direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vreelandseweg, Van Brakelterrein
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het wijzigingsplan opgenomen. Ook de leeswijzer is onderdeel van dit hoofdstuk.

1.1 Aanleiding

In oktober 2014 heeft COD Investments III BV (verder COD) laten weten perifere detailhandelsbedrijven (PDV) te willen vestigen ter plaatse van de Vreelandseweg 6, 12 en 14, de Verlengde Zuiderloswal en de Zuiderloswal 6 op het Havenkwartier in Hilversum. De gronden zijn in Hilversum ook bekend als het zgn. 'Van Brakelterrein'. Perifere detailhandel is detailhandel die naar aard en omvang niet goed in de overige winkelgebieden past, zoals bouwmarkten en de grotere meubelzaken.

COD heeft B&W van Hilversum verzocht de wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan 'Vreelandseweg', die PDV ter plaatse mogelijk maakt, te effectueren. Tevens heeft COD gevraagd de raad voor te stellen tot het nemen van een coördinatiebesluit ten behoeve van het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning voor bouwen.

Op 24 december 2014 heeft COD omgevingsvergunningaanvraag voor haar plannen ingediend (aanvraagnummer 1585461).

Op 21 april 2015 heeft het College besloten in principe te willen meewerken aan het verzoek van COD tot effectuering van de wijzigingsbevoegheid en de omgevingsvergunningaanvraag.

Op 3 juni 2015 heeft de raad van de gemeente Hilversum (o.a.) ingestemd met het van toepassing verklaren van de coördinatieregeling volgens paragraaf 3.6.1 Wro op het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van het realiseren van perifere detailhandel op de gronden ter plaatse van de Vreelandseweg 6, 12 en 14, de Verlengde Zuiderloswal en de Zuiderloswal 6 te Hilversum.

1.2 Doelstelling

Het doel van voorliggend wijzigingsplan is het mogelijk maken van de omgevingsvergunningaanvraag van COD ten behoeve van perifere detailhandel in het plangebied. Het wijzigingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor alle gebruikers van het plangebied.

Ten opzichte van het 'moederplan', bestemmingsplan 'Vreelandseweg', is het wijzigingsplan geactualiseerd als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving. Het wijzigingsplan sluit aan op de door COD ingediende omgevingsvergunningaanvraag. Bij het opstellen van het plan is rekening gehouden met de uitspraak van de Raad van State d.d. 4 september 2013 (zie Bijlage 1) naar aanleiding van de ingestelde beroepen tegen de vaststelling van bestemmingsplan 'Vreelandseweg'.

1.3 Functie van het bestemmingsplan

Het wijzigingsplan Vreelandseweg, Van Brakelterrein regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen' en planregels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.

Een wijzigingsplan (c.q. bestemmingsplan) wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het wijzigingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het wijzigingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde wijzigingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het wijzigingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat deze leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welk bestemmingsplan voor het plangebied geldt tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan, i.c. het nieuwe wijzigingsplan. De hoofdstukken 3 t/m 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie, regio en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid en de burgerparticipatie. Er wordt aangegeven hoe de regels, gelet op de toelichting, gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het wijzigingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.

Ten aanzien van de leesbaarheid van voorliggend wijzigingsplan: daar waar 'bestemmingsplan' staat geschreven dient in dit plan mede 'wijzigingsplan' te worden verstaan.

Hoofdstuk 2 Begrenzing plangebied en vigerende bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt in de bebouwde kom van Hilversum, ten zuidwesten van het centrum en wordt begrensd door de bebouwing van het bedrijf PontMeyer in het oosten, de groenstrook met fietspad langs de Vreelandseweg in het zuiden, diverse bedrijfspercelen in het westen en de Verlengde Zuiderloswal in het noorden. In figuur 1 is de begrenzing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0002.png"

Figuur 1: Begrenzing plangebied

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' van kracht, vastgesteld op 26 september 2012. Het plangebied is in z'n geheel gelegen in dit bestemmingsplan, zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0003.png"

Figuur 2: Plangebied bestemmingsplan 'Vreelandseweg', met de blauwe cirkel is het plangebied van het wijzigingsplan aangeduid

Raad van State

Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' is beroep aangetekend bij de Raad van State. Op 4 september 2013 heeft de Raad van State uitspraak gedaan (zie Bijlage 1). Met de uitspraak zijn artikel 1.34 en artikel 6.4.3 vernietigd.

Artikel 1.34 betreft de begripsbepaling van 'detailhandel perifeer', artikel 6.4.3 is een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van detailhandel in goederen waarvan de verkoop in winkelcentra niet past in verband met de verstoring van het aldaar gewenste milieu, zoals de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen of andere milieubelastende stoffen en goederen.

Tevens heeft de Raad van State de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel perifeer' op de verbeelding vernietigd. Deze functieaanduiding was niet gelegen op de planlocatie van dit wijzigingsplan.

Wijzigingsbevoegdheid

In het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' hebben de gronden van het plangebied de bestemming Bedrijventerrein-l (artikel 6). Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij B&W van Hilversum de bevoegdheid hebben om, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding 'wro zone - wijzigingsgebied - 3' perifere detailhandelsvestigingen toe te staan. Er zijn een aantal voorwaarden gesteld voordat deze wijzigingsbevoegdheid geëffectueerd kan worden. Deze zijn:

  • 1. het maximum bruto vloeroppervlakte van perifere detailhandelsvestigingen mag niet meer bedragen dan 27.000 m2, inclusief de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel perifeer';
  • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mag niet onevenredig worden aangetast;
  • 3. er mag geen nadelige invloed optreden op de afwikkeling van het verkeer;
  • 4. er dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein.

Het verzoek van COD om de wijzigingsbevoegdheid toe te passen ten behoeve van perifere detailhandel (PDV) past binnen de doelstelling van het Masterplan Havenkwartier (zie paragraaf 4.4.3) om een PDV-cluster te creëren. Deze doelstelling is vertaald in het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' middels o.a. bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid.

In paragraaf 6.5.3 vindt de beoordeling plaats van het verzoek van COD aan de hierboven beschreven wijzigingsvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken plangebied

In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Zoals in paragraaf 2.2 beschreven ligt het plangebied in z'n geheel binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Vreelandseweg', zoals vastgesteld op 26 september 2012. Voor zover mogelijk en relevant is gebruik gemaakt van de teksten uit dit bestemmingsplan. In tegenstelling tot het bestemmingsplan staat voorliggend wijzigingsplan rechtstreeks perifere detailhandel toe.

3.1 Ruimtelijke structuur

3.1.1 Historie

Het plangebied is gelegen in de buurt 'omgeving Haven'. Nadat er in het begin van de negentiende eeuw al diverse ambitieuze plannen werden bedacht om Hilversum een vaarverbinding te verschaffen, hebben nieuwe technische middelen het eerst in 1935 mogelijk gemaakt de aanleg van het Hilversums Kanaal ter hand te nemen. In 1937 kon de scheepvaartverbinding in gebruik worden genomen. De plannen voorzagen in de aanleg van een omvangrijk haven- en industriegebied, dat zich zou uitstrekken van de Gooische Vaart in het noorden tot aan de huidige Zeverijnstraat in het zuiden. Aan de noordzijde van het kanaal werden drie havenarmen gegraven. Van twee aan de zuidzijde ontworpen havenarmen werd er slechts één gedeeltelijk gerealiseerd. Het nieuwe op de scheepvaart afgestemde industrieterrein bleek aanvankelijk niet die aantrekkingskracht uit te oefenen, die men ervan had verwacht. Slechts een handvol bedrijven vestigde zich er. Spoedig, na de ingebruikname, brak de Tweede Wereldoorlog uit. Hierdoor smoorde iedere verdere ontwikkeling. Mede door de stormachtige ontwikkeling van het wegvervoer in de jaren vijftig heeft het bedrijventerrein zich verder kunnen ontwikkelen. Midden jaren tachtig van de vorige eeuw is aan de noordzijde de tweede havenarm gedempt om aan nieuwe bedrijven ruimte te bieden. Van 2001 tot 2003 is ook de havenarm aan de Verlengde Zuiderloswal gedempt.

3.1.2 Stedebouwkundige structuur

Het gebied is onderdeel van het bedrijventerrein Havenkwartier en is gelegen te midden van diverse bedrijfsgebouwen. Sinds de sloop van de bestaande bebouwing in 2014 ligt het planterrein braak. Zie de figuren 3 tot en met 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0004.png"

Figuur 3: Luchtfoto plangebied (bron: Google maps) met kijkrichting foto's figuren 4 t/m 11

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0005.png"

Figuur 4: Fotorichting A

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0006.png"

Figuur 5: Fotorichting B

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0007.png"

Figuur 6: Fotorichting C

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0008.png"

Figuur 7: Fotorichting D

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0009.png"

Figuur 8: Fotorichting E

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0010.png"

Figuur 9: Fotorichting F

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0011.png"

Figuur 10: Fotorichting G

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0012.png"

Figuur 11: Fotorichting H

Het plangebied grenst aan de voor Hilversum belangrijke invalsweg Vreelandseweg.

3.1.3 Groenstructuur

In het plangebied is geen groen aanwezig. Wel is een smalle groenstrook gelegen direct naast het plangebied en het fietspad van de Vreelandseweg.

3.1.4 Waterstructuur

In het plangebied is geen water aanwezig.

3.1.5 Verkeersstructuur

De wegenstructuur rond het plangebied laat zich als volgt omschrijven: de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Vreelandseweg zijn onderdeel van de Hilversumse buitenring en hebben daarmee een belangrijke en als zodanig bestempelde verkeersfunctie.

De Vreelandseweg kenmerkt zich door een intensief gebruik van zowel gemotoriseerd verkeer als (brom)fietsers. Op de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Vreelandseweg vindt volledige scheiding van verkeerssoorten plaats.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Verlengde Zuiderloswal en Zuiderloswal. Op deze wegen zijn de verkeersstromen niet gescheiden. Zowel (brom)fietsers als gemotoriseerd verkeer maken gebruik van dezelfde verkeersruimte. De rijsnelheid is maximaal 50 km/uur.

3.2 Wonen en werken

3.2.1 Wonen

In het plangebied zijn geen woningen aanwezig.

3.2.2 Werken

Het plangebied ligt braak sinds de sloop van de voorheen gevestigde panden.

3.3 Verkeer

3.3.1 Autoverkeer

In Hilversum wordt gestreefd naar de inrichting van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in Hilversum zijn gecategoriseerd in gebiedsontsluitingswegen (50 km/u) en verblijfsgebieden (30 km/u). Door de categorisering te versterken neemt de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid in de wijk en daarmee ook de voorspelbaarheid van het autoverkeer toe.

De wegen rondom het plangebied (i.c. de Gijsbrecht van Amstelstraat, Vreelandseweg, Zuiderloswal en Verlengde Zuiderloswal) zijn doorgaande wegen en gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Deze wegen hebben een doorstroomfunctie, terwijl de gelijkvloerse kruispunten uitwisseling van verkeer mogelijk maken met lagere orde wegen. De maximum snelheid op deze wegen is 50 km/u.

Verkeersintensiteiten
Voorliggend wijzigingsplan maakt 9.000 m2 bvo ten behoeve van perifere detailhandelsbedrijven mogelijk. In 2015 heeft Royal Haskoning DHV verkeersonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Met het onderzoek is in beeld gebracht wat de huidige verkeerssituatie is rondom het plangebied. Paragraaf 5.3.1 gaat nader in op de effecten daarvan op de intensiteiten van de geselecteerde wegen.

Openbaar vervoer

Buslijn 1 (Zeverijnstraat) en buslijn 121 (Loosdrechtseweg) hebben een halte die het dichtst bij het plangebied is gelegen. Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0013.png"

Figuur 12: Buslijnen ter hoogte plangebied

Herinrichting Gijsbrecht van Amstelstraat

In 2016 zal onderhoud worden verricht op het wegvak Gijsbrecht van Amstelstraat (tussen de Nieuwe Havenweg en de Vreelandseweg). Tevens worden extra maatregelen getroffen om de parkeerdruk te verlichten en de veiligheid voor het langzaam verkeer te waarborgen. Bijvoorbeeld door veiligere oversteekplaatsen voor fietsers. Ook wordt in de bocht van de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Vreelandseweg een rotonde aangebracht die tevens als keerlus gaat dienen voor de bewoners die aan de Beresteinseweg wonen.

3.4 Groen en natuur

3.4.1 Groen

Het plangebied ligt braak, er is geen groen aanwezig.

3.4.2 Natuur

Gebiedsbescherming

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet in werking getreden. Sindsdien zijn de bepalingen van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • Beschermde Natuurmonumenten
  • Wetlands

In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van genoemde gebieden geregeld. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Natuurbeschermingswet vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Kaders hiervoor zijn uitgewerkt per gebied uitgewerkt in het aanwijsbesluit tot Natura 2000-gebied. In deze documenten zijn concrete instandhoudingsdoelstellingen en verbeteropgaven geformuleerd. Wanneer zich in of in de buurt van een beschermingszone een ruimtelijke ontwikkeling aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan significante negatieve gevolgen voor het gebied kan hebben. Als dit het geval is, dan dienen passende maatregelen getroffen te worden om te zorgen dat de kwaliteit van de leefgebieden van soorten in de SBZ niet verslechterd.

  • Natuurnetwerk Nederland

In het Natuurbeleidsplan van 1990 is voor het eerst het streven van de rijksoverheid beschreven om de nationale ecologische hoofdstructuur te realiseren. Dit bestaat uit kerngebieden en verbindingszones waarlangs uitwisseling van populaties tussen kerngebieden mogelijk wordt. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) moet in 2018 gerealiseerd zijn. De Natura 2000 gebieden maken deel uit van het NNN in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in natuurverbindingen, waardevolle gebieden en overig NNN. De natuurverbindingen zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van het NNN. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van het NNN. Sinds 2010 heeft de provincie Noord-Holland de begrenzing van het NNN aangepast (de 'herijking'). Het doel van deze herijking is een ecologisch betere, financieel haalbare en sneller realiseerbare NNN. Bij de herijking zijn gebieden uit het NNN gehaald waarvan de ecologische waarde niet groot genoeg is of de aankoop niet haalbaar is (te duur of niet te koop). Het NNN kan hiermee sneller en goedkoper worden gerealiseerd, mede doordat gezocht is naar combinaties met andere functies zoals waterbergingen.

Begrenzing NNN

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de resultaten van de herijking vastgesteld. De nieuwe begrenzing zal in de provinciale Structuurvisie en het natuurbeheerplan worden opgenomen. Het nieuwe, 'herijkte' NNN treedt in werking als deze is opgenomen in de provinciale Structuurvisie. Het NNN is, samen met de ecologische verbindingszones en de weidevogelleefgebieden, planologisch beschermd. Deze gebieden mogen niet worden aangetast door de ontwikkeling van bijvoorbeeld woningen, infrastructuur of andere ingrepen. Gebeurt dit, onder voorwaarden, toch, dan moeten de negatieve effecten worden tegengegaan of gecompenseerd worden. Ingrepen die de natuurwaarden aantasten, zijn in principe niet toegestaan. De provincie Noord-Holland hanteert de landelijke "Spelregels NNN" als toetsingskader. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het 'nee, tenzij principe'. Ingrepen in het NNN kunnen alleen plaatsvinden wanneer:

  • er een zwaarwegend maatschappelijk belang in het geding is;
  • er geen alternatief is;
  • verlies aan natuurwaarden wordt gecompenseerd.

Compensatie

Als een ingreep in het NNN wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. De provinciale regels voor natuurcompensatie staan in de 'Beleidsregel compensatie natuur en recreatie' (Provincie Noord-Holland, 2007).

Soortbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Alle te beschermen soorten zijn in drie tabellen met een verschillend beschermingsregime opgenomen. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt, zogenaamde algemeen beschermde soorten (soorten van tabel 1).
  • Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2).
  • Alle soorten, opgenomen in Habitatrichtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3).

Voor de 1e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

De 3e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c). Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.

In de bestaande situatie ligt het plangebied braak en is het onbegroeid. Daarmee is het niet, danwel in zeer beperkte mate, geschikt leefgebied voor beschermde flora - en fauna soorten. Ook de omgeving van de planlocatie behoort niet tot de gebieden met een hoge natuurverwachtingswaarde.

Vanwege het braak liggen zijn er geen beschermde soorten te verwachten en zullen er geen negatieve effecten optreden op beschermde waarden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten komt niet in gevaar. Een ontheffing is niet nodig.

Programmatisch Aanpak Stikstof

Op 1 juli 2015 is de Natuurbeschermingswet 1998 gewijzigd in verband met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het bijbehorende programma "programma aanpak stikstof" is tevens in werking getreden, waardoor de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het aspect stikstof is vereenvoudigd.

In het programma aanpak stikstof werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Door middel van brongerichte maatregelen wordt een (extra) daling van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bereikt. Een deel van de daling van de stikstofdepositie komt beschikbaar als depositieruimte voor economische ontwikkelingen. Het overige deel komt ten goede aan de natuur waardoor gewaarborgd is dat de Natura 2000-doelen worden gehaald.

De beschikbaar komende depositieruimte heeft het mogelijk gemaakt om de in de Natuurbeschermingswet opgenomen vergunningplicht enigszins te verlichten. Als de totale bijdrage van een project aan de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied meer is dan 0,05 mol/ha/jaar, echter minder is dan 1 mol/ha/jaar bedraagt, kan in de regel volstaan worden met een melding. Niet alle projecten zijn meldingsplichtig, zoals bijvoorbeeld een woningbouwproject.

Als de totale bijdrage van een project 0,05 mol/ha/jaar of lager is dan gelden er geen procedurele verplichtingen (geen melding, geen vergunning).

Om voor een activiteit de toename van de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitattype te berekenen is het rekeninstrument AERIUS verplicht gesteld. Aan de hand van de resultaten van een berekening met AERIUS kan bepaald worden welke vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet gezet moeten worden.

Paragraaf 5.4.2 gaat nader in op de voor het projectplan uitgevoerde onderzoek.

3.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

3.5.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.

Met het initiatief van COD krijgt het plangebied weer een concrete invulling passend binnen het gemeentelijke beleid. Het draagt bij aan de economische duurzaamheid in de vorm van werkgelegenheid en de aanwezigheid van voorzieningen. Beide dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving.

3.5.2 Leefbaarheid
3.5.2.1 Geluid

Binnen het plangebied zijn in de bestaande situatie geen industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen aanwezig zijn die volgens de Wet geluidhinder (Wgh) en/of Wet milieubeheer (Wm) een geluidszone hebben.

Paragraaf 5.5.2 gaat nader in op de geluidsaspecten van dit wijzigingsplan.

3.5.2.2 Lucht

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:

  • AMvB en Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit Gevoelige bestemmingen.

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 ìg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 ìg/m3 toenemen. In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is, per besluit van 7 juni 2012, gewijzigd. Deze wijziging maakt het mogelijk om in de Regeling NIBM gebieden en bronnen aan te wijzen die geen gebruik meer kunnen maken van NIBM. Er is vooralsnog geen wijziging van de Regeling NIBM gepubliceerd. Voor dit onderzoek heeft deze wijziging overigens geen gevolgen aangezien geen gebruik gemaakt wordt van de NIBM-grondslag in de Wet milieubeheer (art. 5.16, lid 1 onder c Wm).

Binnen het plangebied, dan wel in de directe omgeving van het plangebied (externe werking), zijn in de nieuwe situatie geen gebieden waarin de luchtkwaliteit door aanwezigheid van inrichtingen en/of (spoor)wegen niet voldoet aan de norm.

Paragraaf 5.5.2 gaat nader in op de luchtkwaliteitsaspecten van dit wijzigingsplan.

3.5.2.3 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de handreiking Bedrijven en milieuzonering 2009 is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De handreiking Bedrijven en milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Buiten deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering geen hinder van het bedrijf te verwachten. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1.000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek dienen dan in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.

In de handreiking is aangegeven dat de milieucategorieën als richtlijn in acht genomen moeten worden. Het aanhouden van een kortere afstand dan de aangegeven afstand past binnen de methode mits voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat een aanvaardbaar woonmilieu met bijbehorende leefomgevingkwaliteiten bereikt en gehandhaafd kan worden en de hinder niet toeneemt of zal toenemen.

Ten aanzien van dit wijzigingsplan

Milieuzonering Havenkwartier

In het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' is een inwaartse milieuzonering aangebracht. Hierdoor is het niet meer mogelijk om milieubelastende activiteiten te ontplooien direct langs of in de nabijheid van milieugevoelige bestemmingen. De afstand van het plangebied is minstens 100 meter ten opzichte van de woningen aan de Gijsbrecht van Amstelstraat, dat is aan te merken als het omgevingstype 'rustige woonwijk' conform bovengenoemde handreiking.

Het wijzigingsplan staat perifere detailhandelsbedrijven toe. Dit voldoet aan de in de Handreiking Bedrijven en milieuzonering opgenomen richtafstanden.

3.6 M.e.r. beoordeling

Vanuit 2 sporen kan sprake zijn van m.e.r.-verplichtingen ingeval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1. Vanuit de Wet milieubeheer (artikel 7.2 Wm) en het besluit m.e.r. (bijlage C en D):

Wanneer een activiteit en het daarvoor opgestelde plan of besluit genoemd zijn in het besluit m.e.r. is afhankelijk van de aard, omvang en het type plan of besluit sprake van een m.e.r.-plicht (plan-m.e.r. of project-m.e.r.), danwel m.e.r.-beoordelingsplicht (al dan niet vormvrij);

  • 2. Vanuit de Natuurbeschermingswet (artikel 19 Nbw) en Wet milieubeheer (artikel 7.2a Wm):

Wanneer er niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de activiteit significant negatieve effecten heeft op de Natura2000-gebied en er een passende beoordeling moet worden opgesteld, volgt hieruit tevens een plan-m.e.r.-verplichting.

Paragraaf 5.6 gaat nader in op de m.e.r.-beoordeling van dit wijzigingsplan.

3.7 Cultuurhistorische waarden

3.7.1 (Steden)bouwkundige waarden

Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Provinciale monumenten zijn opgenomen in de provinciale monumentenlijst, gemeentelijke monumenten in de gemeentelijke monumentenlijst. UNESCO-monumenten zijn opgenomen in de lijst van het werelderfgoed.

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

3.7.2 Archeologische waarden

In 1992 is het zogenoemde “Verdrag van Malta” gesloten, een Europees verdrag dat is gericht op de bescherming van het archeologisch erfgoed. Sinds de officiële bekrachtiging van het verdrag door Nederland in 1998 is gewerkt 'in de geest van Malta' en is de Monumentenwet 1988 herzien, op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), om de archeologie wettelijk te verankeren. Op 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 in werking getreden.

De kernpunten, geregeld in de Monumentenwet, zijn:

  • behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de plek waar het ligt in de bodem (in situ);
  • opnemen archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces;
  • 'de verstoorder betaalt';
  • transparant en helder besluitvormingsproces, informatie verspreiden en kennis van het archeologisch erfgoed vergroten.

De gemeente is het bevoegde gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een archeologische verwachtings - en beleidskaart. Op de verwachtingskaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het te voeren beleid ten aanzien van de archeologische waarden en verwachtingen in de gemeente, heeft de gemeente een beleidsnota en de daarbij behorende beleidskaart opgesteld. De beleidskaart, moet volgens de nieuwe Wro in het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat voor de aanvrager van een vergunning duidelijk is in welke gevallen een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gevallen worden voornamelijk bepaald door een maximale verstoringsoppervlakte en –diepte.

Het archeologische onderzoek is een getrapt proces. Elke stap in het proces wordt afgesloten met een besluit van het bevoegd gezag omtrent het archeologische erfgoed: of het plangebied wordt vrijgegeven, of er wordt een vervolgonderzoek gevraagd, of planaanpassing, of het archeologisch erfgoed wordt in situ beschermd. Eerst moet de aanvrager een inventariserend onderzoek overleggen. In dat inventariserend onderzoek wordt vastgesteld of er archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is en of er nader onderzoek nodig is. De volgende stap is het verrichten van een verkennend veldonderzoek (proefsleuven) om de aard, omvang en kwaliteit van het archeologisch erfgoed te onderzoeken. Het plangebied kan hierna op grond van een selectiebesluit worden vrijgegeven, beschermd, of, als bescherming niet mogelijk is, kan een opgraving worden gevraagd. Elke fase wordt uitgevoerd op grond van een programma van eisen. Behalve de eisen die aan het onderzoek worden gesteld in het kader van de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA) kan de gemeente aanvullende eisen stellen.

Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt welke is gebruikt voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen.

Zoals in figuur 13 is aangegeven kent het plangebied hoofdzakelijk een lage/zeer lage verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0014.jpg"

Figuur 13: Archeologische beleidskaart

3.8 Bodem en watersysteem

3.8.1 Bodem

De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is toegelicht in paragraaf 3.7.2. In onderstaande paragraaf is ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen meegenomen.

Bodem

De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het watervoerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden kan de bodem grindbestanddelen bevatten. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen.

Het plangebied heeft een zandige ondergrond en ligt in het westen van Hilversum aan de voet van stuwwal (hogere zandgronden). Het grondwater dat infiltreert op de hoge zandgronden ten oosten van Hilversum kwelt hier op. Het maaiveld in het plangebied ligt op circa 0,5 meter boven N.A.P.

Aardkundige waarden

Gezien de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en de ligging binnen het stedelijk gebied zijn de oorspronkelijke waarden binnen het plangebied vermoedelijk reeds ernstig verstoord. Dit is de reden dat het plangebied nagenoeg geheel buiten de gebieden met aardkundige waarden ligt.

Grondwater

De hydrologie wordt gekenmerkt met een stuwwal als inzijgingsgebied met kwelsystemen aan de westkant van Hilversum. Het plangebied ligt in het westen van Hilversum en het grondwater kwelt hier op. De stromingsrichting is westelijk, richting het Hilversums Kanaal (-1,2 m NAP)

Milieubeschermingsgebied - Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt niet binnen grondwaterbeschermingsgebied.

Bodem- en grondwaterverontreining

Het plangebied is in het geheel onderdeel van het bedrijventerrein Havenkwartier. Doordat een aantal bedrijven in het kader van de milieuvergunning bodemonderzoeken hebben uitgevoerd is een redelijk beeld over de bodemkwaliteit in het gebied ontstaan. Het blijkt dat lokaal in de bovengrond (traject tot 0,5 m - maaiveld) en ondergrond (tot 2,0 m - maaiveld) licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK's voorkomen. Deze gehalten overschrijden de achtergrondwaarden (AW2000). Het grondwater is op een aantal locaties ernstig verontreinigd.

De gemeente heeft in 2008 een bodemfunctieklassekaart opgesteld. Het overgrote deel is geclassificeerd als functie wonen en een aantal delen, zoals de groenzone aan zuidzijde van het Hilversums kanaal heeft de bodemfunctieklasse landbouw/natuur gekregen.

Ter plaatse van de voormalige Vreelandseweg 12-14 (voorheen Van Brakel) zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Lokaal komt in de bovengrond een sterke verontreiniging met PAK en een matige verontreiniging met nikkel voor ter plaatse van een zintuiglijke verontreiniging met sintels. Aan de zuidkant van het perceel is een verontreiniging met asbest tot boven de hergebruikswaarde in de bovengrond aangetoond. In de ondergrond ter plaatse van een voormalige autosloperij is een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond. Vermoedelijk betreffen dit gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming. Het overig deel van het perceel is maximaal licht verontreinigd. Het grondwater is lokaal licht verontreinigd met VOCL en BTEX en barium. Ter plaatse van de voormalige bebouwing en verdachte deelactiviteiten is nog onvoldoende onderzoek uitgevoerd. Op het perceel is een ondergrondse tank aanwezig welke is afgevuld onder de wetgeving van BOOT (Besluit Opslaan in Ondergrondse Tanks). Deze wetgeving is per 1 januari 2008 opgenomen in het Activiteitenbesluit. De tank hoeft niet verwijderd te worden. Als de tank wel verwijderd wordt zal deze volgens de huidige wetgeving (Activiteitenbesluit) verwijderd moeten worden door een gecertificeerd bedrijf volgens de Kwalibo (Kwaliteitsborging bij bodemintermediairs). Voor aanvang van de ontwikkeling (vóór omgevingsvergunningverlening) zal het perceel aanvullend onderzocht en mogelijk (deels) gesaneerd moeten worden.

3.8.2 Watersysteem

Beschrijving huidige watersysteem

Aan het plangebied grenzen de oppervlaktewateren: het Hilversum kanaal en de Gooische Vaart, zie figuur 15. De Gooise Vaart is een tussen 1643 en 1843 gegraven kanaal dat zijn functie als belangrijke vaarroute verloor door de opening van het Hilversums kanaal in 1937. Het Hilversums kanaal is, in tegenstelling tot de Gooise Vaart niet in beheer bij Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht maar bij de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0015.jpg"

Figuur 14: Oppervlakte water westzijde Hilversum

Hilversums kanaal

Het dicht bij het plangebied gelegen Hilversums kanaal verbindt Hilversum met de rivier de Vecht. Het Hilversums kanaal heeft een vaarwegfunctie voor gemotoriseerd verkeer en is in beheer van de gemeente Hilversum. Binnen het bedrijventerrein rondom het Hilversums kanaal, dat nooit een echt havengericht bedrijventerrein is geworden, ligt één bedrijf dat gebruik maakt van het kanaal. In de loop van de jaren zijn dan ook een tweetal havenarmen gedempt.

Het Hilversums kanaal heeft een belangrijke afvoerende en waterbergende functie. Het zuidwestelijk deel van de kern Hilversum watert af via de regenwaterriolen naar het Hilversums kanaal. Het Hilversums kanaal met het omliggende Havenkwartier maakt onderdeel uit van de Kortenhoefsepolder.

Daarnaast heeft het Hilversums kanaal met een waterpeil van NAP - 1,20 meter een belangrijke drainerende werking voor het omliggende gebied. De recent gedempte havenarm van de Nieuwe Haven is na demping gedraineerd. De drain neemt de drainerende werking van het voormalig oppervlaktewater over om grondwateroverlast te voorkomen. Deze drain ligt in het plangebied. Zonder de afwaterende functie van de drain zou het grondwater opkwellen tot in het maaiveld.

Verhard oppervlak plangebied

De plangebied was met de bedrijfspanden die er stonden 100% verhard. Hemelwater werd volledig afgevoerd.

3.9 Kabels en leidingen

3.9.1 Riolering

Gemeentelijk rioolstelsel

De Utrechtse Heuvelrug verdeelt het rioolstelsel van de kern Hilversum in twee delen, een oostelijk en een westelijk deel. Het plangebied behoort tot het westelijke rioolstelsel, dat gekenmerkt wordt door een grotendeels gescheiden stelsel, met aparte inzameling van regenwater.

Aan de Diependaalselaan, ter plaatse van de voormalige gemeentelijke rioolwaterzuivering, staat tegenwoordig een hoofdrioolgemaal met een afvoer naar de rioolwaterzuivering (RWZI) Horstermeer. Deze RWZI is in beheer van AGV en ligt in de gemeente Wijdemeren. Het vuilwater uit het plangebied wordt via het hoofdrioolgemaal verpompt naar deze RWZI.

Het hemelwater wordt afgevoerd naar de Hilversums Kanaal.

Een drain voert kwelwater af naar het Hilversums Kanaal. Figuur 15 geeft de ligging van deze drain.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0016.png"

Figuur 15: Ligging drain

3.9.2 Nutsvoorzieningen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen.

3.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) sinds de inwerkingtreding van de Wet basisnet (1 april 2015). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0017.png"

Figuur 16 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0018.png"

Figuur 17 Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

Paragraaf 5.9 gaat nader in op de externe veiligheidaspecten van dit wijzigingsplan.

3.11 Geur

Binnen het plangebied, dan wel in de directe omgeving van het plangebied (externe werking), zijn in de nieuwe situatie geen inrichtingen aanwezig zijn die geurhinder veroorzaken. Geur geeft geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen.

3.12 Licht

Binnen in het plangebied, dan wel in de directe omgeving van het plangebied (externe werking), zijn in de toekomstige situatie geen inrichtingen en/of wegen aanwezig zijn die 'lichthinder' veroorzaken.

Hoofdstuk 4 Relevant beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van de rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in deze Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De ontwikkelingsmogelijv kheden die met voorliggend plan mogelijk worden gemaakt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur. Voor het projectgebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang.

'Ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER ladder). Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal (via verschillende soorten vervoersmiddelen) is of kan worden ontsloten. Paragraaf 5.5.1 gaat nader op de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in.

Concluderend kan worden gesteld dat bij het plan geen rijksbelangen in het geding zijn.

4.1.2 Structuurvisie Randstad 2040

In deze structuurvisie voor de Randstad geeft het rijk aan hoe het de problemen van de achteruitgang van leefbaarheid, klimaatverandering, bereikbaarheidsproblemen en de aanhoudend grote ruimtevraag en druk op onze concurrentiepositie wil aanpakken en oplossen. Het rijk heeft hoge ambities en wil dat de Randstad zich ontwikkelt tot een topregio in Europa. De Randstad is in 2040 een veilige, klimaatbestendige groenblauwe delta. Tot 2040 moeten er 500.000 nieuwe woningen in de Randstad bijkomen. Dit o.a. door sterke verdichting, herstructurering van verouderde werk- en woonlocaties en de schaalsprong van Almere. Voor Hilversum wordt een sterke verdichting van de ruimte voorzien. Tevens wordt naar een verbetering gezocht van de openbare vervoersverbinding tussen Almere en Utrecht.

De Structuurvisie Randstad 2040 heeft geen specifieke regels voor dit wijzigingsplan.

4.1.3 Nota Ruimte

Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:

  • om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en vergroten;
  • de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.

Deze doelen moeten leiden tot een versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, krachtige steden en een vitaal platteland, behoud en ontwikkeling van belangrijke nationale ruimtelijke waarden en vergroten van de veiligheid.

De gemeente Hilversum ligt binnen het nationaal stedelijk netwerk de Randstad in de economische kerngebieden van Amsterdam en Utrecht. Het hele buitengebied van de gemeente bestaat voor het grootste deel uit natuurgebieden. Het gebied ten westen en zuiden van Hilversum ligt in het Nationaal Landschap 'Het Groene Hart'. Het gebied ten zuiden van Hilversum is tevens aangewezen als Rijksbufferzone waarbij de dagrecreatieve functie moet worden versterkt. Rondom Hilversum liggen verschillende Natuurbeschermingswetgebieden. De nota is in 2006 vastgesteld.

De Nota Ruimte geeft geen specifieke regels voor dit wijzigingsplan.

4.2 Provincie

4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid'

De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:

  • Klimaat bestendigheid
  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Duurzaam ruimtegebruik

Klimaat bestendigheid

De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.

Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland gebieden) inclusief de natuurverbindingen en nationale parken en Natura 2000-gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd.

Duurzaam ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:

  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
  • Behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken;
  • Voldoende en op behoefte aansluitende huisvesting;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme.

Voorliggend plan past in de provinciale structuurvisie.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 2 februari 2014 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) vastgesteld. De laatste herziening van de PRV is vastgesteld op 27 juni 2016 en in werking getreden op 22 juli 2016.

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaande bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Toetsing aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening

Conform de PRV dienen ruimtelijke ontwikkelingen te worden getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. In verband met artikel 5 van de PRV is een advies van de Regionale Adviescommissie (RAC) noodzakelijk. Tevens is een actuele toelichting nodig waaruit blijkt dat de bestaande detailhandelstructuur niet ontwricht raakt. Verwezen wordt naar paragraaf 5.5.1 en de zienswijze van de provincie, die verwerkt is in Bijlage 16.

Onderstaand een samenvatting van de beantwoording van de provinciale zienswijze:

Naar aanleiding van de zienswijze is aan BRO verzocht te onderzoeken of er een actuele regionale behoefte bestaat aan de ontwikkeling waarin het wijzigingsplan voorziet en of deze ontwikkeling leidt tot ernstige verstoring of duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur.

Uit het rapport 'Hilversum, Ruimtelijk-functionele effectenanalyse PDV-ontwikkeling van Brakelterrein' d.d. 10 juni 2016 (zie Bijlage 3) volgt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een ernstige verstoring of duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur. Op basis van de kwantitatief berekende marktruimte en de verschuivingen in de koopstromen als gevolg van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat het lokale en regionale omzeteffect zeer beperkt zal zijn en dat het onwaarschijnlijk is dat er bestaande zaken in het verzorgingsgebied of daarbuiten door de ontwikkeling zullen verdwijnen.

Naar aanleiding van zienswijzen is aan de RAC (Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland Zuid) om een advies als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de PRV gevraagd. De Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland Zuid heeft dit advies op 14 juli 2016 naar het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland gestuurd (zie Bijlage 4). De commissie is van mening dat er voldoende is aangetoond dat er een actuele behoefte is aan de ontwikkeling. De commissie adviseert positief over de uitbreiding van 9.000 m2 bvo PDV op het Havenkwartier onder voorwaarde dat de achter te laten locatie van de Leen Bakker de winkelbestemming verliest.

Ten aanzien van de voorwaarde in het RAC-advies heeft nader overleg met de provincie plaatsgevonden. Hierbij is informatie overlegd met betrekking tot de transformatie-plannen ten aanzien van de Leen Bakker-locatie aan de Korte Noorderweg 45. Toegezegd is de provincie op de hoogte te houden van de ontwikkelingen hierover. Op grond van deze informatie heeft de provincie aangegeven dat er voldoende aan de voorwaarde van het RAC-advies tegemoet is gekomen.

Het wijzigingsplan in overeenstemming met de PRV.

4.2.3 Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015 - 2020

De provincie wil met dit beleid de detailhandelsstructuur in Noord-Holland versterken. De dynamiek van de markt moet ruimte krijgen maar overaanbod en leegstand moeten worden voorkomen. Daarom vraagt de provincie ook middelgrote uitbreidingsplannen met elkaar af te stemmen en regionale visies te maken.

Ten behoeve van dit wijzigingsplan is relevant dat de provincie in principe geen detailhandel toe staat op bedrijventerreinen met uitzondering van een aantal specifiek benoemde branches. De branches waarvoor een uitzondering wordt gemaakt betreffen:

  • Detailhandel in volumineuze goederen;
  • Internet-afhaalpunten waar geen goederen worden getoond;
  • Detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • Detailhandel als nevenactiviteit.

De belangrijkste uitzondering is de handel in volumineuze goederen. Het onderscheid tussen volumineus en niet-volumineuze detailhandel betreft de grootte van de goederen. De genoemde categorie levert een zeer beperkte bijdrage aan de kwaliteit van een winkelcentrum (geen synergie-effecten met andere winkels, zeer specifieke aankopen, weinig frequent bezoek), en vragen vanwege de grootte van de goederen om een specifieke locatie, de goederen kunnen alleen per auto worden vervoerd. Een locatie nabij het openbaar vervoer is daarom niet zo zinvol. Ook wordt vanwege de grootte van de goederen en de manier van uitstallen gevraagd om een groot winkeloppervlak. Op basis van ruimtelijke overwegingen kan daarom een uitzondering gemaakt worden voor deze categorie.

De provincie wijst op het belang van regionale afstemming voor ontwikkelingen, zo ook nieuwe detailhandel. Dit is overigens ook wettelijk vastgelegd (artikel 3.1.6 tweede lid Besluit ruimtelijke ordening, de zgn. 'Ladder van duurzame verstedelijking'). De regionale verschillen zijn groot en daarom is maatwerk noodzakelijk. Regionale afstemming is van cruciaal belang, omdat grote ontwikkelingen altijd impact hebben op de detailhandelsstructuur, buurgemeenten en soms ook op regio’s onderling.

Paragraaf 5.5.1 gaat nader in op de regionale afstemming en advisering door de Regionale Adviescommissie.

4.2.4 Waterplan, Waterbeheerplan en Keur

Waterplan 2010 - 2015

De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010 - 2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • klimaatbestendig waterbeheer;
  • water medesturend in de ruimte;
  • centraal wat moet, decentraal wat kan;
  • gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Voor het plangebied betekent dit dat de bouw moet worden afgestemd op de grondwatersituatie. Het is een kwelgebied waar het Hilversums kanaal en de drain een sterk drainerend effect hebben. Ondergrondse bouw moet waterdicht worden uitgevoerd tot aan maaiveld.

Waterbeheerplan AGV 2010 - 2015

Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'. Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water.
Voor het plangebied betekent dit onder andere gebruik van duurzame bouwmaterialen, die de kwaliteit van afstromend water niet negatief beinvloeden. Ruimte voor water is belangrijk. Voorkom overmatige verharding en afvoer van hemelwater. Leg kwetsbare objecten niet onder maaiveldniveau aan maar ruim erboven.

Keur AGV 2011

Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.

4.3 Regio

4.3.1 Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015 - 2030 (eindbalans)

De Noordvleugel vormt weliswaar geen bestuurlijk geheel, maar in ruimtelijk-economisch opzicht wel een sterke eenheid. Daarom hebben de betrokken overheden waaronder de gemeente Hilversum op verzoek van de rijksoverheid een visie opgesteld die een samenhangend antwoord moet geven op de complexe ruimtelijke vraagstukken waarvoor het gebied is gesteld.

Essentie van deze ontwikkelingsvisie is het vinden van een oplossing voor de spanning tussen twee waarden: ten eerste de behoeft aan ruimte om te wonen en te werken voor het nog steeds groeiende aantal huishoudens van de Noordvleugel, ten tweede, de net zo dringende behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijk-economische ontwikkeling.

Uit de ontwikkelingsvisie blijkt dat de spanning weliswaar blijft bestaan, maar dat het mogelijk is er op een verantwoorde manier mee om te gaan. Verantwoord wil zeggen: het huidige bebouwde gebied optimaal benutten voor nieuwe woningbouw, het waar mogelijk met elkaar mengen van de functies wonen en werken, en het creëren van voldoende recreatieaanbod in en rondom de steden. Verder wordt in de ontwikkelingsvisie voorgesteld een spoorverbinding tussen Almere via Hilversum naar Utrecht aan te leggen.

Voorliggend plan biedt ruimte aan werken binnen het huidige bebouwde gebied en past daardoor in de Ontwikkelingsvisie.

4.3.2 Metropoolregio Amsterdam, ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

De nota vormt het gemeenschappelijke vertrekpunt voor de raden voor het opstellen van de structuurvisies en is een uitwerking van de Structuurvisie Randstad 2040 van het rijk. De kern van de strategie is het ontwikkelen van wervende grootstedelijke vestigingsmilieus, die internationaal kunnen wedijveren met concurrerende metropolen. Kernwaarden intensiteit, bereikbaarheid en duurzaamheid. Voor het stedelijk gebied wordt gestreefd naar intensiveren en transformeren. Doel is niet zozeer verdichting maar vooral efficiënter ruimtegebruik, transformatie van verouderde gebieden naar moderne, gespecialiseerde of gemengde gebieden, behoud van sociale en culturele menging in de stedelijke gebieden, concentratie van regionale voorzieningen, publieke diensten en economische functies bij knooppunten van regionaal openbaar vervoer.

Voor het door ontwikkelen van de netwerkstad Noordvleugel tot een Europese metropool is vereist dat de internationale en interregionale bereikbaarheid gegarandeerd is. Hierbij zijn betere verbindingen nodig tussen Almere en Utrecht en Amersfoort. Er moet geïnvesteerd worden in een metropolitaan landschap. Het bestaande landschap voegt een onmisbare en onderscheidende kwaliteit toe aan de metropool. Met name de positie van de agrarische bedrijvigheid, de wateropgave en natuurontwikkeling vereisen een langjarige regionale strategie met forse investeringen. Dit alles moet bovenal duurzaam zijn.

De nota is vastgesteld op 14 december 2007.

Voorliggend plan maakt transformatie mogelijk van een verouderd naar een gespecialiseerd terrein in het bestaande stedelijk gebied en past daardoor in het ontwikkelingsbeeld.

4.3.3 Retailvisie Gooi en Vechtstreek

In deze nota uit 2012 wordt een visie gegeven voor de gewenste retailontwikkeling in de Gooi en Vechtstreek. Volgens de visie dient detailhandel op bedrijventerreinen (met uitzondering van de in deze nota benoemde GDV- en PDV locaties) zoveel mogelijk voorkomen te worden. De regiogemeenten hebben afgesproken om voor het PDV-beleid aan te sluiten bij het beleid dat de provincie Noord-Holland hanteert.

In het rapport is aangegeven dat in de planvorming van de verschillende gemeenten nieuwe concentratiegebieden voor perifere detailhandel met branchebeperkingen (PDV-locaties) zijn gepland in (o.a.) het Havenkwartier in Hilversum. Deze locatie is in een dermate vergevorderd stadium dat dit plan onherroepelijk is en derhalve in de toekomst deel gaat uitmaken van de retailstructuur in de Gooi en Vechtstreek. Daarmee past dit wijzigingsplan helemaal in de Retailvisie.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Hilversum 2030

Een structuurvisie is een visie op de toekomst. De gemeente beschrijft hierin wat ze met de beschikbare ruimte doet om in de toekomst te voldoen aan de behoeften van iedereen die in Hilversum woont, werkt en recreëert. Het gaat bijvoorbeeld om de beste plek voor huizen, bedrijven, parken en recreatiemogelijkheden. Een structuurvisie opstellen betekent nu keuzes maken voor later. De Hilversumse gemeenteraad heeft ervoor gekozen om voor Hilversum als geheel één structuurvisie op te stellen, met een looptijd tot 2030.

Medio 2013 is de Structuurvisie Hilversum 2030 vastgesteld. De Structuurvisie Hilversum 2030 heeft betrekking op het gehele grondgebied van Hilversum en bevat de integrale visie op de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op (middel)lange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie is een strategisch beleidsdocument en is geen concreet plan of uitwerking van een thema. Het is een visie op een hoger abstractieniveau.

In de structuurvisie staan vijf speerpunten:

  • Goede woongemeente;
  • Groene buitengebieden;
  • Mediastad en creatieve industrie;
  • Centrumgemeente;
  • Stedebouw en architectuur.

Daarnaast is een elftal dynamische gebieden benoemd waar een grotere dynamiek en ontwikkelingen te verwachten zijn. Dit in tegenstelling tot de overige gebieden, zoals de woonwijken en het buitengebied, waar sprake is van minder dynamiek. In het algemeen wordt voorzien dat er als gevolg van de digitale ontwikkelingen belangrijke veranderingen zullen optreden in het ruimtegebruik. Functies als wonen, werken en ontspannen zijn minder gebonden aan vaste locaties en zullen meer met elkaar verweven zijn. Werken en zorg aan huis, voorzieningen op bedrijventerrein, wonen in combinatie met creatieve bedrijven, enzovoort. In het uitvoeringsprogramma staan de activiteiten die de gemeente denkt te ondernemen om de in de structuurvisie genoemde ontwikkelingen te realiseren. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt in korte termijn (2013 - 2018), middellange termijn (2019 - 2024) en lange termijn (2025 - 2030).

Volgens de Structuurvisie is het Havenkwartier in 2030 getransformeerd naar een duurzaam, efficiënte hoogwaardige en fraaie werklocatie. Waarbij op zichtlocaties langs de Gijsbrecht van Amstelstraat een aantal grotere bouwvolumes met perifere detailhandel zijn gerealiseerd.

Voorliggend wijzigingsplan past geheel in de 'Structuurvisie Hilversum 2030'.

4.4.2 Kenniscentrum Hilversum, Economische visie 2007 - 2020

De Economische visie 2007 - 2020 is een meerjarenvisie met een kader waaraan economische besluitvorming moet worden getoetst. De raad heeft deze visie 9 mei 2007 vastgesteld. Daarbij is gekozen voor de scenario's:

  • 'Hilversum werkstad' om voldoende werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen te houden;
  • 'focus' op bepaalde vormen van bedrijvigheid.

In het beleid is voor diverse gebieden in Hilversum de ontwikkelingsrichting opgenomen. De uitgangspunten voor het plangebied van onderhavig wijzigingsplan worden hieronder kort weergegeven. De algemene uitgangspunten zijn:

  • behoud van bestaande werklocaties;
  • benutting van alle economische ruimte in de stad;
  • gevestigde bedrijfsleven koesteren binnen de randvoorwaarden.

De uiteindelijk te nemen maatregelen voor ondermeer voorliggend plan zijn uitgewerkt in het Masterplan Havenkwartier, zie paragraaf 4.4.3.

4.4.3 Masterplan Havenkwartier

Op 18 november 2009 heeft de gemeenteraad het Masterplan Havenkwartier vastgesteld.

Het Havenkwartier is het grootste gemengde bedrijventerrein in Hilversum. Het is een intensief gebruikt bedrijventerrein dat inmiddels deels is verouderd. Ondanks de grote vraag naar bedrijfsruimte heeft het gebied ook te maken met leegstand. De opgave voor het Havenkwartier kan worden geformuleerd als (lichte) revitalisering. Hierbij blijft de bestaande economische functie (bedrijventerrein) gehandhaafd, maar is sprake van (dreigende) leegstand en achteruitgang van het terrein. Forse ingrepen zijn nodig om de kwaliteit van de locatie te verbeteren, zoals de aanpak van infrastructuur, openbare en private ruimte. Aandacht voor de kwaliteit en toekomst van het Havenkwartier is urgent.

In het Masterplan zijn de volgende ambities voor het Havenkwartier benoemd:

  • Heldere structuur: Het Havenkwartier krijgt een heldere structuur. De basis hiervoor is een nieuw bestemmingsplan met een herkenbare zonering van het terrein. De bestemming voor het oostelijk deel van het terrein wordt uitgebreid met perifere detailhandel (bouwmarkten, woninginrichting, e.d.), de rest van het terrein is bestemd voor de milieucategorieën 2, 3 en 4.
  • Modern: Het Havenkwartier krijgt een modern karakter met hoogwaardige bedrijfsruimten, moderne voorzieningen (onderzoek naar haalbaarheid quality centre) en een vorm van parkmanagement (nader te verkennen). Op deze manier kan het Havenkwartier weer jaren vooruit.
  • Intensief gebruik: Intensief ruimtegebruik is belangrijk, gelet op de ruimtedruk in Hilversum. Zo kan er meer onder- en bovengrondse ruimte benut worden. Op deze manier behouden ondernemers ook in de toekomst mogelijkheden om te ondernemen en is er ruimte voor meer werkgelegenheid op het Havenkwartier.
  • Ruimte voor nieuwe ontwikkelingen: Op het Havenkwartier ontstaat ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. In het nieuwe bestemmingsplan worden hiervoor mogelijkheden gecreëerd. Zo wordt vestiging van lichtere bedrijvigheid (categorie 2) rechtstreeks mogelijk gemaakt. Daarnaast ontstaat langs de Gijsbrecht van Amstelstraat ruimte voor een cluster van perifere detailhandel (PDV).
  • Beter Bereikbaar: Het Havenkwartier krijgt, naar de toekomst toe, een ontsluiting en bereikbaarheid die past bij het profiel van het bedrijventerrein (qua omvang, intensiteit van het gebruik en situering). De investeringen in het kader van het IBP (Integraal BereikbaarheidsPlan) dragen reeds bij aan deze ambitie, maar er is meer nodig.

Om invulling te geven aan ambities en doelen zijn in bestemmingsplan 'Vreelandseweg' de volgende uitgangspunten doorvertaald:

    • 1. vestiging van perifere detailhandel in het gebied Gijsbrecht van Amstelstraat - Vreelandseweg - Verlengde Zuiderloswal - Nieuwe Havenweg mogelijk maken;
    • 2. op overige delen van het bedrijventerrein blijft perifere detailhandel niet toegestaan;
    • 3. locaties in de overige delen van het bedrijventerrein, waar momenteel perifere detailhandel is gevestigd, worden positief bestemd. Behalve perifere detailhandel geen andere vormen van detailhandel op het Havenkwartier toestaan;
    • 4. vestiging van bedrijven op het Havenkwartier wordt verruimd met vrije vestiging van bedrijven uit milieucategorie 2;
    • 5. kantoren blijven uitgesloten van vestiging;
    • 6. een zone-indeling voor het Havenkwartier te hanteren waarin naast de bovengenoemde perifere detailhandelszone nieuwe bedrijven met een milieucategorie 4 zich op een minimale afstand vanaf gevoelige bestemmingen kunnen vestigen; dit wordt middels inwaartse zonering bepaald;
    • 7. nieuwe bedrijven met milieucategorie 2 en 3 mogen zich overal op het Havenkwartier vestigen;
    • 8. de staat van bedrijfsactiviteiten is vereenvoudigd. De vereenvoudiging van de bedrijfsactiviteiten heeft ten doel om enerzijds de regelgeving te vereenvoudigen en anderzijds daarmee het aantal benodigde ontheffingsverzoeken aanzienlijk te beperken;
    • 9. bebouwingspercentage 75 % en bouwhoogte van 12 meter blijft ongewijzigd;
    • 10. parkeren op eigen terrein blijft gehandhaafd, zowel bij de PDV locaties als bij de andere bedrijven.

Voorliggend wijzigingsplan maakt de vestiging van perifere detailhandel mogelijk. Dit sluit aan bij doelen van het Masterplan Havenkwartier.

4.4.4 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum

Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto’s op ‘eigen terrein’, alsmede de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen betrekking hebbend op bouwen en/of gebruik.

Ook wordt een eis gesteld aan de afmetingen van de parkeer-/stallingsruimte en wordt een verplichting geformuleerd inzake laad- of losruimte.

Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto’s, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen, waarvoor een vergunning is vereist, en/of gebruik, waarvoor een ontheffing nodig is op grond van de Wro. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de ‘veroorzaker’ van de parkeervraag gelegd.

De beleidsregels zijn verwerkt in de planregels (zie Artikel 10 Algemene wijzigingsregels).

4.4.5 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'

De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.

‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.

Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.

In paragraaf 3.7.2 en 5.7 is toegelicht hoe in dit plan met archeologie wordt omgegaan.

4.4.6 Welstandsnota Hilversum 2014

De Welstandsnota is in 2014 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandscriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Hierbij staat behoudt van de bestaande kwaliteiten voorop. Het is belangrijk dat bestemmingsplan en de Welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten.

De omgevingsvergunningaanvraag van COD is op 2 april 2015 om advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten voorgelegd. De Commissie heeft een positief advies gegeven.

4.4.7 Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2014

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2014 is dan ook deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel als kan water worden afgevoerd naar de bodem.

In paragraaf 3.9.1 wordt het rioleringsstelsel beschreven.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk plan

Het wijzigingsplan 'Vreelandseweg, Van Brakelterrein' heeft als doel perifere detailhandel mogelijke te maken conform de omgevingsvergunningaanvraag van COD.

In dit hoofdstuk wordt de nieuwe situatie beschreven. De juridische vertaling van het plan wordt in hoofdstuk 6 uiteengezet.

5.1 Ruimtelijke structuur

5.1.1 Stedenbouwkundige structuur

De voorliggende wijziging maakt perifere detailhandel mogelijk waardoor omgevingsvergunning kan worden verleend voor de aanvraag van COD (aanvraagnummer 1585461). Onderstaand enkele impressies van de toekomstige situatie. Op dit moment ligt het plangebied braak (zie ook paragraaf 3.1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0019.png"

Figuur 18: Impressie situering bebouwing na realisatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0020.png"

Figuur 19: Situatie omgevingsvergunningaanvraag COD

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0021.png"

Figuur 20: Impressies bovenaanzichten

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0023.png"

Figuur 21: Impressies aanzichten

5.2 Werken

Het wijzigingsplan maakt perifere detailhandel mogelijk conform de omgevingsvergunningaanvraag van COD. De aanvraag betreft het oprichten van 2 panden met in totaal ongeveer 9.000 m2 bruto vloeroppervlak, verdeeld over 2 lagen. Beide gebouwen zijn ongeveer 9 meter hoog.

5.3 Verkeer

5.3.1 Autoverkeer

Ontsluiting

Het plangebied wordt op 2 manieren ontsloten, namelijk via de Zuiderloswal en de Verlengde Zuiderloswal. In de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' is ook de aanleg van wegen mogelijk.

Laden en lossen

Het laden en lossen vindt geheel plaats op eigen terrein. De bevoorrading t.b.v. het grootste gebouw vindt plaats via de bocht van de Verlengde Zuiderloswal. Alleen de grotere vrachtwagens kunnen hier niet draaien op het terrein, zodat achteruit in- of uitgereden moet worden. Vanuit verkeerstechnisch oogpunt is dit acceptabel omdat het maar zal gaan om een beperkt aantal vrachtauto's per week. Het ontwerp heeft rekening gehouden met de draaicirkels van de grootste vrachtwagens. Het achteruit inparkeren zal niet tot een verkeersprobleem leiden (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0024.png"

Figuur 22: Draaicirkel grootste vrachtauto's ter plaatse bocht Verlengde Zuiderloswal

Parkeren

De omgevingsvergunningaanvraag voorziet in de realisatie van 193 parkeerplekken, waarbij ook rekening is gehouden met minder validen. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Verkeersintensiteiten

In december 2015 is een Verkeerseffecten onderzoek uitgevoerd ten behoeve van voorliggend wijzigingsplan. De gevolgen van het plan op de intensiteiten van de geselecteerde wegen zijn onderzocht. Het onderzoek is als Bijlage 2 onderdeel van deze toelichting.

In de toekomstige situatie is de te verwachten toename van de verkeersintensiteiten als gevolg van de ontwikkeling ter hoogte van de Vreelandseweg (N201 – Gijsbrecht van Amstelstraat) 4,4%. Op de Gijsbrecht van Amstelstraat (Nieuwe Havenweg - Vaartweg) zal de verkeerstoename 2,9% bedragen. Op de Gijsbrecht van Amstelstraat wordt een verkeersintensiteit van 23.000 mvt per werkdag verwacht. Tussen 2010 en 2015 zijn het kader van het Integrale bereikbaarheidsplan (IBP) verkeersmaatregelen getroffen die de doorstroming van het verkeer op de buitenring moet garanderen. De gemeente monitort twee maal jaarlijks de verkeersintensiteiten op de buitenring. Indien er aanleiding daartoe is zal de gemeente aanvullende maatregelen treffen zodat de doorstroming gegarandeerd blijft.

5.4 Groen, blauw en natuur

5.4.1 Groen

In het plangebied is geen groen aanwezig. Er zijn geen plannen om de groenstrook tussen het plangebied en de Vreelandseweg aan te tasten.

5.4.2 Natuur

Er is onderzoek uitgevoerd naar de potentiële effecten van het project om maximaal 9.000 m2 b.v.o aan perifere detailhandelvestiging te realiseren op omliggende Natura 2000-gebieden en Beschermd natuurmonument Hoorneboegse heide. Het onderzoek is als Bijlage 5 onderdeel van deze toelichting.

Concluderend stelt het onderzoek dat in de omgeving de Natura 2000-gebieden Botshol, Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen zijn gelegen en het Beschermde natuurmonument Hoorneboegse heide. Van de verschillende potentiele effecten die de ontwikkeling van het project kan hebben, is alleen stikstofdepositie relevant. De extra stikstofdepositie wordt veroorzaakt door wegverkeer dat van en naar het projectgebied gaat rijden, stookinstallaties ten behoeve van de CV die bij de bedrijvigheid worden gerealiseerd en het laden/lossen van vrachtwagens die de detailhandel bevoorraden.

Onderzocht is of deze extra stikstofdepositie kan zorgen voor negatieve effecten in de Natura 2000-gebieden Botshol, Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen en het Beschermde natuurmonument Hoorneboegse heide. Dit blijkt niet het geval.

Effecten op Natura 2000-gebieden

Uit de berekening met AERIUS (Bijlage 6 en Bijlage 7) blijkt dat er op verschillende habitattypen binnen Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen een maximale bijdrage berekend is onder de 0,05 mol/ha/jr. De hoogste berekende bijdrage van het plan aan de stikstofdepositie op de drie Natura 2000-gebieden bedraagt 0,03 mol/ha/jaar en is berekend binnen het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Voor de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Botshol zijn de bijdragen van het plan aan de stikstofdepositie berekend op 0,00 mol/ha/jr.

Voor het project, overeenkomstig onderhavig plan (de maximale planmogelijkheden) is een Nbw-vergunning aangevraagd bij het bevoegde gezag (Gedeputeerde Staten van Noord-Holland).

Hierover concluderen Gedeputeerde Staten in hun besluit van 29 maart 2016, zie Bijlage 8, (op grond van de aanvraag om Nbw-vergunning voor onderhavig project d.d. 29 juli 2015): “(…) Het project betreft de realisatie van 9000 m^ bruto vloer oppervlak aan perifere detailhandelvestigingen (PDV-zone). Op de locatie zal een bouwmarkt en twee woonwinkels worden gevestigd en bijbehorende parkeervoorziening worden aangelegd. Het project heeft een verkeersaantrekkende werking. Daarnaast worden stookinstallaties geplaatst ten behoeve van de verwarming en laden en lossen er vrachtwagens.

Aangezien niet eerder voor de inrichting een vergunning in het kader van de Nb-wet is aangevraagd of verleend, heeft de vergunningaanvraag betrekking op de gehele inrichting.

(…)

In het kader van de Nb-wet is nog niet eerder een vergunning verleend voor de inrichting gelegen aan Vreelandseweg 14 te Hilversum. Het projecteffect is daarmee de stikstofdepositie welke wordt veroorzaakt door de gehele beoogde bedrijfssituatie. Op basis van de bij de aanvraag gevoegde AERIUS-berekening hebben wij vastgesteld dat voor het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' sprake is van een stikstofdepositie die lager is dan de voor dat gebied geldende grenswaarde. (Artikel 5 lid 1 en lid 3 Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof. Voor gebied 'Oostelijke Vechtplassen' is de grenswaarde 1,0 mol.) Hierdoor is op grond van het bepaalde in artikel 19kh, zevende lid, van de Nb-wet sprake van een vrijstelling van vergunningplicht voor deze activiteit. Ook is er op grond van artikel 8 , eerste lid, van de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof geen meldingsplicht voor de gevraagde activiteit, niet zijnde landbouw, industrie of het gebruik van gemotoriseerde voertuigen voor wedstrijden, omdat het projecteffect op dit gebied in de beoogde situatie onder de grenswaarde ligt.”

Gelet op de geringe stikstofdepositie die het project, overeenkomstig onderhavig plan (de maximale planmogelijkheden), veroorzaakt, achten Gedeputeerde Staten van Noord-Holland derhalve noch een Nbw-vergunning noch een melding nodig. In het onderhavige geval zijn de effecten van het plan zo gering, namelijk kleiner dan 0,05 mol/ha/jaar, dat op voorhand significante effecten zijn uitgesloten. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

In het kader van de PAS worden maatregelen genomen die zorgen voor een daling van de stikstofdepositie en een verbetering van de kwaliteit van de habitattypen. Een gedeelte van deze daling wordt beschikbaar gesteld in de vorm van depositie- en/of ontwikkelingsruimte. Bijdragen (van ontwikkelingen) die lager zijn dan 0,05 mol/ha/jaar maken onderdeel uit van deze beschikbare depositieruimte (Zie tekst paragraaf 5.4 Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021: “Voor de drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar is gekozen omdat deze waarde als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Ecologisch gezien zijn er geen aantoonbare verschillen in de kwaliteit van een habitat door verschillen in depositie die kleiner zijn dan 1 kg per hectare per jaar, hetgeen ongeveer gelijk staat aan een depositie van 70 mol per hectare per jaar. Op basis van indicatieve berekeningen is beoordeeld dat naar verwachting de maximale cumulatieve bijdrage van alle voorziene uitbreidingen van activiteiten onder de drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar, afgezet tegen de te verwachte effecten van de herstelmaatregelen, de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet kunnen aantasten. Deze drempelwaarde behelst een zo kleine hoeveelheid stikstof dat specifieke monitoring in de vorm van een individuele melding geen zin heeft en tot onnodige lasten zou leiden. In het programma aanpak stikstof wordt rekening gehouden met de deposities die lager zijn dan de drempelwaarde: deze zullen deel uitmaken van de achtergronddepositie die in het kader van het programma wordt gemonitord.”

De drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar is bovendien vastgelegd in artikel 8 lid 1 van de Regeling PAS. In de Nota van Toelichting bij artikel 8 lid 1 van de Regeling PAS wordt tevens toegelicht dat een toename van 0,05 mol/ha/jaar niet zorgt voor significante effecten. De wetgever licht dit als volgt toe (op pagina 30 van Nota van Toelichting bij de Regeling PAS): “De meldingsplicht geldt niet voor projecten en andere handelingen die stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden veroorzaken die lager of gelijk is aan 0,05 mol per hectare per jaar (artikel 8, eerste lid, onderdeel b). Deze waarde van 0,05 mol per hectare per jaar kan als verwaarloosbaar worden beschouwd. Ecologisch gezien zijn er geen aantoonbare verschillen in de kwaliteit van een habitat door verschillen in depositie die kleiner zijn dan 1 kilogram per hectare per jaar, hetgeen ongeveer gelijk staat aan een depositie van 70 mol per hectare per jaar. Uit indicatieve berekeningen blijkt dat de maximale cumulatieve bijdrage van alle voorziene uitbreidingen van activiteiten onder de drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar, afgezet tegen de te verwachten effecten van de maatregelen die in het programma zijn opgenomen, de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet kunnen aantasten. In het programma aanpak stikstof wordt rekening gehouden met de deposities die lager zijn dan de drempelwaarde: worden in het kader van het programma gemonitord als onderdeel van de monitoring van de autonome ontwikkeling. De algemene monitoringssystematiek van het programma, de bij het programma in acht genomen onzekerheidsmarges en de mogelijkheden om het programma tussentijds te wijzigen met het oog op bijsturing, volstaan hier.

Ook uit de toelichting bij het Besluit grenswaarden PAS blijkt dat een toename van (kleiner dan) 0,05 mol/ha/jaar niet zorgt voor significante effecten. Onderbouwd is waarom verzekerd is dat significante effecten uitblijven, op grond waarvan noch een Nbw-vergunning noch een melding nodig is. De wetgever licht dit als volgt toe (op pagina 13-14 van de Nota van Toelichting bij het Besluit grenswaarden PAS): “(…) De meldingsplicht geldt op grond van de Regeling programmatische aanpak stikstof ook niet voor projecten die stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden veroorzaken die lager is dan 0,05 mol per hectare per jaar. Deze waarde van 0,05 mol per hectare per jaar kan als verwaarloosbaar worden beschouwd. Ecologisch gezien zijn er geen aantoonbare verschillen in de kwaliteit van een habitat door verschillen in depositie die kleiner zijn dan 1 kilogram per hectare per jaar, hetgeen ongeveer gelijk staat aan een depositie van 70 mol per hectare per jaar. Op basis van indicatieve berekeningen blijkt dat de maximale bijdrage van alle voorziene projecten of andere handelingen die stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar veroorzaken, in combinatie met andere plannen of projecten, afgezet tegen de te verwachten effecten van de maatregelen die in het programma zijn opgenomen, de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet kunnen aantasten. In het programma aanpak stikstof wordt rekening gehouden met de deposities die lager zijn dan de drempelwaarde: worden in het kader van het programma gemonitord als onderdeel van de monitoring van de autonome ontwikkeling. De algemene monitoringssystematiek van het programma, de bij het programma in acht genomen onzekerheidsmarges en de mogelijkheden om het programma tussentijds te wijzigen met het oog op bijsturing, volstaan hier. (…)”

De maatregelen op grond van de PAS zorgen ervoor, samen met de daling van de stikstofdepositie, dat geen sprake is van significante effecten bij een toename die kleiner is dan 0,05 mol/ha/jaar. Het gehele systeem van de Programmatische Aanpak Stikstof zorgt ervoor dat geen sprake is van mogelijke significante effecten. Het systeem kan deze kleine toenames dragen zonder dat er een negatief effect optreedt.

In dit geval is sprake van een toename van kleiner dan 0,05 mol/ha/jaar. Dit betekent dat geen sprake is van mogelijke significante effecten op de Natura 2000-gebieden, omdat de effecten ten gevolge van een dergelijke kleine toename verwaarloosbaar zijn, gelet op het onderzoek dat hiernaar is gedaan in het kader van de PAS.

Het programma aanpak stikstof 2015-2021 is, inclusief de depositie/ontwikkelingsruimte die binnen het programma beschikbaar is (en dus inclusief alle bijdrage van ontwikkelingen die lager dan 0,05 mol/ha/jaar zijn), in zijn geheel passend beoordeeld (Ministerie van EZ en Ministerie van I&M, januari 2015). De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van deze passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van de depositie- en/of ontwikkelingsruimte de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van de soorten niet zal aantasten.

De Nota van Toelichting bij het Besluit grenswaarden PAS zegt hierover onder meer (op pagina 9): “(…) Voor de activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken en vallen onder één van de grenswaarden, is binnen het programma op voorhand depositieruimte beschikbaar gesteld. (…) Het programma aanpak stikstof is, inclusief de depositieruimte die binnen het programma beschikbaar is, in zijn geheel passend beoordeeld. De gebiedsanalyses, die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau (artikel 19kh, eerste lid, onderdeel h, van de wet). In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat, tegen de achtergrond van de effecten van de maatregelen die op grond van het programma worden getroffen, het gebruik van de depositieruimte, met inbegrip van ontwikkelingsruimte, die beschikbaar is voor projecten, andere handelingen en overige ontwikkelingen, de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitats niet kan aantasten. In het kader van de programmatische aanpak stikstof is een prognose gemaakt van de ontwikkeling van de stikstofdepositie in de periode van zes jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld en voor de lange termijn tot 2030. Bij het bepalen van de totale te verwachten depositie is in AERIUS rekening gehouden met de cumulatieve bijdragen van alle emissiebronnen in Nederland en het buitenland, gebaseerd op een scenario van hoge economische groei en vaststaand en voorgenomen beleid. De totale te verwachten depositie is betrokken in de passende beoordeling van het gehele programma. De conclusie daaruit is dat bij de gegeven ontwikkeling van de stikstofdepositie de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. Via monitoring bewaken de bestuursorganen die het programma vaststellen en mede vaststellen of de totale depositie, alsmede de emissies van de onderscheidene bronnen, zich inderdaad ontwikkelen conform de prognoses waar in het programma aanpak stikstof vanuit is gegaan. (…)”

Door voor het project aanspraak te maken op de depositie- of ontwikkelingsruimte in het kader van de PAS kan derhalve uitgesloten worden dat het project leidt tot:

  • de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied;
  • de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen.

Voor de habitatsoorten en vogelsoorten in de drie Natura 2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstof geldt dat de reden dat ze gevoelig zijn voor stikstofdepositie is dat hun leefgebieden gevoelig zijn voor deze stikstofdepositie. De effecten op de habitattypen zijn beoordeeld in de passende beoordeling bij het PAS. Relevante habitatsoorten waarop mogelijk een significant negatief effect te verwachten is, worden als leefgebied (Lg) bij de berekeningen in Aerius betrokken. Op de overige habitat- en vogelsoorten zijn, aldus de passende beoordeling bij de PAS, ook geen significant negatieve effecten te verwachten.

Omdat het wijzigingsplan 1 op 1 gelijk is met het project waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd en de stikstofdepositiebijdragen daarvan lager zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar, staat artikel 19j van de Natuurbeschermingswet '98 de besluitvorming van het wijzigingsplan niet in de weg. Omdat de bijdrage beneden de drempelwaarde al in het kader van het programma aanpak stikstof passend zijn beoordeeld, is voor het wijzigingsplan geen afzonderlijke passende beoordeling nodig ex artikel 19j, vijfde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.

Ter volledigheid wordt verwezen naar de voortoets van Antea Group in Bijlage 5 die is opgesteld om de mogelijke effecten van onderhavig wijzigingsplan te beoordelen. Antea komt eveneens tot voornoemde conclusie.

Effecten op Beschermde natuurmonument

De uitkomst van de stikstofanalyse toont aan dat de ontwikkeling leidt tot een zeer kleine stikstofdepositie op de aanwezige vegetatie (maximaal 0,10 mol/ha/jaar) van het beschermde natuurmonument Hoornboegse Heide.

De heide wordt intensief gebruikt als recreatiegebied, de heide heeft zich in het gebied gehandhaafd onder de recreatiedruk en met de huidige (te hoge) achtergrond depositiewaarden. Het gevoerde beheer van het GNR (begrazing door vee) zorgt ervoor dat de beoogde beheertypen aanwezig zijn en aanwezig blijven. Gezien de cijfers beschikbaar via het Compendium voor de Leefomgeving (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl) is er sinds de jaren '80 van de vorige eeuw een dalende lijn te zien in stikstofdepositie in Nederland. Deze is gemiddeld over Nederland tussen 1981 en 2012 met 34 procent afgenomen. Gezien het feit dat het beschermde natuurmonument reeds sinds lange tijd als beschermd natuurmonument is aangewezen en dat sindsdien de stikstofdepositie aanzienlijk is afgenomen (onder andere door generieke maatregelen en het schoner worden van industrie en verkeer), terwijl de voortdurende depositie niet geleid heeft tot een betekenisvol kwaliteitsverlies van het gebied, is de conclusie dat, ten opzichte van de gerealiseerde afname, de geringe toename van de stikstofdepositie door het beoogde project de wezenlijke kenmerken van het beschermde natuurmonument Hoornboegse heide niet zullen worden aangetast.

In de effectbeoordeling is het gewijzigd bestaand gebruik getoetst en berekend. Er is sprake van een geringe depositietoename op het Beschermd Natuurmonument 'Hoorneboegse Heide'. Gezien het huidige beheer van het gebied maakt dat de inrichting aan de Vreelandseweg 14 te Hilversum vergunbaar op grond van artikel 16 Nbwet en derhalve uitvoerbaar.

Op 29 juli 2015 is de Nb-vergunning (kenmerk 662940) aangevraagd bij het bevoegde gezag, Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Op 29 maart 2016 heeft de provincie de vergunning verleend, zie Bijlage 8. In dit besluit concluderen Gedeputeerde Staten het volgende:

“(…) Effecten op de natuurwetenschappelijke waarden (stuwwal, diverse typen podzolgronden, onvergraven bodems en overige waarden) en het natuurschoon (gevarieerd karakter in terreintypen met geleidelijke overgangen tussen heide en omringend bos) zijn uit te sluiten, aangezien er geen sprake is van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen en de afstand tot de inrichting dusdanig groot is. Stikstofemissie die vrijkomt vanuit de inrichting kan mogelijk op indirecte wijze negatieve effecten hebben op het natuurschoon, natuurwetenschappelijke betekenis, of het leefmilieu/biotoop van dieren en planten als gevolg van vermesting en/of verzuring door depositie. Uit de in de bij de aanvraag geleverde documenten, is de stikstofemissie en depositie berekend voor gehele inrichting met behulp van het rekenprogramma Aerius. Hieruit blijkt dat er een toename van stikstofdepositie op Beschermd Natuurmonument 'Hoorneboegse Heide' is van 0,1 mol/ha/jr. Er is sprake van een lichte toename van stikstofdepositie. Het aanwijzingsbesluit beoogt het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurwetenschappelijk waardevolle delen van het gebied. Het natuurmonument worden beheerd door het Goois Natuurreservaat. Deze organisatie voert een beheer waardoor de waarden van het Beschermd Natuurmonument behouden blijft. Het beheer bestaat uit:

Bosbeheer:

- Omvormen van naald- naar loofbos; Creëren open plekken voor verjonging en een natuurlijke inheemse vegetatie, in voormalig uitheemse productiebossen; Heide- en stuifzandbeheer;

- Verwijderen spontaan opkomende bomen en struiken; Plaggen, creëren van zandige plekken;

- Begrazen: houdt heide vitaal, dringt verbossing terug en houdt vergrassing onder controle.

Graslandbeheer:

- Maaibeheer; niet alleen nodig om dichtgroeien met bomen en struiken te voorkomen maar ook om voedingsstoffen af te voeren. Hierdoor worden zeldzame vegetaties in stand gehouden.

Het natuurschoon, natuurwetenschappelijke waarden en de waarden voor dieren en planten van het gebied worden in stand gehouden door een specifiek en passende natuurbeheer van de terreinbeheerder. Gezien de geringe toename aan depositiewaarden achten wij het initiatief niet schadelijk zijn voor het natuurschoon of de wezenlijke kenmerken en de natuurwetenschappelijke betekenis van de beschermde natuurmonumenten. Gezien dit feit en het bedrijfsbelang is de aanvraag daarmee vergunbaar. (…)”

5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

5.5.1 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Met het initiatief van COD krijgt het plangebied weer een concrete invulling passend binnen het gemeentelijke beleid. Het draagt bij aan de economische duurzaamheid in de vorm van werkgelegenheid en de aanwezigheid van voorzieningen. Beide dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving.

'Ladder voor duurzame verstedelijking'

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Om het gebruik van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' te vergemakkelijken heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een handreiking beschikbaar gesteld. Schematisch ziet de ladder er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.13wp01pdvbrakelter-va01_0025.png"

Figuur 23: Schematische weergave 'Ladder voor duurzame verstedelijking'

Ondanks dat in dit wijzigingsplan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat het niet voorziet in een uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing, maar slechts in een functiewijziging van onbebouwde gronden, heeft BRO ten behoeve van dit wijzigingsplan een onderzoek (zie Bijlage 3) uitgevoerd naar onder meer de vraag of sprake is van een actuele regionale behoefte aan de stedelijke ontwikkeling. In het rapport is ook een laddertoets uitgevoerd. Verwezen wordt naar het rapport, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Trede 1

Actuele regionale behoefte

Voor wat betreft de eerste trede moet op basis van BROe rapportage geconstateerd worden dat er zowel in het primaire verzorgingsgebied als de regio als geheel sprake is van een actuele behoefte in kwalitatieve zin. Dit geldt specifiek voor de beoogde branches woninginrichting en doe-het-zelf (bouwmarkt). De uitbreiding en modernisering van het perifere detailhandelsaanbod zal bijdragen aan een betere consumentenverzorging omdat ingespeeld wordt op actuele trends in vraag en aanbod, zoals schaalvergroting en ruimtelijke clustering. De consument in het verzorgingsgebied heeft in de nieuwe situatie de beschikking een extra bouwmarkt en een woonwarenhuis van nog ontbrekende formules.

In kwantitatieve zin bestaat er eveneens aanleiding om te spreken over het voorzien in een actuele regionale behoefte. Uit de distributieplanologische berekening blijkt er naar de toekomst toe binnen het primaire verzorgingsgebied (ruim) voldoende uitbreidingsruimte in de beide branche is aan te tonen. Daardoor zullen de effecten op de aanwezige detailhandelsstructuur ook heel beperkt blijven. De effecten zullen zich bovendien spreiden over vele aanbieders in de omgeving, waardoor de kans op het verdwijnen van één of enkele aanbieders heel klein is.

Gezien de huidige geringe omvang van het aanbod in de branches woninginrichting en doe-het-zelf, en de sterk ruimtelijke versnippering van dat aanbod voorziet het initiatief duidelijk in een behoefte. Dit is overigens al eerder onderkent in de diverse beleidsstukken; het initiatief past in het beleid van de betrokken overheden. Alleen voor de branche keukens en/of badkamers kan niet voldoende distributieve ruimte voor de maximale planologische mogelijkheden berekend worden. De aard en opzet van het plan is echter dusdanig dat het erg onwaarschijnlijk is dat alle winkelruimte op termijn met dit soort zaken ingevuld gaat worden. Hetzelfde geldt voor tuincentra (wel lokaal voldoende distributieve ruimte). Voor de afzienbare termijn staat de invulling overigens vast.

Trede 2

Benutting bestaande gronden en leegstand

Specifiek voor trede 2 is in de toelichting bij het Bro-artikel aangegeven dat het bij detailhandel moet gaan om het aangeven in hoeverre bestaande leegstaande panden via transformatie of herstructurering het initiatief zouden kunnen huisvesten. De (winkel) leegstand in Hilversum en omliggende gemeenten is relatief gering en er zijn geen realistische alternatieve leegstaande panden die qua omvang en/of locatie het planinitiatief kunnen huisvesten.

Hoewel de kans dat er bestaande winkels moeten sluiten door het planinitiatief bijzonder klein is, is het ook niet te sluiten dat er als gevolg van de veranderde concurrentieverhoudingen effecten voor bestaand aanbod kunnen zijn en dat er hierdoor elders enige leegstand zal ontstaan. Heel misschien verdwijnt er een enkele zaak, maar voor de detailhandelsstructuur en de consumentenverzorging zal dat geen onaanvaardbare effecten hebben. Omdat de leegstand ook niet of hooguit nauwelijks toeneemt, is er ook geen sprake van onaanvaardbare effecten op het woon-, leef-, of ondernemersklimaat. In tegendeel, omdat de planlocatie gelegen is in het beleidsmatig voor verdere concentratie van perifere detailhandelsvestigingen aangewezen gebied, zal het ondernemersklimaat hier verbeteren. Aangezien het bovendien om de transformatie van (reeds gesloopte) panden op een bedrijventerrein gaat, waar niet of nauwelijks woonbebouwing aanwezig is, zijn er ook geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Gesteld kan zelfs worden dat een beter PDV-aanbod in positieve zin bijdraagt aan het woon- en leefklimaat in Hilversum: de keuzemogelijkheden in de eigen woonplaats worden immers vergroot.

Trede 3

Niet binnen bestaand stedelijk gebied

Omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaats vindt, is de derde trede niet van toepassing.

5.5.2 Leefbaarheid

Geluid

Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet van toepassing op het plangebied, omdat binnen de zone geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen en omdat voorliggend wijzigingsplan geen geluidgevoelige functies mogelijk maakt. Wel is akoestisch onderzoek laten doen. Het onderzoek is als Bijlage 9 onderdeel van de toelichting. De verkeersgeluidkaarten die onderdeel zijn van het rapport zijn vervaardigd om het wegverkeerslawaai binnen de gemeente inzichtelijk te maken teneinde een beeld te hebben van de heersende geluidniveaus ten gevolge van wegverkeer bij bestemmingsplanprocedures. De geluidsbelasting afkomstig van het plangebied is zodanig klein dat deze de ontwikkeling niet in de weg staan.

Lucht

In het kader van de ruimtelijke procedure voor de ontwikkeling van de PDV-zone in Hilversum is een onderzoek uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarbij zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uitgerekend op een groot aantal maatgevende beoordelingspunten.

Op basis van luchtkwaliteitonderzoek, opgenomen als Bijlage 10 in dit wijzigingsplan, kan worden geconcludeerd dat op alle in het onderzoek opgenomen beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Derhalve kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming.

5.6 M.e.r. beoordeling

Onderzocht is of ten behoeve van voorliggende wijzigingsplan een m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.- procedure noodzakelijk is. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 11.

In het onderzoek zijn de aspecten, verkeer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, natuur en overige aspecten afzonderlijk en gecumuleerd beschouwd. Conclusie is dat geen m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.- procedure noodzakelijk is.

5.7 Archeologische waarden

Voor de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarde zijn in dit wijzigingsplan beschermende regels opgenomen door middel van een dubbelbestemming. Deze zijn verwerkt in Artikel 10 Algemene wijzigingsregels. Bouw- en graafwerkzaamheden zijn niet toegestaan indien deze de archeologische waarden kunnen verstoren.

5.8 Bodem en watersysteem

5.8.1 Bodem

Het plan moet voorzien in het realiseren én behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Bodem die schoon is, moet schoon blijven en er moet op een juiste manier worden omgegaan met de aanwezige verontreinigingen. In geval van gebieden met verontreiniging dient de chemische bodemkwaliteit en het gebruik op elkaar afgestemd te worden. De bodem hoeft daarvoor niet in alle gevallen te worden schoongemaakt, maar wordt dan alleen geschikt gemaakt voor de huidige of toekomstige functie.

Wanneer er op een willekeurige locatie binnen het plangebied (her)ontwikkeling gaat plaatsvinden, dient er onderzoek gedaan te worden naar de kwaliteit van de bodem van de betreffende locatie. Hierbij dienen de op dat moment geldende landelijke normen te worden gehanteerd. Deze normen waarborgen onder andere dat bij (her)ontwikkeling op een locatie altijd de provincie en de gemeente worden geraadpleegd voor bodeminformatie.

5.8.2 Water

In het plangebied is ruimte voor grond- en hemelwater belangrijk. Ondergrondse bouw moet waterdicht worden uitgevoerd tot boven maaiveld en waterschade als gevolg van afstromend hemelwater over maaiveld moet worden voorkomen.

Vuilwater

Het vuile water dat vrij komt bij ontwikkelingen in het plangebied moet worden aangesloten op het vuilwaterriool van de gemeente Hilversum.

Hemelwater

In tegenstelling tot het beleid van Hilversum dat voorschrijft dat hemelwater op eigen terrein moet worden geinfiltreerd, mag hier het vrijkomend hemelwater worden aangesloten op de hemelwaterriolering. Dit omdat in dit gebied reeds maatregelen zijn getroffen om de grondwaterstand kunstmatig te verlagen. Hemelwaterinfiltratie zou hier leiden tot noodzaak van extra drainage.

Wel moet gestreefd worden naar het zo lang mogelijk vasthouden van hemelwater op locatie. Bij heftige regenval en snelle afvoer hiervan wordt de polder Kortenhoef zwaar belast. Door het vasthouden van water en het vertraagd afvoeren, wordt de onvangende polder (de Kortenhoefse polder) minder belast. Wateroverlast in deze polder wordt hiermee terugggedrongen. Het vasthouden van water kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld bergingsruimte op de daken te realiseren (sedem daken) of parkeerplaatsen verlaagd aan te leggen.

Voorkom gebruik van uitlogende bouwmaterialen

Afstromend hemelwater van gebouwen kan, door uitloging van bouwmaterialen, verontreinigd zijn met koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere stoffen. Van bestratingen kunnen onder andere fosfaten, olie en bestrijdingsmiddelen via regenwater afstromen. Voorkomen moet worden dat dergelijke stoffen in het milieu komen via afstromend hemelwater en daarom moeten duurzame bouwmaterialen worden toegepast.

5.9 Externe veiligheid

Er is onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsaspecten van voorliggend wijzigingsplan. Het onderzoek is als Bijlage 12 onderdeel van de toelichting (de bij het externe veiligheidsonderzoek behorende LPG groepsrisico berekeningsmodule is als Bijlage 13 toegevoegd).

De volgende conclusies ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn getrokken:

LPG-tankstation Zeverijnstraat 2

  • De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van het LPG-tankstation reikt niet tot de ontwikkelingslocatie. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op;
  • Het groepsrisico van het LPG-tankstation overschrijdt de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie. Met inachtnemening van de (niet-wettelijk verankerde) convenantmaatregelen ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde;
  • Het invloedsgebied van het LPG-tankstation is binnen de planlocatie gelegen, daarom is verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen verplicht.

LPG-tankstation Nieuwe Havenweg 31

  • Het invloedsgebied van het LPG-tankstation reikt niet tot de planlocatie. Het is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Hogedruk aardgastransportleiding

  • Het invloedsgebied van hogedruk aardgastransportleiding W-533 van Gasunie reikt niet tot de planlocatie. Het is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

T.D. Holdings

  • Het groepsrisico van het bedrijf neemt door de voorgenomen ontwikkeling niet toe vanwege de ruime afstand van het bedrijf tot de planlocatie (250 meter);
  • Het invloedsgebied van het bedrijf reikt tot aan de planlocatie, daarom is verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen verplicht.

Provinciale weg N201

  • De weg heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op;
  • Het groepsrisico van de weg is in zowel de huidige als de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie wel toe ten opzichte van de huidige situatie;
  • Het invloedsgebied van de weg is binnen de planlocatie gelegen, daarom is verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid transportroutes verplicht.

Spoorlijn Amsterdam – Amersfoort

  • Het invloedsgebied van de spoorlijn Amsterdam – Amersfoort reikt niet tot de planlocatie. Het is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is verplicht voor zowel het LPG-tankstation aan de Zeverijnstraat 2, Brzo-inrichting T.D. Holdings als de provinciale weg N201. In het onderzoeksrapport zijn in hoofdstuk 4 elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen.

Op grond van deze elementen is het groepsrisico verantwoord.

In de rapportage is beschreven dat de ruimtelijke veiligheidsmaatregelen (i.c. vergroten afstand risicobron en de te ontwikkelen perifere detailhandelsvestigingen) in deze situatie niet realistisch zijn. De gemeente sluit zich bij deze conclusie aan. Bovendien is d ebijdrage van de ontwikkeling aan het groepsrisico van de verschillende risicobronnen maar beperkt.

Met betrekking tot de mogelijkheid om bronmaatregelen te nemen t.a.v. de bevoorrading van LPG is in het EV-rapport gemotiveerd dat er maar beperkte veiligheidswinst is te behalen. Aangezien met inachtneming van de (wettelijk niet verankerde) maatregelen uit het LPG-convenant de waarde van het groepsrisico zowel in de huidige als de toekomstige situaties onder de oriëntatiewaarde ligt, is ook hier het risico beperkt. De maatregelen uit het LPG-convenant (verbeterde vulslang en coating van de LPG-tankwagen) zijn niet wettelijk verankerd, maar worden wel (bijna overal) toegepast in de praktijk. De feitelijke veiligheidssituatie (en daarmee de hoogte van het groepsrisico) is daarom aanzienlijk gunstiger. Om deze reden worden geen bronmaatregelen genomen.

Ten aanzien van de zelfredzaamheid wordt aangesloten bij de conclusie van het EV rapport dat de incidentele aanwezigheid van beperkt zelfredzame personen mogelijk is, maar dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen over het algemeen voldoende zijn. Dit geldt ook voor de conclusie dat er voldoende vluchtwegen zijn.

Voor wat de bestrijdbaarheid betreft wordt opgemerkt dat de externe veiligheidsrapportage is besproken met de Brandweer Gooi en Vechtstreek. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid zijn er geen aandachtspunten benoemd.

Vanwege de zeer beperkte externe veiligheidsrisico's als gevolg van de plannen acht de gemeente de toename van het groepsrisico aanvaardbaar.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planmethodiek

De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast. Voor de goede orde: daar waar 'bestemmingsplan' staat geschreven dient in dit plan mede 'wijzigingsplan' te worden verstaan.

Bij de opzet van dit wijzigingsplan is aangesloten bij de wijze van bestemmen zoals in bestemmingsplan 'Vreelandseweg' waarbij sprake is van gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een 'directe bouwtitel'. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake behoeft te zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. Afhankelijk van de situatie kan een eindbestemming een globaal karakter hebben en meerdere functies bevatten (bestemmingen).

6.2 Bestemmingsregeling

Een bestemmingsplan (en wijzigingsplan) bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en planregels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

6.2.1 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding van het analoge bestemmingsplan bestaat uit één blad. Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).

6.2.2 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van I&M, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.

6.2.2.1 Indeling hoofdstukken

Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is aangesloten bij de SVBP2012, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • begrippen
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • bestemmingen
  • dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene aanduidingsregels
  • algemene afwijkingsregels
  • algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • overgangsrecht
  • slotregel

6.2.2.2 Indeling bestemmingsregels

Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:

  • Bestemmingsomschrijving

Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.

De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen.

Voorbeeld:

De voor '....' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ..
  • b. ..

en tevens voor:

  • c. een ...., ter plaatse van de aanduiding '....',

met de daarbij behorende voorzieningen.

.... (die dus voor zowel de algemene bestemming als de specifieke aanduiding gelden). De daarbij behorende voorzieningen zijn bewust niet in de bestemmingsomschrijving genoemd. Het gaat hier om voorzieningen die voor het verwezenlijken van de bestemming nodig en wenselijk zijn. Dat kunnen diverse voorzieningen zijn. Een limitatieve opsomming is niet makkelijk te geven. In de toelichting op de regel (hieronder) worden wel enkele voorbeelden gegeven van de bij de bestemming behorende voorzieningen.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het wijzigingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de planregels.

Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:

  • 1. gebiedsaanduidingen;
  • 2. functieaanduidingen;
  • 3. bouwvlakken;
  • 4. bouwaanduidingen;
  • 5. maatvoeringsaanduidingen;
  • 6. figuren.

  • Bouwregels

Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de planregels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Soms is op de verbeelding door middel van een bouwvlak aangegeven waar het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen. De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:

  • a. (hoofd)gebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken (indien daarvan sprake is);
  • c. bouwwerken die geen gebouw zijn.

De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.

  • Afwijking van de bouwregels

Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de bouwregels terecht is.De afwijkingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing.

6.2.2.3 De regels

In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.

  • (hoofd)gebouw en bijbehorende bouwwerken

Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.

Het (hoofd)gebouw mag enkel in het bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zijn toegestaan. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het (hoofd)gebouw. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.

  • Regels bestemmingsplan Vreelandseweg

Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn, ten behoeve van de leesbaarheid, de relevante artikelen van het 'moederplan' bestemmingsplan 'Vreelandseweg', vastgesteld op 26 september 2012 en onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Raad van State d.d. 4 september 2013 in dit wijzigingsplan overgenomen. Sommige regels van deze artikelen zijn evenwel voor dit wijzigingsplan niet relevant omdat ze bijvoorbeeld zien op een specifieke locatie in het plangebied van bestemmingsplan Vreelandseweg.

De overgenomen artikelen betreffen de regels uit Hoofdstuk 1 Inleidende regels, Artikel 4 Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Zeer laag onderdeel van Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels. Dit archeologie-artikel is in bestemmingsplan Vreelandseweg te vinden als artikel 30.

Tevens zijn Hoofdstuk 3 Algemene regels en Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels overgenomen. Hetzelfde geldt voor Bijlage 1 Parkeernormen.

Verwezen wordt naar de toelichting in het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' op deze regels.

  • Artikel Wijzigingsplan

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1

Binnen deze bestemming zijn perifere detailhandelsbedrijven toegestaan door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel perifeer' met daarbij behorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water en andere op een bedrijventerrein voorkomende functies toegestaan. De regels sluiten aan bij de ingediende omgevingsvergunningaanvraag van COD.

Het maximum toegestane bruto vloeroppervlak aan perifere detailhandelsbedrijven is gemaximeerd op 9.000 m2.

Kantoorgebruik ten dienste van het perifere detailhandelsbedrijf is mogelijk, maar nieuw zelfstandig kantoorgebruik niet.

Bedrijfswoningen zijn binnen de bestemming niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Slotregel

De Slotregel geeft aan op welke wijze de regels van dit wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Handhaving

Het bestemmingsplan (onder 'bestemmingsplan' wordt mede 'wijzigingsplan' begrepen) is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van bestemmingsplannen is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit plan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van bestemmingsplannen is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.

6.3.1 Preventief en repressief toezicht

Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van omgevingsvergunningaanvragen, verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan en aanvragen om omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (i.c. aanlegvergunning) (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van verleende vergunningen, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).

6.3.2 De instrumenten

Een overtreder riskeert:

  • a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
  • b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplanregels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is verzwaard;
  • c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.

Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder vergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe wijzigingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.

6.3.3 Prioriteiten in de handhaving

Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.

In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.

Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.

6.3.4 Planinformatie

Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (per 1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt dan mee met de procedure van het bestemmingsplan.

Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.

Kostenverhaal

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van één of meer hoofdgebouwen voor perifere detailhandel mogelijk. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft dan voor dat de raad een exploitatieplan dient vast te stellen. Een exploitatieplan zorgt er voor dat gemeentelijke kosten van een ontwikkeling worden verhaald op de eigenaren van de te ontwikkelen gronden. Het vaststellen van een dergelijk plan is niet nodig en ook niet verplicht als die kosten op een andere manier kunnen worden verrekend, bijvoorbeeld via het sluiten van een (anterieure) overeenkomst met de ontwikkelende partij.

Om deze reden hebben B&W van Hilversum op 21 april 2015 met ontwikkelaar COD een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee de kosten voor de gemeente zijn verzekerd. In de overeenkomst is tevens opgenomen dat eventuele planschade als gevolg van het wijzigingsplan voor rekening van COD is.

Het is de bevoegdheid van de raad om vast te stellen dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is. De gemeenteraad van Hilversum heeft op 3 juni 2015 besloten dat door de gesloten overeenkomst het kostenverhaal voor het wijzigingsplan is verzekerd. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding. Het raadsvoorstel met -besluit is opgenomen in Bijlage 14.

6.5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Hilversum streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit wijzigingsplan. Deze paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat nader in op welke wijze derden betrokken zijn bij het opstellen van het wijzigingsplan.

6.5.1 Burgerparticipatie

De gemeente Hilversum vindt het belangrijk inwoners te betrekken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen, zoals wijzigings- en bestemmingsplannen. In dat kader is aan COD de voorwaarde gesteld dat zij hieraan invulling dienen te geven door de omwonenden en naastgelegen bedrijven te informeren over, en te betrekken bij, de voorgenomen plannen.

Op 30 juni 2015 heeft COD een informatiebijeenkomst gehouden. Het verslag is als Bijlage 15 onderdeel van deze toelichting.

Naar aanleiding van de plannen en/of informatiebijeenkomst hebben betrokken ambtenaren daarnaast nog met diverse bewoners/bedrijven gesprekken gevoerd.

Ontwerp-wijzigingsplan

Vanaf 8 april heeft het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen, samen met de aanvraag omgevingsvergunning en het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning. Tot en met 19 mei 2016 konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn 4 reacties ontvangen.

Er is een zienswijzennota opgesteld waarin de reacties zijn beantwoord. Deze nota is opgenomen als Bijlage 16. De bijlagen behorende bij de zienswijzennota zijn eveneens als bijlage onderdeel van deze toelichting. Bijlage 1 van de nota betreft het Bro-onderzoek dat als Bijlage 3 is opgenomen. Bijlage 2 van de nota (i.c. de brief van de Omgevingsdienst) is toegevoegd als bijlage Bijlage 17.

Het college heeft op 27 september 2016 de zienswijzennota en het wijzigingsplan vastgesteld. Bij de vaststelling heeft het college ten opzichte van het ontwerp-wijzigingsplan alleen enkele aanpassingen aangebracht in de plantoelichting. De planregels en verbeelding zijn ongewijzigd.

6.5.2 Overleg

In het kader van het opstellen van bestemmingsplan 'Vreelandseweg' (vastgesteld op 10 juli 2012) is uitvoering gegeven aan het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). De overlegpartners zijn in het kader van die procedure in de gelegenheid gesteld om te reageren. In het kader van die procedure heeft de gemeente op de gemaakte opmerkingen gereageerd en voor zover nodig verwerkt. Ten behoeve van dit wijzigingsplan is het daarom niet noodzakelijk en ook niet verplicht opnieuw vooroverleg te voeren, omdat de kaders van de wijziging al in het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' waren opgenomen.

Aangezien (o.a.) het externe veiligheidsonderzoek is geactualiseerd ten opzichte van het onderzoek behorende bij het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' is het opnieuw voorgelegd aan de Brandweer Gooi en Vechtstreek. De opmerkingen van de Veiligheidsregio zijn doorgestuurd naar de EV deskundige van de Antea-groep. Het onderzoek is daar waar nodig aangepast en aangevuld. De aanpassingen ten aanzien van de gemaakte opmerkingen zijn op 22 augustus 2016 met vertegenwoordigers van de Veiligheidsregio (regionale brandweer) besproken en in orde bevonden.

Waternet is op 21 januari 2016 geïnformeerd over de plannen en de waterparagraaf. Naar aanleiding van opmerkingen van Waternet is op 18 februari een aangepaste toelichting gemaild.

6.5.3 Beoordeling verzoek COD

Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven bevat het bestemmingsplan 'Vreelandseweg' voor het plangebied een wijzigingsbevoegdheid voor B&W van Hilversum om perifere detailhandelsvestigingen toe te staan.

Wijzigingsvoorwaarden

Er zijn een viertal wijzigingsvoorwaarden van toepassing voordat deze bevoegdheid geëffectueerd kan worden. Het betreft:

  • 1. het maximum bruto vloeroppervlakte van perifere detailhandelsvestigingen mag niet meer bedragen dan 27.000 m2, inclusief de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel perifeer';
  • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mag niet onevenredig worden aangetast;
  • 3. er mag geen nadelige invloed optreden op de afwikkeling van het verkeer;
  • 4. er dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein.

Ad. 1.

De gemeente wil maximaal 27.000 m2 perifere detailhandelsvestigingen toe staan in het gebied omsloten door de Gijsbrecht van Amstelstraat, Vreelandseweg, Verlengde Zuiderloswal, Zuiderloswal en Nieuwe Havenweg. Binnen dit gebied zijn al een aantal PDV-bedrijven gevestigd, zoals de GAMMA. Deze bestaande PDV-bedrijven hebben een gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van ongeveer 8.000 m2. Het verzoek van COD omvat ongeveer 9.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze oppervlakte is in de regels van voorliggend wijzigingsplan vastgelegd. Het totaal van 27.000 m2 (bvo) wordt daardoor niet overschreden.

Ad. 2.

De aanvraag van COD schendt niet de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Er is voldoende mate ruimte binnen het plangebied voor bevoorrading en het laden en lossen van goederen ten behoeve van de aangevraagde bebouwing. Ook zijn voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig om in de parkeerbehoefte van de plannen te voorzien. Daarnaast is het plangebied bereikbaar door 2 toegangswegen wat voor een goede, veilige ontsluiting zorgt.

De functies die volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan (artikel 3.1 van de planregels) veroorzaken geen (onevenredige) hinder o.i.d. op de buiten de plangrenzen gelegen terreinen. Tot slot blijkt uit het onderzoek van Royal Haskoning DHV (kenmerk: INFRABC4154.106-N002D02, datum 23 december 2015) dat de verkeersintensiteiten op de Vreelandseweg met 1.040 motorvoertuigen per werkdag zal toenemen. De kruispunten Vreelandseweg – Verlengde Loswal en Gijsbrecht van Amstelstraat – Nieuwe Havenweg hebben voldoende capaciteit om de extra verkeersstromen af te wikkelen op de buitenring.

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Daarmee wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Ad. 3.

Met het vestigen van perifere detailhandelsbedrijven zal het aantal verkeersbewegingen toenemen. Op grond van voorliggende plantoelichting, inclusief onderzoeken, kan evenwel geconcludeerd worden dat bestaande infrastructuur daarvoor toereikend is. Er ontstaat geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer.

Ad. 4.

Met betrekking tot de eis om voldoende parkeerplaatsen te realiseren kan worden gesteld dat de aanvraag van COD de realisatie van ongeveer 200 parkeerplaatsen omvat. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Conclusie

In voorliggende toelichting is gemotiveerd aangegeven dat het verzoek van COD past binnen de voorwaarden om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid. Er heeft een integrale afweging plaatsgevonden van alle ruimtelijk relevante gevolgen. De aanvraag en de gevolgen integraal afwegende, is de conclusie dat sprake is van een stedenbouwkundig wenselijke ontwikkeling die past binnen de gestelde wijzigingsvoorwaarden.