betere kwaliteit van de woningvoorraad. De gemeenteraad heeft daarvoor al aantallen nieuw te bouwen woningen vastgesteld. In de begroting van 2016 is, in navolging van de opgave in de Structuurvisie Hilversum 2030, vastgelegd dat Hilversum zich inzet om jaarlijks 200 en vanaf 2018 250 extra woningen te realiseren. In het coalitieakkoord is verder afgesproken om 100 extra sociale huurwoningen te realiseren. Daarnaast is er commitment van Hilversum op de taakstelling van het Rijk voor het huisvesten van statushouders. De randvoorwaarde daarbij is 'geen langere wachttijden voor huidige woningzoekenden'.
Het uiteindelijke doel van de gemeente is, dat de woningvoorraad goed wordt benut en er voor alle inwoners van Hilversum een passende woning beschik-baar is. Dit doet de gemeente door ruimere keuzemogelijkheden en meer beweging binnen de voorraad te stimuleren.
De bouw van de woning in het plangebied levert een bijdrage aan de jaarlijkse bouwopgave van 250 woningen per jaar en de doorstroming op de woningmarkt.
In dit hoofdstuk komen diverse milieu- en omgevingsaspecten aan de orde die van belang (kunnen) zijn voor de ontwikkelingen in het plangebied.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen. De Wgh kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn er geen belemmeringen vanuit de Wgh voor de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen. Onder geluidgevoelige bestemmingen worden in dit kader woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen verstaan.
Daarnaast is er in de Wgh een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) die via een formele procedure wordt vastgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt in geluidbelasting ten gevolge van (spoor)wegverkeer en ten gevolge van industrie. Voor het plangebied is alleen wegverkeerslawaai en spoorweglawaai relevant. In de omgeving liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen.
Wegverkeerslawaai
Op basis van artikel 74 van de Wgh hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur-gebieden. De omvang van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg en of de weg binnen- of buitenstedelijk is gelegen.
Toetsing van de geluidbelasting vindt plaats in geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemming in een zone van een weg of de aanleg of reconstructie van een weg. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB.
Spoorweglawaai
Elke spoorweg heeft een geluidzone. De omvang van de geluidzone langs een spoorweg is afhankelijk van het feit of de spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart. Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond (gpp).
Geluidgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidzones dienen te worden getoetst aan voorkeursgrenswaarde van de geluidsbelasting die is aangegeven in artikel 4.1 van het Besluit Geluidhinder. Deze waarde bedraagt voor woningen 55 dB.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 1 woning in het plangebied mogelijk. Woningen worden op grond van de Wgh aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. De nieuwe woning wordt binnen de geluidzone van de Utrechtseweg, Diependaalselaan en de spoorweg Hilversum - Utrecht gesitueerd. Dit betekent dat akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van deze wegen en de spoorweg alsmede toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder noodzakelijk is. Daartoe is door adviesbureau Alcedo1 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage bij de toelichting. Uit het onderzoek komen de volgende resultaten naar voren.
Utrechtseweg
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Utrechtseweg bedraagt ten hoogste 52 dB (inclusief correctie artikel 110g Wgh). De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.
Diependaalselaan
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Diependaalselaan bedraagt ten hoogste 42 dB (inclusief correctie artikel 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Spoorweg Hilversum - Utrecht
De geluidsbelasting ten gevolge van spoorwegverkeerslawaai op het traject Hilversum - Utrecht bedraagt ten hoogste 52 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Afweging maatregelen
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Utrechtseweg, dient onderzocht te worden of deze geluidbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Voor wat betreft vermindering van het wegverkeerslawaai kan gedacht wor-den aan verbetering van het wegdektype en/of het toepassen van geluidscher-men. De Utrechtseweg is reeds voorzien van het geluidsreducerend asfalttype SMA-NL8. Verdere verbetering van het wegdektype brengt echter hoge kosten met zich mee en is daarom onvoldoende doelmatig voor het realiseren van één woning. Bovendien heeft de initiatiefnemer geen zeggenschap over de weg. Het plaatsen van een geluidsscherm of wal zijn in voorliggende situatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.
Gelet op het voorgaande wordt overwogen dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woning sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.
Hogere waarden
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai van Utrechtseweg dient een hogere waarde voor de woning te worden vastgesteld. De aan te vragen hogere waarde bedraagt 52 dB op de voorgevel.
Om het college van Burgemeester en Wethouders in staat te stellen hogere grenswaarden vast te stellen, dient ook het geluid van andere (gezoneerde) geluidsbronnen op de betreffende geluidsgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt, en beoordeeld te worden. De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 58 dB op de westgevel van de nieuwe woning.
Vanwege de vaststelling van hogere waarden, dient voor de bouw van de woning een aanvullend akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waarmee wordt aangetoond dat de gevelisolatie van de nieuwe woning voldoet aan de eisen conform afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit. Bij het dimensioneren van de gevelisolatie dient rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting. Dit bouwkundig akoestisch onderzoek zal worden uitgevoerd ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van de woning. Pas op dat moment is immers duidelijk hoe de woning eruit komt te zien en welke gevelisolatie wordt toegepast.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect geluid. Wel zullen er hogere waarden moeten worden vastgesteld voor wegverkeerslawaai ten gevolge van de Utrechtseweg.
Op 15 juni 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (o.a.) besloten de hogere grenswaarde procedure voor dit bestemmingsplan te starten en deze hogere waarden vast te stellen als gedurende de zienswijzenperiode geen reactie daartegen worden ingediend. Het ontwerp-besluit heeft van 25 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 ter inzage gelegen. Er is geen zienswijze ingediend op het ontwerp-besluit. Daarmee zijn de hogere grenswaarden vastgesteld. Het besluit is als bijlage 6 toegevoegd aan de toelichting.
In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Er is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/m³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/m³.
In de Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16 van de Wet milieubeheer) is aangegeven in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmeringen vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen:
Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)
In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouwplannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 1 woning mogelijk. Hiermee draagt het plan 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Op grond van de Regeling NIBM wordt een project tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg immers gerekend tot een zogenoemd 'niet in betekenende mate' project. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wet luchtkwaliteit gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.
Voor wat betreft de bijdrage van het plan aan de concentratie PM2,5 kan het volgende opgemerkt worden. PM2,5 maakt deel uit van de bijdrage PM10. Dit betreft immers alle stofdeeltjes met een diameter van 10 µm of kleiner. Aangezien de bijdrage PM10 lager is dan 1,2 µg/m³, is de bijdrage PM2,5 dat ook. De huidige achtergrondconcentratie PM2,5 bedraagt ter hoogte van het plangebied minder dan 12 µg/m³ (bron: GCN-kaarten RIVM, jaar 2018). Derhalve zal de realisatie van de woningen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 (25 µg/m³).
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen in het plangebied. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten van het RIVM (peiljaar 2018) blijkt dat de achtergrondconcentratie voor NO2 ter hoogte van het plangebied lager is dan 20 µg/m³. Voor PM10 is de achtergrondconcentratie lager dan 19 µg/m³ en voor PM2,5 lager dan 12 µg/m³. Deze concentraties zijn daarmee ruim lager dan de grenswaarden. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bestaan er daarom geen belemmeringen voor het plan.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is voor het bestemmingsplan niet van toepassing, omdat woningen in dit Besluit niet zijn aangemerkt als gevoelige bestemming.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect luchtkwaliteit.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Op basis van de risicokaart van de provincie Noord-Holland is een inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied gemaakt.
Figuur 10: Uitsnede risicokaart voor het plangebied en omgeving (bron: www.risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Het plangebied ligt daardoor niet binnen de PR-contouren en invloedsgebieden voor het GR van risicovolle inrichtingen. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
In of direct nabij het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het water aanwezig. Wel zijn er dergelijke transportroutes over de weg en spoor in de omgeving van het plangebied gelegen. Dit betreffen de Diependaalselaan (N201), de autosnelweg A27 en de spoorweg Hilversum - Amersfoort. Het plangebied ligt niet binnen de PR-contouren en plasbrand-aandachtsgebieden van deze transportroutes. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied voor het GR van de Diependaalselaan (45 meter, bepaald door de stof LF2) en van de A27 (880 meter, bepaald door de stof LT2). Wel bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van het GR voor het toxisch scenario (>4000 meter) van de spoorweg. Daarom dient op grond van artikel 7 van het Bevt het groepsrisico te worden verantwoord. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter afstand van de spoorweg gelegen is, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording waarin alleen ingegaan wordt op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de spoorweg en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet. Dit omdat het plan betrekking heeft op een nog niet aanwezig kwetsbare object (nieuwe woning). Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit met toxische stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied van de risicobron af te ontvluchten. Bovendien voorziet het bouwplan (één woning) niet in een functie voor verminderd zelfredzame personen.
Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het plan.
De brandweer heeft per mail op 10 november 2021 aangegeven geen op- of aanmerkingen te hebben over het bestemmingsplan. De brandweer onderschrijft de conclusie van de verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen buisleidingen gelegen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen betreffen hogedrukaardgasleidingen op een afstand van meer dan 1,5 km van het plangebied. Het plangebied ligt derhalve niet binnen de PR-contour en het invloedsgebied voor het GR.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect externe veiligheid.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden.
Voor locaties waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde ontwikkeling met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan. Mocht er een verontreiniging zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat de bodem geschikt kan worden gemaakt.
Adviesbureau Van der Poel2 heeft onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Dit onderzoek bestond uit een verkennend milieukundig bodemonderzoek en asbestonderzoek in puin. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Vooronderzoek
Tijdens de terreininspectie d.d. 22 januari 2020 blijkt dat de locatie grotendeels onverhard is. Op de locatie is een verhardingslaag aanwezig (< 500 m²) die voornamelijk bestaat (70 - 80%) uit menggranulaat en grind. Deze verharding is aangemerkt al zijnde asbestverdacht. Verder zijn er geen verdachte locaties waargenomen.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 5,7 m-mv opgebouwd is uit zand, matig fijn, zwak siltig met plaatselijk bijmenging met grind. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 4,05 m-mv.
Tijdens het veldwerk blijkt dat de bovengrond ter plaatse van monsterpunten 5, 7 en 8 vrijwel geheel bestaat uit menggranulaat (ca. 80%). Deze laag betreft derhalve geen bodem (>50 %bodemvreemd materiaal). Verder zijn er geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.
Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond
In het geanalyseerde mengmonster van de bovengrond overschrijden de gehalten aan lood en PAK de achtergrondwaarden.
Grondwater
In het grondwater overschrijden de gehalten barium en cadmium de streefwaarden.
Asbest
In het geanalyseerde mengmonster van de verhardingslaag is geen asbest aangetoond.
Conclusie verkennend chemisch bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Conclusie verkennend asbestonderzoek in puin
Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek in puin wordt geconcludeerd dat in het geanalyseerde mengmonster van de verhardingslaag geen asbest is aangetoond.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect bodem.
Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundig en ruimtelijk beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. De voor het kwantiteits- en het kwaliteitsbeheer verantwoordelijke waterbeheerder in het plangebied is het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Regionaal
Een uitgebreide toelichting op het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 4 van de toelichting van het bestemmingsplan, waarnaar wordt verwezen.
Standaardregels waterparagraaf Hilversum - Waternet
De gemeente Hilversum is standaardregels overeengekomen met Waternet waar het waterbeheer in de gemeente aan moet voldoen. In de onderstaande waterparagraaf is rekening gehouden met deze regels.
Bebouwing en verharding
In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Wel ligt er terreinverharding van het voormalige parkeerterrein van het kantoor dat gevestigd was in het landhuis Utrechtseweg 63-65. In totaal is er circa 50 m² terreinverharding aanwezig.
Bodem
Blijkens bodemonderzoek (zie paragraaf 5.5.2) bestaat de bodem uit matig fijn zand.
Grondwater
De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt volgens de bodemkaart Nederland tussen de 80 en 140 cm -mv (grondwatertrap VII). De gemiddeld Laagste Grondwaterstand ligt dieper dan 120 cm -mv.
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied.
Oppervlaktewater
In of direct nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er zijn geen waterkeringen of kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding (zoals gemalen, stuwen of sluizen) in of nabij het plangebied gesitueerd.
Riolering
In de directe omgeving van het plangebied is een bestaand rioleringssysteem aanwezig dat onder meer gebruikt wordt voor de afvoer van (huishoudelijk) afvalwater uit de woningen langs de Utrechtseweg.
Riolering
Het vuile afvalwater vanuit de nieuwe woning zal afgevoerd worden via het bestaande gemeentelijke rioleringssysteem dat in de omgeving aanwezig is. De woning zal daartoe worden aangesloten op dit systeem. Via dit rioleringssysteem zal het afvalwater worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Hemelwaterafvoer
Het hemelwater dat op het perceel valt moet lokaal worden opgevangen. Dit water kan infiltreren in de bodem en (deels) gebruikt worden voor het besproeien van uw tuin of andere doeleinden (hergebruiken). Het gaat hier om opvang en berging binnen de toekomstige perceelgrenzen.
Ontwerpeis voor inrichting openbare ruimte
De minimale ontwerpeis voor inrichting van de openbare ruimte is dat er geen schade door hemelwateroverlast (water in gebouwen) vanuit openbare ruimte mag ontstaan bij een neerslag van 70 mm in 1 uur. Van deze 70 mm neerslag in 1 uur zal de eerste 30 mm op alle verhard oppervlak via het riool worden afgevoerd en zal de eerste 30 mm op onverhard oppervlak veelal niet tot afvoer komen. De meerdere neerslag, 40 mm in 1 uur op alle oppervlak, zal tijdelijk in de openbare ruimte moeten worden geborgen, op locaties waar dat geen schade en bij voorkeur ook beperkte hinder geeft (in woonstraten, in verlaagd groen en onder pleinen en parkeerterreinen).
Ontwerpeis de nieuwbouw
Voor alle nieuwbouw en voor aanbouw of verbouw waar uitbreiding van het dakoppervlak plaatsvindt, gelden de volgende beleidsregels:
Ontwerpeisen
Ontwerpeis
Voor het bergen en infiltreren van hemelwater zijn diverse mogelijkheden. Vraag advies aan ontwerpers of tuincentra. Leg de plannen voor aan de gemeente: riool@hilversum.nl
Waterkering
In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Wateroverlast en verdroging
Omdat het hemelwater in de bodem wordt geïnfiltreerd, wordt wateroverlast en verdroging voorkomen.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat neerkomt op de nieuwe woning dient zo schoon mogelijk te blijven. Dit om diffuse verontreinigingen te voorkomen. Het is daarom belangrijk om de waterkwaliteit te bewaken. Daartoe dient het gebruik van uitloogbare materialen, zoals zink, lood, koper en PAK-'s houdende materialen bij het bouwen zoveel mogelijk te worden vermeden.
Watertoets
De gemeente Hilversum is standaardregels overeengekomen met Waternet waar het waterbeheer in de gemeente aan moet voldoen. De bovenstaande waterparagraaf heeft rekening gehouden met deze regels.
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
Natura 2000
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingen. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de begrenzing van het NNN en heeft deze in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd. Artikel 19, lid 3 van de verordening bepaalt dat een bestemmingsplan op gronden binnen het NNN geen nieuwe activiteiten mogelijk mag maken die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN, of tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.
De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Op dit punt vervangt de Wnb per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet. Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.
Adviesbureau EcoTierra3 heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied. De rapportage van de quickscan is opgenomen als bijlage bij de toelichting. Uit de quickscan komen de volgende resultaten naar voren.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied Oostelijke Vechtplassen op circa 3,5 kilometer afstand. Er zal derhalve geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting (door bijvoorbeeld verdroging) plaatsvinden als gevolg van het plan op soorten die voor omliggende Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
In de quickscan is niet ingegaan op het aspect stikstofdepositie. In dit kader wordt het volgende opgemerkt en overwogen. Zoals genoemd ligt het plangebied op circa 3,5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Dit is een stikstofgevoelig gebied. Uit praktijkervaringen blijkt dat de bouw van één gasloze woning op deze afstand van een Natura 2000-gebied niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in het gebied. Dit geldt zowel voor de aanlegfase (bouw nieuwe woning) als de gebruiksfase.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN. De Nee-tenzij toets is derhalve niet aan de orde. Tevens zijn er geen significant negatieve effecten te verwachten als gevolg van het plan, zoals bijvoorbeeld oppervlakteverlies, ernstige verstoring door geluid, licht of menselijke aanwezigheid, daar het de bouw van een enkele woning tussen twee reeds aanwezige woningen betreft.
Soortenbescherming
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
Vogels
Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig. Het plangebied betreft geen significant foerageergebied. Er dient rekening te worden gehouden met broedende vogels binnen en nabij het plangebied.
De geplande werkzaamheden mogen geen broedgevallen significant verstoren. De werkzaamheden dienen derhalve buiten het broedseizoen plaats te vinden (broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met augustus, afhankelijk van soort en weersomstandigheden). Het gaat erom of een broedgeval wordt verstoord of niet.
Grondgebonden zoogdieren
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde soorten kunnen voorkomen.
Vleermuizen
Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen vastgesteld binnen het plangebied. Er zullen door de ingreep geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes verloren gaan.
Amfibieën, reptielen en vissen
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde amfibiesoorten kunnen voorkomen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen.
Resumé
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er in de onderzochte situatie geen procedurele gevolgen zijn ten gevolge van de voorgenomen ingrepen.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect ecologie. Wel dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden en dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
De gemeente Hilversum heeft beleid voor natuurinclusief bouwen. Daartoe is het document Comepensatie bij Nieuwbouw vastgesteld met 4 tabellen voor maatregelen en punten (zie Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan). Volgens dit document is de compensatieverplichting bij nieuwbouw afhankelijk van de grootte van de nieuwbouw (tabel 1) en de stadsecotoop waarbinnen het object ligt (tabel 2). Als op basis daarvan het aantal ecopunten is bepaald dat nodig is voor compensatie, kan een initiatiefnemer zelf op basis van de punten voor gebouwmaatregelen in tabel 3A en voor groenmaatregelen in tabel 3B, zijn eigen maatregelenpakket samenstellen om te compenseren. Voor gebouwen met meer dan 101 m³ zijn daarbij in tabel 2 wel een aantal verplichte gebouwmaatregelen voorgeschreven.
Relatie plangebied
Het bestemmingsplan behelst de bouw één vrijstaande woning. Er is nog geen bouwplan dus de exacte maten en volumes zijn nog niet bekend. Op basis van de schets is rekening gehouden met de bouw van een ruime vrijstaande woningen. Volgens tabel 1 moeten voor de bouwen van een ruime vrijstaande woning (500-1000 m3), tenminste 50 ecopuntenpunten worden gerealiseerd.
Het plangebied ligt in het gebied 'T Hoogt van 't Kruis. Dit gebied heeft de stadsecotoop villagebied. In dergelijke gebieden moet volgens tabel 2 tenminste 75% van de ecopunten verplicht in het gebouw worden gerealiseerd en moet in het gebouwe in ieder geval een kraamverblijf voor een laatvlieger vleermuis worden gerealiseerd (verplichte maatregelen).
Vervolgens kunnen naar keuze maatregelen worden gerealiseerd uit tabel 3A (gebouw) en tabel 3B (groen) om voldoende ecopunten te behalen om aan de compensatieplicht te voldoen.
Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologisch erfgoed. De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De wet regelt:
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. Naar verwachting treedt de Omgevingswet niet eerder dan 2022 in werking.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad van Hilversum de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad' vastgesteld (zie ook paragraaf 4.5.3). De gemeente heeft daarbij een archeologische beleidskaart ontwikkeld. Op de kaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. De archeologische beleidskaart maakt onderscheid tussen meerdere archeologische waarden en archeologische verwachtingen. Er zijn in totaal 7 categorieën onderscheiden, elk met een 'eigen' beschermingsregime. Deze categorieën vormen de basis voor de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen.
In de bijgaande figuur 11 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart voor het plangebied weergegeven, met bijbehorende legenda. Uit de kaart blijkt dat het plangebied gelegen is in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Hier geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen die dieper gaan dan 40 cm -mv en die een oppervlakte beslaan van meer dan 100 m² (de zogenoemde ondergrenzen).
Figuur 11: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Hilversum voor het plangebied
De nieuw te bouw woning in het plangebied heeft een oppervlakte van maximaal 102 m². Derhalve wordt de ondergrens van 100 m² overschreden. Daarom is door adviesbureau Archeopro4 archeologisch onderzoek verricht in het plangebied. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel moet binnen het plangebied rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten daterend uit het Laat-Paleolithicum, het Mesolithicum, het Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse tijd en de vroege- Middeleeuwen. Gezien de relatief lage ligging van het plangebied is deze verwachting hooguit middelhoog. In verband met de ligging op woeste gronden op relatief grote afstand van de oude kern van Hilversum, geldt een lage verwachting voor resten uit de late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd.
Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied zes boringen gezet in een dichtheid van veertig boringen per hectare.
Uit de resultaten van het met de zandguts verrichte onderzoek blijkt dat de bodem binnen het overgrote deel van het plangebied tot minimaal een halve meter in de C-horizont is verstoord. Binnen het plangebied heeft oorspronkelijk een podzolbodem bestaan. Hiervan is op nog slechts één boorpunt een (deels) intact restant aangetroffen.
Door de diepe bodemverstoring is de kans op de aanwezigheid van behoudenswaardige grondsporen uit de prehistorie gering. Het naboren met een megaboor en het zeven van het hiermee opgeboorde zand op het terreindeel met een nog enigszins intacte bodem, heeft echter geen archeologische indicatoren opgeleverd die op de (voormalige) aanwezigheid van dergelijke grondsporen zouden kunnen wijzen. Al met al geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
In alle gevallen blijft onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect archeologie.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er, onder meer bij het opstellen van bestemmingsplannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Door wijziging per 1 januari 2012 van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Hierdoor wordt de bescherming van cultuurhistorische waarden niet meer alleen geregeld via de Monumentenwet 1988, maar ook via het proces van de ruimtelijke ordening. Cultuurhistorische waarden kunnen geborgd worden via de ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan.
Naast rijks- en gemeentelijke monumenten kunnen nu ook de waardevolle elementen, niet zijnde monumenten, beschermd worden, zoals structuren, objecten en patronen die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling.
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht. Ook zijn in het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle bouwkundige objecten aanwezig. Wel maakt het plangebied deel uit van het historisch-geografisch waardevolle villapark Utrechtseweg, het aardkundig monument stuwwallengebieden van het Gooi en bevinden zich ten zuiden en noorden monumentale panden.
Historisch-geografisch waardevol villapark Utrechtseweg
Het gebied aan en rondom de Utrechtseweg kenmerkt zich als een villapark. De karakteristiek van de Utrechtseweg wordt bepaald door een bosrijk woongebied met grote panden, veelal op grote percelen, geconcentreerd langs de Utrechtseweg en grotendeels ontstaan tegen de helling van een oude buitenplaats op de kruising met de Diependaalselaan. De invloed van de natuur, met bos, laanbeplanting en grote tuinen, is beeldbepalend voor het informele karakter van het gebied. De bebouwing bestaat uit solitaire bebouwing van vrijstaande villa's en landhuizen op diepe terreinen. De situering van de villa's op de percelen en hun oriëntatie c.q. ontsluiting zijn afgestemd op de aanwezige hoogteverschillen in het gebied. Dit levert hier en daar verspringingen in de rooilijn op. Er is sprake van een grote afwisseling in architectuur, individuele uitstraling en oriëntatie, veelal zonder grootschalige, uniforme complexen. Het bospark domineert boven de bebouwing in het ruimtelijk beeld. De grote tuinen vormen een belangrijk onderdeel van de onbebouwde ruimte. De Utrechtseweg vormt ondanks enkele dissonanten een harmonieus en samenhangend geheel met panden in verschillende bouwstijlen.
Met de bouw van de woning in het plangebied worden de cultuurhistorische waarden van het villapark Utrechtseweg niet aangetast. De oppervlakte van de nieuwe woning en de verhouding bebouwde - onbebouwde ruimte op het perceel alsmede de afstanden tot de aangrenzende woningen, is zodanig dat het karakteristieke beeld van een bosrijk woongebied met grote panden behouden blijft. Er wordt een nieuwe vrijstaande villa met een individuele uitstraling, eigen oriëntatie (met kopgevel op de weg) en een bij het gebied passende maat en schaal toegevoegd op een diepe kavel, waarbij veel ruimte voor groen behouden blijft. De pandsgewijze solitaire bebouwing van het villapark met een afwisselende architectuur wordt gecontinueerd.
Het bestemmingsplan biedt bescherming aan de cultuurhistorische waarden van het villapark. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie Villapark op de verbeelding opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud van de ruimtelijke karakteristieken van het villapark. Daarvoor is in de regels onder andere bepaald dat in dit gebied binnen de maximale goothoogte hoofdgebouwen met ten hoogste 2 bouwlagen mogen worden gerealiseerd. Verder is in de regels een omgevingsver-gunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen. Dit betekent dat voor werken en werkzaamheden die de ruimtelijke karakteristieken kunnen aantasten een omgevingsvergunning benodigd is. Deze kan alleen worden verleend als het karakter behouden blijft.
Aardkundig monument
Het plangebied is gelegen binnen het aardkundig waardevolle gebied stuwwallengebieden van het Gooi. De aardkundige waarden worden niet onevenredig aangetast door de bouw van de woning in het plangebied. Dit gezien de oppervlakte van de nieuwe woning en de verhouding bebouwde - onbebouwde ruimte op het perceel en de inpassing van de woning binnen de bestaande geomorfologische structuur van het gebied.
Het bestemmingsplan biedt bescherming aan de aardkundige waarden. Hiervoor hebben de gronden in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie' gekregen. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de aardkundige waarden. Middels een omgevingsvergunningenstelsel wordt bescherming geboden aan de aardkundige waarden. Dit betekent dat voor werken en werkzaamheden die de aardkundige waarden kunnen aantasten, zoals het verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, een omgevingsvergunning benodigd is. Deze kan alleen worden verleend als de bodemstructuur niet onevenredig wordt aangetast.
Monumenten
Ten noorden van het plangebied staat het monumentale landhuis 't Zuidereind (gemeentelijk monument) en ten zuiden een monumentale villa die gebouwd is naar een ontwerp van W.M. Dudok (rijksmonument). Direct zuidelijk van deze villa staat op Utrechtseweg 71 de monumentale Villa de Wikke (rijksmo-nument), eveneens een ontwerp van W.M. Dudok. Hier woonde Dudok zelf tot zijn dood in 1974. De beide villa's vormen een ensemble. Door de bouw van de nieuwe woning in het plangebied worden de cultuurhistorische waarden van de genoemde monumentale panden niet onevenredig aangetast. Er blijft voldoende ruimte tussen de nieuwe woning en de monumenten. Daardoor blijft duidelijk sprake van vrijstaande solitaire panden.
Met een goot- en bouwhoogte van 7/11 meter zal de nieuwbouw ondergeschikt blijven aan de statige monumentale villa Utrechtseweg 63 (met een toegestane goot en nokhoogte van 8 meter en 14 meter) en sluit het plan aan bij de overige monumentale panden in de directe nabijheid. Hiermee blijft de hiërarchie gewaarborgd en worden de cultuurhistorische waarden van de omgeving niet onevenredig aangetast. De nieuwe woning verstoort het ensemble van de monumentale villa's Utrechtseweg 69 en 71 niet.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect cultuurhistorie.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'
Om mogelijke hinder van bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één woning. Woningen betreffen een milieugevoelige functie. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd die een belemmering kunnen vormen voor de bouw van de woning. Bedrijven zullen ook niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering door de komst van de woning. Derhalve zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan vanuit het aspect milieuzonering.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect milieuzonering.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit mer en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.
Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:
Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van één woning op een perceel dat gelegen is ten zuiden van het perceel Utrechtseweg 63-65 te Hilversum. Dit perceel heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Kantoor' met de aanduiding 'wonen'. Gebruik voor wonen is daardoor reeds toegestaan. De woning wordt bovendien gebouwd binnen het bouwvlak dat in de bestemming 'Kantoor' aanwezig is. In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D11.2) mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van één nieuwe woning binnen een plangebied met een oppervlakte van circa 0,014 hectare. Daarmee valt deze ontwikkeling zeer ruim onder de bovenstaande drempelwaarden en is niet rechtstreeks m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is voor deze ontwikkeling ook niet nodig. De bouw van één woning in het plangebied kan namelijk, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie o.a. ECLI:NL:RVS:2019:1879. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel ten opzichte van de huidige situatie door de bouw van de woning, maar dat betekent niet dat het plan moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in onderdeel D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat de omvang van de nieuwe woonbebouwing beperkt is, het ruimtebeslag van deze nieuwe bebouwing beperkt is, gebruik voor wonen reeds planologisch is toegestaan, het perceel kwalificeert als bestaand stedelijk gebied vanwege de geldende bestemming 'Kantoor', de woning binnen het bestaande bouwvlak wordt gebouwd en dat de ruimtelijke uitstraling van één woning gering is.
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming die de bouw van één woning mogelijk maakt. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven, indien de aanvraag past binnen de bestemmingsomschrij-ving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een 'directe bouwtitel'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en planregels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en verbeelding en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
De verbeelding van het analoge bestemmingsplan bestaat uit één blad. Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegren-zingen volgen zoveel mogelijk kadastrale en/of topografische grenzen. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in artikelen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012.
Indeling hoofdstukken
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (Artikel 1). Daarnaast worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden (Artikel 2).
Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten
Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP2012 en de begrippen en wijze van meten uit het bestemmingsplan 'Utrechtseweg'.
De Bestemmingsregels kennen de volgende standaardopbouw:
Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.
De Bestemmingsregels van dit bestemmingsplan bevatten de volgende bestemmingen: Tuin (artikel 3), Wonen - 4 (artikel 4), Waarde - Cultuurhistorie - Villapark (artikel 5), Waarde - Geomorfologie (artikel 6) en Waarde - Natuur en landschap (artikel 7). Deze worden hierna toegelicht.
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die voor de voorgevel van de nieuwe woning liggen, oftewel de voortuin, alsook een in- en uitrit en maximaal 2 parkeerplaatsen. In de voortuin mogen erkers worden gerealiseerd aan de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw. Deze regeling geldt ook voor alle andere percelen met de bestemming 'Tuin' langs de Utrechtseweg. De maatvoering is dan ook zoals gebruikelijk is in dit gebied. Voorts zijn op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
Deze bestemming is gegeven aan de gronden waarop de nieuwe woning wordt gebouwd, alsmede die gronden die 1 meter achter de voorgevelrooilijn liggen. Deze bestemming maakt één vrijstaande woning mogelijk met daarbij behorende voorzieningen. Bij dit laatste moet bijvoorbeeld worden gedacht aan achter- en zijtuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, in en uitritten en bouwwerken, etc. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven van 14,5 meter diep en 7 meter breed waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd (102 m²). De maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw is eveneens op de verbeelding aangegeven.
Naast de regeling voor hoofdgebouwen (de woning zelf), is een regeling voor bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappin-gen) opgenomen. Behalve dat in het bouwvlak mag worden gebouwd is in het achtererfgebied (bij de woning) ook het een en ander aan bijbehorende bouwwerken mogelijk. Het gezamenlijk grondoppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag maximaal 50 m² zijn. Bovendien mag de totale oppervlakte van die bouwwerken niet meer dan 50% van het bestemmingsvlak buiten het bouwvlak zijn. De maximale hoogte van de bijbehorende bouwwerken is in de regels opgenomen. De regeling voor bijbehorende bouwwerken geldt ook voor alle andere vrijstaande woningen langs de Utrechtseweg. Verder zijn bij de woning ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, zoals erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
Langs het zijerf van Utrechtseweg 69 en 69A is een zone van 2 meter aangewezen waar geen bijbehorende bouwwerken zijn aangewezen. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn, in verband met artikel 5 'Waarde - Cultuurhistorie - Villapark', geen bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw toegestaan en mogen de gronden niet worden gebruikt als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II Bor zoals dit luidde bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Bij de woning is onder voorwaarden een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit toegestaan. Dit is een gebruikelijke regeling in de gemeente Hilversum. De voorwaarden waarborgen dat de woonfunctie te alle tijden behouden blijft. Voorwaarden zijn onder andere dat het vloeroppervlak dat hiervoor gebruikt wordt niet meer mag bedragen dan 1/3 deel (33%) van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m², de activiteit moet worden uitgeoefend door de hoofdbewoners van het pand en de activiteit geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en horeca en detailhandel niet zijn toegestaan. In beginsel is een aan-huis-verbonden beroeps of bedrijfsmatige activiteit alleen toegestaan in het hoofdgebouw. Aangezien het plangebied deel uitmaakt creatieve wijk, wil de gemeente dat (kleinschalige) bedrijvigheid gestimuleerd wordt. Daarom kan middels een afwijking bij omgevingsvergunning een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit ook in bijbehorende bouwwerken worden toegestaan. Door een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit ook in bijbehorende bouwwerken toe te staan wordt de broedplaatsfunctie van het gebied versterkt.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie - Villapark
Deze dubbelbestemming is toegekend aan het gehele plangebied vanwege de ligging in het villapark langs de Utrechtseweg. Deze bestemming biedt bescher-ming aan de cultuurhistorische waarden van het villapark. Gronden met deze bestemming zijn daartoe mede bestemd voor het behoud van de ruimtelijke karakteristieken van het villapark. In de regels is daarvoor onder andere bepaald dat binnen de maximale goothoogte hoofdgebouwen met ten hoogste 2 bouwlagen mogen worden gerealiseerd. Verder is ter bescherming van de ruimtelijke karakteristiek in de regels een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen. Op basis hiervan is voor werken en werkzaamheden die de ruimtelijke karakteristieken kunnen aantasten een omgevingsvergunning benodigd. Deze kan alleen worden verleend als het karakter van het gebied behouden blijft.
Artikel 6 Waarde - Geomorfologie
Het hele plangebied heeft deze dubbelbestemming gekregen vanwege de ligging binnen het aardkundig waardevolle gebied stuwwallengebieden van het Gooi. Deze bestemming biedt bescherming aan de aardkundige waarden. Gronden met deze bestemming zijn daartoe mede bestemd voor de bescher-ming en instandhouding van de aardkundige waarden. Hiervoor is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaam-heden opgenomen. Voor werken en werkzaamheden die de aardkundige waarden kunnen aantasten, zoals het verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, is een omgevingsvergunning benodigd. Deze kan alleen worden verleend als de bodemstructuur niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 7 Waarde - Natuur en landschap
Deze dubbelbestemming is aan het gehele plangebied gegeven vanwege de ligging in een landschappelijk waardevol gebied. De karakteristieke eigenschap-pen van dit gebied zijn hiermee vastgelegd en kunnen worden versterkt. Tevens worden deze met de dubbelbestemming beschermd. Hiervoor is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaam-heden opgenomen. Voor werken en werkzaamheden die de karakteristieken kunnen aantasten, zoals het verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, is een omgevingsvergunning benodigd. Deze kan alleen worden verleend als de karakteristieken, zoals de landschappelijke en ecologische waarden en de bodemgesteldheid, niet onevenredig worden aangetast.
De antidubbeltelregel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie-of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Aangesloten is bij de standaard anti-dubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.
De algemene bouwregels bevatten onder meer een regeling die bepaalt dat ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten bij de toetsing van maten die volgens het plan zijn gegeven. Het gaat bijvoorbeeld om overstekende goten, luifels, kozijnen en dergelijke. Voor koekoeken is een aparte regeling opgenomen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald welk gebruik in ieder geval als verboden en welk gebruik als toegestaan wordt aangemerkt. Daarnaast is een regeling opgenomen die bepaalt dat er bij een gebouw ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate parkeervoorzieningen moeten worden aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Daarbij dient te worden voldaan aan de 'Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017'.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat de algemene afwijkingsregels en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Via een door burgemeester en wethouders te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken worden aangebracht en kunnen onder meer (openbare) nutsvoorzieningen, waterstaatkundige- of verkeerstechnische voorzieningen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Het overgangsrecht dat in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen, staat in artikel 12. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan. Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt. Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten. Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
Preventieve handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van omgevingsvergunning om te bouwen, af te wijken van het bestemmingsplan en om werken of werkzaamheden uit te voeren (voorheen: aanlegvergunning). Daarnaast wordt bij controle van verleende omgevingsvergunningen, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. repressief gehandhaafd.
Een overtreder riskeert:
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van omgevingsrecht zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht voor gronden waarvoor een bestemmingsplan wordt vastgesteld tegelijkertijd een exploitatieplan vast te stellen. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Hierbij zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdeel b tot en met f, van het Bro. Derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De realisatie van de woning is een particulier initiatief. De financiering van alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hierdoor zijn er geen kosten voor de gemeente Hilversum aan de ontwikkeling verbonden. Eventuele planschade komt ook voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor heeft de gemeente een planschadeovereenkomst afgesloten met de initiatiefnemer.
Geconcludeerd kan worden dat het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is en het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
Bij brief van 18 mei zijn de omwonenden (30 adressen) van het perceel naast Utrechtseweg 63-65 met kadastraal nummer D4309 door de eigenaar geïnformeerd over zijn voornemen om op het perceel 1 vrijstaande woning te bouwen en de gemeente te verzoeken het bestemmingsplan daartoe aan te passen. Omdat het vanwege de COVID19-maatregelen niet mogelijk was om een inloopavond te organiseren zijn omwonenden per brief geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om naar keuze mondeling en/of schriftelijk een reactie te geven.
Naar aanleiding van deze brief zijn 3 schriftelijke reacties van de directe buren ontvangen. Twee buren hebben eerst telefonisch gereageerd en daarna een schriftelijke reactie ingezonden. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de reactienota van 15 juli 2020 die als Bijlage 7 achter deze toelichting is opgenomen.
In het kort komen de reacties op het volgende neer:
Van het buurperceel Utrechtseweg 63-65 is een telefonische en schriftelijke reactie ontvangen. Er is verzocht om de locatie voor de nieuwe woning aan te duiden als Utrechtseweg 67.
Dat is helaas nog niet mogelijk omdat er nog geen huisnummerbesluit is. Wel is het bestemmingsplan naar aanleiding van dit verzoek aangepast en luidt de naam nu: “Utrechtseweg, perceel naast 63-65”, zodat de locatie goed is te onderscheiden van Utrechtseweg 63-65.
Van het buurperceel Utrechtseweg 69A is een schriftelijke reactie ontvangen. Er is aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de bouw van een nieuwe woning op het perceel, maar dat de situering van de bijbehorende bouwwerken op het perceel wel zorgen baart.
De bebouwing van Utrechtseweg 69A staat tot vlak op de perceelsgrens. Naar aanleiding van deze reactie is dan ook besloten om met de nieuwe bijbehorende bouwwerken afstand te houden tot de zijdelingse perceelsgrens. Daartoe is op de verbeelding een zone van tenminste 2 meter aangehouden waarbinnen geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan [-bg]. De voorgeschreven afstand van tenminste 2 meter komt overeen met de aan te houden afstand volgens het privaatrechtelijke burenrecht.
Van het buurperceel Utrechtseweg 69 is een telefonische en schriftelijke reactie ontvangen. De buren hebben een geluidsopname gemaakt van het telefoongesprek en op basis daarvan een schriftelijk verslag van het telefoongesprek gemaakt en met de mail toegezonden. Naar aanleiding van dit gespreksverslag is teruggebeld om resterende vragen te beantwoorden.
In de schriftelijke reactie zijn vele vragen over voorgeschiedenis, procedure en de planregeling gesteld. Deze zijn zo goed mogelijk beantwoord. Zie de reactienota voor een uitgebreide beschrijving.
Bij mail van 16 juni 2020 is aangeboden om het plan aan tafel met elkaar te bespreken. Daarvan is geen gebruik gemaakt. Men wenst het contact te beperken tot de formele procedure.
Omdat de schriftelijke reactie vooral vragend is opgesteld valt daaruit niet goed op te maken wat de bezwaren precies zijn, maar blijkt wel dat men het niet eens is met het onderhavige bestemmingsplan.
Om de bezwaren toch duidelijk te krijgen en te bespreken of er wellicht aanpassingen mogelijk zijn, is op 31 maart 2021 nogmaals bij mail het aanbod gedaan om elkaar rechtstreeks over de bezwaren te spreken. Daarop is geen reactie ontvangen.
Wel is het plan naar aanleiding van de reacties aangepast. De bebouwing van Utrechtseweg 69 staat tot vlak op de zijdelingse perceelsgrens. Om met eventuele nieuwe bijbehorende bouwwerken afstand te houden tot de zijdelingse perceelsgrens is op de verbeelding een zone van 2 meter langs deze perceelsgrens aangegeven waarbinnen geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. Deze afstand van 2 meter is afgestemd op de afstand die in het privaatrechtelijke burenrecht wordt voorgeschreven.
Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan heeft afstemming plaatsgevonden met de brandweer. De brandweer heeft per mail op 10 november 2021 aangegeven geen op- of aanmerkingen te hebben over het bestemmingsplan. De brandweer onderschrijft de conclusie van de verantwoording van het groepsrisico
De formele bestemmingsplanprocedure start met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging kan een ieder zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan indienen.
Op 15 juni 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (o.a.) besloten de procedure voor dit bestemmingsplan te starten. Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 25 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 ter inzage gelegen. Er is een zienswijze ingediend. De beantwoording van de reactie is verwerkt in de 'Nota van zienswijzen en wijzigingen'. Deze nota is als bijlage 8 toegevoegd aan de toelichting.
Op 2 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Hilversum het bestemmingsplan, inclusief de voorgestelde wijzigingen, vastgesteld (zie het Vaststellingsbesluit).