direct naar inhoud van Regels uitwerkingsplan
Plan: Runxputteweg naast 34
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0399.UwpRunxputtewNST34-0402

Regels uitwerkingsplan

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het uitwerkingsplan Runxputteweg naast 34 van de gemeente Heiloo met de IMRO: NL.IMRO.0399.UwpRunxputtewNST34-0402;

1.2 de verbeelding

de verbeelding NL.IMRO.0399.UwpRunxputtewNST34-0402 met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepengronden zijn aangewezen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een beroep dat uitgeoefend wordt in een praktijkruimte, kantoor, atelier, kapsalon, schoonheidssalon of hondentrimsalon en naar de aard daarmee gelijk te stellen functies welke in een woning worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 aan- of uitbouw

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.6 bestaand
  • bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een vergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

  • bestaand gebruik:

het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

1.7 bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak te onderscheiden in aan- of uitbouw of bijgebouw;

1.10 bijgebouw

een vrijstaand gebouw ten dienste van het hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, schuurtjes, hobbykasjes en huisdierverblijven;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwvlak

een op de verbeelding door bouwgrenzen omsloten vlak;

1.13 bouwgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 dienstverlening

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;

1.21 peil
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte
    van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de
    hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.22 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.23 voor-, zij- en achtergevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voor-, zijrespectievelijk achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.24 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor dakterrashekken: het hoogste punt tussen het balkon- respectievelijk het dakterrashek en de bovenkant van het dak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voor zover in de voorschriften een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Toegelaten overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten,
mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden. Voor luifels,
balkons en overstekende daken mag de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter
worden overschreden, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de
bestemmingen Verkeer - Verblijf en Verkeer - Wegverkeer ten minste 2 m dient te bedragen. Voor een portaal of ingangspartij mag de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter worden
overschreden, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemmingen
Verkeer-Verblijf en Verkeer-Wegverkeer ten minste 2 m dient te bedragen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
  • b. dienstverlening;


met daaraan ondergeschikt:

  • c. verkeer en verblijf;
  • d. groenvoorzieningen en water;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen.

Onder het wonen is het aan-huis-gebonden beroep uitsluitend begrepen voor zover:

  • de uitoefening plaatsvindt in het hoofdgebouw of aan- en uitbouwen;
  • het vloeroppervlak ten hoogste 20% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen betreft met een maximum van 50 m²;
  • dit niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast;
  • de uitstraling van het hoofdgebouw als woning behouden blijft.

Detailhandel kan uitsluitend deel uitmaken van een aan-huis-verbonden beroep voor zover dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de beroepsuitoefening.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  • b. per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • d. de gehele kap dient te zijn voorzien van een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°;
  • e. bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. binnen de bestemming Gemengd is per hoofdgebouw niet meer dan 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van ten minste 1,0 meter achter de naar de openbare weg gekeerde gevel gebouwd;
  • c. bijbehorende bouwwerken worden uitsluitend plat afgedekt;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,25 meter;

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn en tot 2 meter achter de voorgevelroolijn van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
  • de beleving van groen en water;
  • de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
  • parkeerruimte op eigen erf;
  • de sociale veiligheid;


nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
  • b. de diepte van hoofdgebouwen;
  • c. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden,
  • de beleving van groen en water;
  • de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
  • parkeerruimte op eigen erf;
  • de sociale veiligheid;


met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.1 onder c voor een goothoogte van ten hoogste 6 m en een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  • b. het bepaalde in 3.2.1 onder d voor een kleinere dakhelling dan 30° of groter dan 60° of een platte afdekking, uitsluitend voor zover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
  • c. het bepaalde in 3.2.2 onder c en toestaan dat bijbehorende bouwwerken met een kap mogen worden afgedekt. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende krachtens het artikellid 7.2 aangebrachte werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het wijzigen of verwijderen van beplanting en bomen;
    • 2. het wijzigen of verwijderen van (landschaps)structuren;
    • 3. het wijzigen of verwijderen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van verharding.
  • b. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die als doel hebben het erfinrichtingsplan tot uitvoer te brengen.
  • c. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien die naar het oordeel van het bevoegd gezag in overeenstemming zijn met het erfinrichtingsplan zoals weergegeven in Bijlage 2.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen binnen de bestemming ‘Gemengd’ en voor de in het plan nader aangeduide functies en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers en ingangspartijen worden gebouwd voorzover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, en voldoen aan de volgende bepalingen:

  • a. voor erkers:
    • 1. de overschrijding ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt;
    • 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
  • b. voor ingangspartijen:
    • 1. de overschrijding ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt;
    • 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 1/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;


met dien verstande dat een erker en een ingangspartij niet in combinatie met elkaar aan eenzelfde gevel mogen worden gerealiseerd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
  • de beleving van groen en water;
  • de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
  • de parkeerruimte op eigen erf;
  • de sociale veiligheid;


bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 4.2.2 ten behoeve van een toegangshek ter plaatse van een oprit met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende krachtens het artikellid 7.2 aangebrachte werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het wijzigen of verwijderen van beplanting en bomen;
    • 2. het wijzigen of verwijderen van (landschaps)structuren;
    • 3. het wijzigen of verwijderen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van verharding.
  • b. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die als doel hebben het erfinrichtingsplan tot uitvoer te brengen.
  • c. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien die naar het oordeel van het bevoegd gezag in overeenstemming zijn met het erfinrichtingsplan zoals weergegeven in Bijlage 2.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Bij een aanvraag voor omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m², waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,50 meter, moet de aanvrager een onderzoeksrapport overleggen, waaruit blijkt of en in welke mate de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, worden verstoord.
  • b. Als uit het in sub a genoemd rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals:alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of anderevoorzieningen die op dit doel zijn gericht, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezaggoedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door eenarcheologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programmavan Eisen, of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de activiteiten schriftelijk verslag uit te brengen waaruitblijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. Voordat burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint het advies in bij een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting plaatsvindt of kan plaatsvinden aan de archeologische waarden, en zo ja, of en welke van de in sub b genoemde voorwaarden er in de vergunning moeten worden opgenomen.
  • d. het overleggen van een rapport als bedoeld in sub a is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, voldoende is vastgesteld.
  • e. Het bepaalde in sub a geldt niet:
    • 1. als op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geenarcheologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 2. als het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m² wordt uitgebreid, de bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,60 m en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    • 3. voor activiteiten die ten dienste staan van archeologisch onderzoek.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de
    volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden betreft dieper dan 0,60 m:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. grondbewerkingen: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, het scheuren van grasland, ontginnen van gronden of het aanleggen van een drainage;
    • 4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 5. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
    • 6. het aanleggen of rooien van bos, houtwallen of boomgaarden waarbij stobben worden verwijderd;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek;
    • 4. plaatsvinden nadat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokkenlocatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • c. Ten aanzien van de in artikel 6.4 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    • 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de
      aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4, moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het rapport daarvoor
      aanleiding geeft, moet op het advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving
      plaatsvinden;
    • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar oordeel van het bevoegd gezag de
      archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is
      vastgesteld.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 6.4 verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals: alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of anderevoorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door eenarcheologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de activiteiten schriftelijk verslag uit te brengen waaruit
      blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting plaatsvindt of kan plaatsvinden aan de archeologische waarden, en zo ja welke van de in sub d genoemde voorwaarden moeten worden. overgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.

7.2 Voorwaardelijke verplichting inpassing parkachtige omgeving

Teneinde de woningen te integreren in een parkachtige omgeving, dienen binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen, de gronden binnen voorliggend uitwerkingsplan te zijn ingericht en ingericht te blijven overeenkomstig het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
  • de beleving van groen en water;
  • de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
  • parkeerruimte op eigen erf;
  • de sociale veiligheid;


bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in het plan gegeven maten, afmetingen, aantallen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages dit met uitzondering van de maximale bouwhoogte (nok);
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 75 m³ bedraagt;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten voor telecommunicatie mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 meter bedraagt.

8.2 Aan-huis-verbonden-bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
  • de beleving van groen en water;
  • de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
  • parkeerruimte op eigen erf;
  • de sociale veiligheid;


bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.1 en toestaan dat in combinatie met de woonfunctie de gronden worden gebruikt ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en bedrijven die zijn genoemd onder milieucategorie 1 in de bij deze regels horende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 100 m²;
  • b. het bepaalde in 3.1 en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt ten behoeve van detailhandel;

8.3 Kelders

Burgemeester en wethouders kunnen, voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
  • b. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits een zorgvuldige inpassing in de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de directe omgeving daarvan gewaarborgd wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro, het plan wijzigen ten behoeve van:

  • a. het oprichten van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut tot een inhoud van ten hoogste 100 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, of in de omgeving daarvan.
  • b. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt bepaald aan de hand van de nota 'Nota parkeernormen Heiloo 2022', danwel de opvolger daarvan.
  • c. een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien op eigen terrein of in de omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt bepaald aan de hand van de nota 'Nota parkeernormen Heiloo 2022', danwel de opvolger daarvan.

10.2 Afwijken
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 en toestaan dat minder parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd dan de parkeernorm voorschrijft onder voorwaarden dat:
    • 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien en dit ook blijkt uit een verkeerskundig onderzoek;
    • 3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
  • b. onder de voorwaarde dat dit mogelijk is indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en de verkeerssituatie ter plaatse.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 11.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 onder a met maximaal 10%.
  • c. lid 11.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid van artikel 11.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid van artikel 11.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

het eerste lid van artikel 11.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Runxputteweg naast 34 met IMRO-code NL.IMRO.0399.UwpRunxputtewNST34-0402 van de gemeente Heiloo.