direct naar inhoud van 5.2 PlanMER
Plan: Anna´s Hoeve RWZI
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.10bp02annarwzi-oh01

5.2 PlanMER

Op basis van het Besluit m.e.r. moet voor plannen en programma's die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen (zie voor de activiteiten de onderdelen C en D van het Besluit) een milieurapport (het zogenaamde plan-MER) worden opgesteld. Ook voor plannen en programma's in of nabij Natura-2000-gebieden moet een dergelijk rapport worden vervaardigd (is hier niet van toepassing). Het voorliggende bestemmingsplan is het eerste ruimtelijke plan dat (juridisch) voorziet in de realisering van de nu voorliggende plannen voor de RWZI. Een MER is een document waarin zo objectief mogelijk is beschreven welke milieueffecten zijn te verwachten wanneer de betreffende activiteiten worden ondernomen. Op deze wijze zijn eventuele milieugevolgen vroegtijdig te signaleren en zo mogelijk te voorkomen of te verzachten.

In het PlanMER worden de mogelijke milieueffecten van het bestemmingsplan op hoofdlijnen beschreven. Inzet van deze planm.e.r. is heel praktisch: het PlanMER moet het bevoegd gezag optimaal inzicht geven in de milieugevolgen van het voorligggende bestemmingsplan, opdat zij verantwoord hierover kunnen besluiten (met de planm.e.r wordt de procedure bedoeld. Met het PlanMER het uiteindelijke milieueffectrapport). Het uiteindelijke PlanMER zal door het bevoegd gezag (de gemeenteraad van Hilversum ) gezamenlijk met het bestemmingsplan worden vastgesteld. Het voorliggende bestemmingspaln heeft hoofdzakelijk betrekking op de RWZI. De reeds in het vigerende bestemmingsplan opgenomen woningbouw en maatschappelijke doeleinden zijn in het kader van dat bestemmingsplan reeds op milieueffecten getoetst. In de PlanMER worden de milieueffecten van de geplande woningbouw dan ook niet beschreven, wel wordt aandacht besteedt aan de effecten van de RWZI op de geplande woningbouw.

Net als in de voorgaande hoofdstukken wordt ook in dit hoofdstuk veelvuldig verwezen naar de PlanMER. Het is goed om in dat kader te realiseren dat er in de opzet van de voorliggende toelichting en de PlanMER enkele belangrijke verschillen zijn. In de voorliggende toelichting worden de toekomstige situatie en de daarmee samenhangende aspecten beschreven. In de PlanMER wordt de toekomstige situatie niet alleen vergeleken met de huidige situatie, maar ook met de "autonome ontwikkelingen" (het oxidatiebed-plus scenario). In de PlanMER is daarbij bovendien een onderscheid gemaakt in enerzijds een model waarbij de huidige RWZI zodanig wordt verbeterd dat aan de wettelijke normen wordt voldaan en anderzijds de oorspronkelijke plannen in de vorm van vervangende nieuwbouw voor de RWZI in de vorm van een MBR-installatie.


Vergelijking met verbetering bestaande RWZI: het oxidatiebed-plus scenario

Samengevat geldt dat voor verreweg de meeste aspecten die zijn onderzocht er geen noemenswaardig effect is vastgesteld dan wel dat er een verbetering van de situatie wordt verwacht als de bestaande RWZI wordt ontmanteld nadat er een nieuwe installatie is gebouwd. Eigenlijk het enige negatieve effect dat is vastgesteld is het energieverbruik van een nieuwe installatie. Ondanks het gebruik van moderne apparatuur vergt het leveren van schoner effluent netto meer energie dan de huidige installaties.

Vergelijking met de MBR

In de PlanMER zijn de nieuwe ontwikkelingen ook vergeleken met de eerdere plannen om een MBR te realiseren. In de samenvatting wordt daarbij het volgende opgemerkt. In een aantal gevallen is vastgesteld dat het voornemen om een moderne, maar conventionele RWZI te bouwen, in plaats van de oorspronkelijk voorziene grensverleggende techniek van de MBR te gebruiken, de te behalen milieuwinst ten opzichte van de bestaande oxidatiebedden iets minder wordt. Dit betreft met name het ruimtegebruik, de landschappelijke (on)zichtbaarheid en de geurbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen in de buurt van het plangebied. Voor wat betreft de berekende geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen kwetsbare objecten (huizen en een school) geldt dat deze voor een deel tussen de 50 en de 55 dB-contour kunnen komen te liggen. Berekeningen hebben vastgesteld dat het nemen van landschappelijk slecht inpasbare overdrachtsmaatregelen de gevelbelasting op een deel van deze nieuw te bouwen objecten tot 50 dB zou kunnen beperken.

Geconstateerde leemtes in kennis

Uit het onderzoek naar de effecten die voortkomen uit de wens om in plaats van een grensverleggende MBR, een moderne, maar conventionele RWZI te bouwen aan de rand van Hilversum is gebleken dat dit hier ter plaatse goed mogelijk lijkt. Om het bestemmingsplan vast te kunnen stellen zijn de relevante gegevens beschikbaar. In het kader van de af te geven operationele vergunningen zullen nog wel een aantal aspecten nader worden onderzocht. Deze hebben echter geen ruimtelijke consequenties en zijn daarom in het kader van dit PlanMER niet nodig.

Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Door de Commissie voor de milieueffectraportage is een MER beoordeling uitgevoerd en heeft op 23 mei 2011 over de planMER een positief toetsingsadvies uitgebracht. De Commissie is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER aanwezig is. De Commissie adviseert bij het verdere ontwerp van de berg aan de westzijde van de toekomstige RWZI en uitwerking van het stedelijk plan, rekening te houden met het mogelijke ontstaan van gebundelde geurhoudende windstromingen rond de berg.

Het toetsingsadvies is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.