Plan: | Zwanenburg Dennenlaan 135 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0394.BPGzwbdennenl135-C001 |
Gemeente Haarlemmermeer is voornemens de oude MAVO-locatie aan de Dennenlaan 135 in Zwanenburg te herontwikkelen naar woningbouw. Het plan bestaat uit 18 appartementen in het middeldure/dure (koop)segment met een woonoppervlak variërend van ongeveer 70 m² tot 120 m².
Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Zwanenburg’, omdat de bouw van woningen in het plangebied niet is toegestaan. Om de strijdigheid op te heffen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Zwanenburg is gelegen in de provincie Noord-Holland in het noordelijke deel van de gemeente Haarlemmermeer (figuur 1.1). Het dorp ligt tussen de N200 en de rijkswegen A9 en A5. Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van Zwanenburg en grenst aan het dorpscentrum.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (rood omlijnd) in Zwanenburg (ondergrond via Cyclomedia)
Het bestemmingsplan Zwanenburg Dennenlaan 135 vervangt voor een gedeelte het volgende bestemmingsplan:
De doelstelling van het bestemmingsplan Zwanenburg Dennenlaan 135 is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied zoals beschreven in paragraaf 1.2. Er is gekozen voor een bestemmingsplan met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het kavelpaspoort (zie bijlage 1) is als grondlegger gebruikt voor het neerleggen van de bestemmingen.
Voorontwerp
Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerpbestemmingsplan wordt ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan Rijk, provincie en waterschap. Door de gemeente Haarlemmermeer wordt in dit stadium van planvorming ook de betreffende dorps- of wijkraad in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerp
Tijdens de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan kan eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kenbaar maken. De ingediende zienswijzen worden afgewogen in het vast te stellen bestemmingsplan
Vaststelling
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend door belanghebbenden die ook een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend, of door eenieder voor zover het onderdelen betreft die door de gemeenteraad gewijzigd zijn vastgesteld
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beeld van de bestaande situatie in het plangebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied. In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid en de regelgeving en de invloed hiervan op het bestemmingsplan. Het vierde hoofdstuk gaat in op de nieuwe situatie met de te verwachten ontwikkelingen en de gewenste ruimtelijk-functionele structuur. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de onderzoeksgegevens en beperkingen. In het hoofdstuk zes komt de uitvoerbaarheid aan bod en in het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan.
Zwanenburg vormt een dubbeldorp met Halfweg. Ook Halfweg behoort sinds 1 januari 2019 tot de gemeente Haarlemmermeer. De beide dorpen worden gescheiden door de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. In 1913 is het dorp Zwanenburg vernoemd naar het huis Swanenburg in Halfweg, dat destijds dienst deed als gemeenlandshuis van Rijnland.
Zwanenburg dankt zijn bestaan aan de vestiging van de landarbeiders die na de drooglegging van de Haarlemmermeer hier kwamen wonen. Vanaf de jaren twintig wordt Zwanenburg steeds meer een forenzendorp voor arbeiders uit Amsterdam. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog werd Zwanenburg verder uitgebreid en in de jaren zestig volgde een nieuwe uitbreiding (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1: Uitsnede uit het ruimtelijk plan Hart van Zwanenburg met rechts weergegeven de bebouwing anno 2011 (KAW architecten, 2011)
Naast de verbondenheid met Halfweg is Zwanenburg ook verbonden met Schiphol. De uitbreidingen van de luchthaven hebben door de jaren heen hun weerslag gehad op de ruimtelijke ontwikkelingen in Zwanenburg. In 2009 is het convenant omgevingskwaliteit middellange termijn Schiphol vastgesteld. Dit convenant bevatte onder andere gebiedsgerichte projecten ter verbetering van de omgevingskwaliteit. De herontwikkeling van het dorpscentrum van Zwanenburg (Hart van Zwanenburg) was een van die projecten.
In de plankaart voor de herontwikkeling van het dorpscentrum is de locatie van Zwanenburg Dennenlaan 135 eveneens opgenomen (figuur 2.2). De herontwikkeling omvatte de realisatie van een nieuw dorpshuis De Olm, het verplaatsen van een LIDL-supermarkt en dus de herontwikkeling van de oude MAVO-locatie, Dennenlaan 135. Anno 2021 is het nieuwe dorpshuis gerealiseerd en is gestart met de sloop van het oude dorpshuis, dat plaats maakt voor de nieuwe LIDL-supermarkt.
Figuur 2.2: Plankaart Hart van Zwanenburg (gemeente Haarlemmermeer, 2011)
Het plangebied is gelegen aan de belangrijkste groenstructuur die Zwanenburg doorkruist en uitkomt in het Wandelpark. Deze groenstructuur is gerelateerd aan de historische verkaveling van de Haarlemmermeerpolder. Het heeft een prominente positie in Zwanenburg.
De kavel en de directe omgeving worden gedomineerd door bestaande bomen en struiken (figuur 2.3). Daardoor is de bestaande bebouwing vanaf de straatzijde Dennenlaan nauwelijks zichtbaar.
Figuur 2.3: Groeninventarisatie perceel Dennenlaan 135 (gemeente Haarlemmermeer, 2021)
Plangebied
De planlocatie, de oude MAVO, is momenteel niet meer in gebruik. Na de sluiting van de MAVO kon de flora en fauna hier vrijelijk haar gang gaan.
Omgeving
In de kern is vooral bebouwing te vinden van twee bouwlagen met een kap. Langs de Dennenlaan staan een aantal hogere gebouwen tot maximaal vier bouwlagen (figuur 2.4). In de directe omgeving ligt het opgeknapte dorpshart van Zwanenburg en aan de noordzijde ligt het nieuwe dorpshuis van Zwanenburg. Dit gebouw heeft drie bouwlagen.
Figuur 2.4: Positionering van het kavel in de omgevingBebouwingsstructuur in omgeving plangebied (2021)
Plangebied
Het plangebied heeft de bestemming Kantoor dat op dit moment leeg staat. Het ligt aan de Dennenlaan die aan de zuidzijde het dorp uit gaat en aan de noordzijde leidt naar het dorpshart van Zwanenburg.
Omgeving
In de directe omgeving van het plangebied ligt de entree van het Wandelpark Zwanenburg, het nieuwe dorpshuis de Olm en de toegang tot het centrum van Zwanenburg. Tegenover de locatie aan de overzijde van de Dennenlaan ligt het Medisch Centrum van Zwanenburg.
De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:
Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:
Tot het moment dat de Omgevingswet ingaat (verwacht 1 januari 2022) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.3. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zie paragraaf 3.1.4).
Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie vastgesteld door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is in werking getreden.
Betekenis voor het plan
De geplande ontwikkeling is dermate kleinschalig, dat de ontwikkeling niet onder de nationale belangen valt waar in de NOVI beleid voor is opgesteld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd.
Betekenis voor het plan
De 13 nationale belangen zijn niet rechtstreeks van betekenis voor het plan. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie en het Barro voor het bestemmingsplan zodoende zeer beperkt is De geplande ontwikkeling is dermate kleinschalig dat de ontwikkeling niet onder de nationale belangen valt waar in de SVIR beleid voor is opgesteld.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), staan een aantal onderwerpen waarvoor het Rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte regels stelt. Voor gemeente Haarlemmermeer is hierin van belang:
Betekenis voor het plan
Het voorgenomen project past binnen de geformuleerde doelstellingen. Het beleid staat de uitvoering van het voorgenomen plan niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2017) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling” zijn opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro.
De 'behoefte' is de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar -looptijd van een bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De Ladder bepaalt niet voor welke regio de behoefte in beeld moet worden gebracht. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. De afbakening van het onderzoeksgebied is dus afhankelijk van het beoogde programma in het bestemmingsplan.
De Ladder biedt de mogelijkheid om in geval van een globaal bestemmingsplan met uitwerkingplichten en/of wijzigingsbevoegdheden, in het moederplan te bepalen dat het Ladderonderzoek pas hoeft te worden verricht bij vaststelling van het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan.
Betekenis voor het plan
Voorliggend bestemmingsplan Zwanenburg Dennenlaan 135 maakt de realisatie van 18 woningen mogelijk. op grond van jurisprudentie is vanaf de realisatie van 12 of meer woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan is daarom getoetst aan de ladder.
Behoefte
Haarlemmermeer is een groeigemeente. Binnen de Metropoolregio Amsterdam heeft Haarlemmermeer een woningbouwopgave van 20.000 woningen tot 2040 toebedeeld gekregen. Naar verwachting neemt in de periode 2019-2040 het aantal inwoners in de gemeente toe van 148.000 tot 174.700.
Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 en Monitor Woningbouw
Conform de Provinciale ruimtelijke verordening wordt de ontwikkeling van de woningvoorraad regionaal afgestemd in een Regionaal Actieprogramma (RAP). Dit RAP dient ook als toetsingskader voor nieuwe woningbouwontwikkelingen in de regio. In de RAP 2016-2020 voor de Stadsregio Amsterdam geeft aan dat de druk op de woningmarkt in deze regio groot is en dat zich in alle segmenten tekorten voordoen. Gelet op de RAP 2016-2020 met Oplegger en de Woningbouwmonitor 2017 is aanvulling van de harde capaciteit nodig om te kunnen voorzien in de grote woningbehoefte in de regio. Hier draagt het plan aan bij. De locatie Dennenlaan 135 is opgenomen in de versie van de Monitor Woningbouw 2021.
Woonagenda 2020-2025
De provincie Noord-Holland heeft recent een Woonagenda gepubliceerd – waarin meer wordt gekozen voor maatwerk in regionale afstemming op basis van woonakkoorden. De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’.
Tevens publiceert de provincie elke 2 jaar een bevolkingsprognose. Uit de prognoses blijkt dat ook in de toekomst de woningbehoefte in alle segmenten nog verder zal toenemen. Voor de gemeente Haarlemmermeer wordt de woningbehoefte in de periode tot aan 2030 geraamd op ca. 10.600 woningen.
De aangegeven bestaande grote woningbehoefte geeft de urgentie aan van het realiseren van woningen. Er is onvoldoende harde planvoorraad (woningbouwtitels in bestemmingsplannen) om in de grote behoefte aan woningen te kunnen voorzien. Dit geldt zowel voor de gemeente als de regio. Appartementen zijn in Haarlemmermeer een welkome toevoeging aan de bestaande woningvoorraad die grotendeels bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen.
Het plan draagt dan ook bij aan een gevarieerder woningaanbod in het stedelijk woonmilieu dat in de gemeente nog beperkt aanwezig is. Het plan is nodig om te voorzien in de actuele regionale kwantitatieve én kwalitatieve behoefte, is in overeenstemming met het RAP en de Woonagenda 2019-2030 en is opgenomen in de Monitor Woningbouw 2021. De behoefte is hiermee aangetoond.
Bestaand stedelijk gebied
Conform lid twee van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient te worden gemotiveerd of de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied. De definitie van het 'bestaand stedelijk gebied' is vastgelegd in artikel 1.1.1, lid 1 van het Bro en luidt als volgt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het project betreft een herontwikkeling in bestaande stedelijk gebied in Zwanenburg. De gronden zijn in de huidige situatie reeds bebouwd.
Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling passend is binnen de woningbehoefte van Zwanenburg en is voorzien in bestaand stedelijk gebied.
De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting
De gemeente zorgt ervoor dat nieuwe inwoners in een zo vroegtijdig mogelijk stadium deugdelijk en objectief worden geïnformeerd over geluidsbelasting en mogelijke hinder door vliegtuiggeluid (of -uitstoot en kerosinegeur) door de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol.
In paragraaf 5.11 wordt verder ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van Schiphol en de beperkingen van het LIB voor dit bestemmingsplan.
Het Nationaal Waterplan (2015) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Het Nationaal Waterplan gaat in op het robuust en toekomstgericht inrichten van het Nederlands watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. De volgende onderdelen komen in het plan naar voren:
Het plan omvat een integrale benadering door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving.
Betekenis voor het plan
In paragraaf 5.15 is een waterparagraaf opgenomen waarin nader wordt ingegaan op het aspect water.
Het Rijk werkt samen met de regionale partijen uit de MRA aan een programma “Samen bouwen aan bereikbaarheid”.
Het hoofddoel van het programma is: het versterken van de economie in de Metropoolregio Amsterdam door aanpak van urgente bereikbaarheidsopgaven,
Een van de programmalijnen heeft betrekking op het gebied tussen Amsterdam-Zuid en Hoofddorp. Dit gebied heeft alle potentie om uit te groeien tot dé internationale entree van Nederland. Het is nationaal en internationaal goed verbonden door een uitstekend ov-netwerk en via de luchthaven. Duurzame ontwikkeling van dit gebied - met een goede balans tussen wonen en werken, bereikbaarheid, voorzieningen, groen en internationale oriëntatie - is hierbij van belang.
De programmalijn Zuidwest Amsterdam-Schiphol-Hoofddorp (ZWASH) ontwikkelt de strategie om het gebied te transformeren tot dé internationale entree van Nederland. Het neemt hierbij alle uitdagingen en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van bereikbaarheid, verstedelijking, economie, leefbaarheid en duurzaamheid in ogenschouw
Betekenis voor het plan
Dit beleid heeft geen relevantie voor voorliggend bestemmingsplan.
Het Rijk heeft in samenwerking met de zogenaamde regiopartijen en de partijen uit de luchtvaartsector een beleidsnota (2016) opgesteld voor de Schipholregio. Deze beleidsnota is een uitwerking van het programma SMASH (Structuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer) en is erop gericht de mainport Schiphol en haar regio te versterken en helderheid te bieden wat betreft de mogelijkheden voor de verdere ruimtelijke en infrastructurele ontwikkeling. De nota heeft de ambitie om de kracht en kwaliteiten van de regio verder uit te bouwen, de economische ontwikkeling van de regio en Schiphol te stimuleren en kansen en potenties in de regio beter te benutten. Daarnaast willen de partijen binnen de regio de verwachte woningbehoefte van 440.000 geschatte woningen accommoderen. De kracht en kwaliteit van de Schipholregio komt voort uit de compactheid ervan en haar diversiteit aan functies. De focus ligt hierbij op vier beleidsopgaven:
Betekenis voor het plan
Dit beleid heeft geen relevantie voor voorliggend bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2018) is het integrale provinciale beleidsplan voor de gehele provincie Noord-Holland. In deze visie staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste ontwikkelingen die op ons afkomen:
De hoofdambitie van de provincie is het vinden van een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Met de sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' heeft de provincie de regionale ruimtelijke consequenties van deze ontwikkelingen grotendeels juridisch verankerd in de Omgevingsverordening NH2020 (zie paragraaf 3.2.2)
Betekenis voor het plan
Het plangebied valt binnen de beweging 'Metropool in ontwikkeling' (figuur 3.1). De metropool in ontwikkeling kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan steden, dorpen en deelregio's, met specifieke identiteiten en kwaliteiten. De vraag naar woningen houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd willen we de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden. Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houden we oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden.
Figuur 3.1: Ligging plangebied binnen 'Metropool in ontwikkeling'
Voorliggend bestemmingsplan maakt de transformatie tot woninglocatie mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een toevoeging van woningbouw in het stedelijk gebied van de Metropoolregio en is daardoor in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening NH2020 vervangt de bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid is daarbij van belang. De ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
Betekenis voor het plan
Ten eerste gelden er voor het plan algemene regels. Artikel 6.3 'Nieuwe stedelijke ontwikkelingen' schrijft voor dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als dit is afgestemd met de regio. Voorliggend plan is opgenomen in de Monitor Woningbouw 2021.
Artikel 6.62 'Klimaatadaptie' schrijft voor dat in een nieuw ruimtelijk plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. In het kader van de watertoets is dat beoordeeld (voldoende waterberging). Daarnaast voorziet het plan in het behoud van zoveel mogelijk bomen, waardoor de ontwikkeling profiteert van de verkoelende eigenschappen van groen.
Ten tweede zijn voor het plangebied in de Omgevingsverordening de volgende specifieke aanduidingen opgenomen:
Ad 1: Bodemsanering
In artikel 4.46 is bepaald dat Afvalzorg Bodemservice B.V. een uitsluitend recht geniet in geval van nazorg in het kader van saneringen in opdracht van de provincie. Dat artikel is voor dit bestemmingsplan niet relevant. Figuur 3.2 geeft de ligging van het plangebied binnen 'Bodemsanering' weer.
Figuur 3.2: Uitsnede provinciale omgevingsverordening 'Bodemsanering' (Provincie Noord-Holland, 2020)
Ad 2: LIB 5 zone Schiphol
In artikel 6.24 staat beschreven dat wanneer een ruimtelijk plan woningen toestaat op een locatie die binnen de LIB 5 zone valt, in dat plan toelichting moet worden gegeven op de keuze voor die woningbouwlocatie. Daarnaast verplicht dit artikel ruimtelijke plannen ertoe om rekenschap te geven voor het feit dat op deze locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer van Schiphol.
De bestaande gebouwen staan leeg ten gevolge van het vertrek van de MAVO. Gezien de woningbehoefte is besloten de locatie te transformeren naar woningbouw passend in het woonprogramma. De transformatie sluit aan bij de ambitie zoveel mogelijk binnenstedelijk te voorzien in de behoefte aan nieuwe woningen.
Er is rekenschap gegeven voor het feit dat er sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer van Schiphol. In paragraaf 5.11 wordt hier nader op ingegaan. Daarbij geldt dat om aan de woningbehoefte in Zwanenburg te kunnen voldoen, nieuwe woningbouw noodzakelijk is en dit niet buiten de LIB 5 zone kan plaatsvinden, aangezien die over de gehele kern Zwanenburg is gelegen. Figuur 3.3 geeft de ligging van het plangebied binnen de LIB 5 zone weer.
Figuur 3.3: Uitsnede provinciale omgevingsverordening 'LIB 5 zone Schiphol' (Provincie Noord-Holland, 2020)
Ad 3: Peilbesluit
In artikel 6.8.2. staat beschreven dat de peilbesluiten die door het waterschapsbestuur worden vastgesteld, actueel moeten zijn. Dit artikel heeft geen betrekking op voorliggend plan. Figuur 3.4 geeft de ligging van het plangebied binnen 'Peilbesluit' weer.
Figuur 3.4: Uitsnede provinciale omgevingsverordening 'Peilbesluit' (Provincie Noord-Holland, 2020)
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale Omgevingsverordening.
Voldoende woningen in 2020, afgestemd op de behoeften van de inwoners van Noord-Holland. Dat is de doelstelling van de provincie woonvisie (2010). Er is gebrek aan betaalbare huur- en koopwoningen voor starters, jongeren, senioren en zorgvragers. De woonconsument van vandaag neemt geen genoegen meer met zomaar een woning. Doel van de visie is om ook te komen tot een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Samen met de regio's vier zijn vier Regionale afstemmingsprogramma's (RAP's) ontwikkeld met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's. Haarlemmermeer valt onder de RAP Stadsregio Amsterdam.
De portefeuillehouders Wonen van de 15 gemeenten die tot en met 2016 de Stadsregio Amsterdam vormden, hebben opdracht gekregen een regionale woonvisie op te stellen. Daarbij zijn 10 opgaven voor regionale samenwerking geformuleerd:
Om aan deze doelen te werken voeren de samenwerkende gemeenten de volgende activiteiten uit:
Eind 2016 heeft de voormalige Stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma Stadsregio Amsterdam 2016-2020 (RAP, 2016) aangeboden aan de provincie Noord-Holland. Dit actieprogramma was geënt op het samenwerkingsprogramma van de gemeenten (Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020) en gericht op nieuwbouw, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. In overeenstemming met de samenhang op de woningmarkt in deze regio is de volgende indeling in marktregio's gemaakt:
In het RAP hebben de gemeenten hun gezamenlijke inzet beschreven voor de versnelling van de woningbouw en is een kwantitatieve en kwalitatieve prognose van de woningbehoefte opgenomen per marktgebied in drie scenario's. Dit ten behoeve van de beschrijving van de behoefte aan binnenstedelijke woningbouw. Ten behoeve van buitenstedelijke plannen is een handleiding ontwikkeld met daarin nadere analyses en bouwstenen, waarin is aangegeven in welke milieus en marktsegmenten de behoefte niet volledig binnenstedelijk kan worden opgevangen en hoe daarvoor een goede onderbouwing kan worden gemaakt. De Provincie Noord-Holland heeft hierover aangegeven explicieter in beeld te willen hebben wat de buitenstedelijke plannen voor de komende periode zijn en nogmaals goed te kijken wat de binnenstedelijke potentie is voor woningbouw. De gevraagde aanvullingen zowel ten aanzien van het regionale woningbouwprogramma als beleidsmatige onderwerpen op het gebied van wonen, zijn in de vorm van een oplegger bij de RAP 2016-2020 gevoegd.
Betekenis voor het plan
De gemeente Haarlemmermeer behoort tot de deelregio Amstelland-Meerlanden. Binnen deze deelregio geldt een kwantitatieve woningbehoefte zoals weergeven in tabel 3.1.
Tabel 3.1: Woningbehoefte Amstelland-Meerlanden 2015-2025
Voor de regio Amstelland-Meerlanden is gemeten dat woningbehoefte hoger is dan de harde plancapaciteit, wat betekent dat er in de regio nog woningen bij kunnen/moeten worden gebouwd. Er is zowel behoefte aan een- als meergezinswoningen. Het voorliggende initiatief om 18 meergezinswoningen te realiseren voorziet in deze kwantitatieve woningbehoefte.
De kwalitatieve woningbehoefte van de regio bestaat uit de vraag naar alle typen en prijsklasse woningen, om tegemoet te komen aan de vraag van verschillende groepen woningzoekenden (jonge gezinnen, samenwonende zonder kinderen, senioren, alleenstaande en starters). Het project voorziet in de nieuwbouw van tenminste 18 appartementen in het middeldure en dure segment en voorziet dus in een deel van die behoefte. Dit sluit aan bij de kwalitatieve behoefte van de regio en zorgt voor een groter aanbod aan woningen in deze segmenten.
Het monitoren van de in de RAP’s gemaakte afspraken over woningbouwproductie gebeurt in de jaarlijkse Monitor Woningbouw. Deze vormt input voor een jaarlijkse analyse van de match tussen vraag en aanbod. Het aanbod is opgetekend in de ‘monitor plancapaciteit’ die is opgenomen in de woningbouwmonitor. De meest recente is de Monitor Woningbouw 2017.
In onderstaande tabel afkomstig uit de monitor is de woningbehoefte (prognose 2017) voor de periode 2017-2040 afgezet tegen de harde en zachte woningbouwplancapaciteit. Uit de Woningbouwmonitor 2017 komt naar voren dat op de korte termijn (tot 2020) in alle regio’s voldoende capaciteit aanwezig is. Op de lange termijn (tot 2040) zijn er regio’s waar een tekort aan plancapaciteit is. Dit is waarschijnlijk geen probleem omdat veel gemeenten een beperkte planningshorizon hebben en na 2030 nog geen plannen hebben ingevuld.
In de regio Amstelland-Meerlanden-Amsterdam-Zaanstreek-Waterland (AM-Ams-ZW) is sprake van een woningbehoefte tot 2040 van 154.500 woningen en een netto capaciteit van harde en zachte plannen van 185.900 nieuwe woningen.
Voor de korte termijn wordt vaak als vuistregel gehanteerd dat een regio minimaal voldoende capaciteit moet hebben om drie tot vijf jaar vooruit te kunnen. Dit is in alle regio’s het geval tot 2020, daarvoor is voldoende harde capaciteit. Voor de periode 2020-2030 is het van belang dat in alle regio’s, afgezien van de Kop van Noord-Holland, (een gedeelte van de) zachte plannen, hard moeten worden. Op korte termijn is er op papier genoeg capaciteit beschikbaar. Om de productie daadwerkelijk te halen is het noodzakelijk planuitval te beperken en zachte plannen, indien ze aansluiten op de kwalitatieve en kwantitatieve vraag, hard te maken. Gezien de behoefte is in de Regio Amstelland-Meerlanden-Amsterdam-Zaanstreek-Waterland de woningproductie (tabel 3.2) te laag, waardoor de druk op de woningmarkt oploopt. Op papier is capaciteit beschikbaar. Om de productie ook daadwerkelijk te halen moet planuitval voorkomen worden, zachte plannen moeten harde plannen worden en bouwvergunningen moeten leiden tot opleveren van woningen.
Tabel 3.2: Woningbehoefte afgezet tegen netto plancapaciteit AM-Ams-ZW 2017-2040
Betekenis voor het plan
Gelet op de RAP 2016-2020 met Oplegger en de Woningbouwmonitor 2017 is aanvulling van de harde capaciteit nodig om te kunnen voorzien in de grote woningbehoefte in de regio. Hier draagt het plan aan bij. De locatie Dennenlaan 135 is opgenomen in de versie van de monitor woningbouwplannen 2021.
De beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol (2017) stelt dat de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw binnen een 20 Ke-contour mogelijk maakt, de volgende onderdelen bevat:
In aanvulling hierop kan bij de te maken afweging de gecumuleerde geluidsbelasting van vliegtuiglawaai worden betrokken. In aanvulling op de genoemde beschrijvingen, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat in het geval maatregelen worden getroffen om geluidsbelasting dan wel geluidhinder te verminderen, de toelichting een beschrijving van die maatregelen en de afweging die daaraan te grondslag ligt, bevat.
In de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 (2012) worden de toekomstige ontwikkelingen van de gemeente beschreven. De Structuurvisie gaat over belangrijke structurerende zaken met ontwerpprincipes voor duurzaamheid, een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem, energie, netwerk- en ketenmobiliteit, de synergie met Schiphol, ruimte voor attracties, en de cultuurhistorie en diversiteit als drager van de ontwikkelingen.
In de toekomst wil Haarlemmermeer de bestaande diversiteit aan woon- en werkmilieus – haar zogeheten atypische stedelijkheid - versterken. Haarlemmermeer wil een gemeente zijn die verbonden is en verbindt, een samenleving met samenhang. Dat betekent ook dat er samenhang moet zijn tussen alle ontwikkelingen die plaatsvinden, zowel de ruimtelijke als de sociale ontwikkelingen. Haarlemmermeer positioneert zich ook in de toekomst als een attractieve ontmoetings- en vestigingsplaats. Duurzaamheid en oog voor bestaande structuren zijn leidend bij de toekomstige ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen. De ambities voor Haarlemmermeer in 2030 zijn als volgt benoemd:
De structuurvisie beschrijft daarnaast de grondslagen en ontwerpprincipes die als uitgangspunt worden gehanteerd bij de verdere ontwikkeling van Haarlemmermeer. Deze zijn samengevat in zes kernpunten:
In de Structuurvisie zijn deze kernpunten verder uitgewerkt in het hoofdstuk dat gaat over de programmatische uitwerking op hoofdlijnen van de visie. Hierin geeft het college op onderdelen aan welke toetsingscriteria op het gebied van sociale duurzaamheid en kwaliteit men wilt ontwikkelen ten behoeve van de verdere uitwerking in toekomstige plannen. Het plangebied is met een rode onderbroken cirkelvormige contour weergegeven in figuur 3.5.
Figuur 3.5: Uitsnede Structuurvisiekaart met daarop weergegeven het plangebied
Betekenis voor het plan
In de structuurvisie Haarlemmermeer is de ambitie verwoord voor een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Middels het planvoornemen wordt een transformatie naar woningbouw toegestaan die bijdraagt aan de leefbaarheid in het hart van Zwanenburg. Hiermee past het voorgenomen project binnen de geformuleerde doelstellingen in de structuurvisie.
Het aantal inwoners en ondernemers groeit zowel in Haarlemmermeer als in de regio. De druk op de verkeers- en vervoersnetwerken zal daardoor toenemen. Daarnaast zet de groei van de verkeersstromen van en naar de luchthaven de bereikbaarheid van de Multimodale Knoop Schiphol onder druk.
Uitgangspunt voor de Mobiliteitsvisie Haarlemmermeer 2018 is dat de reiziger zelf het beste bepalen met welke vervoersmiddel hij zijn reis kan maken. De visie zal worden gevolgd door een nieuwe meerjarige investeringsgeld waarbij overgebleven Deltaplan projecten (uit het voorgaande verkeersbeleid) en middelen worden meegenomen en heroverwogen. Ook worden investeringen beter afgestemd met beheer- en onderhoudsplannen en zullen bereikbaarheidseffecten gemonitord blijven worden. In de Mobiliteitsvisie zijn de volgende ambities opgenomen:
De mobiliteitsvisie benoemt vervolgens een aantal thema's waarvoor doelstellingen zijn benoemd. De relevante thema's zijn: auto, fiets, verkeersveiligheid en parkeren.
Betekenis voor het plan
In hoofdstuk 5.14 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer.
Op 6 februari 2018 is in het college van Burgemeester en wethouders de nota 'Actualisatie beleidsregel Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer' vastgesteld. De beleidsregel is een uitwerking van de eerder door de raad vastgestelde kaders 'Strategisch parkeerbeleid' (d.d. 16 maart 2017, nummer 2017.0005871). Met het handboek en bijbehorende parkeernormentabel kan voor benoemde situaties de parkeernorm op eenduidige wijze worden vastgesteld. De norm is afhankelijk van de betreffende functie, stedelijkheid, centrumligging, afstand tot HOV-halte of NS-station.
De gemeentelijke parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen, nieuwe uitbreidingen of herinrichtingen. In bestaande situaties is uitgegaan van de normen die golden ten tijde van de realisering. Sindsdien is het autobezit en -gebruik echter toegenomen. In een aantal gevallen leidt dat tot knelpunten. De oplossing voor dit soort knelpunten wordt gezocht In maatwerk. Het is niet realistisch om die gevallen te vergelijken met huidige parkeernormen. In plaats daarvan moeten er oplossingen komen, die gebaseerd zijn op onderzoek van de bestaande situatie.
Gemiddeld elke drie tot vier jaar wordt de set parkeerkencijfers door het CROW geüpdatet. Wanneer de volgende update plaatsvindt, wordt dit handboek waar nodig herzien en de toepasbaarheid van de landelijke kencijfers in Haarlemmermeer getoetst.
Er zullen in nieuwe (bestemmings)plannen geen parkeernormen meer separaat vastgelegd worden. In plaats daarvan wordt verwezen naar dit handboek.
Betekenis voor het plan
In paragraaf 5.14 wordt nader op parkeren ingegaan. Dat het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen wordt geborgd in de planregels van dit bestemmingsplan.
Met het Woonbeleidsprogramma 2019-2025 wil de gemeente Haarlemmermeer de accenten verleggen ten opzichte van eerdere beleidsvisie over wonen. Het is de bedoeling om de nieuwbouw fors op te voeren. Samen met ontwikkelaars, zorgpartijen en woningcorporaties wil de gemeente dat de groei van inwoners aansluit bij de veranderende woningbehoefte.
De gemeente wil nog diverser worden met meer woningen in landelijke, centrum-dorpse en centrum-stedelijke woonmilieus, meer appartementen voor starters en ouderen en uitbreiding van het aantal woonzorginitiatieven. Daarvoor zijn vier beleidslijnen benoemd:
Betekenis voor het plan
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van ten minste 18 appartementen in het middeldure/dure (koop)segment met een woonoppervlak variërend van ongeveer 70 tot 120m². Het plan draagt hierbij bij aan een divers aanbod door middel van nieuwbouw en een vitale en kwalitatief goede woningvoorraad in wijken en kernen.
We willen met een kwaliteitsimpuls in het centrum van Zwanenburg de leefbaarheid van het gehele dorp verbeteren. het beleid daarvoor is opgenomen in het Ruimtelijk Programma Hart van Zwanenburg dat op 29 september 2011 in de raad is aangevuld.
Het Convenant Omgevingskwaliteit Schiphol en daaraan gekoppelde subsidiemiddelen van de Stichting Leefomgeving Schiphol biedt de kans om de komende jaren te investeren in Zwanenburg. Het Ruimtelijke Programma Hart van Zwanenburg, één van de vijf projecten uit het Convenant, voorziet in een geïntegreerde en gefaseerde aanpak van projecten in de dorpskern. Het project Hart voor Zwanenburg, in casu het dorpshart van Zwanenburg, staat symbool voor de mogelijkheden die er zijn om de sociaal maatschappelijke structuur te versterken. De ontwikkeling van de woonkern Zwanenburg is door de ruimtelijke beperkingen van Schiphol volledig geblokkeerd. Door de afname van het inwonertal is het winkelbestand verschraald, het voorzieningenniveau gedaald, zijn ruimtelijke problemen ontstaan en dekt het woningenbestand de behoefte niet meer. Onder de naam Hart van Zwanenburg hebben wij één Ruimtelijk Programma vastgelegd, waarin ontwikkelingen in een aantal deelgebieden een samenhangend geheel vormen waarmee de centrumontwikkeling van Zwanenburg op een hoger plan komt.
De sociale cohesie is sterk in Zwanenburg, maar moet ook sterk blijven. Daartoe zal de juiste mix van levendigheid, vitaliteit, veiligheid en kwaliteit van beheer in het dorp aanwezig zijn. De ruimtelijke en maatschappelijke componenten van de kwaliteitsimpuls zijn:
Deze elementen vormen belangrijke dragers van het Ruimtelijke Programma. Met de uitvoering van het Ruimtelijk Programma levert de gemeente, dankzij een substantiële bijdrage via de subsidie van de SLS, een belangrijke kwaliteitsimpuls aan het dorp. Deze kwaliteitsimpuls wordt gecreëerd door het realiseren van een nieuw dorpshuis, waarbij veel functies onder één dak komen, en een nieuw dorpsplein, dat ook een grote verblijf- en ontmoetingsfunctie zal vervullen.
Betekenis voor het plan
Voorliggend bestemmingsplan ligt direct ten zuiden van het nieuwe Dorpshuis met het nieuwe nieuw dorpsplein. Het nieuw dorpshuis heeft omvat sociaalmaatschappelijke functies en een nieuw dorpsplein, dat het dorpshuis, winkels en park met elkaar verbindt. Voorliggend plan sluit hier uitstekend op aan omdat de locatie de entree vormt van Wandelpark van Zwanenburg. De tuin bij de appartementen wordt ruimtelijk en visueel onderdeel van het Wandelpark en de bijbehorende openbare ruimte. De tuin blijft privé, maar heeft een openbaar en toegankelijk karakter. Dat houdt in dat op bepaalde momenten van de dag de tuin toegankelijk is voor niet-bewoners van het woongebouw. Dit kan de sociale cohesie en spontane ontmoetingen stimuleren.
In deze nota zijn de kaders voor toekomstig klimaatbeleid vastgelegd. Algemene doelstelling van het klimaatbeleid is een reductie van de CO2-uitstoot in 2020 van 30 procent ten opzichte van 1990 en de realisatie van 20 procent duurzame energie in 2020. Bij de ontwikkeling en uitvoering van het klimaatbeleid/ energiebeleid wordt de trias energetica aangehouden als leidend principe:
Het klimaatbeleid is uitgewerkt in tien thema's. Per thema is aangegeven wat de beoogde CO2-reductie of beoogde realisatie van duurzame energie binnen dat thema is.
Het klimaatbeleid is uitgewerkt in tien thema's. Per thema is aangegeven wat de beoogde CO2-reductie of beoogde realisatie van duurzame energie binnen dat thema is. De thema's zijn:
Daarnaast zijn twee randvoorwaarden benoemd voor het realiseren van de doelstellingen binnen de thema's. Zo zal de cultuur en de kennis binnen de gemeentelijke organisatie moeten zorg dragen voor voldoende draagvlak. Verder zal het Natuur- en milieucentrum Haarlemmermeer als expertisecentrum fungeren en bijdragen aan klimaatbewustwording en actiebereidheid tot energiezuinig en op duurzaamheid gericht gedrag bij zowel burgers als bedrijven. De uitwerking van thema's en randvoorwaarden zal resulteren in een nog te schrijven gemeentelijk plan van aanpak.
Betekenis voor het plan
In paragraaf 5.16 wordt beschreven hoe wordt omgegaan met de aspecten klimaat, energie en duurzaamheid.
Ambitie
Gelegen aan de Dennenlaan in Zwanenburg ligt een pareltje, verstopt in het groen en gelegen aan het water. Deze locatie vormt de oostelijke entree van het Wandelpark Zwanenburg. Na de sluiting van de MAVO kon de flora op deze locatie 'vrijelijk haar gang gaan' waardoor een groene oase is ontstaan. Het toekomstig bouwplan houdt zo maximaal mogelijk rekening met waardevolle bomen en struiken. Hierdoor ontstaat ruimte voor een gebouw dat centraal gelegen is op de kavel.
De locatie toont zich echter ook aan de buitenwereld. Aan de zijden van de Nolenslaan en de Dennenlaan wordt het groen wat uitgedund. Dit maakt het gebouw zichtbaar en zo vormt het de ruimtelijke poort van het centrum van Zwanenburg. Het gebouw heeft maximaal vier bouwlagen voor appartementen waarbij de vierde bouwlaag terugliggend wordt uitgevoerd. Het parkeren wordt achter het gebouw opgelost, grotendeels uit het zicht vanaf de straatzijden. Op deze wijze blijft het gebouw ondergeschikt aan de waardevolle bomen.
Omdat de locatie ook de aanzet vormt van Wandelpark van Zwanenburg wordt de tuin ruimtelijk en visueel onderdeel van het Wandelpark en bijbehorende openbare ruimte. De tuin blijft privé, maar heeft een openbaar en toegankelijk karakter. Dat houdt in dat op bepaalde momenten van de dag de tuin toegankelijk is voor niet-bewoners van het woongebouw. Dit kan de sociale cohesie en spontane ontmoetingen stimuleren. De appartementen hebben een balkon of voortuin. Er is een heldere en beheersbare erfafscheiding die past binnen het gedachtegoed van een semi-openbare ruimte. Bewoners en niet-bewoners kunnen over de paden in de tuin een ommetje maken. De paden in de tuin sluiten aan op de omliggende paden.
Wat betreft de uitstraling van het gebouw wordt ook ingespeeld op de groene waarde van de plek. Hout en andere natuurlijke materialen spelen hierin een belangrijke rol. De balkons steken niet ver uit de gevel en op het dak komt groen. Het gebouw biedt ruimte aan 18 appartementen met een woonoppervlak variërend van ongeveer 70 tot 115 -120 m².
Naast voorliggend plan is een reconstructie van de Dennenlaan voorzien. Ten noordoosten van het dorpshuis wordt een plein gemaakt. De supermarkt die daar een plek had verhuist naar de Olmenlaan, de oude plek van het dorpshuis.
Klimaat, energie, duurzaamheid
Omdat er relatief weinig verharding komt en veel bomen behouden blijven, speelt het plan in op een klimaatadaptieve leefomgeving. Door het opgaand groen is er veel schaduw. Tevens is er koeling van het in de buurt gelegen water. In tijden van wateroverlast kan het water snel afgevoerd worden naar de vijver van het Wandelpark. Het gebouw krijgt een groen dak (zowel op de vierde als derde bouwlaag). Dit draagt bij aan wateropvang en zorgt tevens voor koeling en isolatie van de woningen. Omdat de tuin semiopenbaar wordt, draagt dit positief bij aan de sociale cohesie. Het ontwerp van de tuin is er op gericht om ontmoeting te stimuleren voor diverse leeftijden. Het groene dak biedt ruimte voor extensief opgestelde zonnepanelen mocht dit zon-technisch interessant zijn.
Civiele techniek (ondergrondse infrastructuur, water)
Het afvalwater wordt apart aangeleverd aan het gemeentelijk rioolstelsel. Het grijswater wordt niet aangeboden op het gemeentelijk stelsel. Gestimuleerd wordt om grijswater op te vangen in regentuinen en groene daken. Dit water kan dan langzamer worden afgevoerd of worden vastgehouden. Zo heeft het langere tijd om in de bodem te infiltreren. Het langer vasthouden van water draagt bij aan het voorkomen van hittestress en kan de capaciteit van waterberging vergroten. Mocht het opvangen van grijswater niet mogelijk zijn, dan wordt het aangeboden aan oppervlaktewater. Bijvoorbeeld in de vijver ten westen van het plangebied. Hierdoor wordt bij hevige buien het riool minder belast.
Circulariteit, slopen (=oogsten)/bouwen
Betonpuin van het bestaande gebouw wordt afgevoerd naar een erkende, gecertificeerde verwerkingsinrichting. Dan komt het granulaat namelijk hoogwaardig terug in de keten in plaats van laagwaardig in een wegfundering.
De nieuwe betonmaterialen die toegepast worden, moeten een percentage van minimaal 15% hergebruik te bevatten.
Geïntegreerde vleermuiskasten
Geïntegreerd in de nieuwbouw worden permanente vleermuiskasten opgenomen
Het plangebied vormt samen met het Medisch Centrum Zwanenburg (aan de overzijde van de Dennenlaan t.o.v. het kavel) ruimtelijk gezien de poort van de centrumzone van Zwanenburg.
In de kern is vooral bebouwing te vinden van twee bouwlagen met een kap. Langs de Dennenlaan staat een aantal hogere gebouwen tot maximaal vier bouwlagen. Ook is de kavel gelegen aan de belangrijke groenstructuur die Zwanenburg doorkruist en uitkomt in het Wandelpark. Deze groenstructuur is gerelateerd aan de historische verkaveling van de Haarlemmermeerpolder. Het heeft een prominente positie in Zwanenburg.
De kavel en de directe omgeving worden gedomineerd door bestaande bomen en struiken. Daardoor is de bestaande bebouwing nauwelijks zichtbaar. Onderzocht zijn de waardevolle groenelementen op en nabij de kavel. Het behoud daarvan geeft de toekomstige ontwikkeling een waardevolle groene uitstraling. Door afstand te houden met de toekomstige bebouwing tot deze bomen en struiken ontstaat er een maximaal bouwvlak. Het uitdunnen van de struiken maakt de toekomstige bebouwing zichtbaar. Aan de noordzijde is een vluchtroute gelegen voor het Dorpshuis. De vluchtroute dient vrij te worden gemaakt van groen. Bebouwing is hier niet mogelijk om een vrije doorgang te garanderen.
Het nieuwe woongebouw staat midden op de kavel en wordt aan drie zijden omringd door een groene tuin (zie figuur 4.1). Het bouwvlak houdt aan de zijde van het nieuwe Dorpshuis (noordelijke richting) rekening met een vluchtroute en met de ruimtelijke impact die de gebouwen (Dorpshuis en nieuwbouw) op elkaar hebben. Het bouwvlak is zo gekozen dat het rekening houdt met de lichtinval in de appartementen. Dit in verband met de nabijheid van de grote bomen. De bergingen zijn opgelost in het gebouw op de begane grond. In de achtertuin wordt een fietsenberging gerealiseerd.
Het maximaal aantal bouwlagen van het woongebouw is vier, waarbij de bovenste laag terugliggend is uitgevoerd. Voor het lagere deel van het bouwwerk geldt de minimale goothoogte van 11 meter met een maximale bouwhoogte van eveneens 11 meter. Voor het hogere deel geldt een minimum goothoogte van 14 meter met een maximale bouwhoogte van 14 meter.
Het stallen van de fietsen vindt plaats in de tuin. Op deze manier wordt dit ook een ontmoetingsplek voor de bewoners. Per wooneenheid worden twee stallingsplaatsen in de schuur gereserveerd, 36 fietsparkeerplekken in totaal. De exacte positie van de schuur is nader te bepalen en afhankelijk van het tuinontwerp. Vast staat, dat de stalling ten westen van het hoofdgebouw moet komen. Voor bezoekers komen er stallingsrekken nabij de hoofdentree aan de oostzijde. Het tuinontwerp zal uitsluitsel geven waar deze het beste gepositioneerd kan worden. De stallingsrekken komen bij voorkeur op een plek uit het zicht.
Figuur 4.1: Ligging gebouw in groenstructuren (gemeente Haarlemmermeer, 2021)
Het gebouw staat in een ruime en groene gezamenlijke tuin. De tuin is privé, maar heeft een openbaar karakter. Dat houdt in dat de tuin op bepaalde momenten van de dag ook voor niet-bewoners van het appartementencomplex toegankelijk is. De tuin vormt ook de groene schakel met het Wandelpark Zwanenburg aan de westzijde van het perceel en het groen van de Elzenkade (een historisch groene verbinding) gelegen aan de oostzijde. Voor de tuin is een landschapsontwerp benodigd, waarbij de waardevolle bomen in de openbare ruimte buiten het kavel behouden moeten blijven.
Aan de zuid- en westzijde grenst het plangebied aan water. In het plangebied zelf wordt geen nieuw oppervlaktewater aangelegd.
De kavel bevindt zich ten westen van de Dennenlaan en ten noorden van de Nolenslaan in Zwanenburg. De Dennenlaan is een belangrijke doorgaande verbinding van Zwanenburg naar Halfweg en Boesingheliede. Aan de Dennenlaan ligt het centrale plein van het dorp met voorzieningen.
Het plangebied wordt direct ontsloten op de Dennenlaan via een inrit aan de noordkant van het plangebied.
Het parkeren vindt grotendeels plaats op het achterterrein. De meest recente vastgestelde gemeentelijke parkeernormen zijn leidend. De gemeente Haarlemmermeer stimuleert duurzame deelmobiliteit. Bij toepassing van deelauto's, is het mogelijk om een correctie toe te passen op de autonome parkeervraag voor de woningen binnen de planontwikkeling. Dit dient te worden onderbouwd. In de directe omgeving liggen vier parkeerplaatsen aan de Dennenlaan. Deze kunnen mogelijk benut worden voor de ontwikkeling.
De hoofdentree van het gebouw ligt aan de zijde van de Dennenlaan. Deze entree wordt via een pad door de tuin verbonden met het trottoir aan de Dennenlaan. Aan de westzijde van het gebouw in de buurt van de fietsenstalling is een tweede ondergeschikte entree voor bewoners. Bij het bouwplan moet de toegankelijkheid voor mindervaliden uiteraard gegarandeerd worden.
Vanwege de ligging tussen het waardevolle groen wordt het gebouw uitgevoerd in een combinatie van (lichtbruine of bruine) bakstenen, lichtkleurig beton, hout en andere natuurlijke materialen. Op deze manier blijft de uitstraling van het gebouw ondergeschikt aan de omgeving en vindt aansluiting plaats bij het nieuwe Dorpshuis. Een bewuste ontwerpkeuze is om het gebouw een eenvoudige en kubistische volumeopbouw te geven. Hierdoor is de verschijningsvorm duidelijk ondergeschikt aan het opvallende dorpshuis.
Voor de opbouw van de gevels (zogenaamde gevelplastiek) gaat het gebouw de relatie aan met andere gebouwen in de straat uit de wederopbouwperiode. Dit houdt in dat de gevels horizontaliteit uitstralen. Door met houten te verplaatsen "lamellen" te werken, kan het eenvoudige volume een speelse gevel krijgen.
De kop van het gebouw aan de zuidzijde vormt de "poort" naar het centrum van Zwanenburg. De gevels van deze kop moeten expressief worden vormgegeven. Dat betekent dat deze gevels anders zijn uitgewerkt dan andere gevel, maar betreft kleurenpalet en opbouw wel "familie" van elkaar. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van glas en metaal, naast houten materialen.
Balkons worden zo maximaal mogelijk inpandig gerealiseerd. Dit versterkt de gewenste eenvoudige opbouw van het volume. Deze balkons mogen maximaal 1 meter uit de gevel steken. Ook de schuur in de tuin (fietsenstalling) wordt met natuurlijke materialen uitgevoerd en heeft een eenvoudige uitstraling. Het heeft een opbouw van maximaal 1 bouwlaag met kap waarbij twee fietsen boven elkaar gestald kunnen worden. Met betrekking tot de uitstraling is de schuur "familie" van het hoofdgebouw.
Het dak van het gebouw is groen begroeid met dakplanten met enkele zonnepanelen. Gestimuleerd wordt om in de gevels groen op te nemen. Daarmee wordt de biodiversiteit vergroot en natuurinclusief gebouwd.
Referentiebeelden behorende bij de beeldkwaliteit zijn opgenomen in het kavelpaspoort dat in bijlage 1 is opgenomen.
In totaal worden er ten minste 18 appartementen in het middeldure en dure woonsegment gerealiseerd. Deze worden aangelegd verspreid over vier bouwlagen:
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek, bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet bodembescherming
In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De gemeente beoordeelt dat per geval. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Bbk staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Uitgangspunt in de bijbehorende normstelling is de directe relatie tussen de chemische bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem, gebaseerd op een risicobenadering. In situaties met een gering risico gelden daarom beperkte regels en minder strenge normen dan in situaties met meer risico's.
Gemeentelijke Nota Bodembeheer
Haarlemmermeer probeert zoveel mogelijk een afweging te maken op basis van feitelijke risico's. De Nota Bodembeheer (2020) biedt een praktische richtlijn aan de gemeentemedewerkers, adviesbureaus, aannemers en andere bodemintermediairs hoe in Haarlemmermeer het beste met vrijkomende grond en baggerspecie kan worden omgesprongen, waarbij aan zaken als gezond verstand, kostenbesparing, milieuwinst en voldoen aan geldende wet- en regelgeving veel aandacht is besteed.
Een instrument dat inzicht geeft in de bodem is de bodemkwaliteitskaart, waarin honderden bodemonderzoeken uit de periode 2014-2019 zijn ingevoerd, afkomstig van onverdachte locaties (niet-brongerelateerde verontreinigingen) en is een berekening uitgevoerd van de bodemkwaliteit in de diverse bodemkwaliteitszones. Ondanks toegenomen bedrijvigheid in de polder voldoet de diffuse bodemkwaliteit in het grootste deel van het gebied wat betreft de stoffen uit het standaard stoffenpakket nog altijd aan de Achtergrondwaarde (schoon). Deze grond is in principe geschikt om - onder voorwaarden - overal zonder onderzoek te hergebruiken (zone 1). Een klein gedeelte van het gebied heeft een bodemkwaliteit die voldoet aan de kwaliteitsklasse wonen of industrie. In deze zones geldt in principe het generieke beleidskader. In enkele deelgebieden voldoet het generieke kader niet en is gebiedsspecifiek beleid vastgesteld; dit zijn Schiphol Trade Park en Park21.
Voor de het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Hieronder worden de bevindingen per onderzoek beknopt toegelicht.
Ad 1: Verkennend bodemonderzoek Grondslag (d.d. 15 december 2020 (definitief, versie 2)
Uit het bodemrapport komt naar voren dat op de locatie enkel in één boring een sterke verontreiniging met PAK is aangetoond. In de overige onderzochte monsters van de bovengrond zijn hoogstens lichte verontreinigingen met PCB, minerale olie en kwik aangetoond, de ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is plaatselijk slechts licht verontreinigd met arseen, barium en xylenen. Ter plaatse van de onderzochte puinverharding is visueel en analytisch geen asbest aangetoond.
Ad 2: Aanvullend verkennend asbest- en bodemonderzoek Grondslag (d.d. 15 december 2020, definitief)
In december 2020 is hierop volgend een aanvullend verkennend asbest- en bodemonderzoek uitgevoerd door Grondslag (kenmerk 28622, d.d. 15 december 2020). Tijdens dit onderzoek is de verdachte bovenlaag welke betonresten bevat onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Daarnaast is de sterke verontreiniging met PAK in boring 23 aanvullend onderzocht. In de asbestverdachte bovenlaag is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. Het rapport concludeert daarnaast dat ter plaatse van boring 23 in zowel de boven- als ondergrond geen (sterke) verontreinigingen met PAK aanwezig zijn.
Ad 3: Tankonderzoek Grondslag (d.d. 6 maart 2019 (definitief)
In maart 2019 is een klein gedeelte van het terrein nogmaals onderzocht. Dit betreft een tankonderzoek (kenmerk 28622, d.d. 6 maart 2019). Op het noordwestelijk gelegen terreindeel is een ondergrondse brandstoftank aangetroffen. Rondom de tank zijn sterke verontreinigingen aan olie en xylenen en een lichte verontreiniging aan ethylbenzeen in de ondergrond aangetroffen. Het grondwater is ook sterk verontreinigd met minerale olie en xylenen, matig verontreinigd met benzeen en licht verontreinigd met ethylbenzeen en naftaleen.
Ad 4: Evaluatie vrijwillige bodemsanering tanklocatie IDDS B.V. (d.d. 23 juli 2020)
Naar aanleiding van de gegevens uit het tankonderzoek uit 2019 heeft IDDS B.V. in juli 2020 een tanksanering uitgevoerd (kenmerk 2001N331/BNO/rap1, d.d. 23 juli 2020). In de controle monsters van de grond zijn geen verontreinigingen aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond. In het grondwater zijn na de sanering licht verhoogde concentraties aan xylenen en naftaleen aangetoond. Het rapport concludeert dat alle concentraties lager zijn dan de terugsaneerwaarden. Een aanvullende grondwatersanering is niet noodzakelijk.
Op basis van de verkregen informatie is de bodem ter plaatse van de voorgenomen werkzaamheden in voldoende mate onderzocht en hoogstens licht verontreinigd. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden en het beoogde gebruik worden geen belemmeringen voorzien. Er is vanuit bodem geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt zes wetten op het gebied van cultureel erfgoed en sorteert hiermee voor op de komende Omgevingswet. Door de wetten te bundelen en een aantal regels te vernieuwen is de wetgeving minder versnipperd. In de Erfgoedwet staat onder andere wat cultureel erfgoed is, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt. De Erfgoedwet gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed. Er is ook erfgoed in ruimtelijke ordening (de leefruimte om ons heen). Hoe Nederland daarmee omgaat staat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De erfgoedvisie 'Erfgoed Omarmen en Beleven' met uitvoeringsprogramma van de Gemeente Haarlemmermeer voor de periode 2020 - 2030 stelt vast dat erfgoed bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving, de aantrekkelijkheid van de gemeente als bezoeklocatie en aan een aangenaam vestigingsklimaat. De basis van de visie is erfgoed als inspiratie en motor voor nieuwe ontwikkelingen.
Het archeologiebeleid gemeente Haarlemmermeer 2020-2030 heeft tot doel een verantwoorde balans te vinden tussen goede omgang met het archeologische erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden gewogen. In dit beleid is doormiddel van een Verwachtingskaart en een beleidskaart terug te vinden waar en hoe er archeologisch onderzoek plaats moet vinden voordat men met de ontwikkeling begint.
Om relevante keuzes te kunnen maken die in lijn zijn met de andere beleidsdoelen die de gemeente zich stelt, zal een integrale afweging plaatsvinden. Dit betekent dat naast de inhoudelijke waarde van de archeologie en erfgoed, ook de andere waarden door de gemeente in ogenschouw worden genomen, in navolging van de Omgevingswet. Op deze wijze wordt het waarderingsproces van cultuurhistorie maatschappelijk relevant.
De volgende speerpunten zijn van belang bij cultuurhistorische en/of archeologische waarden:
De gemeente is verplicht om verwachte en aanwezige archeologische waarden mee te wegen bij ruimtelijke beslissingen. De wetgever geeft de gemeente de vrijheid om naar eigen inzicht vorm geven aan de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrens. Deze beleidsnota geeft hier invulling aan.
Voor de toetsing zijn de volgende kaarten geraadpleegd:
IKAW en AMK
Op grond van de IKAW en de AMK zijn er geen waardevolle archeologische of cultuurhistorische aspecten te verwachten binnen het plangebied (figuur 5.1).
Figuur 5.1: Uitsnede IKAW en AMK voor plangebied (rood omlijnd)
CHW en Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Holland
Uit de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie en Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland volgt dat er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden zijn (figuur 5.2).
Figuur 5.2: Uitsnede CHW en Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Holland voor plangebied (rood omlijnd)
Ad 5: Archeologische beleidskaart Haarlemmermeer
Op grond van de archeologische beleidskaart van de gemeente Haarlemmermeer, ligt het plangebied binnen het gebied met het laagst geldende archeologische regime. Dit houdt in dat er uitsluitend een archeologisch onderzoek vereist is, indien het plangebied groter is dan 10.000 m². Voorliggend plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.000 m² en is dus kleiner dan de grenswaarde (figuur 5.3).
Figuur 5.3: Locatie plangebied binnen Archeologische beleidskaart Haarlemmermeer
In het plangebied liggen geen belangrijke cultuurhistorische waarden. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten en waarden te verwachten. Er is vanuit cultuurhistorie en archeologie geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied.
Zorplicht
Indien tijdens bouw- of andere werkzaamheden toch op archeologische resten wordt gestuit, dan moet dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de gemeente of bij het meldpunt archeologische bodemvondsten van de provincie Noord-Holland.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid horen ook situaties met vliegtuigen nabij luchthavens. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarden voor het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen gedefinieerd als: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Denk hierbij aan risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen -opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen is geregeld via de “Wet Basisnet”, een stelsel van wetten en regels. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen. In de gemeente Haarlemmermeer zijn daarnaast routes voor het transport van gevaarlijke stoffen vastgesteld.
In aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving kent de gemeente Haarlemmermeer ook eigen externe veiligheidsbeleid. Specifiek gaat het om regels over de aanvaardbaarheid en verantwoording van het groepsrisico. Een belangrijke richtsnoer is onder andere dat objecten met niet- of met beperkt zelfredzame personen buiten het invloedsgebied van een risicobron worden geprojecteerd.
Daarnaast biedt risicokaart.nl inzicht in risicosituaties in de leefomgeving. Dit instrument kan gebruikt worden als informatievoorziening om te helpen bij het voorkomen, bestrijden en beperken van de gevolgen van rampen en zware ongevallen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden.
Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, maar ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnotities en -nota's
Figuur 5.4: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarden voor transport
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Figuur 5.5: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het
groepsrisico
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid is een onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. De resultaten zijn hieronder gepresenteerd.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen:
Hogedruk aardgastransportleidingen
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich drie hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie. Enkele kenmerken van deze leidingen zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Het invloedsgebied van deze drie hogedruk aardgastransportleidingen reikt niet tot de locatie Dennenlaan. De hogedruk aardgastransportleidingen zijn daarmee geen relevante risicobronnen in relatie tot het plangebied. Een nadere beschouwing is niet nodig
Rijksweg N200
De Rijksweg N200 bevindt zich circa 850 meter ten noorden van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt 355 meter (stofcategorie GF3) en reikt niet tot het plangebied. De N200 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.
Rijksweg A9
De Rijksweg A9 bevindt zich circa 1.800 meter ten zuidwesten van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt 880 meter (stofcategorie LT2) en reikt niet tot het plangebied. De A9 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.
Schiphol
Het plangebied bevindt zich circa 2.500 meter ten noordoosten van luchthaven Schiphol. Op grond van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol geldt een beperkingengebied in de omgeving van Schiphol. Het gaat hierbij om zogenaamde LIB-zones 1 tot en met 5. Het plangebied bevindt zich in LIB-zone 5.
LIB-zone 5 is een afwegingsgebied geluid en externe veiligheid. Binnen dit gebied dient de gemeente Haarlemmermeer in het kader van de ruimtelijke procedure te motiveren hoe rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente Haarlemmermeer heeft in 2018 de beleidsregel wonen en vliegen vastgesteld en daarin het beleid beschreven ten aanzien van ontwikkelingen binnen LIB-zone 5. Bij plannen voor nieuwe woningen binnen de LIB-zone 5 dient de afweging naast de ruimtelijke aanvaardbaarheid expliciet gericht te zijn op het aspect geluid. Voor externe veiligheid zijn geen specifieke overwegingen benoemd.
In paragraaf 5.11 wordt ingegaan op het aspect ruimtelijke aanvaardbaarheid. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op het aspect geluid vanwege Schiphol. Hiermee is voldaan aan de motiveringsverplichting vanuit het LIB Schiphol.
Rijksweg A5
De Rijksweg A5 bevindt zich circa 2.000 meter (gemeten tot knooppunt Raasdorp) ten zuiden van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt 880 meter (stofcategorie LT2) en reikt niet tot het plangebied. De A5 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.
Voor externe veiligheid is geen nadere beschouwing van één of meerdere risicobronnen vereist in het kader van de ruimtelijke procedure. Verantwoording van het groepsrisico is eveneens niet van toepassing. Er is vanuit externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied.
In de Nederlandse bodem zitten nog veel conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Bij het opsporen en ruimen van conventionele explosieven (CE's) is de openbare orde en veiligheid het bepalende uitgangspunt. De burgemeester is op grond van artikel 172 van de Gemeentewet belast met de handhaving daarvan. De beslissing om in een concrete situatie al dan niet over te gaan tot het opsporen en ruimen van een CE is dus de bevoegdheid van de burgemeester. In een CE-verdacht gebied is grondroerende partij verplicht een explosieven onderzoek uit te voeren in het kader van 'veilige werkomgeving en veiligheid voor derden en de omgeving'. Er geldt geen verplichting om over te gaan tot opsporing en ruiming. Dit hangt af van het concrete geval en dat wordt vooral beoordeeld in relatie tot het huidige en toekomstige gebruik van het gebied.
In het gemeentelijk beleidsplan Conventionele Explosieven, is het plangebied op de CE-bodembelastingkaart groen gearceerd, hetgeen tekent dat het als onverdacht is aangeduid, zie figuur 5.6.
Figuur 5.6: Uitsnede CE-bodembelastingkaart (plangebied weergegeven met rode contour)
Er is vanuit explosieven geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied.
Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. Deze wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Dat is niet alleen van belang vanwege het feit dat Nederland is gehouden tot nakoming van zijn internationale verplichtingen, maar ook, omdat de Europese regelgeving een hoog beschermingsniveau van de natuur verzekert, hoger dan de bescherming die vóór de totstandbrenging van de Europese kaders werd geboden door de nationale wetgeving. De taken en verantwoordelijkheden worden in het wetsvoorstel zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. Eén van de verantwoordelijkheden van de provincie is de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Een belangrijk criterium in de wet is 'gunstige staat van instandhouding van een soort'. Daarvan is sprake als:
Soortbescherming
In de Wet natuurbescherming is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 5) aanwezig zijn in het plangebied.
Soorten van de Vogelrichtlijn
Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt (artikel 3.1).
Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.1 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie.
Soorten van de Habitatrichtlijn
Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding.
Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.5 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie.
Andere soorten
Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in artikel 3.10, bijlage A en B van de Wnb. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.
Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.10 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie. Het voorgaande geldt echter niet indien de soorten zijn vrijgesteld door het bevoegd gezag.
Bij voorliggende toetsing is de provincie Noord-Holland bevoegd gezag. In de provincie Noord-Holland zijn in tegenstelling tot de landelijke vrijgestelde soorten van artikel 3.10 onderdeel A (zie Regeling Natuurbescherming, Bijlage 13), de bunzing, hermelijn en wezel niet vrijgesteld. Voor deze soorten dient bij een overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 gewerkt te worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode of dient een ontheffing aangevraagd te worden. In de provincie geldt voor de overige landelijk vrijgestelde soorten, ook een vrijstelling. Voor deze soorten geldt enkel de zorgplicht.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Houtopstanden
De Wnb geeft invulling aan de bescherming van houtopstanden die tot aan 1 januari 2017 vielen onder bescherming van de Boswet.
Onderzoek soortenbescherming
In het kader van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
Flora- en faunascan Mavo-terrein, Dennenlaan te Zwanenburg
Uit de flora- en faunascan blijkt het volgende.
Gedurende het veldonderzoek is naar voren gekomen dat het pand een potentiële rust-/verblijfplaats voor vleermuizen kan zijn. Om deze reden zal als gevolg van het voornemen, de sloop van het gebouw, conform lid 4 mogelijk een verbodsbepaling worden overtreden. Tevens zullen de eventueel aanwezige vleermuizen het pand mijden tijdens de werkzaamheden, waardoor lid 1; het opzettelijk doden, of lid 2; verstoren van vleermuizen, aan de orde kunnen zijn.
De coniferenhaag die het MAVO-terrein omgeeft, vormt een potentieel rust-/verblijfplaats voor broedende vogels. Ook de onderbegroeiing, en dan met name het afgevallen blad dat is blijven liggen, vormt een nestgelegenheid en overwinterplaats voor egels. Voor aanvang van de werkzaamheden dient hier extra aandacht aan besteed te worden.
De bomen zijn voor een groot gedeelte overgroeid met klimop. Dit biedt een mogelijke nestgelegenheid voor diverse vogelsoorten. Hierbij dient voornamelijk de klimop in de bomen, en dan met name de populieren aan de achterzijde van het terrein, goed gecontroleerd te worden.
Doordat er aanwijzingen zijn gevonden welke kunnen duiden op de aanwezigheid van vleermuizen, is een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen en de verblijfsfunctie van het pand.
Wanneer uit het vervolgonderzoek blijkt dat er sprake is van een verblijfplaats van vleermuizen, dient men bij het bevoegd gezag een ontheffing voor het voornemen aangevraagd te worden. Onder bepaalde voorwaarden kan deze worden verleend.
Om uit te sluiten dat er gedurende het uitvoeren van de werkzaamheden broedende vogels worden verstoord, worden de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd. Indien dit niet mogelijk blijkt wordt voor aanvang van de werkzaamheden nog een oriënterende schouw uitgevoerd om de aanwezigheid van (zeer vroege, of late) broeders uit te sluiten.
De egel is in de provincie Noord-Holland een vrijgestelde soort. Hiervoor hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel geldt er een meldingsplicht.
Aanvullend vleermuisonderzoek MAVO-terrein, Zwanenburg
Naar aanleiding van de flora- en fanauscan is een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd.
Uit het uitgevoerde aanvullend onderzoek is gebleken, dat het onderzoeksgebied, en dan met name het pand, door de gewone dwergvleermuis in gebruik is als zomerverblijf. De laatvlieger is slechts enkele malen aanvliegend waargenomen en heeft geen belang bij het onderzoeksgebied, zij het niet als foerageergebied of als vliegroute. Hetzelfde gaat op voor de rosse vleermuis.
Het slopen van het pand gaat gepaard met een verlies van het zomerverblijf van de gewone dwergvleermuis. Dit is in tegenspraak met de Wet natuurbescherming, artikel 3.5 lid 1, 2 en 4 . Om de soort te kunnen beschermen en de sloop door te kunnen laten gaan, is het noodzakelijk een ontheffing aan te vragen voor twee zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis in de gevel aan de oostzijde van het pand. Deze ontheffing is 6 januari 2021 aangevraagd en 23 juni 2021 verleend (zie bijlage 11). Aan de ontheffing zijn voorschriften verbonden in de vorm van mitigerende maatregelen (zie bijlage 11).
Onderzoek gebiedsbescherming en houtopstanden
Er is een natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de gebiedsbescherming. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 10. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel:
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Voor wat betreft de NNN is bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN in de nabijheid van het plan kunnen worden uitgesloten. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Het NNN-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In Noord-Holland zijn meerdere Bijzonder Provinciale Landschappen (BPL) aangewezen. Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) omvat in Noord-Holland gebieden die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Onder andere de weidevogelleefgebieden zijn opgenomen in de Bijzonder Provinciale Landschappen. Het BPL is zo concreet mogelijk beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten. Bij het BPL moet in de provincie Noord-Holland getoetst worden of de kernkwaliteiten van dat gebied in het geding komen.
Het plangebied bevindt zich niet in het BPL. Er is van directe aantasting van het BPL dan ook geen sprake. Vanuit dit oogpunt zijn er voor het BPL geen belemmeringen.
Natura 2000
Het plangebied is gelegen op ruim zeven kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Om deze reden is geen sprake van directe aantasting op Natura 2000- gebieden. Wel kan een effect plaatsvinden door stikstofdepositie, aangezien dit verder reikt dan andere mogelijke effecten.
Tot voor kort (29 mei 2019) kon een AERIUS-berekening worden uitgevoerd om het exacte effect te berekenen en de vervolgstappen binnen de Programma Aanpak Stikstof (PAS) te bepalen. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State echter uitspraak gedaan met betrekking tot de 'PAS'. Naar aanleiding van deze uitspraak kan de PAS niet langer worden gebruikt als basis voor het opzetten van een plan en het verlenen van vergunningen voor projecten. Daarom zijn verdere stappen met betrekking tot stikstofdepositie voor het plan maatwerk. Advies op maat is mogelijk op basis van een AERIUS-berekening (2020).
Bij de realisatie van de woningen dient de oude Mavo gesloopt en de koopwoningen gebouwd te worden. Tijdens de sloop en bouw (realisatiefase) zijn machines en materialen nodig. De permanente situatie leidt niet tot een toename in stikstof. Deze factoren overwegende is een negatief effect als gevolg van stikstofdepositie door het planvoornemen op Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten tijdens de realisatie(werk)fase. Er dient volgens de natuurtoets in dat kader een stikstofdepositieonderzoek te worden uitgevoerd. Dit is gedaan en wordt hieronder besproken.
Stikstof
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is op basis van de natuurtoets zowel voor de aanleg- als de gebruiksfase een berekening uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage Bijlage 8 opgenomen. De berekende stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is nergens hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significante (negatieve) gevolgen zijn voor de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming staat verdere besluitvorming niet in de weg.
Bescherming van houtopstanden
Het projectgebied ligt binnen de bebouwde kom en daarom is hier geen sprake van overtreding van de Wnb voor wat betreft de bescherming van de houtopstanden.
Er is vanuit het aspect natuur geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied, mits de voorgestelde mitigerende maatregelen worden genomen. De verwachting is dat de ontheffing soortenbescherming wordt verleend. Het plan is daarmee uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
Wegverkeer
In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden, kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan, de zogenaamde "hogere waarde". Tot vaststelling daarvan kan worden besloten, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug te brengen onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, niet mogelijk zijn. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Spoorweglawaai
In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing. De hoogte van de voorkeursgrenswaarde en de maximale hogere waarde is onder andere afhankelijk van het soort geluidsgevoelige bestemming en of er sprake is van nieuwbouw of bestaande bouw.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.
Luchtverkeerslawaai
Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (overdag (Lden) en 's nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.
In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 12 is bijgevoegd.
Wegverkeerslawaai
De woningen in het plangebied zijn gelegen binnen de geluidzone van de Troelstralaan. Voor de overige wegen in de nabije omgeving (Dennenlaan, Piersonstraat en Nolenslaan) geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook deze wegen in het onderzoek betrokken.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de gezoneerde weg (Troelstralaan) op het plan Zwanenburg Dennenlaan 135 ten hoogstens 39 dB bedraagt en daarmee geen overschrijding van de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB ontstaat. Echter door de niet-gezoneerde weg, de Dennenlaan, ontstaat er een geluidbelasting van ten hoogstens 51 dB. Dit resulteert in aanvaardbare ruimtelijke ordening.
Voor het plan Zwanenburg Dennenlaan 135 hoeven geen hogere waarden te worden aangevraagd. De overschrijdingen in de geluidbelasting zijn op deze locatie immers afkomstig van een niet-gezoneerde weg.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt niet in een geluidzone van een spoorweg, tram of metro.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in een geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Luchtverkeerslawaai
De locatie ligt volgens de geluidsbelastingkaart in de 55dB contour (Lden) van Schiphol. Het plan ligt buiten de Lnight contouren (zie figuur 5.7). In het Bouwbesluit 2012 worden vanaf een Lden geluidsbelasting van 56 dB eisen aan geluidswering van de gevel gesteld. De geluidsbelasting blijft onder de 56 dB. Er zijn dus geen geluidsisolerende maatregelen aan de gevel nodig om in een woning een goed binnenklimaat te bereiken. Uitgangspunt is dat op grond daarvan gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, mede omdat het geluid op de gevel vanwege wegverkeer op wegen met een geluidzone onder de voorkeurswaarde van 48 dB blijft. In dat kader hoeft het effect van cumulatie van geluid niet te worden onderzocht.
Figuur 5.7: Geluidsbelastingkaart Schiphol 55dB-contour (Lden (links) en Lnight (rechts), plangebied met rode stippellijn weergegeven
Voor een nadere afweging met betrekking tot luchtverkeerslawaai vanuit het Luchtvaartindelingsbesluit wordt verwezen naar paragraaf 5.11.
Geluid vanwege spoorweglawaai en industrielawaai zijn niet relevant. De geluidbelasting vanwege gezoneerde wegen blijft ruim onder de voorkeurswaarde. De geluidbelasting vanwege 30-km wegen is maximaal 51 dB. Dit resulteert in een aanvaardbare ruimtelijke ordening. Er is vanuit het aspect geluid geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied.
Het algemene uitgangspunt van het Nederlandse geurbeleid is het voorkomen van nieuwe hinder. Als er geen hinder is, hoeven er geen maatregelen getroffen te worden. De mate van hinder die nog acceptabel is moet worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan op grond van de Wet milieubeheer.
Er liggen geen (agrarische) bedrijven die onder de Wet milieuhinder of de Wet geurhinder veehouderijen vallen in de nabijheid van het plangebied die kunnen leiden tot geurhinder. In paragraaf 5.13 wordt ingegaan op het aspect geur met betrekking tot overige bedrijven.
Er zijn vanuit het aspect geur geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In een ruimtelijk plan dienen planologisch relevante leidingen te worden opgenomen. Deze kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik in de omgeving. Planologisch relevant zijn hoofdnutsvoorzieningen, zoals waterleidingen, aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen, afvalwaterleidingen, en dergelijken. Indien dergelijke leidingen in het plangebied voorkomen zullen deze als zodanig bestemd moeten worden, inclusief de afstand die vrijgehouden moet worden van bebouwing ter bescherming van de leiding.
Haarlemmermeer wil dat vergunningplichtige antenne-installaties op een stedenbouwkundig en maatschappelijk verantwoorde wijze ingepast worden in het landschap en de bebouwde omgeving. Daarom stelt Haarlemmermeer beleidsregels vast voor de plaatsing van antenne-installaties.
De belangrijkste uitgangspunten voor deze beleidsregels zijn:
In en rond het plangebied zijn er geen planologisch relevante kabel en leidingen waarmee rekening moet worden gehouden. Er worden geen vergunningplichtige telecommunicatie installaties toegestaan.
Er zijn vanuit het aspect kabels, leidingen en telecommunicatie installaties geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Strikte normen voor kunstmatige verlichting in de vorm van afstandsbepalingen zijn er niet. De regelgeving richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Specifiek voor bestemmingsplannen is voor sommige activiteiten Hoofdstuk 7 Milieueffectrapportage Wm van toepassing. Bijvoorbeeld voor grote projecten waarbij lichthinder kan ontstaan, is kunstmatige verlichting een van de milieuaspecten waarop het een en ander moet worden afgewogen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan (auto)wegen, grote oppervlakten met kassen, grote woningbouw projecten, stadsontwikkelingsprojecten of industriegebieden.
De kern van het rijksbeleid ten aanzien van licht is dat donkerte hoort tot een van de kernkwaliteiten van het landschap onder het kopje belevingskwaliteit. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingkwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Ook worden het gebruik van energiezuinige (straat)verlichting bij gemeenten en provincies bevorderd met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid.
Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:
Hinder voor de mens
Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen lichtbronnen die lichthinder kunnen veroorzaken voor de mens.
Hinder voor natuur
Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking. Deze effecten kunnen leiden tot uitputting en sterfte. Ook kan kunstmatige verlichting als een barrière werken bij migrerende dieren. De verschillende negatieve effecten van kunstmatige verlichting hebben niet alleen een individueel effect. Uit de onderzoeken die in het kader van de flora en fauna zijn uitgevoerd blijkt niet dat er vanwege licht hinder optreedt op de natuur.
Horizonvervuiling
Bij horizonvervuiling gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Zwanenburg. Dit gebied is van zichzelf in de nacht in zekere mate verlicht. Er is daarom geen sprake van horizonvervuiling.
Er zijn vanuit het aspect lichthinder geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Wet luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit. De hoofdlijnen van deze wet zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De luchtregelgeving is uitgewerkt in een aantal AMvB's en Ministeriële Regelingen.
Wet milieubeheer
In bijlage II van de Wet milieubeheer zijn voor de volgende stoffen grenswaarden voor de concentratie in de buitenlucht opgenomen: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), koolmonoxide (CO). Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan. In de Nederlandse situatie leveren alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen.
De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit in acht genomen dient te worden bij planvorming is geregeld in artikel 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In aanvulling op het bovenstaande toetsingskader stelt de AMvB 'Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' dat bij de voorgenomen realisering van gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgingshuizen en dergelijke, op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen, moet worden onderzocht of op die locaties sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor PM10 en/of NO2. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Als het echter gaat om de uitbreiding van een bestaand gebouw of een door het gebouw vervulde functie, dan is een eenmalige toename van ten hoogste tien procent van het rechtens toegestane aantal personen dat op de desbetreffende locatie verblijft, toegestaan. Het maakt voor de vestiging van gevoelige bestemmingen niet uit of het deel uitmaakt van 'niet in betekenende mate' projecten of 'in betekenende mate' projecten. De AMvB 'Gevoelige Bestemmingen' moet in beide gevallen worden nageleefd.
Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet getoetst aan de grenswaarden en kunnen zonder meer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m³ voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen.
Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Op grond hiervan is een luchtkwaliteitsonderzoek voor voorliggend bestemmingsplan dat voorziet in 18 woningen niet nodig.
In het kader van de volledigheid is het plan getoetst met de NIBM-tool (versie 28 maart 2019), waarvan de resultaten hieronder zijn weergegeven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied beoordeeld via de NSL Monitoringstool. Met de NSL-monitoringskaart (www.nsl-monitoring.nl/viewer/) is een toetsing van het plangebied met betrekking tot de luchtkwaliteit gedaan voor de jaren 2020 en 2030. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de toetsing weergegeven voor de waarden langs de Dennenlaan, waaruit volgt dat aan de normen wordt voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthaven luchtverkeer. Tezamen vormen deze besluiten een uitwerking van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.
Het LIB legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. Indien het plangebied gelegen is binnen het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en geluid. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten in overeenstemming zijn met het LIB. Het gaat hierbij om afwegingen die moeten worden gemaakt met betrekking tot externe veiligheid, hoogtebeperkingen, beperkingen bij het toelaten van functies (bestemmingen), het voorkomen van geluidhinder en het voorkomen van het aantrekken van vogels.
LIB 4 en LIB 5
De locatie ligt in de contouren aangeduid als LIB 4 (beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen) en LIB 5 (afwegingsgebied geluid en externe veiligheid).
Figuur 5.8: Uitsnede interactieve kaart beperking bebouwing (LIB 1-5) Bron:https://www.lib-schiphol.nl/app/applicatie#nl
In zone LIB 4 zijn volgens artikel 2.2.1c met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan, behoudens (onder andere) toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan. De woningen betreffen geluidgevoelige gebouwen en zijn gezien het aantal van 18 toegestaan op basis van het LIB. De ligging in zone LIB 4 betekent geen beperking.
Voor zone LIB 5 geldt dat op grond van artikel 2.21d, dat op gronden buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan. Gemeenten motiveren bij plannen binnen bestaand stedelijk gebied in de toelichting op het bestemmingsplan de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
De locatie ligt in bestaand stedelijk gebied, zodat de woningen in het plangebied zijn toegestaan. Voor wat betreft de wijze waarop rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen geldt het volgende. Het gaat hierbij het om een integrale beleidsmatige toelichting op het omgaan met risico's en niet om een groepsrisicoberekening zoals bedoeld in de besluiten met betrekking tot externe veiligheid.
Het risico neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan (kettingreacties of domino-effecten). Onderdeel van de motivering bij de locatiekeuze voor een nieuw kwetsbaar object vormen mitigerende maatregelen, zoals maatregelen om de bestrijdbaarheid van gevolgen van een ongeluk te bevorderen, vluchtwegen en bereikbaarheid voor hulpdiensten, (inrichtings)maatregelen om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, training van bestuurders in crisismanagement, voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen.
Voor wat betreft de intensiteit van het ruimtegebruik geldt dat volgens het bestemmingsplan kantoren zijn toegestaan. Er kan op grond van het bestemmingsplan een kantoorpand worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van circa 700 m2 met een bouwhoogte van 7 meter. Uitgaande van twee bouwlagen betekent dat 1.400 m2 bvo. De persoonsdichtheid van kantoren is 1 persoon per 30 m2 bvo. Dit betekent dat er op basis van het bestemmingsplan tijdens kantooruren maximaal 47 personen aanwezig zijn. Het voorliggende plan staat 18 woningen toe. De persoonsdichtheid van een woning is 2,4 personen per woning. Bij 18 woningen leidt dat tot circa 43 aanwezigen. De intensiteit van het ruimtegebruik overdag neemt daarmee af.. De intensiteit in de avond en nacht neemt toe met 47 personen. Aangezien het gaat om een locatie in bestaand stedelijk gebied is een toename van 47 bewoners relatief laag.
Ter plaatse van het plangebied zijn geen ontplofbare objecten aanwezig die kunnen leiden tot kettingreacties of domino-effecten. Het plangebied is via meerdere ontsluitingswegen bereikbaar voor de hulpdiensten en is binnen de wettelijke opkomsttijd aan te rijden door de hulpdiensten. Op dit moment is niet bekend wie de bewoners zullen zijn. De woningen zijn echter niet specifiek bestemd voor minder zelfredzame bewoners, zoals gehandicapten. Voor zover er gezinnen met kinderen zullen wonen wordt ervan uitgegaan dat de aanwezige ouders en begeleiders de kinderen zullen begeleiden in het geval van een noodsituatie.
Op grond van de provinciale verordening dient bij plannen voor nieuwe woningen binnen de LIB 5 de afweging naast de ruimtelijke aanvaardbaarheid ook expliciet gericht te zijn op het aspect geluid. In dat kader geldt, dat de gemeente Haarlemmermeer de ‘Beleidsregel wonen en vliegen’ heeft vastgesteld.
In deze beleidsregel wordt beschreven hoe in de gemeente Haarlemmermeer invulling wordt gegeven aan het gebruik van de planologische bevoegdheden na de wijziging van het LIB en de bestuurlijke afspraken over vliegen en wonen. Onderdeel van de afspraken is dat nieuwe bewoners van gebieden binnen de LIB 5 zone zorgvuldig en vroegtijdig worden geïnformeerd over de nabijheid van de luchthaven en de daarmee gepaard gaande aanwezigheid van geluid. De gemeente wijst toekomstig bewoners op het informatieportaal Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS). Verder informeert de gemeente bij alle woningbouwontwikkelingen actief de ontwikkelaars dat de locatie gesitueerd is in de nabijheid van de luchthaven Schiphol. Bovendien komt de gemeente in anterieure overeenkomsten met projectontwikkelaars overeen dat in de koopcontracten voor de te bouwen woningen een kettingbeding wordt opgenomen met betrekking tot de informatieplicht.
Aangezien er sprake is van minder dan 25 woningen in een stedelijk gebied, gemotiveerd is dat er rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval en een afweging heeft plaatsgevonden met betrekking tot geluid, zijn er geen belemmeringen vanuit artikel 2.2.1 van het LIB voor dit plan.
Hoogtebeperkingen
Op grond van artikel 2.2.2. van het LIB geldt ter plaatse van het plangebied een maatgevende toetshoogte van 26 meter NAP die door objecten, bomen en struiken niet mag worden overschreden. Volgens de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN) ligt het plangebied op circa -3,5 NAP. De maximale bouwhoogte is 14 meter ten opzichte van het bestaande peil. De bestaande volwassen bomen zijn circa 15 meter hoog. De toetshoogte uit het LIB wordt derhalve ruimschoots gerespecteerd.
In het LIB zijn ook toetsvlakken opgenomen voor de bescherming van de correcte werking van de luchtverkeersapparatuur waaronder voor de radar. Obstakels, zowel vast (bijvoorbeeld gebouwen, windturbines, bomen e.d.) als mobiel (bijvoorbeeld bouwkranen, heistellingen e.d.) kunnen de signalen en daarmee de correcte werking van de apparatuur verstoren. In artikel 2.2.2a van het LIB is aangegeven dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 51 meter. Ook aan deze hoogte wordt ruimschoots voldaan. Er zijn geen belemmeringen vanuit artikel 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB voor dit plan
Voorkomen van het aantrekken van vogels
Via artikel 2.2.4 is geregeld dat er in het plangebied geen bestemmingen mogen worden toegestaan die een vogelaantrekkende werking hebben. Het gaat hierbij om een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën:
Deze functies zijn in het plangebied niet voorzien. Er zijn geen belemmeringen vanuit artikel 2.2.4 van het LIB voor dit plan.
Het aspect luchtvaartverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan, waarbij geldt dat voor de zorgvuldigheid in de planregels (zie artikel 7) bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de maximale hoogte van objecten vanwege het LIB.
Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen, waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit de C- en D-lijst geldt een m.e.r.-plicht respectievelijk m.e.r.-beoordelingsplicht. Als een voorgenomen ontwikkeling activiteiten bevat zoals opgenomen in de D-lijst van het besluit m.e.r. (kolom 1), maar beneden de drempelwaarden in deze lijst ligt (kolom 2), dan is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling mogelijk.
Er dient bij elke m.e.r.-vorm een aanmeldnotitie te worden opgesteld. In overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit wordt beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Overigens moet daarnaast worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben, waarbij naast de drempelwaarden ook de omstandigheden ter plaatse worden betrokken. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08).
Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal moeten worden.
De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).
Het voornemen valt onder categorie D11.2 uit het Besluit milieueffectrapportage (zie tabel). Categorie D11.2 heeft betrekking op de aanleg, wijziging of uitbreiding van stedelijke ontwikkelingsprojecten met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Onderstaande tabel toont de activiteiten, gevallen, plannen en besluiten die plan-m.e.r.-plichtig resp. besluit-m.e.r.-beoordelingsplichtig kunnen zijn.
De ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden uit bovenstaande tabel niet. Op grond van art. 2 lid 5 onder b van het Besluit m.e.r. geldt een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Deze beoordeling is opgenomen als bijlage 13 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Op basis van de aanmeldingsnotitie m.e.r. kan worden geconcludeerd dat de herontwikkeling van het plangebied niet leidt tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). De VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is. In 2019 is de Milieuzonering nieuwe stijl opgesteld. Dit rapport is vooruitlopend op de Omgevingswet opgesteld en kan worden toegepast voor het reguleren van bedrijven in bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte, echter blijft de handreiking uit 2009 nog van kracht.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat (zie onderstaande tabel). De richtafstanden gelden voor de aspecten geur, gevaar, geluid en stof.
De omgeving is vanwege de functiemenging (wonen, winkels, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven) op basis van de VNG-brochure aan te merken als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden in de VNG-brochure met één stap mogen worden teruggebracht.
De richtafstanden dienen te worden gemeten vanaf het perceel van de hinder veroorzakende activiteit tot de gevel van de woningen (in voorliggend geval de grens van het bouwvlak).Er moet niet worden uitgegaan van de feitelijke situatie, maar van de maximale planologische invulling.
Nabij het plangebied bevinden zich de volgende bestemmingen, met daarbij de toegestane activiteiten en de maximaal mogelijke milieucategorie uit de VNG-brochure:
Aan de richtafstanden ten opzichte van de bestemming Gemengd - 2 en Maatschappelijk wordt ruimschoots voldaan. De richtafstand tot de bestemming Gemengd is 28 meter, terwijl de richtafstand 30 meter bedraagt. In dat kader dient te worden gemotiveerd dat van de richtafstand kan worden afgeweken. Voor de bestemming Gemengd geldt dat de maatgevende geluidsactiviteiten binnen deze bestemming zijn:
De technische installaties zijn gelegen op het dak van het dorpshuis aan de noordoostzijde, zo blijkt uit het akoestische onderzoek (LBP|Sight, d.d. 10 augustus 2016), dat als bijlage bij het bestemmingsplan Zwanenburg De Kom Noordwestzijde (vastgesteld 26 september 2018) is gevoegd. Het parkeerterrein van het dorpshuis ligt net als de bevoorrading aan de noordzijde van het perceel. Het gerealiseerde dorpshuis tussen het plangebied en de parkeerplaats doet hierbij dienst als afscherming van parkerende en rijdende voertuigen en de daarbij optredende geluiden. De genoemde activiteiten liggen bovendien buiten de geldende richtafstand van 30 meter.
In het genoemde akoestische onderzoek zijn ook inpandige activiteiten (muziekgeluid) onderzocht. In de bouwkundige schil van het dorpshuis is rekening gehouden met deze activiteiten, zodat het muziekgeluid bij de woninggevels beperkt blijft tot 34 dB(A) in de dag- en avondperiode. In het onderzoek is hierbij gericht op de woningen aan de overzijde van het dorpshuis aan de Dennenlaan. De inpandige activiteiten vormen zodoende ook geen belemmering.
Geconcludeerd kan worden dat er op basis van de aspecten geur, gevaar, stof en geluid sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden geschaad door de ontwikkeling in dit bestemmingsplan. Er zijn vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Parkeren
Het plan moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte voor het plan wordt aangesloten op de geldende parkeernormen van de gemeente Haarlemmermeer. In de meest recente parkeernota van de gemeente Haarlemmermeer (2018) is opgenomen, dat de toe te passen parkeernorm afhankelijk is van de stedelijkheidsklasse en de ligging in het gebied. Vervolgens is toe te passen norm (minimaal - gemiddeld of maximaal) afhankelijk van de afstand tot het stedelijk centrum in dat gebied. In de planregels is geborgd dat in het kader van dit bestemmingsplan uitsluitend gebouwd kan worden indien de parkeernormen in acht worden genomen, zoals deze zijn opgenomen in het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer (zie lid 10). Op deze wijze is geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Volgens het handboek kan voor deze kavel worden uitgaan van het gemiddelde van de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 die geldt in een matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Het programma bestaat uit 18 appartementen in het middeldure en dure koopsegment. De parkeernorm is 1,8 parkeerplaatsen bij een middeldure koop etagewoning (appartement) en 2 parkeerplaatsen bij een dure koop etagewoning. Bij 16 middeldure koopappartementen en 2 dure koopappartementen komt dit uit op een parkeernorm van 33 parkeerplaatsen. Het parkeren vindt binnen de ontwikkeling plaats op het achterterrein. Hier is voldoende ruimte voor op het achterterrein. Er kunnen eventueel een viertal parkeerplaatsen langs de Dennenlaan worden benut. Aangetoond moet worden of deze vier parkeerplaatsen betrokken kunnen worden in de parkeerbalans van deze nieuwbouwontwikkeling.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van 18 woningen in het middeldure / dure koopsegment kan worden berekend met kencijfers van het CROW. We zijn daarbij uitgegaan van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2018).
Op basis van het beoogde programma is uitgegaan van het gemiddelde van de verkeerskencijfer voor 'koop, appartement, duur' (matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom) van 7,1 verkeersbewegingen per woning per dag. Bij 18 koopwoningen leidt dat tot circa 128 vervoersbewegingen per dag. De verkeersbijdrage is dusdanig gering dat deze geen negatieve effecten heeft op de verkeersafwikkeling in het gebied.
Er zijn vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Europese Kaderrichtlijn Water
De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren. Hiermee wordt beoogd vervuiling te voorkomen en te beperken, duurzaam gebruik van water te bevorderen, het aquatische milieu te beschermen en te verbeteren en de effecten van overstromingen en droogte in te perken. De algemene doelstelling is om een goede milieutoestand te bereiken voor alle wateren.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Waterbeheerplan 5 2016-2021
In het “Waterbeheerplan 5 2016 – 2021” staat samen werken aan water centraal. Opdat nu en in de toekomst in dit deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Het Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting, zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem. De hoofdambitie is schoon water en droge voeten. Dit wordt bereikt door:
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afval- en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Keur Rijnland 2020
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels om handelingen in het watersysteem te beïnvloeden, te reguleren. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de risico’s voor het watersysteem die met (het uitvoeren van) deze handelingen gepaard gaan. Zo is er gedrag waaraan Rijnland op voorhand geen nadere eisen of voorschriften stelt en het evenmin vooraf toetst, maar alleen in zijn algemeenheid stelt dat dit gedrag niet mag leiden tot nadelige gevolgen voor het watersysteem. Dit gedrag valt onder de zorgplicht (artikel 3.1).
Het kan ook zo zijn dat er weliswaar een bepaald effect op het watersysteem te verwachten valt, maar dat dit effect niet zodanig groot is dat steeds een individuele toets vooraf noodzakelijk is. Zolang men zich aan bepaalde, algemeen geformuleerde voorschriften houdt, is het risico van het voorgenomen gedrag voor het watersysteem acceptabel. Dit gedrag kan gereguleerd worden via algemene regels (artikel 3.2).
Bij werken en werkzaamheden waarvan het risico zo groot is dat het watersysteem op een nadelige wijze wordt beïnvloed, wil Rijnland vooraf betrokken zijn en de voorgenomen handeling toetsen om te bezien welke effecten de handeling kan hebben op het watersysteem. Voor die werken en werkzaamheden geldt een verbod om deze zonder vergunning te verrichten; Rijnland toetst de werken of werkzaamheden vooraf, en neemt in een vergunning voorschriften op waaronder deze handelingen mogen worden verricht. Er is dan dus sprake van een vergunningplicht (artikel 3.3).
Tot slot kunnen er werken of werkzaamheden zijn die Rijnland in zijn geheel niet toestaat. Dit komt zeer zelden voor omdat voor bijna elke soort handeling er wel voorwaarden zijn te bedenken die het risico van de voorgenomen handeling minimaliseren of beheersen. Maar, voor sommige handelingen kan dat niet. Dan geldt er een absoluut verbod (artikel 3.4).
In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen, is dit nader uitgewerkt.
Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030
De Strategische Samenwerkingsagenda Haarlemmermeer-Rijnland (verder Waterplan) is een samenwerkingsdocument tussen de gemeente en het hoogheemraadschap. Het geeft de situatie en problemen weer van het hele watersysteem (oppervlaktewater, hemelwater, grondwater en afvalwater) in Haarlemmermeer. Het stelt doelen met betrekking tot de riolering, het oplossen van infrastructurele knelpunten en nemen van maatregelen. Het Waterplan heeft onder andere als ambitie:
In het Waterplan worden ook grondwatermaatregelen beschreven, omdat deze een belangrijke link hebben met de rest van het watersysteem, zoals oppervlaktewater en de ruimtelijke inrichting. Daarnaast is er in het verleden onvoldoende aandacht besteed aan grondwater, waardoor een inhaalslag nodig is om aan de zorgplicht te voldoen.
De maatregelen die genomen moeten worden om de doelstellingen voor het watersysteem te bereiken zijn verzameld in het uitvoeringsprogramma van het Waterplan. De financiering van deze maatregelen komt uit verschillende bronnen, waaronder het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).
Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer verplicht periodiek een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vast te stellen om invulling te geven aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP bevat rioleringsbeleid en een overzicht van alle aanwezige rioleringsvoorzieningen, inclusief de actuele toestand ervan en de te verwachten vervangingsperioden. Ook geeft het plan inzicht in de wijze waarop de riolering wordt beheerd, welke effecten er zijn voor het milieu en hoe het beheer wordt gefinancierd.
De gedachten vanuit de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030, Proeftuin klimaatbestendige stad en het integraal Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030 zijn ook van toepassing op het gemeentelijke riolerings- en grondwaterbeleid. De rode draad in het beleid is dat de gemeente streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem.
Het GRP geeft basis de planning van nieuwe aanleg, plannen om vuiluitworp te reduceren en plannen voor beheer en onderhoud voor de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de verdere toekomst. Bij nieuwbouw en verbouw is het gescheiden aanbieden van het afvalwater en het hemelwater het uitgangspunt. Voor nieuwbouwwijken en grotere reconstructiegebieden wordt uitgegaan van een zwaardere ontwerpnorm voor het rioolstelsel, waardoor zwaardere regenbuien minder snel overlast veroorzaken. Om overlast door grondwater te voorkomen voorziet het GRP in de aanleg van drainage in vijf wijken: Rijsenhout-Zuid, Pax, Graan voor Visch (Hoofddorp), Linquenda, Welgelegen (Nieuw-Vennep), en het uitvoeren van grondwatermaatregelen in Zwanenburg.
Vanuit het Bestuursakkoord Water heeft de gemeente verdere invulling gegeven aan een verbetering van de samenwerking met omliggende gemeenten en met het Hoogheemraadschap van Rijnland.
In overleg met Hoogheemraadschap van Rijnland is vastgesteld wat de gevolgen van dit bestemmingsplan zijn op de waterhuishouding van het gebied. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
In overleg met Hoogheemraadschap van Rijnland is vastgesteld wat de gevolgen van dit bestemmingsplan zijn op de waterhuishouding van het gebied. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Eerst wordt de huidige situatie kort geschetst, waarna ingegaan wordt op de waterhuishoudkundige situatie in de toekomstige situatie. De volledige rapportage van de watertoets is opgenomen in bijlage 14.
Huidige situatie
De locatie bestaat uit één gebouw omringd door verharding met aan de rand van het plangebied een groenzone met bomen, zie figuur 1.1.
Maaiveld
De kern van Zwanenburg ligt hoger dan het maaiveld van de polder ten zuidwesten van de kern. Aan de zuidwest zijde van het plangebied is oppervlaktewater gelegen. Het wegpeil van de aangrenzende straat en omliggende straten ligt op ca -3,8 á -3,9 m NAP. Een overzicht van het maaiveldverloop in de omgeving van de projectlocatie is weergegeven in figuur 5.9.
Figuur 5 9: Uitsnede AHN3 dynamische opbouw
Bodemopbouw
Op basis van REGIS II v2.2 is vanaf het maaiveld een holocene deklaag (complexe eenheid, bestaande uit een afwisseling van zandige klei, midden en fijn zand, klei en veen en een weinig grof zand) aanwezig tot ca. 8,5 m-mv. Een appelboor uitsnede uit het GeoTOP v1.4 is weergegeven in figuur 5 10. Uit de uitsnede blijkt in de bovenste meters een grote kans is op het aantreffen van slecht doorlatende klei lagen.
Figuur 5.10: Appelbooruitsnede GeoTOP v1.4 op de projectlocatie
Grondwater
In de Haarlemmermeer is sprake van een grote kweldruk, waardoor grondwateroverlast kan ontstaan. Op een enkele locatie ontstaan problemen, omdat grondwater via wellen aan de oppervlakte komt. Het water moet rechtstreeks of via drainage afgevoerd worden naar oppervlaktewater. Overlast ontstaat vooral als open water op grote afstand ligt en er sprake is van een onvoldoende functionerende drainage. In de omgeving van het plangebied zijn geen peilbuisgegevens beschikbaar. De meest nabijgelegen peilbuis ligt op de hoek van de Dennenlaan en de IJweg op circa 500 meter ten zuidoosten van de projectlocatie. Deze peilbuis is gelegen in het agrarisch gebied. Uit het gemeten verloop blijkt dat sinds 2017 een lichte stijging van de grondwaterstand is waar te nemen van circa 0,5 m. Het plan maakt geen grondwateronttrekkingen mogelijk. Daarnaast is de locatie niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Watersysteem
De projectlocatie is gelegen direct grenzend aan oppervlaktewater, dat in de legger van het hoogheemraadschap is opgenomen. De aangrenzende watergang is in de legger aangewezen als overige watergang. Het natte profiel van de watergang wordt door Rijnland onderhouden, de oevers door de aangrenzende perceeleigenaar. Een uitsnede uit de leggerkaart van het hoogheemraadschap van Rijnland is opgenomen in figuur 5.11.
Figuur 5.11: Uitsnede legger watergangen Rijnland
Rioolstelsel
In de Dennenlaan is in 2020 een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Dit betekent dat in de Dennenlaan naast een vuilwaterriolering ook een hemelwaterriolering is aangelegd.
De afvoercapaciteit van het hemelwaterstelsel is getoetst op de klimaatbestendigheid. Korte, hevige buien zullen naar verwachting steeds vaker voorkomen. Dit klimaateffect heeft een grote impact in stedelijk gebied. Wateroverlast is bij deze extreme buien niet te voorkomen. Het is daarom niet de vraag of, maar vooral waar de wateroverlast zal optreden, en welke gevolgen te verwachten zijn. De gemeente heeft daarom kaarten laten opstellen om inzichtelijk te maken waar waarschijnlijk wateroverlast zal ontstaan na een extreme bui van 120 millimeter in 2 uur. De kans dat deze relatief zeldzame bui valt neemt toe door klimaatverandering. De kaart in figuur 5.12 presenteert de berekende waterdiepte direct na afloop van de bui. Uit de kaart blijkt dat rondom de projectlocatie weliswaar water op straat wordt verwacht maar geen grote wateroverlast wordt verwacht. Bron: https://haarlemmermeer.klimaatatlas.net/
Figuur 5.12: waterdiepte bij extreme neerslag (120 mm in 2 uur)
Waterveiligheid
In de omgeving van de projectlocatie zijn geen waterkeringen gelegen. De projectlocatie heeft daarom geen gevolgen voor de waterveiligheid.
Een groot deel van ons land ligt onder de zeespiegel en dat maakt ons kwetsbaar voor overstromingen. Om overstromingen te voorkomen, hebben we in Nederland vele kilometers aan primaire en regionale waterkeringen om het land te beschermen. Het overstromingsbeeld van de Provincie Zuid-Holland is de weergave van het mogelijk overstroombaar gebied ten gevolge van de meest extreme doorbraken. Het betreft een statisch beeld van de maximale waterdieptes die op een plek kunnen optreden ten gevolge van één of meerdere dijkdoorbraken in de buurt. De kaart in geeft het beeld weer met het mogelijk overstroombaar gebied en de maximale waterdieptes die kunnen optreden na een doorbraak van regionale waterkeringen. Bron: https://haarlemmermeer.klimaatatlas.net/
Echter, volgens de klimaatatlas zou bij een dijkdoorbraak van een primaire waterkering geen overstroming in Zwanenburg optreden. Het kaartbeeld geeft verder een opmerkelijk beeld waarbij de Dennenlaan schijnbaar een beperking vormt voor de verspreiding van het water. Volgens de hoogtekaart is er echter geen aanleiding om een beperking te verwachten. Bij de berekende waterdiepte voor een dijkdoorbraak van een regionale waterkering kunnen derhalve de nodige kanttekeningen worden geplaatst.
Figuur 5.13: overstromingsdiepte bij dijkdoorbraak regionale waterkering. Locatie plangebied rood omcirkeld.
Toekomstige situatie
Voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in sloop en volledige nieuwbouw. Als gevolg van de herinrichting neemt het verhard oppervlak binnen de plangrenzen echter niet toe. Zie voor de onderbouwing van de (verharde)oppervlakten figuur 5.14.
Figuur 5.14: Overzicht verharding huidige en toekomstige situatie
Grondwater
In de huidige situatie heeft de bestaande bebouwing voldoende ontwateringsdiepte. Door de aanleg van perceeldrainage wordt geborgd dat de toekomstige bebouwing ook voldoende ontwateringsdiepte behoudt. De grondwaterstand wordt door de voorgenomen ontwikkeling niet verlaagd.
Watersysteem
De watergang wordt reeds varend onderhouden. Voor de aanpassingen in de beschermingszone van de watergang zal te zijner tijd een watervergunning worden aangevraagd. De voorgenomen ontwikkeling heeft echter geen demping van de watergang tot gevolg. Ook heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de onderhoudbaarheid van de watergang.
Rioolstelsel
Het vuilwater van de nieuwe bebouwing wordt aangesloten op het bestaande vuilwaterstel. Het schone hemelwater wordt conform het Besluit lozingen buiten inrichtingen afgekoppeld en afhankelijk van de technische uitvoering rechtstreeks afgevoerd richting het oppervlaktewater of aangesloten op het hemelwaterriool in de Dennenlaan.
De eigenaar van de grond waar hemelwater op valt, is zelf verantwoordelijk om het hemelwater vast te houden, te bergen en als het echt niet anders kan, af te voeren. In de laatste geval moet de eigenaar aantonen dat het bergen en/of vasthouden van het hemelwater, het infiltreren in de bodem of afvloeien van het hemelwater naar oppervlaktewater op particuliere grond redelijkerwijs niet mogelijk is.
Waterveiligheid
De ontwikkeling is niet gelegen in de beschermingszones van een waterkering en heeft ook geen gevolgen voor de waterveiligheid.
Klimaatadaptatie
Door de afname in verharding vindt niet alleen meer infiltratie van neerslag naar de bodem plaats, maar dit heeft ook een verkoelend effect op de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee een positief effect op de klimaatbestendigheid van de locatie.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voornemen. Er is geen watervergunning of ontheffing van het Hoogheemraadschap van Rijnland vereist.
De gemeente Haarlemmermeer heeft de volgende duurzaamheidsambities vastgelegd in het Programma Haarlemmermeer Duurzaam 2015-2018:
Met dit voornemen wordt invulling gegeven aan de visie uit het Programma Haarlemmermeer Duurzaam: "Het versterken en uitbreiden van een hoogwaardige woon- en leefomgeving. Gegeven het beleid en de ambities van Haarlemmermeer wordt voor de Zwanenburg Dennenlaan 135 ingezet op duurzaamheid:
Circulariteit
Betonpuin van het bestaande gebouw wordt afgevoerd naar een erkende, gecertificeerde verwerkingsinrichting. Dan komt het granulaat namelijk hoogwaardig terug in de keten in plaats van laagwaardig in een wegfundering.
De nieuwe betonmaterialen die toegepast worden, moeten een percentage van minimaal 15% hergebruik te bevatten.
Klimaat en energie
Omdat er relatief weinig verharding komt en veel bomen behouden blijven, speelt het plan in op een klimaatadaptieve leefomgeving. Door het opgaand groen is er veel schaduw en tevens koeling van het in de buurt gelegen water. In tijden van wateroverlast kan het snel afgevoerd worden naar de vijver van het Wandelpark. Het gebouw krijgt een groen dak (zowel op de vierde als derde bouwlaag). Dit draagt bij aan wateropvang en zorgt tevens voor koeling en isolatie van de woningen. Omdat de tuin semiopenbaar wordt, draagt dit positief bij aan de sociale cohesie. Het ontwerp van de tuin is er op gericht om ontmoeting te stimuleren voor diverse leeftijden.
Het groene dak biedt ruimte voor extensief opgestelde zonnepanelen mocht dit zon-technisch interessant zijn. Verder onderzoek is nodig in verband met schaduwwerking van de bomen.
De beoogde ontwikkelingen worden conform de duurzaamheidsambities van gemeente Haarlemmermeer uitgevoerd.
De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente is eigenaar van de grond en de bebouwing en verzekert het kostenverhaal via de gronduitgifte. Er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan wordt getoetst aan het vooroverleg met de reguliere overlegpartners en een zienswijzenperiode voor reacties van bewoners en andere belanghebbenden. Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan een breed gedragen en haalbaar bestemmingsplan. Bij het vooroverleg met de reguliere overlegpartners worden daarom ook de dorps- en wijkraden van het plangebied betrokken. De reacties uit zowel het vooroverleg als de zienswijzenperiode worden voorzien van een beantwoording en afgewogen in het bestemmingsplan.
De kernboodschap van het participatiebeleid (2014) is: “Kennis en mensen verbinden, door meedenken, meepraten en meebeslissen over zaken die spelen in de leefomgeving te stimuleren én ruimte te bieden aan initiatieven vanuit de samenleving”. Omdat het gaat om een kleinschalig plan met een relatief kleine impact op de omgeving en de participatie mogelijkheden vanwege de coronamaatregelen beperkt zijn wordt de participatie vormgegeven via een informatieavond voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Op 22 februari 2021 is de concept watertoets voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft 24 februari 2021 te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan. De opmerkingen van het Hoogheemraadschap zijn vererkt in het watertoetsdocument. Het Hoogheemraadschap concludeert dat de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding lijken. Voor de werkzaamheden is alleen een watervergunning nodig voor de uitvoering, zoals het graven dieper dan 1,5 meter onder maaiveld en eventuele grondwaterbemalingen
Een voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de rijksoverheid, de provincie en het waterschap. Niet in alle gevallen is het echter nodig een voorontwerpbestemmingsplan voor te leggen aan provincie en rijk. Alleen als er rijks- of provinciale belangen in het geding zijn is vooroverleg nodig.
Concreet zijn de volgende instanties verzocht op het plan te reageren:
Daarnaast is de dorpsraad Zwanenburg - Halfweg in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren.
De provincie heeft niet gereageerd, maar er is geen sprake van een provinciaal belang dat in het geding is. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan, aangezien de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding zijn. De Veiligheidsregio Kennemerland heeft aangegeven de conclusies van hoofdstuk 4 te onderschrijven en geen bezwarende of aanvullende opmerkingen te hebben. De dorpsraad Zwanenburg - Halfweg heeft aangegeven, dat zij woningen in een ander segment, te weten voor de middeninkomens, had verwacht. De gemeente heeft de dorpsraad aangegeven, dat de gemeente graag voor diverse doelgroepen woningen bouwt en de keuze heeft gemaakt om koopappartementen op de locatie Oude Mavo te realiseren. Op de locatie Brandweerkazerne (Olmenlaan, tegenover nummer 141) , waar nu sociale huurwoningen staan, worden ook weer nieuwe sociale huurwoningen gerealiseerd. Deze keuze is conform de afspraak met het college en raad.
Het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op 23 augustus 2021 bekendgemaakt. De bekendmaking vond plaats in het Gemeenteblad (via www.officielebekendmakingen.nl) en op de gemeentelijke website (haarlemmermeergemeente.nl). Het ontwerpbesluit heeft met de daarop betrekking hebbende stukken vanaf 24 augustus 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode konden zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. Er zijn drie zienswijzen binnengekomen. In de Nota van zienswijzen bestemmingsplan Zwanenburg Dennenlaan 135 zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Deze nota is onderdeel van het raadsvoorstel om het bestemmingsplan vast te stellen.
De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.
Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in (dubbel)bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door deze standaarden wordt de kleur en de codering van de bestemmingen bepaald. De bestemmingen zijn op het renvooi weergegeven in alfabetische volgorde. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwd mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen in samenhang met de regels, geven duidelijkheid over datgene wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Het eerste hoofdstuk bevat inleidende regels. In artikel 1 is een aantal in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. In artikel 2 is de wijze van meten vastgelegd met betrekking tot de verschillende hoogte en oppervlakte van gebouwen.
Deze bestemming is opgenomen op een heel beperkt deel van de gronden gelegen aan de nooordwestkant van het plangebied. Deze grond is in het geldende bestemmingsplan bestemd als Kantoor, maar valt buiten de gronden van het toekomstige woonperceel die in voorliggend plan als Wonen - Gestapeld zijn vbestemd. Om aan te sluiten bij de bestemming van de direct aangrenzende gronden die onderdeel zijn van het wandelpark is aan deze gronden de bestemming Recreatie toegekend.
Het grootste deel van de gronden in het plangebied zijn bestemd als Wonen - Gestapeld. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsuitoefening met daarbij behorend(e) tuinen en erven, terreinverhardingen,
bergingen en parkeervoorzieningen.
Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen. Alle gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Er zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan, waarbij het aantal niet minder mag bedragen dan 18. Om het beoogde programma te borgen is in de bouwregels bepaald dat de oppervlakte van een woning niet minder zijn dan 70 m² en niet meer dan 85 m². In afwijking daarvan zijn er maximaal twee woningen toegestaan met een oppervlakte van 110 m² tot 125 m². Met aanduidingen zijn hoogtebepalingen opgenomen. Buiten het bouwvlak mag ter plaats van de aanduiding 'bijgebouw' een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd in de vorm van een fietsenberging, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan. Ook de parkeerregels zijn opgenomen in dit hoofdstuk. In deze regel wordt dynamisch verwezen naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer. Dit heeft tot gevolg dat, indien in het kader van het bestemmingsplan gebouwd kan worden, op basis van het bestemmingsplan altijd het op dat moment actuele geldende parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer gehanteerd moet worden bij het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verschaffen ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven vergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een vergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.
Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstallen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.
Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. In dit bestemmingsplan zijn voorschriften opgesteld waarbij het bestaande gebruik van gebouwen en bouwwerken in principe het uitgangspunt vormt. Dit betekent dat de huidige situatie in regels is vastgelegd. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.
Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.