Plan: | A.C. de Graafweg 8 en 8a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0398.BP85ACDEGRAAFWG8-VA01 |
Aan de A.C. de Graafweg 8 en 8a is een voormalige agrarische bedrijfslocatie gelegen. De bedrijfsactiviteiten zijn al een aantal jaren gestaakt en zijn de gebouwen in gebruik geweest voor opslag. Initiatiefnemers willen deze locatie saneren en omzetten naar een woonlocatie met twee woningen en paarden gerelateerde activiteiten.
Op 24 juni 2018 is door het college van de gemeente Heerhugowaard een positief standpunt ingenomen aangaande het verzoek. Aangegeven is dat er een kwaliteitsverbetering kan ontstaan en dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse een groot aandachtspunt is. Dit bestemmingsplan is opgesteld om een actueel juridisch planologisch kader te kunnen bieden waarbinnen de gewenste situatie is te realiseren en waarbij de ruimtelijke kwaliteit van de gehele locatie gewaarborgd is.
Het plangebied is gelegen aan de A.C. de Graafweg 8 en 8a, in het buitengebied van de gemeente Heerhugowaard. Het plangebied betreft de voormalige agrarische bedrijfslocatie en een uitbreiding in zuidelijke richting. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de locatie ten opzichte van de omgeving weergegeven.
Figuur: Locatie A.C. de Graafweg 8 en 8a in relatie tot omgeving (Bron: Pdokviewer)
Het agrarisch perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heerhugowaard. Voor deze locatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van toepassing.
Figuur: Fragment verbeelding Bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In de huidige situatie heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch met waarden', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en is er een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van de voormalige boerderij is de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' van toepassing.
Strijdigheid
De bestemming 'Agrarisch met waarden' staat de bouw van burgerwoningen met paardenactiviteiten niet toe. De bestemming ter plaatse zal moeten worden gewijzigd naar 'Wonen'. Hierbij zal ook de ruimtelijke inpassing van het perceel een plek moeten krijgen. Dit bestemmingsplan is opgesteld om een actueel juridisch planologisch kader te bieden om het initiatief mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 behandeld de juridische vormgeving. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.
De locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heerhugowaard. De omgeving kenmerkt zich door verspreid liggende agrarische bedrijven, woningen en andere aan het buitengebied gerelateerde functies. Het grondgebruik in de omgeving is overwegend ten behoeve van de agrarische productiefunctie. De gemeentegrens loopt evenwijdig met de A.C. de Graafweg en het water genaamd 'Westerlangereis' dat evenwijdig loopt met de weg ten noorden van het plangebied.
Afbeelding: luchtfoto met voormalige agrarische bebouwing (Bron: Pdokviewer).
De locatie kenmerkt zich door de stevige bebossing die aanwezig is waardoor het grootste deel van de bedrijfsgebouwen vanaf de provinciale weg (A.C. de Graafweg) niet zichtbaar was.
Afbeelding: aanzicht perceel vanaf de A.C. de Graafweg
Op de bovenstaande afbeeldingen zijn de diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen nog te zien. In de huidige situatie zijn alleen nog de twee voormalige agrarische bedrijfswoningen (8 en 8a) en de huidige bossages aanwezig die nog doen denken aan de agrarische activiteiten uit het verleden. De overige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken zijn inmiddels gesloopt. Hiervoor zijn de betreffende sloopvergunningen verleend en heeft een beoordeling i.h.k.v. de Wet natuurbescherming plaatsgevonden. Op de onderstaande afbeelding is aangegeven welke gebouwen zijn gesloopt met de bijbehorende oppervlakte.
Afbeelding: overzicht gesloopte gebouwen en bouwwerken met bijbehorende oppervlakte en de reeds aanwezige bossages
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning op nr. 8a gesloopt en nieuw gebouwd op een andere locatie binnen het plangebied. Het verplaatsen van de woning op nr. 8 zal op een later moment plaatsvinden. Hier is een wijzigingsbevoegdheid voor opgenomen in de regels van dit plan. Binnen het plangebied wordt een verdeling in het perceel gemaakt tussen de gronden bij woning op nr. 8 en de gronden bij de woning op nr. 8a.
Bij de woning op nr. 8a worden enkele voorzieningen voor hobbymatige paardenactiviteiten gerealiseerd in de vorm van een paardenstal, paddock, rijbak en stapmolen. Er worden maximaal 5 paarden gehuisvest in de stal. De paarden zijn in eigendom bij de bewoners van 8a en worden door hun bereden en verzorgd. Er worden geen externe partijen bij betrokken, geen lessen gegeven, niet actief geadverteerd en er vindt geen acquisitie plaats. De activiteiten worden niet uitgevoerd vanuit het winstoogmerk.
De huisvesting van de paarden is gericht op het dierenwelzijn. De boxen zijn ruim bemeten en de schuur wordt geïsoleerd voor een comfortabel stalklimaat. Naast de reguliere boxen wordt er een extra ruime merrie box gerealiseerd voor de periode dat een paard zwanger is en de periode na de bevalling. De paarden zullen veel buiten zijn als het weer het toelaat. Dit is essentieel voor het verkrijgen van voldoende beweging.
In de zomer ziet het dagritme er als volgt uit:
In de winter is dit het dagritme:
Bij de woning op nr. 8 zal een schuur worden gerealiseerd. Zoals aangegeven zal het verplaatsen van deze woning in een later stadium tot uitvoering worden gebracht.
Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie betekent dit een afname van bebouwd oppervlak van 1.545 m2. De bestaande beplanting op en rond het perceel wordt gehandhaafd en op bepaalde plaatsen wordt beplanting toegevoegd. Op de onderstaande afbeelding is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven.
Afbeelding: impressie van de toekomstige situatie
Belangrijk uitgangspunt bij dit plan is de borging en waar mogelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Met het oog hierop is voor dit planvoornemen een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). In dit ruimtelijk kwaliteitsplan is het relevant provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld en is een landschapsanalyse gemaakt. De aanbevelingen voor een ruimtelijk kwalitatieve inpassing van het project zijn weergegeven op de onderstaande afbeelding.
Afbeelding: ruimtelijk kwalitatieve inpassing van het project.
Deze aanbevelingen met bijbehorende inrichtingstekening zijn het uitgangspunt voor de te hanteren bestemmingen met bijbehorende bouwregels binnen het plangebied. Dit borgt de uitvoering een duurzame instandhouding van de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied.
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen:
Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland
Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Toets
Het voorliggende plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid voor het toekennen van een woonbestemming op een perceel, wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.
Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin rijksregels ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn verzameld, een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.
Toets
Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook als er formeel geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling moet toch het nut, de noodzaak en uitvoerbaarheid van de ontwikkeling op die plek worden aangetoond. Door middel van het alternatievenonderzoek moet worden aangetoond dat de gekozen locatie buiten bestaand stedelijk gebied een betere optie is dan een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt daarmee verwacht dat er een goede kennis is van de bestaande voorraad. In beide gevallen van ontwikkeling, zowel binnen als buiten bestaand gebied, moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening.
Toets
Bij het bouwen van de woning op de gewenste locatie is geen sprake van stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor dit planvoornemen hoeft de ladder niet verder te worden doorlopen.
Het initiatief voldoet aan het Rijksbeleid.
Op 19 november 2018 is door provinciale staten Noord- Holland de omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. In deze visie worden door de provincie Noord-Holland acht urgente hoofdthema's beschreven. Het gaat om de thema's 'klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving', 'bodem, water en luchtkwaliteit', 'biodiversiteit', 'economische transitie', 'energie transitie', 'mobiliteit', 'verstedelijking' en 'landschap'.
De hoofdambitie is een balans te vinden tussen economische groei en leefbaarheid. Met als doel om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord- Holland te zijn en te blijven. Met betrekking tot het gebruik van de leefomgeving wil de provincie Noord-Holland ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, onder voorwaarde van behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. In het landschap is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie de ambitie.
Provinciale Staten hebben op 23 april 2018 de provinciale ruimtelijke verordening (hierna: PRV) opnieuw vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast.
Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de PRV. De PRV is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.
Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende artikelen uit de PRV van toepassing:
Artikel 5c Kleinschalige ontwikkeling
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied
Artikel 16 De Ruimte voor Ruimte
Toets
Dit bestemmingsplan is bedoeld om een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken. Door toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling wordt voldaan aan artikel 5c onder 3.
De Ruimte voor Ruimte regeling wordt in dit geval toegepast door sloop van de bestaande opstallen en herbouw van de woningen met paardgerelateerde opstallen. De provincie heeft ingestemd het saneren van deze agrarische bedrijfslocatie en ook met het ruimtelijk kwaliteitsplan. Door het inrichtingsplan te koppelen aan de regels van het bestemmingsplan wordt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd. Er wordt in voldaan aan artikel 16 van de PRV.
In hoofdstuk 2 is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen waar wordt gerefereerd naar het ruimtelijk kwaliteitsplan. In dit ruimtelijk kwaliteitsplan wordt getoetst aan provinciaal beleid. Er wordt voldaan aan Artikel 15 onder 1 en 2 van de PRV. De overige regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
De Provinciale Milieuverordening (PMV) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming. In de Provinciale Milieuverordening staan specifieke milieuregels voor de provincie Noord-Holland. Deze regels gaan onder andere over waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, aardkundige monumenten en stiltegebieden.
Toets
Het plangebied valt niet binnen de bovengenoemde gebieden waar regels van de PMV op van toepassing zijn. Ook de twee algemene thema's die voor het gehele grondgebied van NoordHolland van toepassing zijn (ontheffing rioleringsplicht en gebruik van na 1996 gesloten stort
Op 27 september 2010 is de Provinciale Woonvisie 2010 - 2020 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De doelstelling van deze visie is dat n 2020 de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Dit wil de provincie doen door samen met de regio’s Regionale actieprogramma’s (RAP’s) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma’s en deze uit te voeren.
De speerpunten van het beleid zijn:
Toets
In de huidige situatie is al sprake van twee woningen. De in de gewenste situatie blijft dit zo. De bewoners willen een kwalitatief goede en duurzame woning realiseren met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit van het perceel. Dit is passend binnen de doelstellingen van het provinciaal woonbeleid.
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid.
Voor de gehele gemeente Heerhugowaard is op 13 september 2011 de 'Structuurvisie Heerhugowaard 2020’ vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een brede visie op de toekomst van de gemeente en vormt het kader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.
De structuurvisie is een actualisering van het Structuurbeeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie Heerhugowaard, Stad van Kansen, die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen.
In het structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:
Het plangebied is gelegen in het 'Buitengebied - Oud Land'. In de structuurvisie wordt de waarde van het buitengebied onderschreven. De openheid en de groene gordel van de buitengebieden van de gemeente zijn belangrijke waarden.
De lintstructuur, met bomen langs de oudere wegen en her en der verspreid wat boerderijen gericht op het lint, is kenmerkend voor het buitengebied van Heerhugowaard. De omvangrijke erfbeplantingen rond de meeste boerderijen, bepalen ook voor een groot deel het landschappelijke beeld.
Afbeelding: fragment verbeelding structuurvisie met plangebied.
Toets
Het plangebied is gelegen in het 'Buitengebied - Oud Land'. In de structuurvisie wordt de waarde van het buitengebied onderschreven. De openheid en de groene gordel van de buitengebieden van de gemeente zijn belangrijke waarden.
De lintstructuur, met bomen langs de oudere wegen en her en der verspreid wat boerderijen gericht op het lint, is kenmerkend voor het buitengebied van Heerhugowaard. De omvangrijke erfbeplantingen rond de meeste boerderijen, bepalen ook voor een groot deel het landschappelijke beeld.
Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
Met de nota ruimtelijke kwaliteit wil de gemeente drie onderdelen verwezenlijken:
De nota maakt onderscheid tussen de verschillende deelgebieden. Op de onderstaande afbeelding is te zien dat het planvoornemen is gesitueerd in het deelgebied 'Buitengebied en lintbebouwing'.
Het open buitengebied en de op de kaart aangegeven historische lintbebouwing vallen onder de beoordeling van ruimtelijke kwaliteit. Het beleid is hier vooral gericht op het in stand houden en bij nieuwe ontwikkelingen versterken van het karakter en de eenheid van de lintbebouwing langs de weg. De mogelijkheid blijft open tot vernieuwen binnen de bestaande context met behoud van de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Afbeelding: Ligging plangebied in het betreffende deelgebied.
Toets
In het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is ingegaan op de specifieke criteria die gelden voor dit deelgebied en hoe die zich verhouden tot het planvoornemen. Uit dit ruimtelijk kwaliteitsplan kan worden opgemaakt dat het initiatief voldoet aan deze criteria. Een definitieve aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst aan deze nota.
Gelet op de voorgaande toetsing aan de beleidskaders kan worden gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met zowel het Rijksbeleid, provinciaal beleid als het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten verder beoordeeld.
In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
Indien er belangrijk nadelige gevolgen en/of bijzondere omstandigheden worden geconstateerd moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
Toets
Het voorliggende project voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming naar wonen. Hiermee wordt geen drempelwaarde als genoemd in kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschreden. Er treden als gevolg van dit project geen belangrijke nadelige gevolgen op voor het milieu. Ook doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die het maken van een milieueffectrapport noodzakelijk maken.
Conclusie
Voor het plan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig buitengebied:
Tabel 1: richtafstanden per categorie en gebied
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Toets
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
In het plangebied worden woningen gebouwd en onderschikt hobbymatige voorzieningen voor het houden van paarden. Woningen zijn geen hinderveroorzakende functies, maar vallen wel binnen de categorie hindergevoelige functies voor bedrijven in de omgeving.
In de directe omgeving van de locatie zijn twee agrarische bedrijven gevestigd. Een melkveehouderij aan de A.C. de Graafweg 6a te Heerhugowaard op c.a. 200 meter en een melkveehouderij aan de Zuiderweg 19 te Oude Niedorp op een afstand van c.a. 265 meter.
Een melkveehouderij is volgens de VNG brochure een categorie 3.2 bedrijf waarbij een richtafstand van 100 meter geldt voor het aspect geur. De afstand tot de bouwvlakken van de melkveehouderijbedrijven liggen op grotere afstand.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Er moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Zoals gezegd bevinden zich in de omgeving enkele agrarische bedrijven. Deze zijn op voldoende afstand gelegen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Toets
Ter plaatse van het bouwvlak voor de nieuw te bouwen woning op nr. 8a is verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en asbest in grond conform NEN 5707 uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit dit onderzoek komt naar voren dat de bodem ter plaatse van het onderzochte gebied geschikt is voor de gewenste functie. Ter plaatse van het wijzigingsgebied is als voorwaarde opgenomen in de planregels dat hier bij een concreet verzoek ook een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. In het overige deel van het plangebied worden geen verblijfsruimten gecreëerd waardoor verder onderzoek niet nodig wordt geacht.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect bodem is het plan uitvoerbaar.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelasting- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toets
Het plangebied krijgt een woonbestemming en wordt de bouw van woningen mogelijk gemaakt. In het kader van de Wgv zijn dit geurgevoelige objecten.
Binnen de woonbestemming is het mogelijk om hobbymatig paarden te houden. Deze activiteiten zijn omschreven en gemotiveerd in paragraaf 2.2. De conclusie uit deze beschrijving is dat er in dit geval geen sprake is van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer en hoeft er niet te worden getoetst aan het activiteitenbesluit.
De afstand tussen de nieuw te bouwen woning op nr. 8 en de paardenstal is 35 meter. Deze locatie bevindt zich in het buitengebied waar op korte afstand diverse agrarische activiteiten plaatsvinden zoals bemesten van omliggende agrarische gronden en weidegang van koeien. Deze activiteiten zorgen in de huidige situatie al voor verspreiding van geur. Paarden hebben geen specifieke geuremissiefactor en de mest wordt achter de paardenbak op grote afstand opgeslagen. Zoals omschreven in paragraaf 2.2 zijn de activiteiten zeer kleinschalig en lopen de paarden voor een groot deel van de dag in de wei en/of paddock die op grotere afstand van de woning gelegen zijn. Zo gaat eventuele geurverspreiding op in de omgeving en zal dit niet te onderscheiden zijn van de gebiedseigen geur. Gelet hierop wordt voor het houden van 5 paarden op de gewenste locatie geen geurhinder verwacht t.o.v. de nieuwe locatie van de woning op nr 8. en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.
Zoals in paragraaf 4.3 is aangegeven zijn in de omgeving twee melkveehouderijen aanwezig. Voor deze bedrijven gelden de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv. De afstand tot objecten binnen de bebouwde kom is 100 meter en objecten buiten de bebouwde kom is 50 meter. Binnen de gemeente Heerhugowaard is geen geurverordening van kracht.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied. De grens van het bouwvlak van de woning(en) is gelegen op een afstand van 50 meter of meer tot het bouwvlak en bestaande stallen van de melkveehouderijen. Op deze manier worden de bedrijven niet in hun ontwikkelmogelijkheden geschaad.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan en het plan uitvoerbaar is.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.
Zones
Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
Wegverkeer
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg, stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is gemeten vanuit de wegas. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Zones langs wegen | |
Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied | |
1 of 2 rijstroken | 200 meter | 250 meter |
3 of 4 rijstroken | 350 meter | 400 meter |
of meer rijstroken | 350 meter | 600 meter |
Tabel 2: Overzicht van de zones langs wegen
Artikel 74 lid 2 van de Wgh maakt een uitzondering voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen zone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig.
Railverkeer
De wettelijke zone van een spoorweg is onder andere afhankelijk van het aantal bakken (wagons) dat over de spoorlijn rijdt. De zone ligt aan weerszijden van een spoorweg en wordt gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. De breedte varieert tussen 100 meter voor een rustige spoorlijn en 1.200 meter voor een zeer drukke spoorlijn, zoals de Betuwelijn.
Bouwbesluit
Wanneer de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van één van de omliggende (spoor)wegen wordt overschreden, kan ook de akoestische binnenwaarde worden overschreden. Bij verlening van een omgevingsvergunning (tot 1 oktober 2010 was dit de bouwvergunning) wordt de binnenwaarde getoetst aan het Bouwbesluit 2003. De binnenwaarde van 33 dB moet worden gegarandeerd bij wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai (artikel 3.1 uit het Bouwbesluit 2003) in woningen. Wanneer er meerdere relevante geluidsbronnen zijn, moet de cumulatieve geluidsbelasting worden gebruikt bij de berekening van de binnenwaarde.
Voor de akoestische binnenwaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai mag de aftrek ex artikel 110g van de Wgh (2 of 5 dB) niet worden toegepast. Om bij een woning met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde de akoestische binnenwaarde te halen, moeten er mogelijk aanvullende isolerende voorzieningen worden getroffen.
Toets
Het plangebied is gelegen binnen de zone van 200 meter tot de A.C. de Graafweg. Formeel stelt de Wgh dat als er sprake is van de realisatie van een geluidgevoelige bestemming binnen een zone langs een weg er een akoestisch onderzoek naar de te verwachten geluidbelasting zal moeten worden uitgevoerd.
In de huidige situatie zijn al geluidgevoelige objecten aanwezig in de vorm van de bestaande woningen op het perceel. Op basis van het vigerend bestemmingsplan kunnen deze worden verplaatst naar de gewenste locatie. Dit is passend in het huidige bouwvlak. Een akoestisch onderzoek kan in dit geval achterwege blijven.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid het plan uitvoerbaar is.
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft. Het plaatsgebonden risico en groepsrisico zijn verwerkt in strikte normen die uitgangspunt moeten zijn voor het ruimtelijk en milieubeleid. Ze zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn grenswaarden vastgesteld voor het plaatsgebonden risico.
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft. Het plaatsgebonden risico en groepsrisico zijn verwerkt in strikte normen die uitgangspunt moeten zijn voor het ruimtelijk en milieubeleid. Ze zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn grenswaarden vastgesteld voor het plaatsgebonden risico.
Voor het groepsgebonden risico zijn alleen oriënterende waarden vastgesteld. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Daarvoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. In dit besluit wordt externe veiligheid in artikel 1 omschreven als "de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is". Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet vanwege het plaatsgebonden risico onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds. Ook moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd (1 juli 2015) dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen/transportroutes bevinden
Buisleidingen
Op 17 september 2010 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd en op 1 januari 2011 in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Toets
Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied. Ook is de signaleringskaart externe veiligheid betrokken bij de toetsing.
Risicovolle objecten
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van risicovolle objecten.
Buisleidingen
De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op 1,17 kilometer. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een hoge druk buisleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Op circa 120 m van het plangebied ligt de Provinciale weg N241. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het transport van gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt). Wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:
Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:
In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Toetsing aan vuistregels groepsrisico
Het planvoornemen ligt binnen 200m van de Provinciale weg N241. Met behulp van de vuistregels uit de HART (artikel 8.2.b.1), is bepaald of een risicoberekening in dit geval zinvol is.
Door het wijzigen van de bestemming van agrarisch naar wonen neemt het aantal personen in het gebied niet toe. In de huidige situatie is sprake van 2 agrarische bedrijfswoningen. In de toekomstige situatie blijven dit maximaal twee woningen. De paardenactiviteiten behoren bij de woonbestemming en zijn aan te merken als privé gebruik. De personendichtheid en daarmee het groepsrisico neemt daarmee niet toe ten opzichte van de huidige situatie.
Er is geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico omdat dit ruim onder de oriëntatie waarde van 10% blijft.
Wel geldt er een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In dit kader is het planvoornemen voorgelegd aan de veiligheidsregio. Het advies van de veiligheidsregio is bijgevoegd als Bijlage 3. De veiligheidsregio adviseert een primaire bluswatervoorziening en een veilige toegang tot de percelen. Met de gemeente is besproken dat de omliggende sloot als primaire bluswatervoorziening kan dienen.
Conclusie
Vanuit de externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Toets
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming en het verplaatsen van de woningen. De ontwikkeling zal geen toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie tot gevolg hebben ten opzichte van de huidige agrarische situatie. Ook zullen er geen dieren meer worden gehouden met een fijnstof emissiefactor. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.
Om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen is ook gekeken naar de fijnstofemissie van de omliggende agrarische bedrijven. In dit geval van de melkveehouderijen aan de A.C. de Graafweg 6a en de Zuiderweg 19 relevant. Deze bedrijven zijn respectievelijk op 200 en 265 meter gelegen van het plangebied.
Voor agrarische activiteiten, met uitzondering van o.a. akker- tuin en glastuinbouwbedrijven, zijn geen grenzen vastgesteld. In mei 2010 is de definitieve “Handreiking fijn stof en veehouderijen” gepubliceerd. In deze handreiking worden richtlijnen gegeven wanneer de uitstoot van een agrarisch bedrijf als NIBM kan worden beschouwd.
Tabel 4.1 NIBM bijdrage
In bovenstaande tabel, die afkomstig is uit paragraaf 2.2 van de "handreiking fijn stof en veehouderijen” is aangegeven wanneer er sprake is van een NIBM-bijdrage. Als in de tabel bij de aangegeven afstand tot een te beoordelen object de toename van de emissie van fijn stof niet meer bedraagt dan het getal dat is aangegeven in dezelfde kolom dan is er conform de “Handreiking fijn stof en veehouderijen” sprake van een NIBM-bijdrage. Uit deze tabel blijkt dat bij een afstand van 70 meter er sprake is van een NIBM-bijdrage als de toename van de fijn stofemissie minder is dan 324.000 gram/jaar. Aangezien de afstand van het plangebied tot omliggende agrarische bedrijven groter is dan in bovenstaande tabel als maximum is gehanteerd, is er sprake van een NIBM-bijdrage van de veehouderijen ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
De realisatie van dit plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Tevens is een goed woon en leefklimaat gegarandeerd. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de “KaderrichtlijnWater”, het “Nationaal Waterplan” en de adviezen van de “Commissie Waterbeheer 21ste eeuw” is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.
De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening. In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan of project voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.
Toets
Voor dit project is de watertoets uitgevoerd. Uitkomst hiervan is dat de zogenaamde korte procedure van toepassing is. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. De uitkomsten van de watertoets zijn bijgevoegd als Bijlage 4.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het projectgebied.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van toepassing. Deze wet heeft drie wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Er is een verschuiving opgetreden in de tabellen voor soortenbescherming. Sommige soorten worden beter beschermd, sommige soorten komen in een lager beschermingsregime of worden nieuw toegevoegd. De algemene zorgplicht blijft daarbij bestaan voor alle inheemse flora- en fauna. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur).
Toets
Het plangebied en omgeving is door een ecoloog onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als Bijlage 5 . In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies uit het rapport weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000. Voor de mogelijke effecten van stikstofdepositie in de sloop-, bouw- en gebruiksfase van het project is een voortoets uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als bijlage . Uit de Quickscan en voortoets blijkt dat de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats. Er zijn in het plangebied geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden die op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen in het plangebied duiden.
Potentieel geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken in het plangebied. In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het aantasten van vogelnesten moeten daarom afgestemd worden op de voortplantingsperiode van vogels.
Voor de grondgebonden zoogdier- en/of amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, amfibieën, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren, niet aangetast.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
Toets
Binnen het plangebied is de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Ter plaatse van de nieuw te bouwen woning en paardenstal hebben agrarische bedrijfsgebouwen en andere agrarische bouwwerken gestaan. Tevens is grond meerdere malen geroerd hetgeen niet ongebruikelijk is op een agrarisch bouwperceel. Er kan dan ook met zekerheid worden gesteld dat er ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen geen archeologische waarden meer aanwezig zijn in de grond.
Conclusie
Voor het aspect archeologie is het plan uitvoerbaar.
Duurzaamheid is de samenhang vinden op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Daarbij moeten lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, bereikbaarheid en mobiliteit energieneutrale gebouwen en energetisch effectieve bedrijfsvoering in het zicht blijven. Duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Bij duurzaam bouwen gaat het om maatregelen boven het wettelijke minimum. De ambities van het Rijk zijn vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten met o.a. het bedrijfsleven en gemeentes wordt hier invulling aan gegeven. In het convenant 'Lente-akkoord' is afgesproken dat wordt gestreefd naar een stapsgewijze aanscherping van de energie-eisen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.
Heerhugowaard heeft de ambitie om energieneutraal te zijn in 2030. Dit betekent dat er net zo veel duurzame energie opgewekt wordt als er verbruikt wordt. In dit kader is besloten dat nieuwe woningen 'aardgasvrij' gebouwd moeten worden. Een woning kan aardgasvrij gebouwd worden door het huis te verwarmen door technieken die draaien op elektriciteit, zo'n woning heet een all-electric woning. Hiervoor wordt vaak een combinatie van technieken gebruikt; zonnepanelen, aardwarmte en verregaande isolatie. Een woning kan echter ook gebruik maken van een warmtenet in plaats van aardgas om verwarmd te worden. In Heerhugowaard gaat HVC een warmtenet aanleggen. Om duurzame initiatieven te stimuleren zijn binnen de gemeente diverse subsidies beschikbaar.
Toets
Het planvoornemen voorziet in de bouw van een nieuwe woning en paardenstal en een nieuwe woning na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Gelet op de gunstige ligging van de woningen zijn duurzame alternatieven zoals zonnepanelen en / of een warmtepomp goed toe te passen. Er wordt door de initiatiefnemers onderzocht welke duurzame alternatieven worden toegepast. Bij de bouw van de woning zullen ook duurzame materialen worden gebruikt die een lange levensduur kennen.
Conclusie
Het initiatief past binnen de duurzaamheidsvisie van de gemeente.
In het plangebied zijn geen relevante kabels, leidingen en straalpaden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Heerhugowaard.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
Artikel 3 Groen
De gronden met de bestemming groen zijn bedoeld de bestaande groenstructuur te behouden en te versterken. Binnen deze bestemming is het mogelijk om waterlopen aan te leggen. De omvang en begrenzing van deze bestemming is afgestemd op de groen en waterstructuren uit het ruimtelijke kwaliteitsplan.
Artikel 4 Wonen
De gronden in het plangebied zijn primair bestemd voor wonen. Binnen deze bestemming kan één woning bij recht worden gebouwd en één woning na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Tevens is het mogelijk binnen de bestemming gebouwen en bouwwerken te bouwen ten behoeve van het hobbymatig uitvoeren van activiteiten met paarden. Locaties waar gebouwd mag worden staan vast middels een bouwvlak en worden in de regels nader gespecificeerd. Zo is de gehanteerde situering van de gebouwen zoals die is opgenomen in het ruimtelijke kwaliteitsplan juridisch geborgd.
De woning op nr. 8a krijgt een nieuwe locatie. Aan de ingebruikname van deze woning is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld tot sloop van de oude woning. De oude woning dient een jaar na verlenen van de omgevingsvergunning van de woning op nr. 8a te zijn gesloopt.
Voor de verplaatsing van de woning op nr. 8 is een wijzigingsbevoegdheid bij de regels opgenomen. Met deze wijzigingsprocedure kan de verplaatsing van deze woning onder voorwaarden worden geregeld.
Het realiseren van de paardenstal is gekoppeld aan een bouwvlak met aanduiding, evenals de schuur bij nr. 8. Deze zijn opgenomen in de regeling voor bijbehorende bouwwerken.
Voor het bouwen van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van paarden zijn aparte aanduidingen aangegeven op de verbeelding. Verlichting is bij deze overige bouwwerken niet toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden in het gebied. Bij ingrepen van meer dan 500 m2 en dieper dan 40 cm zal met archeologisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de archeologische waarden in plangebied niet worden geschaad.
Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.
Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. De gemeenteraad besluit dan ook bij vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.
Het voorontwerp bestemmingsplan zal ter inzage worden gelegd en wordt in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden naar verschillende instanties.De resultaten van dit vooroverleg zullen worden opgenomen in een bijlage. Daarbij zal worden aangegeven of het overleg heeft geleid tot aanpassing van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage grond van artikel 3.1 Wro 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. De omgevingsdienst ODNHN heeft wel een advies uitgebracht. Dit advies is verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve enkele wijzigingen doorgevoerd. Hier volgt een opsomming van deze wijzigingen:
Toelichting
Regels
Verbeelding
Het bestemmingsplan kan worden vastgesteld door de gemeenteraad en 6 weken ter visie worden gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.