Plan: | Runxputteweg naast 34 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0399.UwpRunxputtewNST34-0402 |
Aan de Runxputteweg is een perceel gelegen dat momenteel als agrarische gronden in gebruik is. De locatie leent zich voor de inpassing van twee woningen in het bestaande grid van de Runxputteweg. De gemeente Heiloo heeft zich positief opgesteld tegenover een wijziging van de bestemming naar voor wonen passende bestemmingen middels een uitwerkingsplan. Dit is aangegeven in een principe-uitspraak en er is ook een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken over de ontwikkeling zijn vastgelegd. In het vigerende bestemmingsplan Zandzoom Heiloo uit 2005 heeft de planlocatie een 'uit te werken bestemming groene buffer (UWGB)'. Binnen deze bestemming is na uitwerking onder voorwaarden woningbouw mogelijk. Voorliggend uitwerkingsplan zorgt voor een planologisch-juridische vastlegging van de mogelijkheid tot realisatie van twee woningen inclusief bijbehorende perceel. Dit document vormt de toelichting van het uitwerkingsplan bestaat verder nog uit een verbeelding en regels.
In dit hoofdstuk wordt hierna de locatie beschreven en wordt het initiatief toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid behandeld en in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die voor de ontwikkeling aan de orde zijn. Hoofdstuk 4 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en hoofdstuk 5 op de juridische regeling. Afgesloten wordt met een conclusie
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de Runxputteweg in Heiloo, op de grens waar de Runxputteweg overgaat in de Kapelweg en daarmee is het tevens gelegen aan de grens tussen de gemeente Heiloo en Castricum. Het perceel heeft een omvang van 3.220 m2 en is kadastraal bekend als sectie E, nummer 235. Het plangebied is gelegen op circa 100 meter afstand van de spoorlijn Amsterdam - Den Helder. Hierna is het plangebied weergegeven middels twee luchtfoto's.
Afbeelding: Luchtfoto met duiding plangebied met blauwe cirkel (bron: kadastralekaart.com)
Afbeelding: Luchtfoto met duiding plangebied in blauw vlak (bron:kadastralekaart.com)
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Zandzoom Heiloo, vastgesteld op 11 juli 2005.
Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zandzoom Heiloo
Er is ter plaatse van het plangebied een Uit te werken bestemming groene buffer (UWGB) opgenomen. De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor de aanleg van deels openbaar toegankelijke groenvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen en/of buitenplaatsen en secundair voor waterberging, de compensatie van natuurwaarden, met de daarbij behorende infrastructurele en additionele voorzieningen, bouwwerken, werken en werkzaamheden, alsmede voor beheer en onderhoud van de op de plankaart aangegeven duinrel.
Beschrijving in hoofdlijnen
Bij de realisatie van deze bestemming worden volgens het bestemmingsplan Zandzoom Heiloo de volgende doeleinden nagestreefd op het gebied van woningen: de realisatie van maximaal 100 woningen in de vorm van buitenplaatsen en landgoederen, als onderdeel van de maximaal 1.100 in het plangebied te realiseren woningen.
Burgemeester en Wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, lid 2 en artikel 3 en de volgende uitwerkingsregels:
Bebouwingsvoorschriften
Woningen
Beoordeling
Met voorliggend uitwerkingsplan wordt uitwerking gegeven aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Op de genoemde voorwaarden met betrekking tot milieuaspecten wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 3.
Om de borgen dat de woonbebouwing wordt geïntegreerd in een parkachtige omgeving is een erfinrichtingsplan (zie Bijlage 2 regels) opgesteld. Via een voorwaardelijke verplichting in de regels is geborgd dat de parkachtige omgeving ook wordt gerealiseerd. Het erfinrichtingsplan geeft een landschaps- en beleidsanalyse. Hieruit komt naar voren dat het 'tuinderserf' het kenmerkende erftype van het strandwallenlandschap is. Het voorliggende plangebied wordt als tuinderserf ingericht en daarvoor zijn 8 kenmerken opgenomen die dit type erf bepalen. Deze zijn beschreven in het erfinrichtingsplan en geven richting aan de parkachtige inrichting van het plangebied.
Met de bebouwingsvoorschriften wordt rekening gehouden. De twee woningen passen binnen het maximale aantal en ook aan de bouwhoogtes wordt voldaan.
Het plangebied maakt onderdeel uit van een landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol gebied. Het is daarom zinvol kort de ontstaansgeschiedenis kort te beschouwen.
De locatie ligt in het strandwallen- en strandvlaktenlandschap en het Oer-IJ gebied. Tijdens een periode van relatief snelle zeespiegelstijging die tot circa 4500-4000 voor Chr. duurde, bestond dit gebied uit een uitgebreid waddengebied met zandbanken en -platen die gescheiden werden door grote getijdegeulen. Dit waddengebied werd gedeeltelijk afgeschermd van de open zee door een reeks eilanden.
Vanaf 4500-4000 voor Chr. nam de stijging van de zeespiegelstand sterk af. Vanuit de Noordzee en de grote rivieren werden grote hoeveelheden zand aangevoerd, waardoor de getijdengeulen geleidelijk verzandden en de reeks eilanden aan elkaar groeiden tot een strandwal. Met name in perioden met meer en/of hevigere stormen werd het door de zee aangevoerde zand boven de vloedlijn op het strand hoog opgeworpen in een rug, een strandwal. Tot ongeveer 0-100 na Chr. bleef de grote aanvoer van zand in stand waardoor de kustlijn steeds verder naar het westen verschoof. Bij die verschuiving werden afwisselend strandvlaktes en strandwallen gevormd.
Op de strandwallen zijn lage duinen opgestoven (de zogenaamde Oude Duinen). Op deze onderlaag is een nieuwe duinenrij ontstaan (de zogenaamde Jonge Duinen). Aan de voet van de Jonge Duinen liggen nog steeds de Oude Duinen aan de oppervlakte, flauw hellend naar de polders.
De strandwallen waren vanwege de hogere ligging geschikte locaties voor bebouwing. De lager gelegen strandvlakten waren dat niet. Hierdoor is het langgerekte, lintvormige bebouwingspatroon ontstaan, dat zo kenmerkend is voor dit gebied.
Het plangebied is gelegen op de noord-zuid georienteerde strandwal Alkmaar-Limmen, meer oostelijk gelegen en dus ouder dan de meest westelijke strandwal. De gronden liggen hier zoals aangegeven op de strandwal en daarmee hoger dan de omliggende natte weidegronden. Daarmee waren ze geschikter voor bebouwing. De meeste dorpen en steden zijn dan ook op de strandwal gelegen. Het plangebied ligt nabij Heiloo. Veel binnenmeren in Noord-Holland stonden lange tijd in contact met de zee (zie voorgaande afbeelding). Daardoor was het gebied erg gevoelig voor wateroverlast. Na de stabilisering van het landschap door aanleg van de Limmerdam en de Zanddijk rond het jaar 1100, richtte men het landschap in met oost-westlopende en soms noord-zuidlopende greppels, die eventueel aanwezig water zo spoedig mogelijk afvoerden naar de strandvlakten aan weerszijden. De grond die hierbij vrij kwam werd naast de greppels gelegd en beplant. Zo ontstond een oost-westingericht landschap van houtwallen met greppels, dat tot op de dag van vandaag nog aanwezig en herkenbaar is. Daarna konden de strandvlaktes ingepolderd en gecultiveerd worden, vaak door loodrecht op de strandwal ontwaterings-sloten te graven. Hierdoor is uiteindelijk een patroon ontstaan van strokenverkaveling bestaande uit lange en smalle kavels. Het grondgebruik is altijd agrarisch geweest. Vanwege de vochtige bodemgesteldheid, was de grond met name geschikt als weideland voor (melk)vee.
In de periode tot 1800 bleef Heiloo een kleine landelijke nederzetting, bestaande uit de heerlijkheden Heylo en Oesdom. Daarnaast komen er buurtschappen als Zevenhuizen, Oosterzij en Westerzij tot ontwikkeling. In het gebied tussen het toenmalige Limmen en Heiloo, kwam vooral ter hoogte van Heiloo, een aantal buitenplaatsen voor, vaak voortgekomen uit de eerste versterkte Laatmiddeleeuwse huizen.
Vanaf de 19e eeuw groeit Heiloo heel geleidelijk door een aantal factoren:
De noord-zuidgerichte strandwal en -vlakten vormen de dragers van de landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur. Oorspronkelijk was het gebied op de strandwal kleinschalig verkaveld met houtwallen als perceelsgrenzen. De agrarische bebouwing was geconcentreerd aan de randen van de strandwal. In latere eeuwen is door herverkaveling en door de bouw van niet-agrarische gebouwen het gebied ingrijpend van karakter veranderd. Wat is gebleven zijn de wegen en bovendien komen op sommige plaatsen resten van houtsingels en houtwallen voor.
De strandvlakte ten westen van de strandwal werd Westerzij genoemd. In de Vroege Middeleeuwen was dit gebied grotendeels met veen bedekt en in gebruik voor extensieve beweiding en de jacht. In de 10e en 11e eeuw is dit gebied ontgonnen vanaf de strandwal, waardoor in noordwestelijke richting een regelmatige strokenverkaveling ontstond. De boerderijen lagen op de overgang van de strandwal naar de strandvlakte. Een groot deel van de greppels op de strandwal is in de loop van de tijd verdwenen. De weidegronden zijn de in loop der eeuwen ingepolderd en waren aanvankelijk voornamelijk in gebruik als veeteeltgebied/ grasland.
Tussen de twee wereldoorlogen vestigden zich meer renteniers, nu ook uit het handels- en bedrijfsleven. De bevolking werd bovendien aangevuld met militairen en middenstanders uit (toen) garnizoensstad
Alkmaar. De beroepsbevolking was dus voor de Tweede Wereldoorlog al breder dan puur agrarisch. De elektrificatie van het spoor in 1930 had daarnaast tot gevolg dat er meer en snellere treinen gingen rijden, waardoor het voor meer mensen aantrekkelijk werd om in Heiloo te gaan wonen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel mensen tijdelijk in Heiloo gaan wonen en na de oorlog gebleven. Tot 1945 werd de ruimtelijke structuur van het dorp bepaald door de wegen op de strandwal, te weten Westerweg, Hoogeweg, Heereweg en Oosterzijweg. Langs deze noord-zuidgerichte wegen ontstonden lange stroken lintbebouwing, bestaande uit vrijstaande huizen met ruime tuinen. Ter plekke van de Witte Kerk was een verdichting van de lintbebouwing. De noord-zuidstructuur werd geaccentueerd door de latere aanleg van de Kennemerstraatweg en het spoor. Rond het station ontstond een tweede verdichting van de bebouwing.
Na 1945 vonden grote planmatige uitbreidingen van het dorp plaats. Rond de nieuwe woonwijken van Heiloo zijn forse groene zones ontstaan met een dicht net van voet- en fietspaden. Deze grenzen lopen door tot aan het plangebied. Als belangrijke argumenten om in Heiloo te gaan wonen gelden vooral de ligging ten opzichte van Alkmaar, de goede (openbaar vervoer) verbindingen naar de Randstad, terwijl tegelijkertijd het landelijk karakter behouden is gebleven. De uitbreidingen van Heiloo vonden vanaf 1945 niet alleen op de strandwal plaats, maar ook en in toenemende mate in de gebieden die deel uitmaakten van de strandvlakten.
De gebieden op de strandwal worden momenteel vooral benut voor de teelt van bloembollen en tuindersproducten. Door de samenvoeging van percelen en diepe grondbewerking is het oorspronkelijke microreliëf in het algemeen verdwenen.
Er is ter plaatse reeds lange tijd voorzien in woningbouwontwikkeling als onderdeel van de ontwikkeling Zandzoom Limmen-Heiloo. Reeds in 2005 is hiertoe een bestemmingsplan vervaardigd, waarbij diverse voorziene ontwikkelingen als uitwerkingsplicht zijn opgenomen: de ontwikkelingen zijn dus niet rechtstreeks mogelijk. In de kadernota Zandzoom 2017 is bepaald welke gebieden in het nieuwe bestemmingsplan Zandzoom een plek moeten krijgen en welke volgens het BP Zandzoom 2005 moeten worden uitgewerkt. Voorliggend plangebied is onderdeel van het uitwerkingsgebied waar woningbouw mogelijk is. Toch is het zaak in te gaan op de ruimtelijke en stedenbouwkundige principes die voor de Zandzoom zijn geformuleerd, omdat deze deels ook betrekking hebben op het plangebied.
Het Ruimtelijk Kwaliteitskader geeft de ruimtelijke kwaliteitskaders voor de stedenbouwkundige invulling en uitwerking van de architectuur en openbare ruimte. Zandzoom is de laatste grotere ontwikkellocatie van Heiloo. De ontwikkeling van Zandzoom betekent dat de kernen Heiloo en Limmen vrijwel tegen elkaar aan groeien. Wanneer Zandzoom een 'gangbare' uitbreidingswijk wordt bestaat het gevaar dat beide kernen in elkaar overgaan en er geen onderscheidend tussengebied bestaat. Op basis van het huidige groene karakter en de relatie met de landelijke oost- en westflank is het daarom passender te streven naar een bijzonder, onderscheidend en groen woonmilieu. Deze ambitie is in de structuurvisie Zandzoom en de daarop volgende documenten (o.a. bestemmingsplan Zandzoom 2005 en Kadernota Zandzoom) vastgelegd. Zandzoom vormt in zijn geheel een groene wijk in een lage dichtheid die zich duidelijk onderscheidt van de andere uitbreidingswijken van Limmen en Heiloo. De algemene ambitie voor Zandzoom is dan ook een groen woonmilieu te realiseren.
In het Ruimtelijk Kwaliteitskader (RKK) is het voorliggende plangebied opgenomen als onderdeel van de 'kamers', de gebieden waarvoor tussen gemeente en eigenaren overeenkomsten zijn gesloten. Buiten deze kamers wordt in principe niet zomaar ontwikkeld. Uit het RKK komt naar voren dat binnen voorliggend plangebied geen cultuurhistorisch- en landschappelijk waardevol groen aanwezig is. Er bevinden zich geen hagen, houtwallen en greppels die bij planvorming functioneel en/of ruimtelijk waardevol zouden kunnen zijn.
Afbeelding: uitsnede kaderkaart met voorliggend plangebied aangegeven als onderdeel van de 'kamers'
Wel is het van belang dat zoveel cultuurhistorisch waardevol groen blijft behouden en voor een passend onderscheidend en groen woonmilieu, is het van belang om ook nieuwe groene ruimten te realiseren. In het globaal structuurplan krijgt dit ten eerste vorm door groene buffers tussen de verschillende woonbuurten waaruit Zandzoom zal gaan bestaan. Daarnaast zal het groen de ruimte krijgen in de vorm van nieuwe hagen en houtwallen en greppels, zowel ter begeleiding van de hoofdontsluiting als haaks daarop als onderdeel van de nieuwe woonbuurt.
Net als het behouden en nieuw aanbrengen van hagen en houtwallen, worden ook de bestaande greppels behouden en aangevuld met nieuw aan te leggen watergangen of greppels. Groene buffers, hagen, houtwallen, greppels en watergangen samen vormen zo een dooradering van Zandzoom en dragen wezenlijk bij aan het onderscheidende, groene en ruim opgezette woonmilieu dat hier het uitgangspunt is.
Het plangebied is gelegen in het themagebied 'Linten'. Hiervoor zijn criteria opgenomen in het RKK. Hierna wordt ingegaan op de relevante criteria.
In de linten zijn in principe 2 korreltypologieën toepasbaar: woonhuizen met een tuin (vrijstaand en tweekap) en schuurvolumes op een erf. Af en toe komt een afwijkend type zoals een bollenschuur voor. De typen worden gemixt over het lint, dus niet alle tweekappers op een rij. Ongeveer 1 op de 8 korrels in de nieuwe linten is een schuurvolume. Het voorliggende uitwerkingsplan maakt een tweekapper mogelijk. Er is sprake van een mix in het grotere geheel.
De voorgevel van woonhuizen staat minimaal 7 meter van de erfgrens, met heel af en toe een uitzondering van een bijzonder type op een bijzondere positie. Voorliggend bouwvlak is geprojecteerd op een ruim grotere afstand: 17,5 meter.
Bij woonhuizen in de Linten is er ruimte geschapen om 2 auto’s achter of naast het huis te parkeren, bij voorkeur in een garage of carport die aansluit op de architectuur. De groene voortuin is bepalend voor de beleving van de openbare ruimte. Voorliggend ontwerp houdt rekening met parkeerplaatsen naast de woning die in een inham aanwezig zijn waardoor vanaf de weg de auto's weinig zichtbaar zullen zijn en er een doorzicht langs de oprit kan ontstaan.
Huizen moeten ruim (ogende) tuinen hebben, in de nieuwe linten mogen ze gemiddeld kleiner zijn dan in de bestaande linten. Voorliggend uitwerkingsplan realiseert een grote en ruime voortuin.
Naar verderaf gelegen bebouwing van woonhuizen, erven en bijzondere korrels lopen oprijlanen vanaf het lint. Oprijlanen worden begeleid met hagen en / of bomen, mogelijk in de vorm van een houtwal met greppel. Ze passen in vormgeving en beplanting bij de ‘korrel’ waar ze onderdeel van uit maken en kunnen een rol vervullen in het watersysteem. Voorliggende woningen die worden gerealiseerd worden bereikt via een oprijlaan die begeleid wordt door aan de ene kant een haag en aan de andere kant een greppel. De greppel is bestaand.
Overige criteria zijn criteria die niet zozeer relevant voor een ruimtelijk plan als het voorliggende. Wel zal er zoveel als mogelijk rekening mee worden gehouden bij de verdere inrichting van het plangebied. Gesteld kan worden dat het een ruim perceel is waarop voldoende ruimte is voor een groene inpassing. Omdat in de bestaande situatie op de naastliggende percelen sprake is van een groene afscheiding, zal het plangebied automatisch groen worden ingepast in de bestaande structuur.
Afbeelding: schetsontwerp
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.
Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.
Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.
Voorliggende herontwikkeling ziet toe op twee woningen. Er is een grote vraag naar woningen. Op dit punt sluit de ontwikkeling zonder meer aan bij de NOVI. Op andere punten is er geen strijdigheid.
Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot onderwerpen die een nationaal belang hebben. Het gaat hierbij onder meer om Rijksvaarwegen, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het voorliggende initiatief raakt niet aan één van de onderwerpen van nationaal belang uit het Barro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Uit enkele uitspraken - zie onder meer 201308263/2/R4 en 201302867/1/R4- 201501297/1/R4 - valt op te maken dat plannen tot 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling zijn aan te merken.
Omdat er sprake is van een toename van twee woningen is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Opgemerkt wordt dat het uitwerkingsplan een invulling is van het onherroepelijke bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' waarin de woningbouwontwikkeling in de Zandzoom is gefaciliteerd. Het bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' behoort tot de zogeheten harde plancapaciteit. Er hoeft dus niet getoetst te worden aan de ladder.
Voorts komt de ontwikkeling tegemoet aan een behoefte, die altijd dient te worden gemotiveerd, of de ladder nu van toepassing is of niet. Er is een overduidelijke behoefte aan woningbouw, zoals ook uit paragraaf 2.2 en 2.3 blijkt. De woningbouw in de Zandzoom is regionaal afgestemd en bekend als plancapaciteit.
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Vijf bewegingen
Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.
Het voorliggende initiatief voorziet in twee woningen. Er bestaat een grote behoefte aan woningen. Bovendien worden de woningen op een stedenbouwkundig aanvaardbare wijze ingepast, zie ook 1.4. Het initiatief sluit daarmee aan bij de beweging 'sterke kernen, sterke regio's'. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.
Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
De voorliggende locatie valt binnen Bestaand Stedelijk Gebied, nu het gaat om een Uit te werken bestemming, dat voorziet in een stedenbouwkundig samenspel van bebouwing. Uit in elk geval twee uitspraken van de Raad van State valt op te maken1, dat Uit te werken bestemmingen onder BSG vallen.
De provincie geeft hier beleidsvrijheid aan gemeenten. Juist de binnenstedelijke woningbouwontwikkelingen worden door de provincie ondersteund en gefaciliteerd. Dit is hetzelfde geregeld in het ontwerp van de nieuwe Omgevingsverordening. Er is derhalve geen strijd met de Omgevingsverordening NH2020 en het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022.
In de Woonagenda 2020 – 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen 'woonakkoorden' tussen provincie en gemeenten.
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Heiloo maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Langedijk en Schermer deel uit van de regio Alkmaar. Op 1 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Heiloo ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn.
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw sowieso gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
Om de visie waar te kunnen maken worden in de regionale woonvisie acties weergegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt. Om realisatie van de in het Regionaal Actie Programma (inmiddels Woonakkoord, zie 2.3.2) opgenomen afspraken te stimuleren heeft de provincie een woonfonds. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het provinciale woonfonds kunnen regio's concrete projectvoorstellen indienen. Bij de uitvoering van de acties zal onderzocht worden voor welke een beroep gedaan zal worden op het woonfonds.
Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021- 2025 opgesteld. Hierin is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. Regio Alkmaar bestaat uit zeven gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest. Sinds 2011 maakt de regio afspraken over wonen.
Ondanks alle inspanningen in de periode sinds 2011 is het tekort aan woningen groot met tal van ongewenste (maatschappelijke) effecten. Samenvattend bestaat de opgave uit de volgende punten:
Uit het Woonakkoord komt naar voren dat er flink bijgebouwd moet worden binnen alle segmenten. Kijkend naar de plancapaciteit volgt uit de Monitor Woningbouw van de provincie dat er in theorie voldoende plancapaciteit is om aan de indicatieve opgave tot 2030 te voldoen (behoefte tot 2030 + inlopen woningtekort). Er is echter onvoldoende harde plancapaciteit. Voor de opgave tot 2025 moet er nog harde plancapaciteit bij (circa 500 woningen). Voor de opgave tot 2030 zijn dat er nog circa 2.250. De voorliggende twee woningen zijn onderdeel van Zandzoom dat reeds behoort tot de harde plancapaciteit. De woningen passen daarom binnen het Woonakkoord van de regio Alkmaar.
In 2013 is door de inwoners, de maatschappelijke instellingen, de ondernemers van Heiloo en de gemeente Heiloo de 'Toekomstvisie 2030: de kracht van Heiloo' opgesteld. Op 7 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Heiloo de kernwaarden van de toekomstvisie onderschreven.
Heiloo is in 2030 een dorp waar natuur, ruimte, bewustzijn en verbinding de belangrijkste waarden zijn. In Heiloo is in 2030 ruimte in de ruimste zin van het woord: er is fysieke ruimte, er is ruimte voor initiatieven, er wordt ruimte gegeven aan elkaar, en er is ruimte voor wonen, werken en recreëren. Heiloo ligt niet alleen in een groene omgeving, ook bij huis is de natuur dichtbij. Mensen in Heiloo gaan in 2030 bewust om met elkaar en met hun omgeving, en zij voelen zich met elkaar verbonden.
De uitgangspunten van de Toekomstvisie 2030 zijn:
Iedereen voert de regie over zijn eigen leven en is in principe verantwoordelijk voor het voorzien in eigen behoeften.
De toekomstvisie is de basis (geweest) voor een structuurvisie en een strategische visie. Op de structuurvisie wordt hierna nader ingegaan.
Voor wonen wordt de volgende ambitie geformuleerd: In Heiloo kan iedereen een passende woning vinden. Zowel jonge gezinnen die eentweede stap in hun wooncarrière maken, als ouderen vinden een woning in Heiloo. Het woningaanbod sluit aan op de ambitie voor een evenwichtige bevolkingsopbouw. De doorstroming op de woningmarkt is goed.
Beoordeling en conclusie
Dit initiatief draagt bij aan het woningaanbod en bevordert de doostroming op de woningmarkt in Heiloo. Er is een grote behoefte aan de wat grotere in groen gelegen woningen (Woonvisie Heiloo 2019, p. 26). Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in twee van zulke woningen. Gezinnen die nu in een middeldure woning wonen kunnen doorstromen naar de woningen, zodat de bewoners van goedkopere woningen de middeldure woningen kunnen betrekken. Daarmee past het binnen de Toekomstvisie.
Op 3 november 2014 is de Structuurvisie 2030 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De structuurvisie beschrijft hoe de gemeente denkt dat Heiloo er in 2030 op ruimtelijk gebied uit ziet. De structuurvisie is een uitwerking en verdieping van de ruimtelijke aspecten uit de Toekomstvisie 2030. Het zijn de ruimtelijke ontwikkelingen die op dit moment zijn te voorzien en die relevant zijn voor de toekomstige ruimtelijk-fysieke inrichting van Heiloo. Al deze aspecten vormen het vertrekpunt voor de structuurvisie en zijn de basis van de feitelijke opdracht voor Heiloo tot 2030. Deze opdracht is vertaald naar de volgende missie:
Aan de hand van de thema's wonen, werken, verplaatsen en verblijven, vermaken en verblijven, leren en zorgen en recreëren en bewaren wordt de missie verder uitgewerkt.
Met betrekking tot voorliggend uitwerkingsplan is met name het thema wonen van belang. Zandzoom wordt in de structuurvisie (zie de volgende afbeelding) namelijk aangewezen als een bestaande ontwikkelingslocatie waar woningbouw voortgezet moet worden.
Om aan de vraag naar woningen te kunnen blijven voldoen, worden nieuwe woningen gebouwd. De mogelijkheden voor woningbouw in Zuiderloo en Zandzoom en kleinere locaties als Nieuw Varne en Campina bieden hiervoor ruimte. Naast de genoemde uitbreidingsgebieden - waarvan Nieuw Varne en Campina feitelijk tot het bestaande bebouwde gebied behoren - zijn geen nieuwe uitleggebieden nodig en gewenst.
Bij de ontwikkeling van woningbouw ligt het accent de komende jaren op het gebied tussen spoorlijn en Kennemerstraatweg ten zuiden van de Vennewatersweg. De gebieden ten westen van de spoorlijn en ten oosten van de Kennemerstraatweg worden met het oog op verwachte vraag naar woningen in meer landelijke woonmilieus in de toekomst gehandhaafd in de Structuurvisie.
Beoordeling
Het plangebied komt voor ontwikkeling in aanmerking vanwege de ligging en bestaande functie en omdat het als uitwerkingsgebied van het bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' is aangewezen. Het geeft invulling aan de door de gemeente gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad. Daarmee past het binnen de Structuurvisie.
De Welstandsnota 2013 is in november 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De welstandsnota gaat over architectuur; wat mag, wat mag niet en wat wenselijk is voor de architectuur van een bouwplan in Heiloo. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over bouwplannen aan de hand van beoordelingscriteria die in de welstandsnota zijn vastgelegd. De welstandsnota is echter meer dan een toetsingsinstrument voor ingediende bouwplannen. De welstandsnota wil ook een kennis- en inspiratiebron voor wat betreft de stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken van Heiloo zijn. Het plangebied ligt binnen 'Historische Linten'.
Afbeelding: kaart welstandsgebieden
De linten zijn bij uitstek beeldbepalend voor Heiloo. De bebouwing is overwegend kleinschalig en losstaand met doorzichten naar het achtergebied. De architectuur is zorgvuldig en op bepaalde punten pittoresk en dorps. Kenmerkend zijn de puntvormige voorgevels en de dwars op de weg geplaatste kappen. De linten hebben een uitgesproken groen karakter, door voortuinen en laanbeplanting. De
achterliggende terreinen hebben een meer informeel karakter.
Beoordeling
Het voorliggende uitwerkingsplan maakt een puntvormig gebouw mogelijk met een kap dwars op de weg. De oprijlaan zorgt voor een doorzicht over het perceel. De voortuin is diep en geeft het perceel daardoor een groen karakter. De details met betrekking tot de architectuur zullen worden afgestemd bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning.
Op 6 februari 2012 is het Groenbeleidsplan Heiloo 2012-2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In het groenbeleidsplan is beschreven hoe met het groen van Heiloo moet worden omgegaan zodat de beeldkwaliteit zijn waarde houdt. Naast een visie op het groen worden uitgangspunten voor de inrichting en acties ten behoeve van beheer benoemd. Als concrete vertaling van de integrale groenvisie worden zeven kernuitgangspunten onderscheiden die de basis vormen voor een groen Heiloo tot 2022:
Om zorg te dragen voor een constante groene kwaliteit is een lijst met uitgangspunten opgesteld die als input gebruikt kan worden bij onder andere nieuwe stedenbouwkundige plannen. Voor verschillende elementen (dorpsentrees, gebiedsontsluitingswegen, hoofdroutes, woonstraten, parkeerplaatsen) staat aangegeven hoe groen hier gebruikt kan worden om de groene kwaliteit te verbeteren. Het Groenbeleidsplan geeft kortom aan hoe belangrijk groen is voor de uitstraling van Heiloo en op welke wijze de groenstructuur verbeterd kan worden.
Beoordeling
Doordat in het plangebied in de bestaande situatie geen groen aanwezig is, heeft het initiatief geen negatief effect op het groen. Bovendien betreft het geen openbaar gebied, maar een agrarisch perceel. Door de realisatie van een diepe tuin in de nieuwe situatie, zal het beeld van het perceel vanaf de weg groen zijn. In ieder geval kan worden geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met het Groenbeleidsplan.
Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. Met de Nota Cultuurhistorie worden instrumenten aangereikt om op de lange termijn de bijzondere identiteit, en daarmee de hoge ruimtelijke kwaliteit van Heiloo veilig te stellen. De Nota Cultuurhistorie richt zich minder op regels, maar meer op voorlichting en bewustwording van de inwoners van Heiloo.
Met de Nota Cultuurhistorie kiest Heiloo voor een duurzaam behoud van de eigen identiteit. De basis van deze ruimtelijke identiteit van Heiloo wordt, samengevat, door de volgende elementen gevormd:
Omtrent de belangrijkste ruimtelijke en cultuurhistorische kenmerken van Heiloo zijn door het gemeentebestuur beleidslijnen vastgesteld. Hierin is onder andere aangegeven dat vastgehouden dient te worden aan de ontwikkelingsstructuur van Heiloo (wegenpatronen en verkavelingspatronen), het bewust gebruiken van de overgang van strandwal naar strandvlakte en het hanteren van groene bermen als overgang tussen openbaar en privégebied bij de aanleg van nieuwe woonwijken.
Beoordeling
Met het voorliggende uitwerkingsplan wordt bebouwing toegevoegd op de strandwal, langs het noord - zuid gerichte wegenpatroon. De bestaande oost - west gerichte verkaveling blijft bestaan. Er is geen strijd met de Nota Cultuurhistorie.
In 2008 is het Verkeersplan Heiloo vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In het verkeersplan is aangegeven hoe men om wil gaan met verkeer en vervoer bij ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente Heiloo wil:
Het verkeer afkomstig van de voorliggende twee woningen zal zich hoofdzakelijk verplaatsen via de Kapelweg en Visweg richting de Rijksweg (N203) en de Runxputteweg en Groeneweg richting de Vennewatersweg. Op basis van voorgaande wensen is aangegeven dat de Vennewatersweg onderdeel gaat uitmaken van de hoofdautostructuur. Volgens de categorisering is deze weg een Gebiedsontsluitingsweg A (GOW A). In een categorisering van het wegennet wordt het wegennet ingedeeld in de verkeersruimte (de gebiedsontsluitingswegen, GOW) en het verblijfsgebied (de erftoegangswegen, ETW). De gebiedsontsluitingswegen zorgen voor het ontsluiten en verbinden van de wijken. Op deze wegen heeft de doorstroming van het gemotoriseerde verkeer met een redelijke snelheid prioriteit. Op kruispunten wordt zo nodig gezorgd voor een lage snelheid en is uitwisseling mogelijk. Op gebiedsontsluitingswegen van het hoogste type (GOW A), zoals de Vennewatersweg, wordt het aantal kruispunten en conflictpunten zo veel mogelijk beperkt.
De opwaardering van de Vennewatersweg tot Gebiedsontsluitingsweg A en de nieuwe aansluiting van deze weg op de A9 zorgen voor een goede bereikbaarheid van de locatie. De Groeneweg en Runxputteweg zijn erftoegangswegen met een relatief lage verkeersintensiteit. Hetzelfde geldt voor de Kapelweg en Visweg. Ook zonder de opwaardering volstaat echter de infrastructuur, nu de verkeerstoename als gevolg van 2 vrijstaande woningen niet significant is te noemen.
De Nota Parkeernormen Heiloo 2022 vervangt het in 2010 vastgestelde Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010. De nieuwe nota is een actualisatie in verband met veranderende autogebruik en autobezit. De nota parkeernormen Heiloo 2020 is het uitgangspunt voor de berekening van de parkeervraag voor een bouwplan en vervult een rol in het ruimtelijk toetsingskader voor nieuwbouw-, verbouw en transformatieontwikkelingen (situaties waarbij een gebouw of perceel een andere functie krijgt waardoor de parkeervraag verandert).
Aan de hand van deze nota wordt het aantal parkeerplaatsen voor auto’s bepaald dat aangelegd en in stand gehouden moet worden. Aan te leggen parkeerplaatsen moeten voldoen aan kwalitatieve eisen die de bruikbaarheid van de parkeerplaatsen waarborgen. Ook gaat de nota in op fietsparkeren.
Beoordeling
De nota hanteert een gebiedsindeling. De voorliggende planlocatie is gelegen in het 'buitengebied'. Een twee-onder-een-kapwoning heeft een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen inclusief bezoekersparkeren. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in dit aantal parkeerplaatsen. Ook voor fietsen is er voldoende ruimte. De Nota parkeernormen Heiloo 2022 vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op 17 februari 2016 is het duurzaamheidsbeleid Heiloo 2016-2020 'Op naar een kringloopsamenleving' vastgesteld. In dit beleid zijn de onderstaande belangrijke doelen vastgesteld:
Beoordeling
De voorliggende woningen zullen worden voorzien van zonnepanelen. De ligging van de woningen en de nokrichting zorgen ervoor dat het zuidelijke dakvlak zich uitstekend leent vooor de opwekking van zonne-energie. De verwarming zal zoals tegenwoordig verplicht is, gasloos worden uitgevoerd. Op het gebied van duurzaamheid worden voldoende maatregelen genomen om bij te dragen aan de doelen uit het duurzaamheidsbeleid.
De Woonvisie Heiloo (vastgesteld op 4 februari 2019) schetst de visie van de gemeente op het wonen in de gemeente Heiloo voor de komende vijf tot tien jaar. De kaders van deze woonvisie worden bepaald door het rijksbeleid, de Provinciale Woonvisie, het Regionaal Actie Programma (RAP) en de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar. De richting van de Woonvisie Heiloo wordt ingegeven door de Toekomstvisie 2030, de Structuurvisie 2030, het Woningmarkt onderzoek Heiloo 2017 en het collegeprogramma.
Heiloo biedt een prettig dorps woonmilieu in een groene omgeving. De uitstraling van Heiloo is luxe en groen. Het woonmilieu van Heiloo laat zich typeren als centrum-dorps. Dit zijn kleinere plaatsen met een dorpse sfeer, een landelijke omgeving, een hoog voorzieningenniveau en een korte afstand tot een centrumgemeente. Heiloo bouwt in een gewild woonmilieu waar de komende decennia een flinke behoefte naar is. De missie van de gemeente Heiloo op het gebied van wonen is:
Bij de nieuwbouw van woningen moet een kwaliteitsslag gemaakt worden en inwoners de mogelijkheid geboden worden om door te stromen naar een beter passende woning. Door (nultreden)woningen te bouwen in het betaalbare middensegment en hogere prijssegmenten kan de meeste doorstroming worden gerealiseerd. Daarmee verschuift de aandacht in het woonbeleid van nieuwbouw voor starters naar doorstroming voor starters.
Kwaliteit woning en woonomgeving
De gemeente Heiloo streeft naar een gedifferentieerde wijkopbouw met als uitgangspunt dat Heiloo een groene gemeente met een dorps karakter blijft. Op het gebied van wonen, duurzaamheid en levensloopbestendigheid valt nog veel te winnen. Met verduurzaming van woningen wordt bijgedragen aan een betaalbare, aantrekkelijke en toekomstbestendige woningvoorraad. In 2050 moeten alle woningen onafhankelijk van aardgas zijn. Daarom wordt bij nieuwbouw aardgasloos gebouwd.
Woningbouwbeleid
Voor nieuwbouwprogrammering dient gekeken te worden naar de meest recente woningmarktonderzoeken, bevolkingsprognoses en de locatie. Daarom wordt geen vooraf vastgelegd woningbouwprogramma gehanteerd. Door geen categorieën met bijbehorende prijsklassen te hanteren wordt de prijs-kwaliteitverhouding beter, kan er gerichter voor de actuele vraag worden gebouwd en zal er meer variatie in woningtypen en prijsklassen ontstaan. Door marktconform te bouwen komt er ook meer doorstroming op de woningmarkt op gang.
Het is de taak van de gemeente om de kwetsbare groepen in de samenleving te ondersteunen. Daarom is het van belang om te bepalen om hoeveel en welk type sociale huurwoningen er werkelijk nodig zijn. De prestatieafspraken met corporaties zijn het geëigende middel om dit vast te leggen. Jaarlijks worden deze afspraken geëvalueerd en bijgesteld. Daarbij is het van belang dat de komende jaren door de lopende nieuwbouwprojecten nog veel sociale woningen (huur en koop) worden opgeleverd. Hierdoor voldoet de gemeente ruimschoots aan de regionale afspraak (Regionale Woonvisie) om minimaal 30% in categorie 1 en 2 te realiseren.
In het Woonakkoord (zie 2.3.2) is afgesproken dat er flink moet worden bijgebouwd in alle segmenten en dat het bouwtempo omhoog moet.
Beoordeling
Onderhavig plan is eerder dit hoofdstuk getoetst aan het Woonakkoord en de Ladder: hier wordt aan voldaan.
In juni 2017 is het Waterstructuurplan Zandzoom opgesteld door Sweco en afgestemd met het Hoogheemraadschap. De huidige situatie is niet ingesteld op de ontwikkeling van nieuwe woningen. Daarom zijn voor het ontwikkelen van het gebied structuren nodig die houvast bieden voor het stedenbouwkundig plan en de ontwikkeling van het gebied. In het waterstructuurplan wordt ingegaan op de thema's riolering, water en bouwrijp maken.
Het bestaande rioleringssysteem is niet toereikend om de toename van de droogweerafvoer te verwerken. Hierdoor is een nieuw systeem benodigd dat aansluit op het bestaande netwerk, waarmee de afvoer naar de waterzuivering Heiloo wordt gerealiseerd. Naast de afvoer van vuilwater is een systeem benodigd om het hemelwater en het grondwater te beheersen. Het is van belang om een robuust watersysteem te creëren, waardoor de ontwatering in en de afwatering van het gebied gegarandeerd wordt. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op het systeem van greppels op de zandrug.
De uitkomsten van het Waterstructuurplan zijn doorvertaald naar de IPOR. De IPOR dient als kader voor de ontwikkelende partijen van de deelpercelen. Onderdeel van het IPOR zijn de randvoorwaarden op het gebied van de thema's riolering, water en bouwrijp maken. Het waterstructuurplan is de onderbouwing van de opgenomen randvoorwaarden in de IPOR.
Uitgegaan wordt van waterberging in het eigen gebied door gescheiden HWA-afvoer en drainage/infiltratie/transportriool. Bij forse regenval en hoge grondwaterstand voeren de secundaire oost-west gelegen greppels het overtollige water naar de primaire greppels die afvoeren op Kamer West en Kamer Oost.
De volgende uitgangspunten ten aanzien van de inrichting zijn in de IPOR gehanteerd voor de uitwerking van het waterstructuurplan per exploitatiegebied:
Beoordeling
Voorliggend uitwerkingsplan zorgt voor bebouwing dat zal worden voorbereid op een gescheiden HWA-afvoer. Bij forse regenval zullen de bestaande greppels aan de noord- en zuidzijde dienst doen als waterberging en afvoer.
Voor het plangebied Zandzoom zijn Inrichtingsprincipes en Profielen Openbare Ruimte (verder: IPOR) opgesteld. De doelstelling van de IPOR is meerledig:
Voor exploitatiegebieden die geen openbare ruimte hebben (100% uitgeefbaar), is een separate notitie opgesteld en is de IPOR niet van toepassing. Uit het voorgaande volgt dat de IPOR een belangrijke kaderende functie heeft bij het ontwerp, het beoordelen en het toetsen van de verdere planuitwerkingen en verkavelingen van de openbare ruimte van Zandzoom.
Het IPOR bevat criteria voor verkeerstructuren, parkeren, riolering, groen, speel-, nuts- en huisvuilvoorzieningen. Ook is een procesbeschrijving opgenomen waarbinnen de verdere planvorming in relatie tot de IPOR doorlopen wordt. Omdat het in voorliggend geval gaat om een volledig particulier perceel is het IPOR niet van toepassing.
In dit hoofdstuk wordt uitwerkingsplan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Per aspect wordt aangegeven of er belemmeringen zijn.
In het kader van een nieuwe ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.
Verkeer
Op grond van de CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig Parkeren kan worden gesteld dat de woningen een verkeersgeneratie opleveren van 2 x 8,6 mvt/etm, oftewel 18 in totaal. Gesteld kan worden dat deze hoeveelheid, verdeeld over een etmaal, geen problemen zal opleveren voor de verkeersafwikkeling op de bestaande infrastructuur. Hier is reeds op ingegaan in paragraaf 2.4.6.
Parkeren
Op grond van het parapluplan Parkeren 2022 is het noodzakelijk dat ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan het vigerende parkeerbeleid. Het vigerende parkeerbeleid is de 'Nota Parkeernormen Heiloo 2022'. Beide woningen hebben een norm van 2,2 parkeerplaatsen. Er is voldoende ruimte om parkeergelegenheid te realiseren op het perceel.
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).
De Wgh heeft tot doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus. In de Wgh zijn hiervoor twee soorten grenswaarden opgenomen:
De grenswaarden zijn onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer), de ligging van de geluidsgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied) en het type geluidsgevoelige bebouwing. In de onderstaande tabel zijn voor woningen de voorkeursgrenswaarden en de meest voorkomende hoogste toelaatbare geluidsbelastingen uit de Wgh voor wegverkeer en uit het Bgh voor railverkeer weergegeven.
Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
De breedte van de zone bij wegverkeer is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg: stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is gemeten vanuit de rand van de weg. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
De zonebreedtes langs een spoorweg worden bepaald door de waarden van de geldende geluidproductie-plafonds op referentiepunten (zie tabel:)
Beoordeling
Het plangebied ligt aan de Runxputteweg. Dit is een 30 km/u weg en heeft daarmee geen wettelijke geluidszone. Ook ligt het plangebied niet binnen de geluidszone van andere wegen. Onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is daarom niet aan de orde. Om te beoordelen wat de invloed van de Runxputteweg is op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen is onderzoek nodig.
De hoogte van het geluidsproductieplafond (gpp) is afgeleid van het Geluidregister en daaruit blijkt dat het gpp ter plaatse van het plangebied 63,4 dB is. Er geldt daarmee een onderzoeksgebied van 300 meter waar voorliggend plangebied binnen valt. Onderzoek op grond van de Wet geluidhinder op het gebied van spoorweglawaai is daarmee verplicht.
Onderzoek
Door Buro DB is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage
1. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op het bouwplan als gevolg van de spoorbaan
Alkmaar - Uitgeest maximaal 55 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en is geen hogere waardebesluit nodig.
Uit het onderzoek volgt dat de te verwachten geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van het wegverkeer (Runxputteweg) maximaal 40 dB (exclusief correctie(s)) bedraagt. Daarmee krijgt de geluidsbelasting de score 'goed' tot ‘zeer goed’ volgens de door de gemeente Heiloo gehanteerde GES-systematiek.
Conclusie
Uit het uitgevoerde onderzoek komt naar voren dat het geluidsniveau als gevolg van het spoor beneden de voorkeursgrenswaarde blijft. Er is daarom geen afweging van bron-, overdrachtsmaatregelen en maatregelen bij de ontvanger nodig en geen hogere waardebesluit. De invloed van de Runxputteweg is klein en er zal sprake zijn van een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Wettelijk kader
Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactivieiten. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe vei-ligheid buisleidingen (Bevb) zien toe op transportroutes met gevaarlijke stoffen en op transport via buisleidingen.
In het wettelijk kader en externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in twee soorten risico's, namelijk plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). PR en het GR dienen elk een andere doelstelling. Het PR heeft te maken met de veiligheid van de risicobron (technisch systeem) en is bedoeld voor de burger / gebruiker als individu. Het GR zegt iets over de inrichting van de ruimte rond de risicobron en is bedoeld voor de bestuurder. Naast PR en GR worden binnen zogenaamde effectgebieden ook risico's aanwezig. Het effectgebied van een risicobron geeft aan tot op welke afstand er directe gezondheidseffecten kunnen zijn als er een ernstig ongeval bij de risicobron plaatsvindt.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woon-, werk- of verblijfsomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6).
Groepsrisico
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatie-waarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. De oriëntatiewaarde wordt uitgedrukt in een risicocurve. De oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag in situaties daarboven gemotiveerd kan afwijken. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om een belangenafweging te maken. Dit is de verantwoording van het groepsrisico. Daarbij spelen onder de zelfredzaamheid, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. De hoogte van het groepsrisico kan niet toenemen als er geen invloedsgebied aanwezig is.
In de directe omgeving van de projectlocatie zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig, routes gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Ten westen is een buisleiding aanwezig op circa 450 meter. Dit is voldoende voor voorliggende ontwikkeling. Het groepsrisico wordt als gevolg van de ontwikkeling niet beïnvloed. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er daarom geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging tussen bedrijvigheid enerzijds en gevoelige functies met betrekking tot de hinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De SvB is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er dient hierbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt te worden in de bestaande situatie en de nieuwe situatie.
Bij het realiseren van een nieuwe functie (woningbouw) dient vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:
Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (woningen) worden hinder en gevaar voorkomen (anders gezegd, er kan een acceptabel woon- en leefklimaat voor de woningen worden gegarandeerd) en wordt het bedrijven mogelijk binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen/ de bedrijfsvoering uit te oefenen. Dit heet milieuzonering.
Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, dienstverlening, horeca en/of kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Milieucategorie | Richtafstand woonomgeving in meters | Richtafstand gemengd gebied in meters |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied komen geen milieubelastende functies voor die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat. Andersom zullen er ook geen bedrijven zijn die worden belemmerd in de bedrijfsvoering als gevolg van de realisatie van de woningen. Het aspect milieuzonering vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit. Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin de grenswaarden worden
overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke
plannen getoetst worden aan de wettelijke grenswaarden. De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande toestand.
De Wet maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan bestaat er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Beoordeling
Duidelijk is dat het voorliggende geval geen grote ontwikkeling is en dat de invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse NIBM is. Geconcludeerd wordt daarom dat het project geen negatief effect heeft op de luchtkwaliteit.
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.
Quickscan
Door ecologisch adviesbureau Van der Goes en Groot is een quick scan flora en fauna uitgevoerd, waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 3. Het plangebied is op 9 februari 2023 bezocht door een ecoloog. De volgende resultaten komen naar voren uit het onderzoek.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Door de voorgenomen ontwikkeling gaat geen oppervlakte van NNN-gebied verloren en is er geen sprake van een wezenlijke aantasting van de waarden en kenmerken van het NNN. Effecten op het NNN worden daarom uitgesloten. Het plangebied is geen onderdeel van een weidevogelgebied. Ook gaan er geen effecten uit vanuit de herinrichting en werkzaamheden op het nabijgelegen weidevogelgebied.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Door de beoogde ontwikkeling gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Voor alle mogelijke externe effectfactoren zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling, zijn gezien de afstand (ruim 1,8 kilometer), de tussenliggende elementen en de beperkte werkzaamheden op voorhand uitgesloten. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de beperkte toename aan verkeersbewegingen als gevolg van voorliggend uitwerkingsplan, wordt geen toename van de stikstofdepositie in de gebruiksfase hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar verwacht. De bouw zal grotendeels worden uitgevoerd met elektrisch materieel. Dit gegeven samen met de kleine omvang van het bouwwerk leidt tot de verwachting dat er geen overschrijding van de grenswaarde plaats zal vinden in de aanlegfase.
Het gebied is niet begrensd als een Bijzonder Provinciaal Landschap maar ligt wel in de directe omgeving hiervan. Het plangebied ligt op ruim 100 meter afstand van Bijzonder Provinciaal Landschap nummer 11 “Noord-Kennemerland”. Er wordt geen negatief effect verwacht op het BPL, een nadere toetsing is niet nodig. Externe werking is niet aan de orde bij BPL.
Beschermde soorten
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli.
Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Sperwer en Ransuil), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen.
In de bebouwing en bomen rondom het plangebied kunnen mogelijk vleermuizen verblijven. Tijdens de werkzaamheden moet worden voorkomen dat ’s nachts felle verlichting aan blijft staan, zodat eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving van het plangebied niet worden verstoord. Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken.
In het onderzoeksgebied kunnen beschermde amfibieën voorkomen die zijn beschermd onder de Habitatrichtlijn. Het gaat om de Rugstreeppad. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze soorten noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of kennisdocumenten één of meer van deze soorten aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad is vanaf april 2023 uitgevoerd. Het gaat daarbij om voortplantingsbiotoop en landbiotoop. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage die is bijgevoegd als Bijlage 2. Uit de rapportage volgt dat tijdens de bezoeken aan het plangebied die hebben plaatsgevonden tussen april en begin augustus, geen rugstreeppadden zijn geconstateerd. Dit geldt zowel voor voortplantingswater als landbiotoop. Tijdens het onderzoek is ook nog aandacht besteed aan broedvogels. Deze zijn net als bij de quick scan niet geconstateerd. Uiteraard geldt tijdens het uitvoeren van werkzaamheden wel de zorgplicht.
Twee algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming zijn altijd van toepassing:
Conclusie
Op basis van het verrichte natuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat een ontheffing Wet natuurbescherming voor het project niet is vereist. Het uitwerkingsplan is op dit aspect daarom uitvoerbaar.
Archeologie
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor
het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke
planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische
belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de
introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de
ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk
onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de
Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is
geworden. Met name de Erfgoedwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de
bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Zandzoom uit 2005 is archeologisch onderzoek verricht. Uit het onderzoek kwam naar voren dat het meeste bollenland diep was omgezet: tussen 0,6 m en 2,0 m. Slechts enkele percelen zijn niet verstoord. Er zijn zones onderscheiden waar de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond of waarschijnlijk is. Voorliggend plangebied is geen onderdeel van een van de genoemde zones. Het regelmatige gebruik als bollenland zal de ondergrond dusdanig hebben verstoord dat geen archeologische waarden worden verstoord als gevolg van de realisatie van de woningen. Bovendien zullen de nu voorliggende woningen worden gefundeerd op een wijze waardoor er niet dieper wordt geroerd dan 0,50 m.
Desalniettemin is ter zekerstelling van ontwikkelingen in de verdere toekomst een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is de regel verbonden dat ontwikkelingen vanaf 50 m² en dieper dan 0,50 m vergunningplichtig zijn. Door de gemeente Heiloo is een document opgesteld genaamd 'Archeologie in het Zandzoomgebied' (laatste aanpassing: maart 2021). In deze notitie is beschreven hoe om wordt gegaan met archeologie in het Zandzoomgebied. Mochten de voorgenoemde grenzen worden overschreden zal conform het document worden gehandeld, waarbij booronderzoek de eerste stap is.
Cultuurhistorie
Het bestaande perceel is al lange tijd in gebruik als agrarische grond en heeft geen cultuurhistorische waarde. Er worden dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast als gevolg van de functiewijziging. Voorts is in Hoofdstuk 2 de ontstaansgeschiedenis van het gebied en de omgeving beschreven alsook hoe het plan daarbinnen past. Er is daarom voldoende rekening gehouden met cultuurhistorie.
Conclusie
De onderdelen archeologie en cultuurhistorie werpen geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.
Om te beoordelen of er sprake is van een bodemkwaliteit die geschikt is voor de woonfunctie is in een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Landview, als Bijlage 4 opgenomen.
Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie (ONV-NL), met OCB’s als aandachtspunt. Het veldwerk is, door KIWA gecertificeerde medewerkers, uitgevoerd onder het procescertificaat BRL SIKB 2000, conform de protocollen 2001 en 2002.
In de bovengrond is plaatselijk (voorste helft terrein) een lichte verhoging van hexachloorbenzeen (OCB) geconstateerd. In de overige (meng)monsters van de boven- en ondergrond en de dam zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater is een lichte verhoging van arseen aangetroffen.
De hypothese dat mogelijk bodemverontreiniging met OCB’s aanwezig is, wordt in het onderzoek
deels bevestigd. Alleen plaatselijk in de grond en niet in het grondwater is een lichte verhoging met
OCB’s gemeten. In (delen van) Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties arseen en of barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van verkennend bodemonderzoek wordt aan een vervolgonderzoek geen hoge prioriteit gegeven.
De aangetroffen verhogingen zijn echter dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen.
Conclusie
De grond is vanuit milieuhygiënisch oogpunt toepasbaar voor de functie wonen. Bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend uitwerkingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures). In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) dat verplicht is bij ruimtelijke procedures, wordt vooroverleg gepleegd met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Watertoets
De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming).
Waterkering
De locatie is niet gelegen binnen de beschermingszone van een primaire- of regionale waterkering.
Waterkwaliteit
Uitgangspunt voor het plan is dat hemelwater en afvalwater apart dient te worden ingezameld. Voorwaarde is dan wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Geadviseerd wordt om met het oog op de waterkwaliteit altijd het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink maximaal te voorkomen en dat er geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt op de verharding. Zo wordt voorkomen dat er ongewenste stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen, waardoor een negatief effect ontstaat op de waterkwaliteit.
Het afstromend hemelwater van schone oppervlakken (daken en erfverharding) zal geschieden naar de aanwezige greppels. Deze zullen als wadi fungeren. Het gebruik van uitloogbare materialen wordt bij de uitvoering van het bouwwerk voorkomen. De afvoer van het vuilwater gaat naar het bestaande vuilwaterriool.
Waterberging
Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, moet bij een toename van meer dan 800 m2 bebouwd of overig verhard oppervlak binnen stedelijk gebied, minstens 10% van het extra bebouwde of verharde oppervlak worden gecompenseerd door middel van nieuw oppervlaktewater. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem.
Het voorliggende project voorziet niet in een toename van verharding groter dan 800 m2. Bovendien wordt er geen water gedempt. Watercompensatie is niet aan de orde.
Beheer en onderhoud waterlopen
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Voorkomen dient te worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), omdat deze worden ingesloten door de nieuwe ontwikkeling/bebouwing. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Indien er ter plaatse geen varend onderhoud wordt uitgevoerd, dient een obstakelvrije zone van tenminste 5 meter aangehouden te worden. Er zijn binnen 5 meter geen waterlopen aanwezig.
Waterkwaliteit en riolering
De woningen worden aangesloten op de aanwezige gescheiden riolering, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.
Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Dat gebeurt in voorliggend geval via de aanwezige greppels.
Er is binnen het plan geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het wenselijk is om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen.
Conclusie
Gelet op de uitgevoerde watertoets, vormt het aspect water geen belemmering. Ter bevestiging van deze conclusie is een watertoets als Bijlage 5 toegevoegd.
Trillingshinder kan een rol spelen bij de vraag of met de ontwikkeling van het project sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De voelbaarheid van trillingen, als gevolg van weg- en spoorverkeer, is ter plaatse van de nieuw te bouwen woontoren en het zorggebouw in dit kader van belang. Deze locaties zijn gevoelig voor trillingen omdat mensen hier voor een langere, aansluitende periode kunnen verblijven.
Een trilling van een passerend voertuig op de weg of spoorbaan plant zich voort via de bodem naar een bouwwerk. Als de trilling sterk genoeg is, kan een bouwwerk in trilling worden gebracht. Voor bewoners kunnen deze trillingen voelbaar zijn doordat de draagconstructie/fundering van een pand de trillingen doorgeeft aan de vloer van de woning die hierdoor meetrilt. Deze trillingen zijn over het algemeen het best voelbaar op hogere verdiepingen en kunnen een gevoel van angst of ongemak veroorzaken. Ook kunnen trillingen slaapproblemen veroorzaken. In de buitenruimte is dit minder van belang. Hinder wordt om deze reden over het algemeen bepaald voor binnenruimtes.
De mate van hinder door spoortrillingen is afhankelijk van meerdere factoren, onder andere:
Daarnaast zijn de eigenschappen van een gebouw van belang en de ligging van het spoor ten opzichte van het gebouw. Ook kunnen het ontwerp en de kwaliteit van het spoor en het hierop rijdende materieel van invloed zijn op de trillingsbelasting op een gebouw, de bodemopbouw tussen de bron en ontvanger en het type fundering en gebouwconstructie.
Beoordeling
Het voorliggende bouwvlak ligt op circa 120 meter van het spoor en daarmee buiten de aandachtszone van 100 meter. Trillingshinder hoeft daarom niet te worden verwacht. Trillingshinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de
voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de
methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is niet
direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een
stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter,
omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
Onderzoek
In onderstaande tabel worden de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij wordt gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.
Kenmerken van het project | |
Criteria | Toets |
Omvang van het project | De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op 3.220 m2 en de toevoeging van 2 woningen. Het project blijft ver onder de drempelwaarde van 100 hectare en 2.000 woningen. |
Cumulatie met andere projecten | Het plangebied is onderdeel van Zandzoom maar is procedureel en in tijd volledig losgekoppeld van dit project. |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Voor de bouw worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond). |
Productie afvalstoffen | Enkel relevant tijdens de bouw. |
Verontreiniging en hinder | Tijdens de aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouwwerkzaamheden. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn echter niet aan de orde. Ten aanzien van de toekomstige gebruiksfase kan op basis van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken worden geconcludeerd dat er geen onevenredige verontreiniging en hinder zullen optreden. Zie voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. |
Plaats van het project | |
Criteria | Toets |
Bestaand grondgebruik | Agrarische gronden |
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Door middel van ecologisch onderzoek is beoordeeld of sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied. Omdat de rugstreeppad binnen het plangebied kon worden verwacht is naar deze soort nader inventariserend onderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat de rugstreeppad niet wordt verwacht omdat deze niet is geconstateerd. Hetzelfde geldt voor andere beschermde soorten. Verder kan met inachtneming van de zorgplicht het plan worden uitgevoerd zonder significant negatieve effecten op de flora en fauna. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Criteria | Toets |
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) |
De potentiële negatieve effecten zijn beperkt en uitsluitend lokaal van aard. Daarnaast is een tijdelijk effect gedurende de aanlegfase mogelijk. Gelet op de aard van de omgeving, waarbij gevoelige, waardevolle en woongebieden niet binnen het bereik van de potentiële effecten gelegen zijn, is het bereik van het potentiële negatieve effect zeer beperkt te noemen. |
Grensoverschrijdende karakter van het effect | Niet aan de orde |
Waarschijnlijkheid van het effect | Van onevenredige negatieve effecten voor de omgeving is geen sprake. |
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect | De bouwfase levert tijdelijke effecten op. Na de bouwfase verdwijnen deze effecten. In de gebruiksfase treedt een permanent effect op ten aanzien van verkeer. De effecten van verkeer op de luchtkwaliteit en geluid zijn beperkt. |
Conclusie
Gezien de te verwachten effecten zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Nadere
analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. Zie hiervoor tevens het MER-beoordelingsbesluit in Bijlage 6.
De gronden waarop het project zal plaatsvinden zijn privé eigendom. Uit de voorliggende toelichting is niet gebleken dat er een financieel risico bestaat voor de uitvoering van het project.
De kosten voor het opstellen van uitwerkingsplan worden gedragen door initiatiefnemer. Met de gemeente is een overeenkomst gesloten waarmee kostenverhaal van de gemeente anderszins is verzekerd.
De functiewijziging is van dien aard dat de verwachting is dat er geen sprake is van planschade. Eventuele planschade komt voor rekening van initiatiefnemer.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro wordt het uitwerkingsplan ter beoordeling voorgelegd aan betrokken bestuursorganen, nutsbedrijven en andere instanties. Reacties zijn niet binnen gekomen.
De buurpercelen zijn ingelicht over het voornemen om twee woningen toe te voegen. Er zijn geen negatieve reacties op het voornemen teruggekomen.
Het uitwerkingsplan wordt voorts voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb (Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure). Van het ontwerp-uitwerkingsplan is kennis gegeven in het Gemeenteblad.
Ten aanzien van het ontwerp-uitwerkingsplan kon een ieder gedurende de inzagetermijn mondeling of schriftelijk een zienswijze indienen bij het college. Het plan heeft met ingang van 1 juni 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen.
Planonderdelen
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende planregel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
Planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels
Het hoofdstuk “inleidende regels bestaat uit een tweetal artikelen te weten de begrippen en de wijze van meten. In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/- bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel. De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de planregels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Eerst voor gebouwen, dan voor de overige bouwwerken. Deze worden genoemd 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde', en betreffen de constructies van enig omvang die toch geen gebouw zijn. Te denken valt aan erfscheidingen, hekwerken, lichtmasten, speelvoorzieningen, vlaggenmasten, lantaarnpalen, en dergelijke. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in weze ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.
De bestemmingen
In het uitwerkingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: Tuin, Gemengd en Waarde - Archeologie. De gemengde bestemming sluit aan op de perceelsgrens met de zuidelijke woonbestemming. Gezien de afstand van het bouwvlak van deze woonbestemming tot aan de erfgrens en de afstand van het bouwvlak van het voorliggende uitwerkingsplan, zal er geen sprake zijn van hinder. De gemengde bestemming sluit aan bij de wijze van bestemmen in het moederplan uit 2005. De tuinbestemming is opgenomen om ervoor te zorgen dat delen van het perceel onbebouwd blijven. De bestemming gemengd is voorzien van twee bouwvlakken en een maximale goot- en bouwhoogte. De woningen moet binnen het ingetekende bouwvlak worden gerealiseerd. Er zijn daarbij maximaal 2 wooneenheden toegestaan. Per woning is 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. De voortuin, de oprijlaan en het oostelijke deel van de tuin hebben de bestemming Tuin gekregen.
Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
In artikel 7.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ervoor zorgt dat de woonbebouwing wordt geïntegreerd in een parkachtige omgeving. Hiervoor is een Erfinrichtingsplan opgesteld. Vanaf pagina 12 van het erfinrichtingsplan is aangegeven hoe de inrichting eruit kan komen te zien.
Het voorliggende initiatief is een ruimtelijk verantwoorde ontwikkeling. Voor het gevraagde kan het uitwerkingsplan in procedure worden gebracht.
Het Rijks-, provinciale of gemeentelijke beleid werpt geen belemmeringen op en ook vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen te verwachten. Op diverse milieuaspecten is onderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen.
Het initiatief zorgt voor een gewenste toevoeging van 2 woningen, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de leniging van de woningbehoefte.