direct naar inhoud van 3.4 Groen, blauw en natuur
Plan: Vreelandseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.13bp00vreelandsew-va02

3.4 Groen, blauw en natuur

3.4.1 Groen

Het bestemmingsplangebied bestaat grotendeels uit bebouwd terrein. Het gebied bestaat voornamelijk uit bedrijventerreinen, woonwijken en aanverwante infrastructuur. Het Hilversums kanaal vormt een groene zone in het gebied, het staat rechtstreeks in verbinding met de in het westen gelegen Kortenhoefse plassen. Het sportpark tussen het Hilversums kanaal en de Gooise vaart wordt omringd door beeldbepalende groenstructuren. In Tuinwijk vormen het Bosje van Zeverijn en de Israëlische begraafplaats groene elementen. Overige groenstructuren in het plangebied zijn beperkt tot een aantal vijvers, parken, laanbeplanting en wegbermen.

Binnen het plangebied zijn geen gronden waarop de Boswet van toepassing is.

3.4.2 Blauw

Zoals bij de waterstructuur is aangegeven, wordt het oppervlaktewater in het plangebied gevormd door de Gooise Vaart, het oostelijke uiteinde van de Oude Haven, het Hilversums kanaal en de vijver op het bedrijventerrein Kerkelanden (zie kaart opgenomen in paragraaf 3.7.2) .

Langs de Gooise Vaart is daarbij sprake van een tertiaire waterkering. Het plangebied ligt voor een gedeelte binnen de beschermingszones van dit tertiaire dijklichaam. Een toelichting van de waterkeringen is opgenomen in paragraaf 3.9.3.

Het Hilversums kanaal heeft een vaarwegfunctie voor gemotoriseerd verkeer en is in beheer van de gemeente Hilversum, maar maakt geen deel uit van de hoofdinfrastructuur in beheer van het Rijk.

3.4.3 Natuur

Ecologische structuur

Gebiedsbescherming

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet in werking getreden. Sindsdien zijn de bepalingen van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • Beschermde Natuurmonumenten
  • Wetlands

In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van genoemde gebieden geregeld. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Natuurbeschermingswet vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Kaders hiervoor zijn uitgewerkt per gebied uitgewerkt in het aanwijsbesluit tot Natura 2000-gebied. In deze documenten zijn concrete instandhoudingsdoelstellingen en verbeteropgaven geformuleerd. Wanneer zich in of in de buurt van een beschermingszone een ruimtelijke ontwikkeling aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan significante negatieve gevolgen voor het gebied kan hebben. Als dit het geval is, dan dienen passende maatregelen getroffen te worden om te zorgen dat de kwaliteit van de leefgebieden van soorten in de SBZ niet verslechterd.

  • Ecologische structuur

In het Natuurbeleidsplan van 1990 is voor het eerst het streven van de rijksoverheid beschreven om de nationale ecologische hoofdstructuur te realiseren. Dit bestaat uit kerngebieden en verbindingszones waarlangs uitwisseling van populaties tussen kerngebieden mogelijk wordt. De EHS moet in 2018 gerealiseerd zijn. De Natura 2000 gebieden maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS.

Sinds 2010 heeft de provincie Noord-Holland de begrenzing van de EHS aangepast (de 'herijking'). Het doel van deze herijking is een ecologisch betere, financieel haalbare en sneller realiseerbare EHS. Bij de herijking  zijn gebieden uit de EHS gehaald waarvan de ecologische waarde niet groot genoeg is of de aankoop niet haalbaar is (te duur of niet te koop). De EHS kan hiermee sneller en goedkoper worden gerealiseerd, mede doordat gezocht is naar combinaties met andere functies zoals waterbergingen.

Begrenzing EHS
Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de resultaten van de herijking vastgesteld. De nieuwe begrenzing zal in de provinciale Structuurvisie en het natuurbeheerplan worden opgenomen. De nieuwe, 'herijkte' EHS treedt in werking als deze is opgenomen in de provinciale Structuurvisie. De EHS is, samen met de ecologische verbindingszones en de weidevogelleefgebieden, planologisch beschermd. Deze gebieden mogen niet worden aangetast door de ontwikkeling van bijvoorbeeld woningen, infrastructuur of andere ingrepen. Gebeurt dit, onder voorwaarden, toch, dan moeten de negatieve effecten worden tegengegaan of gecompenseerd worden.

Ingrepen die de natuurwaarden aantasten, zijn in principe niet toegestaan.

De provincie Noord-Holland hanteert de landelijke "Spelregels EHS" als toetsingskader. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het 'nee, tenzij principe'. Ingrepen in de EHS kunnen alleen plaatsvinden wanneer:

  • er een zwaarwegend maatschappelijk belang in het geding is;
  • er geen alternatief is;
  • verlies aan natuurwaarden wordt gecompenseerd.

Compensatie

Als een ingreep in de EHS wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. De provinciale regels voor natuurcompensatie staan in de 'Beleidsregel compensatie natuur en recreatie' (Provincie Noord-Holland, 2007).

Soortbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hier op vooruit lopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming, alle te beschermen soorten zijn in drie tabellen met een verschillend beschermingsregime opgenomen. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt, zogenaamde algemeen beschermde soorten (soorten van tabel 1).
  • Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2).
  • Alle soorten, opgenomen in Habitatrichtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3).

Voor de 1e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

De 3e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c). Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.