Plannaam: | Reconstructie Middenweg -Zuid |
---|---|
Plannummer: | NL.IMRO.0398.BP72RECONMIDWEG-VA01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Status: | vastgesteld |
Vanaf 2006 is met regelmaat gerapporteerd over de slechte toestand van de populieren langs de Middenweg - Zuid in Heerhugowaard (globaal vanaf de bocht ter hoogte van de Middenweg 2/2a tot aan de rotonde van de Reuzenpandasingel). De broosheid van de bomen (en takken) heeft belangrijke consequenties voor de veiligheid van passanten. De bomenrij vertoont, door noodkap in de afgelopen jaren, inmiddels de nodige gaten; de boomstructuur heeft het einde van haar levensduur bereikt.
Daarnaast is de wegconstructie van de Middenweg aan het einde van haar technische en functionele levensduur. Dit vraagt om vergaande reconstructie binnen afzienbare tijd. De gemeente Heerhugowaard is dan ook voornemens de Middenweg opnieuw in te richten (zie verder Hoofdstuk 3, Planbeschrijving) . Het project is inmiddels ook gestart (december 2017). De huidige bomenrijen zullen verwijderd worden en er worden nieuwe bomen aangeplant. Bovendien wordt de wegconstructie volledig
opnieuw opgebouwd en zal het wegprofiel worden aangepast. Ook zal de waterhuishouding ter plaatse worden verbeterd door de aanleg/het verlengen van een watergang.
Voor een groot deel van de Middenweg kunnen de benodigde werkzaamheden worden uitgevoerd met gebruikmaking van een reguliere Wabo-procedure. Deze gronden maken dan ook geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Voor het gedeelte in de bocht nabij de Middenweg 2/2a is een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk, aangezien de daar aanwezige woning geamoveerd dient te worden voor de reconstructie.Om de woning te kunnen amoveren dient een administratieve procedure tot onteigening gevoerd te worden, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan de grondslag biedt.
De reconstructie van deze bocht is nodig om de de verkeersveiligheid te verhogen door het verbeteren van de doorkijk van de bocht en het maken van een vrijliggend fietspad tot voorbij de drukke entree van Intratuin. Om het zicht ter hoogte van de bocht te verbeteren dienen de bestaande opstallen aan de Middenweg 2/2a te worden gesloopt.Het voorliggende bestemmingsplan, dat dus louter ziet op het gedeelte in de bocht nabij de 2/2a, maakt de gewenste ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk.
Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van de gemeente Heerhugowaard en beslaat globaal de bocht in de Middenweg - Zuid, ter hoogte van de Intratuin. Op onderstaande kaart is het gebied aangegeven dat op de reconstructie van de Middenweg als geheel ziet. Het onderhavige plangebied van dit bestemmingsplan ziet uitsluitend op het gebied ter hoogte van de bocht in het zuiden, nabij de Westerweg.
Overzicht gebied totale reconstructie Middenweg- Zuid. Het onderhavige plangebied betreft de bocht nabij de Westerweg.
Luchtfoto plangebied met kadastrale begrenzing
Het plan bestaat uit
Het voorliggende bestemmingsplan vormt het juridisch - planologische kader voor de benodigde reconstructie en herinrichting van de Middenweg ter hoogte van het perceel Middenweg 2/2a in de bocht.
Voor het plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'Heerhugowaard- Zuid' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 oktober 2008 en goedgekeurd door GS van Noord- Holland op 9 juni 2009 van kracht. Binnen dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden voornamelijk een bestemming Verkeer- Verblijf. Daarnaast heeft de te amoveren woning een Woonbestemming en komen de bestemming Groen, Water en Tuin -2 voor. De gewenste ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemmingen. Het voorliggende bestemmingsplan 'Reconstructie Middenweg -Zuid' vervangt het bestemmingsplan Heerhugowaard - Zuid ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan
De Middenweg loopt door de gehele polder Heerhugowaard. Het tracé van de Middenweg valt uiteen in drie delen: het noordelijke deel boven de woonkern Heerhugowaard, het middelste deel binnen het stedelijk gebied van Heerhugowaard en het zuidelijk deel binnen het onderhavige plangebied. De Middenweg is de eerste aangelegde weg in de polder Heerhugowaard. In die zin is de weg qua aanliggende bebouwing en gebruik meegegroeid met de ontwikkeling van Heerhugowaard. Van agrarisch gebied naar een overwegend woongebied. De ontstaansgeschiedenis van de polder is als het ware af te lezen aan de aanliggende bebouwing. De weg ligt iets verhoogd ten opzichte van het maaiveld en manifesteert zich als een (lage) dijk. Opvallend is de beplanting van de laan met hoge populieren, die mede aanleiding hebben gegeven tot de urgentie om de weg te reconstrueren. Langs de Middenweg liggen enkele (stolp-)boerderijen waarvan sommige een cultuurhistorische waarde hebben. De statige beplanting en het autoluwe karakter maken de weg in de huidige tijd geschikt als een (recreatieve) route voor langzaam verkeer.
Het plangebied beslaat zoals hierboven is weergegeven uitsluitend de bocht in de Middenweg ter hoogte van de bestaande woning Middenweg 2/2a. Deze woning (en de daarbij behorende opstallen) die ten behoeve van de uitvoering van het project geamoveerd dient te worden maakt onderdeel uit van het plangebied. Uit onderstaande foto blijkt dat de woning de doorkijk in de bocht verhinderd.
Foto bocht met zicht op woning
Ten aanzien van de waterhuishouding geldt dat water nu (deels) via rioolbuizen onder de weg wordt geleid. Door het dempen van water en het graven van een nieuwe watergang wordt de doorstroming t.o.v. de bestaande situatie verbeterd.
De primaire functie van het plangebied is momenteel een verkeersfunctie van de Middenweg, die voorziet in een doorgaande weg met aan weerszijden fietspaden. De woning betreft een voormalige agrarische bedrijfswoning die momenteel in het kader van verhuur wordt bewoond.
Op 25 oktober 2016 heeft het college van Heerhugowaard ingestemd met de start van het ontwerp- en communicatieproces voor de reconstructie van de (gehele) Middenweg en daarbij ontwerpuitgangspunten vastgesteld (BW16-0409). Naar aanleiding daarvan is in april 2017 het voorlopig ontwerp voor de herinrichting van de Middenweg gepresenteerd aan belangstellenden (zie bijlage 1, Ontwerpnotitie Middenweg- Zuid, Heerhugowaard, Mobycon, rapportnummer 5676E04). Dit ontwerp, dat na uitvoerige participatie tot stand is gekomen heeft geleid tot het definitieve ontwerp voor de reconstructie van de Middenweg dat het college van B & W op 4 juli 2017 (BW 17-0177) heeft vastgesteld. Voor de bocht nabij de Middenweg 2/ 2a ziet het definitieve ontwerp er als volgt uit:
Voorliggend bestemmingsplan legt het vastgestelde ontwerp voor de bocht bij de Middenweg 2/2a planologisch- juridisch vast.
Met de reconstructie worden op deze locatie de volgende maatregelen getroffen:
Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
De fietser blijft echter een van de grotere gebruikers van de Middenweg, en in verband daarmee is ervoor gekozen om de gehele rechtstand Middenweg als fietsstraat in te richten. Met dit uitgangspunt is de participatie voor de reconstructie van de Middenweg gestart. De rechtstand Middenweg start ter hoogte van Intratuin en loopt naar het noorden. Tussen voornoemde fietsstraat en het vrijliggende fietspad aan de zuidkant dient een logische koppeling gemaakt te worden in de bocht Middenweg 2/2a.
Mede vanuit de participatie is gebleken dat de bocht onoverzichtelijk en druk is. De woning aan de Middenweg 2/2a die met zijn omheining dicht op de weg staat, belemmert het doorkijken van de bocht. In- en uitrijdend verkeer van en naar Intratuin is daardoor slecht te zien. Dit deel van de Middenweg is ook een drukker deel door de vele auto's die naar Intratuin gaan en de acht lijnbussen per uur die richting Heerhugowaard rijden. In combinatie met het grote aantal fietsers is er sprake van een onoverzichtelijke en verkeersonveilige situatie.
Om Intratuin te kunnen bereiken is de verbinding Middenweg nodig. Een omleiding als alternatief achter het perceel Middenweg 2/2a langs is niet reëel, omdat fietsers niet (volledig) omgeleid kunnen worden. De praktijk leert dat de fietser moeilijk te sturen is en kiest voor de meest logische/natuurlijke route.
Het doortrekken van de bestaande fietsstraat in de bocht als alternatief houdt geen verbetering in van de verkeersveiligheid ten opzichte van de bestaande situatie en is daarom geen optie.
Door het zuidelijke fietspad door te trekken voorbij de inrit van Intratuin wordt de menging van fiets- en autoverkeer en lijnbussen uit elkaar gehaald, daar waar de route het drukst is en waar de conflicften het grootst zijn. Daarnaast wordt de bocht ter hoogte van de woning Middenweg 2/2a overzichtelijker en veiliger gemaakt. Tot slot wordt ook de bestaande overgang van vrijliggend fietspad buiten de kom naar fietsers op de rijbaan binnen de kom, waar fietsers (onveilig) ‘diagonaal’ oversteken, overbodig. Naast een vrijliggend fietspad (ook te gebruiken door voetgangers), is ervoor gekozen om in de bocht van de Middenweg een watergang aan te leggen. Als gevolg van deze maatregelen dient de woning ter plaatse geamoveerd te worden.
De noodzaak voor de reconstructie, waaronder de sloop van de woning en het verleggen van een watergang, is daarmee een direct gevolg van de bestaande verkeersonveiligheid in de bocht en de toestand van de wegconstructie. De maatregelen van de reconstructie zijn voornamelijk bedoeld om het verkeer (bus, auto, fiets, voetganger) veilig en adequaat af te wikkelen. De reconstructie van de Middenweg leidt op zichzelf niet tot meer verkeer. De reconstructie zorgt wel voor een veiligere en betere doorstroming van het verkeer dan in de huidige situatie. Kortom, de reconstructie van de Middenweg is in het belang van de verkeersveiligheid.
In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 4.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte. Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:
Het voorliggende bestemmingsplan levert een bijdrage aan de doelen van de SVIR om de bereikbaarheid te verbeteren.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is per 1 oktober 2012 de ladder voor
duurzame verstedelijking geïntroduceerd (laatst gewijzigd bij besluit van 21 april 2017,
inwerking getreden op 1 juli 2017). Het gaat om een nadere motiveringseis die in artikel
3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen ten behoeve van een
zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en
infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut
wordt. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er behoefte
is aan deze ontwikkeling. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke
ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van twee opeenvolgende stappen. Deze
stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe
ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat
voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat
de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid
voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1. lid 1 Bro) luidt als volgt:
1. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke
ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de aanleg van een weg niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling.(zie onder meer Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 18 februari 2015, zaaknummer 201400570/1/R6).
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingsplan levert een bijdrage aan de doelen van de SVIR om de bereikbaarheid te verbeteren. Ook is het bestemmingsplan in overeenstemming met de uit de ladder voor duurzame verstedelijking voortvloeiende vereisten.
Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien.
In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier de ruimte benut en ontwikkeld zou moeten worden. De drie hoofdbelangen zijn daarbij ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil bebouwing in steden verder verdichten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Verder helpt Noord-Holland gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied, vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw. Aan de hand van de structuurvisie kunnen uitvoeringsplannen worden opgesteld. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten overeenkomen met de verordening die bij de structuurvisie hoort.
De regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (tijdelijke) afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen.
Op 12 december 2016 hebben Gedeputeerde Staten de meeste recente Provinciale
Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze is per 1 maart 2017 in werking
getreden. Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke
bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels
vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen
over onderwerpen binnen het gehele provinciale grondgebied (Hoofdstuk 2, artikelen 5a
t/m 8a) en specifiek voor het landelijke gebied van Noord-Holland waarmee een
provinciaal belang mee gemoeid is (Hoofdstuk 3, artikelen 13a t/m 18). Daarnaast
worden er regels gesteld over thema's die betrekking hebben op de Groene Ruimte
(Hoofdstuk 4), de Blauwe Ruimte (Hoofdstuk 5) en Energie (Hoofdstuk 6).
Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen (zoals gesteld in artikel 1.1.1,
onder i. Bro) zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren in
overeenstemming is met regionale afspraken (artikel 5a) Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 nadere regels vastgesteld om deze regionale afspraken te concretiseren. De aanleg van een weg wordt zoals blijkt uit paragraaf 4.2.1 niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het onderhavige plan beoogt de reconstructie en herprofilering van de Middenweg met bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken. Deze werkzaamheden worden niet aangemerkt als een nieuwe verstedelijking. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het provinciale ruimtelijke beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde reconstructie en herontwikkeling
In februari 2006 is de Nota Mobiliteit van het rijk vastgesteld. Naar aanleiding van deze nota is in 2007 het in 2003 opgestelde Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (PVVP) geactualiseerd. Inmiddels is de looptijd van het PVVP verstreken en het PVVP wordt niet geactualiseerd. Het in het PVVP verwoorde verkeers- en vervoerbeleid blijft vooralsnog van kracht. Te zijner tijd wordt in de Omgevingsvisie het geactualiseerde verkeers- en vervoerbeleid opgenomen.
Door de stijgende mobiliteitsvraag kent de provincie een groeiende uitdaging. De (auto)netwerken zijn op piekmomenten verzadigd. Naast het continueren van de uitbreiding van de wegcapaciteit wordt ingezet op het efficiënter gebruik maken van alle netwerken tezamen. Daarnaast krijgt het verbeteren van het vervoerproduct op de netwerken en de totale keten meer aandacht. Het openbaar vervoer kan beter worden benut en de verkeersveiligheid blijft een belangrijk aandachtspunt.
Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de provincie, zowel voor de economie, als voor de leefkwaliteit van haar inwoners. De provincie zet zich in om die bereikbaarheid te kunnen waarborgen. Om deze aanpak vorm te geven zijn er speerpunten in het PVVP geformuleerd:
- ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement
- impuls fiets
- hoogwaardig openbaar vervoer
- verkeersmanagement en ICT
- aanpak goederenvervoer
- invloed op ruimtelijke ontwikkelingen
In november 2016 is het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur (PMI) 2017-2021 door Provinciale Staten vastgesteld.
Naast het beheer en onderhoud van de infrastructuur heeft de provincie een groot aantal projecten in voorbereiding en uitvoering om de provinciale infrastructuur te verbeteren en uit te breiden. Al deze projecten zijn opgenomen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur (PMI). Het PMI is een voortschrijdend vijfjarenprogramma dat jaarlijks wordt herzien.
Conclusie:
Door de reconstructie van de Middenweg - Zuid in het algemeen en de in dit plangebied opgenomen bocht in het bijzonder wordt een bijdrage geleverd aan de uitgangspunten van de PVVP. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de vereisten van de PVVP.
De gemeenteraad heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020, met uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende 10 jaar, vastgesteld. De structuurvisie is een verplichting, die voortvloeit uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 van kracht is geworden en is een brede visie op de toekomst van de gemeente die het kader vormt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.
De nieuwe structuurvisie is een actualisering van het Structuur beeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie ‘Heerhugowaard, Stad van Kansen’, die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen.
In dat structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:
Deze kansen zijn in het structuurbeeld vertaald naar acties en projecten. Anno 2011 zijn al veel van deze acties uitgevoerd. Heerhugowaard heeft aantrekkelijke woonmilieus, een goed werkklimaat, een Stadshart in ontwikkeling en veel ruimte, water en groen. Hoewel de thema’s uit de stadsvisie nog steeds actueel zijn, is het structuurbeeld aan een actualisatie toe.
Heerhugowaard is de afgelopen jaren mede in het kader van het VINEX-beleid sterk gegroeid. Naar verwachting zal het inwoneraantal groeien tot 57.000 in 2020. Heerhugowaard gaat een nieuwe fase in. Het groeitempo neemt af. De bevolking is kinderrijk en de leeftijdsgroep tussen de 30 en 40 jaar is groot. Het aantal ouderen groeit de komende jaren fors, waarmee Heerhugowaard sterker vergrijst dan gemiddeld in Nederland. Dit heeft zijn weerslag op het woningbouwprogramma en de voorzieningenstructuur van Heerhugowaard.
Kaart Structuurvisie Heerhugowaard 2020
Voorliggend bestemmingsplan kan een bijdrage leveren aan het verbeteren van de (verkeers)veiligheid en waterhuishouding en is niet in strijd met de uitgangspunten van de structuurvisie.
Voor de groenstructuur van Heerhugowaard is een visie opgesteld die door de gemeenteraad op 23 maart 2010 is vastgesteld. Deze visie is opgenomen in het bestuurlijk traject Structuurvisie 2010 – 2020. De groenstructuurvisie is een leidraad voor de sociale, ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente waar groene ruimten in het geding zijn. De groenstructuur visie bestaat uit vijf deelvisies te weten:
Door de aanwezigheid van uniforme boomlinten op ontginningsassen en verbindingswegen wordt de historische structuur van de droogmakerij zichtbaar gemaakt.
Het contrast tussen polderlandschap en stedelijk gebied is zichtbaar doordat er zichtlijnen naar het polderlandschap zijn die een doorkijk bieden naar de open ruimte. Daarnaast hebben de belangrijkste entrees van de stad een verhoogde sierwaarde.
De groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke natuurwaarde door het zoveel als mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie.
De groengebieden met een recreatieve (neven)functie hebben recreatiewaarde doordat de groeninrichting is aangepast aan de recreatieve behoeften van de diverse gebruikers met de nadruk op bruikbaarheid, reinheid en veiligheid.
De groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke mate van duurzaamheid, waarbij de gemeente is opgedeeld in drie zones die elk de mate waarmee dit wordt nagestreefd weerspiegelen.
Het groenstructuurplan bouwt voort op de groenstructuurvisie van 1999. De 8 speerpunten van het structuurplan uit 1999 zijn gebruikt voor de 5 visies die nu in de nieuwe Groenstructuurvisie zijn opgenomen. Deze visies dienen weer als uitgangspunt voor het Groenbeleidsplan 2010 – 2015 en het Groenbeheerplan 2010 – 2012.
Met betrekking tot het groen in de woonwijken wordt opgemerkt dat op sommige plaatsen de inrichting gedateerd en inmiddels wat versleten is, waardoor de karakteristiek van de woonwijk niet overal meer optimaal herkenbaar is. Daarbij zijn in veel wijken beplantingssoorten aangebracht die in het buitengebied beter tot hun recht komen en daardoor minder goed aansluiten bij het huidige stedelijke karakter van Heerhugowaard. Per wijk zal de groenkwaliteit moeten worden onderzocht en in overeenstemming worden gebracht met de ruimtelijke, stedenbouwkundige- en architectonische karakteristiek. Het groen in de wijken zal daarbij in structurerende zin ondergeschikt worden gemaakt aan de beplanting die de orthogonale structuur zal begeleiden.
Bij de uitvoering van dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het Groenstructuurplan.
In januari 2008 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het GVVP heeft verkeersknelpunten en problemen in kaart gebracht en geeft een visie voor de toekomst van Heerhugowaard op het gebied van verkeer en vervoer. Binnen die visie worden de mogelijke oplossingsrichtingen aangegeven. Alle in Heerhugowaard lopende infrastructurele projecten worden met elkaar in verband gebracht en op elkaar afgestemd. Zo wil de gemeente doorgaand autoverkeer zoveel mogelijk aan de randen van de stad laten rijden: de N508, N242 en de nog aan te leggen Westfrisiaweg ten noorden van Heerhugowaard. Bestemmingsverkeer (autoverkeer dat in Heerhugowaard moet zijn), moet in eerste instantie gebruik maken van de lokale hoofdwegenstructuur: Zuid-, Oost en Westtangent, Smaragd-Amstel en Beukenlaan-Vondellaan. Dat blijven 50 kilometerwegen. Veel gebieden daarbinnen worden een 30 kilometerzone. Daar hoort bij dat het 'binnengebied' aantrekkelijker gemaakt kan worden voor voetgangers en fietsers. De gemeente verbetert de fietsinfrastructuur en wil fietsgebruik stimuleren.
Dit bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan.
Het Gemeentelijk Verkeersveiligheidsplan is op 22 januari 2013 vastgesteld. Heerhugowaard heeft in de afgelopen jaren goede stappen gezet op weg naar een situatie waarin er geen vermijdbare slachtofferongevallen meer gebeuren in Heerhugowaard. We zijn er echter nog niet. Bovendien wordt vanuit het Rijk van ons gevraagd hogere ambities na te streven. Dat vraagt om een diepe analyse van de verkeersveiligheid in Heerhugowaard en daaraan gekoppeld nieuw beleid voor de komende decennia.
De doelen van dit plan zijn:
Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de uitgangspunten van het verkeersveiligheidsplan. De reconstructie van de bocht vindt (mede) plaats ter verbetering van de verkeersveiligheid door het verbeteren van het doorkijken van de bocht en het maken van een vrijliggend fietspad tot voorbij de drukke entree van Intratuin.
De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.
Belangrijk in het streefbeeld voor het stedelijk gebied is de beleving van water. Niet alleen water als zichtbaar element, maar ook de beleving van water door erop of eraan te recreëren. Hiertoe worden mogelijkheden gecreëerd door het opheffen van barrières. De waterkwaliteit in dit streefbeeld voldoet aan de eisen voor een gezond watersysteem en zodoende aan de eisen die recreatie op en aan het water mogelijk maakt.
Hoewel het Waterplan gedateerd is, past het voorliggende initiatief binnen de daarin opgenomen uitgangspunten. In overleg met het Hoogheemraadschap wordt de waterhuishouding door de te nemen maatregelen verbeterd. In de bocht wordt namelijk een watergang aangebracht. Deze zorgt voor een betere doorstroming van de oostelijke watergang langs de Middenweg en voorkomt 'dode' plekken in het water, zoals nu soms het geval is bij 2/2a (voorkomen stank- en rattenoverlast). Het te graven water compenseert tevens de versmalling van overige watergangen langs de Middenweg die worden versmald tijdens de herinrichting.
Binnen het plangebied kunnen verschillende milieu- aspecten van invloed zijn op de reconstructie van de weg of kan de reconstructie invloed hebben op zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde:Besluit m.e.r., geluid, milieuzonering, water , luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere mogelijke belemmeringen.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor een besluit of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig. Daarnaast dient een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure te worden doorlopen, indien voor het project opgenomen activiteiten een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.
Onderzoek
Om te beschrijven wat de aard en omvang van de ingreep en de aard en omvang van de milieueffecten van deze ingreep zijn en of deze zodanig zijn dat een m.e.r.-procedure nodig is wordt de ingreep beoordeeld aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De beoordeling is gedaan aan de hand van de kenmerken en de plaats van de activiteit en de kenmerken van de milieugevolgen. De beoordeling is gedaan voor alle maatregelen aan de Middenweg omdat deze maatregelen niet los van elkaar zijn te zien. Eerst is beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Tevens is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.
Toetsen activiteit en drempelwaarde
Om te bepalen of voor dit plan een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden, zijn de volgende vragen relevant:
Onderdeel C Besluit m.e.r.
In de C-lijst staat onder 1.3 de volgende relevante activiteit vermeld:
De bijbehorende drempelwaarde:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer. Op het te reconstrueren traject is geen sprake van verbreding naar vier rijstroken. De maatregelen zijn dus niet direct m.e.r.-plichtig.
Onderdeel D Besluit m.e.r.
In de D-lijst staan de volgende relevante activiteiten vermeld:
Zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten? Uit de natuurtoets (paragraaf 5.8) en de verkeerstoets (paragraaf 3.2 ) blijkt dat de reconstructie niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van (de meest) nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Beoordeling criteria Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.
De kenmerken en de plaats van de reconstructie staan beschreven in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 van deze toelichting.
Cumulatie
De maatregelen die in het kader van de reconstructie getroffen worden, zijn in voorliggend bestemmingsplan als één geheel beschouwd. Op deze wijze wordt de cumulatie van effecten inzichtelijk gemaakt.
Gebruik natuurlijke hulpbronnen
Voor de aanleg van een aantal maatregelen is grondverzet nodig. Tijdens de gebruiksfase zal elektriciteit, water en mogelijk gas nodig zijn.
Productie van afvalstoffen
Tijdens de aanlegfase en gebruiksfase vindt er geen productie van stoffen plaats die leiden tot gevaarlijke of milieubelastende (afval)stoffen.
Verontreiniging en hinder
Bij zowel de aanleg als bij de ingebruikname van de aangepaste weg zijn de voornamelijk de aspecten verkeer, geluid en luchtkwaliteit van belang.
Risico van ongevallen en veiligheid
De reconstructie zorgt niet voor een toename van risico's voor de omgeving. Er worden geen extra gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of vervoerd. De verkeersveiligheid wordt juist verbeterd.
Kenmerken van het potentiële effect
Voor het planvoornemen zijn de omgevingseffecten beoordeeld (zie paragraaf 4.3 tot en met 4.11). Hieruit blijkt dat de omgevingseffecten van de reconstructie passen binnen de toetsingskaders uit de voor het plan relevante regels en wetten. Het plan leidt niet tot belangrijke negatieve effecten op het milieu en wordt vanuit het oogpunt van 'een goede ruimtelijke ordening' dan ook aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat de activiteiten niet voldoen aan de drempelwaarden en dat het plan niet zal leiden belangrijke negatieve effecten op het milieu. In dit geval kan worden volstaan met bovenstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure hoeft niet te worden doorlopen.
Normering
In de Wet geluidhinder zijn normen voor weg- rail- en industrielawaai opgenomen om geluidgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen en scholen) te beschermen tegen geluidhinder. Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of de aanleg van een nieuwe bron mogelijk is moet er getoetst worden aan deze normen.
In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. De nieuwe wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder. Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie van wegen de geluidhinder toeneemt. Heerhugowaard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud. In een protocol of een beleidstuk wordt vastgelegd wanneer een locatie hiervoor in aanmerking komt.
Relevantie plangebied
De Middenweg is een 30 km- weg en in die zin akoestisch niet relevant. De weg heeft geen geluidzone en er is geen sprake van een reconstructie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Verder is van belang dat t.b.v. van de reconstructie van de weg de nabijgelegen woning (geluidgevoelige bestemming) aan de Middenweg 2/2a met bijbehorende opstallen gesloopt wordt. Nabij het te reconstrueren weggedeelte bevinden zich geen andere geluidgevoelige bestemmingen.
Ondanks het gegeven dat de Middenweg akoestisch niet relevant is, is er in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van de reconstructie Middenweg (zie bijlage 2, Advies Geluid, Regionale Uitvoeringsdienst Noord- Holland Noord, 14 oktober 2016). Uit dit onderzoek blijkt dat als gevolg van de reconstructie van de Middenweg de geluidbelasting op woningen gelegen langs de weg met 0,7 Db zullen toenemen, hetgeen akoestisch als aanvaardbaar kan worden beschouwd. In dit gedeelte van de reconstructie zijn echter in het geheel geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen.
Gelet op voorgaande is het voorliggende bestemmingsplan v.w.b. het aspect geluid uitvoerbaar.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Instrumenten van ruimtelijke ordening en milieu kunnen elkaar daarbij ondersteunen. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Heerhugowaard de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of een ander planologisch besluit mogelijk is. Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering", gelden er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Via de gehanteerde zonering wordt er voor gezorgd dat het gebruik van een bedrijf niet milieuhinderlijk wordt voor woningen/ andere gevoelige functies en dat andersom woningen bedrijven niet belemmeren in hun gebruiks/ c.q. uitbreidingsmogelijkheden.
Relevantie plangebied
Binnen het plangebied zijn zelf geen bedrijven aanwezig en worden er geen gevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk gemaakt, die hinder zouden kunnen ondervinden van in de nabijheid uitgevoerde bedrijfsactiviteiten. De gewenste reconstructie voorziet bovendien in de sloop van de in het plangebied aanwezige woning. Gelet op voorgaande is het bestemmingsplan v.w.b. het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan de wettelijke eisen die gelden op het gebied van de luchtkwaliteit. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL heeft tot doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
Alleen projecten die "niet in betekende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof of stikstofdioxide. Dit criterium is een "of-benadering". Indien de grens van 3% voor één van beide stoffen wordt overschreden, verslechtert het project de luchtkwaliteit in betekenende mate. De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Voor woningbouw geldt op grond van deze regeling NIBM een grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
Relevantie plangebied
Het plan voorziet in een lokale reconstructie van de bocht ter hoogte van de Middenweg 2/2a, waarbij de bestaande woning en bijbehorende opstallen zullen worden geamoveerd. Vanuit dat uitgangspunt is duidelijk dat hier sprake is van een NIBM-project, waarmee de uitvoerbaarheid v.w.b. aspect luchtkwaliteit is aangetoond.
Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid is verwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijds anticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de KRW en het NBW. De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden. Dit waterplan is voor de gemeente nog steeds het actuele beleidskader voor dit aspect.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Deze ontwikkeling maakt deel uit van de totale ontwikkeling van de reconstructie Middenweg. In het kader daarvan is onderzoek gedaan naar, en afspraken gemaakt over, de waterhuishouding, waterkwaliteit en eventueel aan te leggen oppervlaktewater. In dit plangebied gaat het daarbij onder meer om het dempen van de watergang langs het perceel Middenweg 2/2a en het aanleggen van een nieuwe watergang. Ten behoeve van de te verrichten werkzaamheden heeft de waterbeheerder inmiddels watervergunning verleend, zie bijlage 3, Watervergunning. Het bestemmingsplan is t.a.v. het aspect water uitvoerbaar.
Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe functie mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe functie. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken.
Relevantie plangebied
Het planvoornemen gaat uit van de reconstructie van een bestaande weg. Daarbij dient de milieutechnische gesteldheid van de bodem van dusdanige aard te zijn dat een dergelijke ingreep verantwoord uit te voeren is. Volgens de geldende Bodemkwaliteitskaart van Heerhugowaard valt dit bestemmingplan binnen de bodemfunctieklasse ’Industrie'. De globale bodemkwaliteitszone voor de bovengrond is ‘B6 , overige woongebieden, bedrijven en buitengebied’ en 'Overig, wegen en spoorwegen'.
Deze globale bodemkwaliteit is zodanig dat er geen functiebeperkingen zijn voor de gewenste reconstructie. Daarnaast is er bodem- en funderingsonderzoek uitgevoerd t.b.v. het gehele reconstructietraject (zie bijlage 4, Grondslag, verkennend (water)bodemonderzoek). Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
Funderingen
Onder het asfalt van de rijbaan is hoofdzakelijk een oude wegverharding van klinkers
aanwezig over de gehele breedte van het asfalt. Plaatselijk zijn langs beide zijden onder het
asfalt betontegels aanwezig (vermoedelijk grastegels). Onder de klinkers bestaat de bodem
tot ca. 1,0 m-mv uit zand. Hieronder is klei aanwezig. Ter plaatse van de kruising met de Zonnegloren is onder het kruispunt een fundatie van menggranulaat aanwezig (ca. 50 cm dik). Vanaf ongeveer de bussluis ter hoogte van Middenweg 11 tot de rotonde met de Reuzenpandasingel is eveneens een fundering van menggranulaat aanwezig (ca. 40 cm dik). Het menggranulaat op beide locaties voldoet
indicatief aan de samenstellingseisen voor een NV Bouwstof. Er is visueel en analytisch
geen asbest aangetoond.
Bodem
De gestelde hypothese, dat verhogingen aan zware metalen, minerale olie, PCB en/of PAK
kunnen worden verwacht in de wegbermen, is bevestigd. In de bodem ter plaatse van de
wegbermen zijn over het algemeen lichte verhogingen aan zware metalen, minerale olie,
en/of PCB alsmede matige tot sterke verhogingen aan PAK aangetoond. Indicatief getoetst
aan het Besluit Bodemkwaliteit is het merendeel van de bodem vanaf maaiveld tot ca. 1,0 mmv
niet geschikt voor hergebruik elders in verband met een verhoogd gehalte aan minerale
olie en/of PAK. De dieper gelegen ondergrond (klei) voldoet indicatief als klasse Industrie of
is schoon. De verontreinigingssituatie in de boven- en ondergrond (tot ca, 1,0 m-mv) van de bermen ten
aanzien PAK is weergegeven in bijlage I van het onderzoek. Ten aanzien van de PAK-verontreiniging is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in kader van de Wet bodembescherming. In beide wegbermen is visueel geen asbest aangetroffen. Analytisch is in de bovengrond van de oostelijke wegberm een gewogen asbestgehalte aangetoond variërend van 2,4 tot 61 mg/kg ds. In de westelijke wegberm is analytisch in de bovengrond geen asbest aangetoond. Omdat het verkennend asbestonderzoek qua onderzoeksintensiviteit vergelijkbaar is als een nader onderzoek voor wat betreft asbest in de fijne fractie, geven de resultaten geen aanleiding tot uitvoeren van een nader asbestonderzoek middels het graven proefsleuven. In de bodem onder de rijbaan (zand en klei) is plaatselijk een lichte verhoging aan PAK aangetoond. Indicatief voldoet de bodem ter plaatse van de rijbaan aan de kwaliteitsklasse AW (schoon).
Waterbodem
De kwaliteit en hoeveelheid slib ter plaatse van de acht monstertrajecten is vastgelegd in de onderzoeksbijlage.
Naar aanleiding van het onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Fundatie
Vrijkomend menggranulaat kan worden hergebruikt binnen het project. Voorwaarde is dat
het wordt hergebruikt ‘op of nabij de locatie van herkomst, zonder tussentijdse bewerking.
In dat geval kan het worden beschouwd als een tijdelijke uitname. Overtollig fundatiemateriaal dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker, voor eventueel hergebruik. Rechtstreeks hergebruik elders is mogelijk na een AP04 keuring. De klinkerfundatie is gehecht aan het bovenliggende asfalt. Het asfalt is (behoudens de teerhoudende toplaag) geschikt voor warm hergebruik. De klinkers kunnen worden afgevoerd naar een breker voor hergebruik in bijvoorbeeld menggranulaat, mits aan deze
klinkers geen asfaltresten meer gehecht zijn. In het asfalt is namelijk een oliegehalte
aanwezig dat de hergebruiksnorm voor menggranulaat overschrijdt. Voor asfaltprodukten
geldt een vrijstelling voor minerale olie. Voor menggranulaat geldt deze vrijstelling niet.
Wanneer het niet-teerhoudende asfalt en de klinkers dus optimaal gescheiden worden, is
volledig hergebruik van beide mogelijk.
Bodem
Ter plaatse van de aangetroffen sterke verontreinigingen met PAK in de wegbermen dient er
rekening mee te worden gehouden dat de graafwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden
onder milieukundige begeleiding (BRL6000) en door een gecertificeerde aannemer
(BRL7000). De graafwerkzaamheden in de sterke PAK-verontreinigingen dienen
voorafgaand te worden gemeld aan de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord
(BUS-melding). De overtollige sterk verontreinigde grond dient apart te worden afgevoerd
naar een erkende verwerker. Vrijkomende (niet sterk verontreinigde) grond kan binnen het project worden hergebruikt. Indien hergebruik binnen het project niet mogelijk is, kan de grond die indicatief voldoet aan maximaal klasse Industrie worden afgevoerd naar een grondbank. Hergebruik elders is
mogelijk na een AP04 partijkeuring en/of op basis van de bodemkwaliteitskaart. Vrijkomende grond die niet toepasbaar is op basis van alleen minerale olie dient te worden afgevoerd naar een BGW II hergebruikslocatie of een reiniger.
Waterbodem
Afhankelijk van de bestemming van de baggerspecie, kan een meldingsplicht bestaan:
meldingsplicht bij het ‘Meldpunt bodemkwaliteit’. De toepassingsmogelijkheden
zijn afhankelijk van de kwaliteit van de baggerspecie en van de kwaliteit van de
ontvangende bodem. Bij het transport is een bewijs nodig waaruit de herkomst en
kwaliteit van de baggerspecie blijkt;
‘meldpunt bodemkwaliteit’. Bij de ontvangstlocatie dient een afvalstroomnummer
aangevraagd te worden. Tevens dienen bij het transport begeleidingsbrieven
aanwezig te zijn.
Gelet op voorgaande is het bestemmingsplan t.a.v. het aspect bodem uitvoerbaar.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Nederland heeft tot nu toe 162 Natura 2000-gebieden. Op de Noordzee worden ook nog gebieden aangewezen. Binnen de grenzen van dit bestemmingsplan liggen geen Natura 2000 gebieden, noch grenst het bestemmingsplan aan zulke gebieden. Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied, zijn de kustduinen. Ook ligt het plangebied buiten de concreet begrensde NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Ten behoeve van de gehele reconstructie van de Middenweg is in het recente verleden onderzoek uitgevoerd naar mogelijke negatieve effecten. (zie bijlage 5, quick scan Flora en Fauna, Landschap Noord - Holland, 2014), waarbij het onderhavige plangebied overigens nog niet is meegenomen maar daar net buiten ligt.
Uit dit onderzoek is gebleken dat van de soortgroepen flora, amfibieën, reptielen, insecten, vogels en vissen er geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig die negatieve effecten zullen ondervinden van de ingrepen, mits de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Er hoeft voor deze soortgroepen geen ontheffing van (destijds) de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd. Voor zoogdieren geldt dat er vleermuizen in het gebied aanwezig zijn. De vliegroute blijft behouden maar er zitten holtes in de bomen die mogelijk gebruikt worden door vleermuizen. De gemeente wil tijdens de werkzaamheden alle holtes behouden door de bomen met holtes niet te kandelaberen maar slechts de kroon in te nemen. Bij deze werkwijze gaan er geen verblijfplaatsen verloren en worden de vleermuizen niet verstoord.
Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming van 1 januari 2017 zijn alle onderzoeken nog eens tegen het licht gehouden en is beoordeeld wat de nieuwe wetgeving betekent voor het project. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 6, Memo Natuurlijke Zaken, 12 januari 2017. Uit dit onderzoek blijkt dat van de soorten flora, landzoogdieren, amfibieën, vissen en insecten er geen soorten aanwezig die zijn beschermd volgens de Wet natuurbescherming. Enkele soorten zijn beschermd volgens artikel 3.10 maar of er worden geen verblijfplaatsen vernietigd of er is een vrijstelling voor de soort verleend vanuit de provincie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bomen met broedende vogels mogen niet worden gekapt, tenzij de gunstige staat van instandhouding zeker niet in gevaar komt. Omdat onduidelijk is welke soorten in de te kappen bomen broeden wordt aangeraden de kap van de bomen buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Ten aanzien van vleermuizen geldt dat er 6 soorten vleermuizen in en in de nabijheid van het plangebied foerageren. Daarnaast maken dwergvleermuizen gebruik van de Middenweg als vliegroute en zitten er paarverblijven van ruige dwergvleermuizen in de bomen. De vliegroute en de paarverblijven moeten behouden blijven, zowel tijdens al na de ingrepen.
Specifiek voor de reconstructie van de bocht (en dit bestemmingsplan) is aanvullend onderzoek verricht (zie bijlage 7, Memo Natuurlijke Zaken quick scan Middenweg 2/2a, 21 november 2017), waarbij voor een deel kan worden aangesloten bij de conclusies van de reeds verrichtte onderzoeken.
Uit dit verrichte onderzoek blijkt het volgende.
Op basis van eerder onderzoek en met het oog op de geplande werkzaamheden kunnen beschermde soorten flora, vlinders, vissen, amfibieën en reptielen worden uitgesloten. Van deze soorten zijn geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig.
Echter voor zoogdieren en vogels kunnen er wel beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Voor de sloop van het woonhuis moet vleermuis- en broedvogelonderzoek worden uitgevoerd. De jaarrond beschermde vogelsoorten die in bebouwing zitten zijn huismus en gierzwaluw. Gierzwaluwen kunnen worden uitgesloten op basis van de eerder verrichte quickscan. Huismussen echter niet, er zijn in de omgeving broedgevallen van huismussen vastgesteld en er zijn waarnemingen van huismussen bij de Intratuin (tegenover Middenweg 2/2a). Samen maakt dit dat er mogelijk huismussen aanwezig zijn. Het vleermuisonderzoek van 2015 heeft zich gericht op de bomen langs de Middenweg en heeft niet op het perceel van Middenweg 2/2a plaatsgevonden. Dit geeft daarom te weinig informatie om uitsluitsel te geven over de aan of afwezigheid van alle soorten verblijfplaatsen van vleermuizen. Voor huismussen en vleermuizen dient er aanvullend onderzoek te worden verricht om te bezien of een evt. ontheffing of vrijstelling nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Voor het bestemmingsplan is in het kader van de uitvoerbaarheid van belang dat aangetoond kan worden dat een eventuele ontheffing redelijkerwijze kan worden verkregen.
Een ontheffing zal alleen verkregen worden indien:
Indien alle drie de punten voldoende onderbouwd zijn kan een ontheffing bij de RUD worden aangevraagd en zal deze hoogstwaarschijnlijk verkregen worden.
Mede naar aanleiding van bovenstaande bevindingen als ook naar aanleiding van het bestuurlijke vooroverleg (zie bijlage 11) is aanvullend onderzoek verricht naar huismussen, marters, gierzwaluwen en vleermuizen (zie bijlage 8, Natuurlijke Zaken, Onderzoeken beschermde soorten, Middenweg 2-2a, projectnummer M-18-50543). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen huismussen, gierzwaluwen en kleine marters aanwezig zijn in het plangebied. Er zijn daarom geen effecten op deze soorten. Er zijn wel foeragerende vleermuizen aangetroffen in het plangebied. De gewone dwergvleermuis foerageert om de woning. Essentieel foerageergebied is dit niet gezien de ligging naast het grote groengebied Park van Luna. Zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen zijn niet aangetroffen in het plangebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een vliegroute. Gelet op de onderzoeksresultaten hoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd voor de sloop van de panden aan de Middenweg 2-2a. De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta) is ingevoerd middels een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg, WAMZ) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het Verdrag heeft tot doel om archeologie te laten fungeren als inspiratiebron en toevoeging van kwaliteit aan de ruimtelijke ontwikkeling van stad en land, ook wel culturele planologie genoemd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het archeologisch onderzoek en de juridisch – planologische vertaling daarvan een volwaardige plaats heeft gekregen in het planologisch afwegingsproces. De WAMZ gaat uit van: het zoveel mogelijk bewaren van archeologische waarden in de bodem, het bevorderen van een in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening rekening houden met archeologische waarden en het principe “de verstoorder betaald” voor het archeologisch onderzoek en de eventuele opgraving.
De WAMZ kent drie verschillende regimes:
De regeling voor m.e.r. plichtige projecten is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.
De Erfgoedwet c,q, artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad om bij vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dat betekent dat er een archeologisch onderzoek moet plaats vinden. Gebieden met archeologische verwachtingswaarden zullen in veel gevallen dan ook de dubbelbestemming “Waarde –Archeologie” krijgen. In de voorschriften worden naast de categorie van het gebied, de relevante begrippen gedefinieerd en de archeologiegebieden als dubbelbestemming met voorrangsbepaling aangegeven. Voor gebieden met deze bestemming geldt met betrekking tot het bouwen, dat herbouw bij recht is toegestaan, mits de bestaande fundering niet wordt gewijzigd. Voor de overige bouwwerken die op grond van de andere bestemming in principe zijn toegestaan en waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist, geldt een bouwverbod waarvan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De omgevingsvergunning wordt verleend als:
Die regels zijn:
Deze omgevingsvergunning is niet nodig voor vergunningvrije bouwwerken. Voor ontgrondingen is een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden vereist. Deze omgevingsvergunning wordt onder dezelfde voorwaarden verleend als beschreven bij de omgevingsvergunning voor bouwen. De aanvraag van een omgevingsvergunning gaat vergezeld van een rapport, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Het gemeentebestuur heeft een globale inventarisatie van archeologische waarden voor de hele gemeente laten uitvoeren. De resultaten van het onderzoek zijn weergeven op de “Beleidskaart Archeologie”, die als onderlegger dient voor bestemmingsplannen. Voor het plangebied geldt volgens de archeologienota een verwachtingswaarde categorie 5 (archeologisch onderzoek vereist bij plannen groter dan 10.000 m2 en een diepte groter dan 0,40 meter). Tevens is er t.b.v. het initiatief specifiek onderzoek verricht (zie bijlage 9 Advies Archeologie bij herinrichting Middenweg- Zuid,
NMF Erfgoedadvies, 11 december 2017). Gelet op het onderzoek worden geen archeologische resten in het plangebied verwacht en wordt geadviseerd af te zien van archeologisch onderzoek. T.b.v. de borging van e.v.t. archeologische waarden is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde- Archeologie opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee v.w.b. het aspect archeologie uitvoerbaar.
Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is getoetst aan de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland. In het gebied liggen geen rijksmonumenten en komen geen bouwkundige punten, lijnen of vlakken van enige waarde voor. Wel is de Middenweg op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als historische geografische lijnen van hoge waarde, waabij de motivering voor het toekennen van die hoge waarde als volgt luidt:
“Kenmerkend voor de landschapsgenese van West-Friesland zijn de vele landaanwinningen. Deze polders zijn zeer rationeel ingericht. De wegen vormen hierin een zeer herkenbaar element. De waarde van de rechte polderwegen ligt met name in de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon”. Door de expansie van Heerhugowaard is de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon met name in de bebouwde kom grotendeels verloren gegaan. Voor de Middenweg is een visie opgesteld om de Middenweg haar verloren positie op sociaal-, economisch- en cultureel gebied terug te geven. Ten behoeve van de reconstructie als geheel is een nader cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 10, Cultuurhistorisch advies Middenweg Heerhugowaard, Landschap Noord- Holland, november 2015. Uit het advies volgt dat
vanuit wet- en regelgeving de Middenweg geen bescherming kent. De weg is niet aangemerkt als monument of waardevolle element op de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland. In het vigerende bestemmingsplan heeft de Middenweg een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken. Hier ligt de nadruk op bouwwerken.
Het huidige profiel van de Middenweg vertegenwoordigd echter een grote cultuurhistorische waarde. De lange en rijke geschiedenis van de Middenweg gaat terug tot het jaar 1630. Het is bijzonder dat het karakter van dit deel van de Middenweg is behouden dat tot op de dag van vandaag herkenbaar is. De waardering voor gaafheid is zeer hoog. Het wegprofiel dat bij de aanleg is opgesteld is vergelijkbaar met het huidige profiel van de Middenweg. Het wegdek is verbreed en verhard maar het geheel van bermen en wegsloten is nog gaaf bewaard gebleven.
De cultuurhistorische waarden van de beplanting is zeer hoog. Al vanaf het verlenen van het octrooi kregen eigenaren langs de weg het recht om bomen aan te planten. Tot op de dag van vandaag bepalen bomen de groene aanblik van de weg. De beplanting is als zeer gaaf te waarderen. De waarde bestaat niet uit de afzonderlijke bomen, maar uit de groene structuur als geheel. Al ruim 380 jaar vormt de wegbeplanting een onlosmakelijk onderdeel van het voorkomen van de Middenweg. De zeldzaamheid van de beplanting is op regionale schaal gemiddeld maar op internationale schaal veel hoger, omdat deze onderdeel uitmaakt van de inrichting van een droogmakerij, een typisch Nederlands landschapstype dat in deze vorm op wereldschaal zeldzaam is.
Landschap Noord-Holland adviseert daarom het behoud van het systeem van inrichting met wegbeplanting aan weerszijden. Het behouden van het originele wegprofiel (breedte van de weg, bermen en sloten). Geadviseerd wordt functies op de weg te scheiden (wandelaars, fietsers, stadsbus, auto's) en het toevoegen van nieuwe functies om oud en nieuw op een eigentijdse manier met elkaar te verbinden.
Bij de uitvoering van de reconstructie van de Middenweg wordt rekening gehouden met het advies. Voor specifiek de reconstructie van de bocht geldt dat de waardevolle beplanting niet aanwezig was en ook niet zal worden toegevoegd, gelet op verkeersveiligheidsaspecten. Gelet op voorgaande is het voorliggende bestemmingsplan uitvoerbaar t.a.v. het aspect cultuurhistorie.
In de gemeente Heerhugowaard komen diverse objecten met monumentale waarde voor, zoals rijks-, provinciaal en gemeentelijke monumenten. Heerhugowaard heeft vijftig gemeentelijke monumenten, één provinciaal monument en 5 rijksmonumenten. In het voorliggende bestemmingsplan komen geen monumenten voor.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen zoals bijvoorbeeld transportassen, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Bij woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico kan worden opgemerkt dat de beoogde reconstructie van de Middenweg in de bocht geen invloed heeft op dit plaatsgebonden risico. Na de reconstructie wordt er niet meer of ander verkeer verwacht in de omgeving van het plangebied waardoor risicocontouren kunnen veranderen. Met betrekking tot het groepsrisico kan worden aangegeven dat de afstand tot de wegas tot de nabijgelegen woningen niet in die mate zal veranderen dat dit relevante gevolgen zal hebben voor het groepsrisico. Middels voorliggend bestemmingsplan worden geen mogelijkheden gecreëerd voor de oprichting of realisatie van (beperkt)kwetsbare objecten. Het aantal aanwezigen in en rondom de deelgebieden neemt niet toe als gevolg van de voorgenomen reconstructie. Concluderend kan dan ook gesteld worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologische relevante buisleidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).
Planologisch relevante leidingen zijn:
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem.
Binnen het bestemmingsplan bevindt zich een leidingenstrook voor nutsvoorzieningen, waarin zich gelet op de verrichte KLIC- melding voor dit bestemmingsplan een aantal leidingen bevindt. Ter bescherming van deze strook is een bestemming Leiding in het bestemmingsplan opgenomen. De regeling sluit aan bij de regeling zoals die was opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan Heerhugowaard- Zuid voor dit gebied. De leidingstrook blijft onbebouwd en zal voor groen- en/of verkeersfuncties benut worden.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Ten slotte staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 en bestaat uit: een verbeelding (plankaart); de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels); een bijbehorende toelichting (plantoelichting).
In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Een aantal begrippen is vastgelegd in RO - Standaarden. Van de definiëring van deze begrippen mag wettelijk niet worden afgeweken.
In het artikel ‘Wijze van meten’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen.
Deze bestemming is toegekend aan de meest noordelijke talud van het plangebied. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor o.a. groenvoorzieningen en water. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het tracé van de reconstructie en de direct aangrenzende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is de realisatie van de gewenste reconstructie mogelijk. Daarnaast kunnen binnen deze bestemming aanvullende voorzieningen worden aangelegd zoals fiets- en wandelpaden, waterberging, bermen en groenstroken. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De te reconstrueren watergang heeft een bestemming Water gekregen. In overleg met het waterschap is het profiel exact op de verbeelding vastgelegd. Binnen de bestemming Verkeer en Groen is water, omwille van de flexibiliteit ook mogelijk.
De dubbelbestemming 'Leiding' regelt dat de als zodanig aangewezen gronden mede bestemd zijn voor de aanleg en instandhouding van nutskabels en/of leidingen.Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden binnen deze bestemming is, behoudens voor werken of werkzaamheden die vallen onder het normale beheer en onderhoud, een omgevingsvergunning nodig. Alvorens een omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen en/of aanleggen op grond van deze bestemming te verlenen, winnen b en w advies in bij de leidingbeheerder(s).
De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad, er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen of in archeologische begeleiding wordt voorzien is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren.
Deze regels gelden voor het gehele plangebied, ongeacht de specifieke bestemming.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn van standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan.
Indien bij uitmeting van het plan blijkt dat de bestemmingsgrenzen niet correct weergegeven zijn, is het mogelijk om dit binnenplans te wijzigen. Ook deze regel biedt enige flexibiliteit in het bestemmingsplan.
Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.
Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het bestemmingsplan is vastgesteld en onder welke titel het plan heeft.
Handhaving en toezicht op de uitvoering zijn geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders zijn primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Aan de aan burgemeester en wethouders opgedragen zorgplicht tot handhaving ligt de in de rechtspraak ontwikkelde ‘beginselplicht tot handhaving’ ten grondslag. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Om inzicht te bieden in het (gemeentelijk) handhavingsbeleid is in de Wro voorzien in verplichte rapportages, zoals een jaarlijks handhavingsplan en een handhavingsverslag.
Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.
De kosten voor de reconstructie worden gedragen door de gemeente Heerhugowaard (die daarvoor tevens een subsie van de Provincie Noord- Holland ontvangt) en in die zin is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:
Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.
De reconstructie van de Middenweg is geen bouwplan in de zin van het Bro. Om die reden kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
In het kader van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan ‘Reconstructie Middenweg – Zuid’ op 4 juni 2018 verzonden naar de overleginstanties met het verzoek om uiterlijk 3 juli 2018 te reageren. Tevens bestond er in de periode van 6 juni tot en met 3 juli 2018 de mogelijkheid voor eenieder om zijn of haar inspraakreactie in te dienen.
Het voorontwerpbestemmingsplan is verstuurd naar:
Er zijn in totaal 2 vooroverlegreacties ontvangen, van de Gasunie en de Regionale Uitvoeringsdienst.
De ingekomen reacties en de beantwoording, die hebben geleid tot enkele tekstuele aanpassingen in de toelichting en bijlagen zijn opgenomen in bijlage 11, 'Nota van Beantwoording Inspraak en artikel 3.1.1. Bro- reacties op het voorontwerpbestemmingsplannen 'Reconstructie Middenweg – Zuid'.
Voor de reconstructie van de Middenweg als geheel is in een breed participatieproces met belanghebbenden en uiteenlopende weggebruikers gekomen tot een Definitief Ontwerp voor de Herinrichting van de Middenweg-Zuid, tussen de Slingerdijk en Reuzenpandasingel. Voorliggend bestemmingsplan beoogt de juridische- planologische borging van de reconstructie van de bocht nabij de Middenweg 2/2a mogelijk te maken.Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daarnaast in het kader van de inspraak met ingang van van 6 juni tot en met 3 juli 2018 ter inzage gelegen de mogelijkheid voor eenieder om zijn of haar inspraakreactie in te dienen. Van de gelegenheid om een inspraakreactie in te dienen is geen gebruik gemaakt.