direct naar inhoud van Toelichting
Plan: PARK21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De transformatie van het gebied PARK21 kent reeds een uitvoerige geschiedenis. Vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw duikt de ontwikkeling van het Park van de 21e eeuw op in diverse beleidsstukken, waaronder het 'Raamplan Haarlemmermeer Groen' en de 'Toekomstvisie Haarlemmermeer 2015'. In deze beleidsstukken gaat het nadrukkelijk om de realisatie van “groen als tegenwicht tegen de aanzienlijke verstedelijking van de noordvleugel van de Randstad”. Verder is er behoefte aan recreatiemogelijkheden dicht bij huis in een sterk verstedelijkte omgeving. Het 'Raamplan Haarlemmermeer Groen' uit 2000 gaat uit van de ontwikkeling van 2.000 hectare recreatie- en groengebied in Haarlemmermeer.

In 2005 heeft de gemeenteraad het college verzocht om met concrete uitwerkingsvoorstellen te komen voor het Park van de 21e Eeuw, met de daarbij behorende financiële middelen. In het collegeprogramma 'Rood, Groen en Blauw: Meer in Balans; Collegeprogramma 2006-2010', (maart 2006) is opgenomen: "In deze raadsperiode wordt een besluit genomen over de inrichting en wordt gestart met de uitvoering van het Park van de 21e Eeuw. Voor de financiering hiervan is een combinatie van groen met recreatieve functies noodzakelijk."

In februari 2007 heeft het college ingestemd met de 'Startnotitie Masterplan Park van de 21e Eeuw', waarin de ontwikkelingsstrategie voor het opstellen van een Masterplan voor het Park van de 21e Eeuw is vastgelegd. De afronding van de eerste fase van deze ontwikkelingsstrategie heeft uiteindelijk geleid tot de nota 'Park van de 21e Eeuw; Plan van aanpak' van november 2007. De nota bevat de resultaten van de inventarisatiefase en maakt de stappen tot en met het opstellen van het Masterplan inzichtelijk. Het plan van aanpak gaat in op de resultaten van de inventarisatiefase en formuleert uiteindelijk hieruit de uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling.

In het plan van aanpak wordt Park van de 21e eeuw gedefinieerd als: "een grootschalig stadspark met voldoende ruimte voor (commerciële) recreatieve en leisure voorzieningen." Heel nadrukkelijk is het park bedoeld als tegenwicht tegen en aanvulling op de verstedelijking in Haarlemmermeer en daarmee op de verbetering van het woon- en leefklimaat. De inzet is een aantrekkelijk woon- en leefklimaat en het park heeft primair een lokale en regionale functie, waarbij een duidelijk accent ligt op het groene karakter. Het park vormt daarbij een schakel in de regionale groen/blauwe structuren. Verder is er een dominant beeld van een stadspark als drager van verschillende functies, waarbij nadrukkelijke samenhang wordt nagestreefd. Het richtinggevende thema is avontuurlijke en sportieve recreatie. Een sterk beeld of spraakmakende functie geeft het park identiteit en het park is voor voetgangers en fietsers goed ontsloten.

Het plan van aanpak is in december 2007 voorgelegd aan de gemeenteraad. In het raadsvoorstel is het concept voor PARK21 uiteengezet en is een stappenplan geformuleerd om te komen tot een uitwerking van het concept en het vervaardigen van een masterplan. In 2008 heeft een wedstrijd voor een ontwerpvisie voor het park plaatsgevonden, op basis waarvan een parkconcept is geselecteerd.

Op 16 juni 2011 heeft de gemeenteraad het Masterplan PARK21 vastgesteld als kadernota voor de ontwikkeling van het natuur- en recreatiegebied tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep. Het Masterplan PARK21 gaat voor de inrichting van het park uit van drie lagen:

  • de parklaag bestaande uit een golvend, groen parklandschap met hierin gelegen parkkamers met een divers programma aan vrije tijdsbesteding.
  • de polderlaag, bestaande uit de structuur van het oorspronkelijke polderlandschap. Hierbinnen is ruimte voor o.a. agrarische transformatie, verbrede (stads)landbouw, buitenplaats en moestuin voor Haarlemmermeer met ruimte voor activiteiten voor bezoekers;
  • de leisurelaag die bestaat uit het regionaal georiënteerde parkhart naast de zwemplas met leisure-functies met hierin gebouwde functies op het gebied van horeca, ondersteuning van de natte leisure van de plas en overige leisurefuncties als klimmuur, evenemententerrein, museumpark etc. Tussen de hoofdvaart en het spoor is ruimte voor een grootschalige agrarische leisurefunctie en tussen het spoor en de A4 is ruimte voor grootschalige leisure (zowel gebouwd als buitenevenementen) met een (inter)nationale focus.

Het is de ambitie van de gemeente om met de realisatie van PARK21 een grootschalig parklandschap te ontwikkelen, met voldoende ruimte voor recreatieve en (commerciële) leisurevoorzieningen, dat het recreatieve hart van Haarlemmermeer gaat vormen, vervlochten met het groene raamwerk en de recreatieve en ecologische verbindingen. PARK21 levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de verbetering van het woon- en leefklimaat in Haarlemmermeer en vormt de schakel tussen de dynamiek van de Metropoolregio Amsterdam en de rust en openheid van het Groene Hart.

In 2016 is de uitvoeringsstrategie van het Masterplan herijkt. In deze herijking zijn de kaders voor de ontwikkeling en de strategie voor de realisering opgenomen. PARK21 is een organische gebiedsontwikkeling, die ruimte geeft aan afzonderlijke initiatiefnemers waarbij het kan gaan om zowel tijdelijke als permanente vormen van gebruik en ontwikkeling. Er is sprake van een landschappelijke 'stip op de horizon' waarin de hoofdstructuren van de ontwikkeling zijn bepaald. De initiatiefnemers ontwikkelen en creëren het uiteindelijke eindbeeld. De gemeente geeft haar visie, ambities, randvoorwaarden en kaders (ruimtelijk, functioneel en financieel) bij de planologische uitnodiging mee via het bestemmingsplan (uitnodigingsplanologie). Om de ontwikkeling van het plangebied door private partijen naar een recreatief park te stimuleren investeert de gemeente in de zogeheten basisstructuur of prioritaire structuur (hierna: basisstructuur).

De gemeenteraad heeft begin 2022 besloten het Masterplan naar aanleiding van het onderhavige bestemmingsplan en de milieueffectrapportage te actualiseren. Hierbij zijn de volgende wijzigingen vastgesteld:

    • a. de parklaag heeft een gemiddelde hoogte van 0,75 meter en maximaal 4 meter (in plaats van de eerder vastgestelde hoogten van minimaal 1 meter, gemiddeld 2 meter en maximaal 4 meter);
    • b. de parklaag wordt opgebouwd uit grond met kwaliteitsklasse Achtergondwaarde of Wonen en niet meer uit industriegrond met een afdeklaag;
    • c. er wordt een verhouding van 40 procent parklaag, 40 procent polderlaag en 20 procent leisurelaag toegepast (in plaats van de eerdere evenredige verhouding tussen de lagen van 33,3 procent);
    • d. PARK21 wordt in 6 zones ingedeeld met ieder een eigen programmatische focus (in plaats van vijf zones zoals opgenomen in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau van het MER).

Voorliggend bestemmingsplan biedt het planologisch juridisch kader, waarbinnen de ontwikkeling zijn weg kan vinden. Gekozen is voor een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, een zogenaamd Crisis- en herstelwet (Chw) bestemmingsplan. Dit is een bestemmingsplan dat, vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, een verbrede reikwijdte en een flexibel kostenverhaalsysteem kent. Dit sluit aan bij het faciliteren van de beoogde organische ontwikkeling. Op dit type bestemmingsplan wordt in Hoofdstuk 2 nader ingegaan.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied voor PARK21 is gelegen tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep en heeft een omvang van circa 1.000 hectare. Het wordt globaal begrensd door de N205 in het noordwesten, de Nieuwe Bennebroekerweg in het noordoosten, de A4 in het zuidoosten en de Noordelijke Randweg in het zuidwesten. Deelgebied 1 van PARK21, circa 77 hectare groot, maakt geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. Dit deelplan is al gerealiseerd en hier geldt een afzonderlijk bestemmingsplan voor. Er is daarom geen noodzaak om deze gronden mee te nemen in dit bestemmingsplan.

Op de navolgende afbeelding is de globale begrenzing van PARK 21 en deelplan 1 weergegeven. Op de overige afbeeldingen in deze toelichting is PARK21 als geheel weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0001.png"

Globale begrenzing plangebied. De rood omlijnde gronden (deelgebied 1) maken onderdeel uit van PARK21 maar zijn geen onderdeel van het plangebied van dit bestemmingsplan

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied zijn (delen van) de volgende bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk van toepassing:

Plannaam   Vastgesteld  
Buitengebied Midden   4 juli 2013  
Parapluplan parkeerregels   4 oktober 2018  
Parapluplan datacenters   22 oktober 2020  
Parapluplan wonen   10 maart 2022  

Het bestemmingsplan PARK21 vervangt de genoemde bestemmingsplannen binnen de grenzen van het plangebied.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken.

Crisis- en herstelwet
Hoofdstuk 2 gaat in op de Crisis- en herstelwet. Op basis van deze wet wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

Planbeschrijving
In Hoofdstuk 3 wordt het plan voor PARK21 beschreven. Het bestemmingsplan is opgebouwd uit drie 'lagen': de polderlaag, de parklaag en de leisurelaag. Deze indeling is ook gehanteerd bij de regels en wordt toegelicht in art. 3 tot en met 6. Een functie valt altijd of in de polderlaag of in de parklaag of in de leisurelaag. Dat is het uitgangspunt bij de regeling in het bestemmingsplan.

In de polderlaag vormt het conserverende gedeelte de basis van het bestemmingsplan: de planologische regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Midden nemen we over in art. 17 tot en met 20 en art. 22 tot en met 37 en art. 39.
De polderlaag biedt ook transformatieruimte aan agrarische bedrijven naar kringlooplandbouw en verbrede stadslandbouw. Dit staat in art. 21 in de regels. Door transformatie van agrarische bedrijven ontstaat fysieke ruimte voor de realisatie van de parklaag.

Het openbare park met de (hoofd)routes van het recreatieve netwerk vormen samen de parklaag. In de regels worden de planologische mogelijkheden in art. 7 tot en met 9 beschreven.

De leisurelaag biedt ruimte aan recreatieve voorzieningen die ingepast worden in de parklaag. De planologische mogelijkheden worden beschreven in de regels in art. 10 tot en met 13. De leisurelaag kan met uiteenlopende functies ingevuld worden. Om een herkenbare sfeer binnen de leisurelaag in het park te borgen, is er gekozen voor een thematische zones waarbij leisurefuncties rondom bepaalde thema's bij elkaar geplaatst worden.

De organische ontwikkeling van PARK21 kent een tijdpad van 20 jaar. De gemeente start met de realisatie van een basisstructuur, een verbindende parklaag en leisurelaag. Dit wenst de gemeente te realiseren voor 2030. Vanuit deze basisstructuur kan het park doorgroeien richting een eindbeeld. De basisstructuur wordt beschreven in regel 4.2.

Beleid en regelgeving
In het vierde Hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid en de regelgeving inclusief de invloed hiervan op het bestemmingsplan PARK21. Een aantal van de relevante aspecten worden in de regels geborgd in art. 40 tot en met 46. Deze gelden, in zijn algemeenheid, voor het integrale plan, dus alle lagen.

Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 bevat een samenvatting van het milieueffectrapport (MER). Bij de afweging van de milieubelangen is zowel de basisvariant als het eindbeeld onderzocht op effecten. Het beschrijft ook op een aantal aspecten een monitoringsplicht. Deze monitoringsplichten staan in de regels onder art. 14 tot en met 16.

Onderzoek en beperkingen
Het zesde Hoofdstuk gaat in op de onderzoeksgegevens en beperkingen. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor de meeste aspecten onderzoek verricht. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het milieueffectrapport (MER), zie hoofdstuk 5. Denk hierbij aan bodem, cultuurhistorie en archeologie, externe veiligheid, niet gesprongen explosieven, natuur, geluid, geur, kabels, leidingen en telecommunicatie installaties, luchtkwaliteit, milieuzoneringen, verkeer, parkeren en water.

Instrumentarium
De toelichting eindigt met een hoofdstuk over de juridische planbeschrijving, het financiële kader en de uitkomsten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Crisis- en herstelwet

2.1 Wat is een Chw bestemmingsplan

De Crisis- en herstelwet (Chw) bevat een grondslag voor het aanwijzen van plangebieden waarvoor een zogenaamd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan worden vastgesteld. De daadwerkelijke aanwijzing van het plangebied gebeurt in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, meer specifiek in artikel 7c. Dit artikel geeft, vooruitlopend op de Omgevingswet die naar verwachting op 1 juli 2023 in werking treedt, de mogelijkheid om (op onderdelen) af te wijken van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In paragraaf 2.2 wordt een overzicht gegeven van de mogelijkheden die de Chw biedt en of en op welke wijze hiervan voor het plangebied van het bestemmingsplan PARK21 gebruik is gemaakt.

2.2 Verantwoording instrumentarium

2.2.1 Artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet

In artikel 7c van het Besluit Uitvoering Chw is voor een aantal initiatieven van verschillende gemeenten de mogelijkheid opgenomen om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan. PARK21 is ook opgenomen als een dergelijk initiatief.

In artikel 7c staan aanvullingen en afwijkingen ten opzichte van bestaande wetgeving. Zo bevat het artikel bepalingen die het mogelijk maken om de reikwijdte van het bestemmingsplan voor PARK21 te vergroten door ook aspecten te regelen die niet onder artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening vallen (een 'goede ruimtelijke ordening'), maar die wel onder de ruimere noemer van de fysieke leefomgeving (7c onder 1). Om dit te bewerkstelligen zijn in dit bestemmingsplan bepalingen opgenomen die het gebruik van gronden of bouwwerken voor een bepaalde activiteit (ten behoeve van de transformatie van het park) alleen mogelijk maken na verlening van omgevingsvergunningen voor een bestemmingsplanactiviteit (7c onder 14). In paragraaf 7.1 wordt nader op deze systematiek ingegaan.

Ook kan de raad de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het bestemmingsplan delegeren aan burgemeester en wethouders (7c onder 13). De Wet ruimtelijke ordening bevat geen delegatiebevoegdheid. De delegatiebevoegdheid is echter wel vergelijkbaar met de wijzigingsbevoegdheid zoals de Wet ruimtelijke ordening die kent.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ambities en opbouw PARK21

3.1.1 Ambities

PARK21 heeft als doel om de geschiedenis van de polder te laten herleven en om vooruit te kijken naar de toekomst. De basis van PARK21 is het polderland met de kenmerkende lange rechte polderlinten met bomenrijen en de boerenerven. Sinds de drooglegging van het Haarlemmermeer in 1852 is de polder dé plek waar vernieuwers blijvend kunnen pionieren Ook in PARK21 is volop ruimte voor innovatie, het landschap groeit mee met de behoefte en ontwikkeling van de maatschappij zonder afbreuk te doen aan zijn geschiedenis en oorsprong.

PARK21 voegt een nieuwe laag toe aan het polderlandschap. De parklaag is ontworpen als tegenhanger van de rationele en geometrische polder met een golvend reliëf en vloeiende lijnen. Het vormt een verbindende schakel tussen de binnenduinrand met de Westeinderplassen in de vorm van een groen, waterrijk en recreatief park. Haarlemmermeer staat voor omvangrijke woningbouwopgaven en daarmee een verdere groei van haar inwoners. Het nieuwe landschap werkt uitnodigend voor alle inwoners om te recreëren en ontspannen, en stimuleert om meer te bewegen. Hiermee biedt het ook ruimte aan nieuwe pioniers, die de vrijetijdeconomie binnen PARK21 vorm willen geven. Het gebied volgt daarmee wederom de behoefte van de maatschappij.

Zo krijgt het park in de park- en leisurelaag een vernieuwend watersysteem omdat het systeem uit de jaren '70 niet langer toekomstbestendig is. Er zal meer zoet water worden vastgehouden en geborgen door de invoering van het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS). Zo kan beter worden ingespeeld op het veranderende klimaat met hevige piekbuien, langere droogte en kan de voortschrijdende verzilting worden afgeremd door het natuurlijke neerslagverloop te volgen met een flexibel peil.

PARK21 verbindt stad en platteland. PARK21 blijft voor een deel agrarisch. Akkerbouw, veehouderij en sierteelt kunnen samengaan met initiatieven. Initiatieven bijvoorbeeld op het gebied van gastronomie, sport en educatie, zorg, verblijfrecreatie, natuurbeleving en recreatie, en dit alles in een groene parkachtige omgeving. PARK21 stimuleert de landbouw.

PARK21 wil graag voorzien in:

  • De lokale behoefte aan recreatiemogelijkheden, kwantitatief, maar ook kwalitatief. Het verbindt de kernen Hoofddorp en Nieuw-Vennep en vormt een schakel tussen de binnenduinrand en de Westeinderplassen door middel van een krachtige, groene en recreatieve oost-west verbinding door de polder;
  • Het samenbrengen van stad en platteland, burgers en boeren. Gebruikmakend van de ligging in een dichtbevolkt gebied en de recreatieve aantrekkingskracht van het park ontstaan zo nieuwe perspectieven voor de landbouw;
  • Het tot ontwikkeling brengen van recreatieve en toeristische functies, voor mensen uit de directe omgeving, maar ook voor regionale en (inter)nationale bezoekers;
  • Een voorbeeldproject op gebied van duurzaamheid met o.a. als belangrijke inzet het streven naar verduurzaming van het watersysteem in het gebied.

PARK21 is een organische gebiedsontwikkeling, die ruimte geeft aan afzonderlijke initiatiefnemers waarbij het kan gaan om zowel tijdelijke als permanente vormen van gebruik en ontwikkeling. Er is geen sprake van een eenduidig eindbeeld, maar wel van een landschappelijke 'stip op de horizon' waarin de hoofdstructuren van de ontwikkeling zijn bepaald.

Binnen PARK21 worden verschillende sferen onderscheiden. In het westelijk deel overheerst de parksfeer rondom de recreatieplas en het parkhart (zones 1 en 2); in het middendeel rondom de Hoofdvaart bepaalt de (stads)landbouw de sfeer (zones 3 en 4) en in het oostelijk deel zijn de vrijetijdsvoorzieningen (de leisure) en landbouw prominent aanwezig (zones 5 en 6). De sferen moeten herkenbaar zijn binnen PARK21. De sferen zijn vertaald naar thema's per zone. Per zone is aangegeven wat het accent is voor de betreffende zone qua thema bij de functies. Zo ontstaat een herkenbaar en per thema geclusterd park welke herkenbaar is en blijft voor zijn bezoekers.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0002.png"

Indeling PARK21 in sferen/zones

Binnen de parklaag wordt de basisstructuur benoemd. Met de basisstructuur wordt minimaal invulling gegeven aan de doelstellingen achter PARK21. De basisstructuur vormt een uitnodigende basis voor een verdere doorgroei naar het eindbeeld met (private) initiatieven. Deze doorgroei kan ontstaan als de basisstructuur een aaneengesloten gebied is met voldoende kwaliteit, voorzieningen en gebruikers.

Het inrichten van een basisstructuur met voldoende aantrekkingskracht en belevingswaarde heeft daarom prioriteit. Bezoekers moeten er willen en kunnen komen. Daarom kent de basisstructuur ook icoonprojecten. Icoonprojecten zijn voorzieningen die in de basisstructuur worden gerealiseerd. Zo zal in zone 2 een recreatieplas met parkhart, in zone 3 een retentiebekken (polderuiterwaarde) en in zone 5 een evenemententerrein worden gerealiseerd. De dynamiek die veroorzaakt wordt binnen de basisstructuur is nodig om de interesse van de ondernemers te wekken voor de doorgroei op basis van uitnodigingsplanologie. Vandaar dat voor PARK21 de prioriteit vanuit de gemeente ligt bij het realiseren van deze basisstructuur om daarmee het vliegwiel voor doorontwikkeling met derden te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0003.png"

De basisstructuur (als meest gewenste variant)

De basisstructuur is niet alleen het vliegwiel voor de doorgroei van PARK21 als totaal, maar moet dit ook nadrukkelijk zijn voor de gethematiseerde zones. De basisstructuur binnen de zone versterkt het thema en vormt nadrukkelijk de voeding en uitnodiging naar andere bedrijven die dat ook doen. De basisstructuur kent daarmee een sterke focus qua gewenste voorzieningen: ze moeten bijdragen aan de basisvoorzieningen die behoren tot een kwalitatief recreatief park maar ook zeer nadrukkelijk lading en voeding geven aan het thema van de zone.

Binnen PARK21 is niet alleen de parklaag een verbindende factor. Ook de recreatieve voorzieningen zorgen door aan te sluiten bij de identiteit van PARK21, dat het park als een geheel gaat functioneren en wordt ervaren. PARK21 is een plek waar het verhaal van het voortdurend veranderende Haarlemmermeers polderlandschap wordt verteld en waar de verschillende tijdlagen zichtbaar worden:

  • 1. Het verhaal van de Hollandse polders wordt verteld en nieuwe hoofdstukken worden toegevoegd met o.a. het Verbeterd Droogmakerij Systeem als watersysteem, maar ook door inzet van de polderlaag en polderlinten als herkenbaar element en drager binnen het park
  • 2. Het landschap biedt ruimte voor maatschappelijke behoeftes, ook als deze door de tijd veranderen
  • 3. Oude pioniers zijn herkenbaar met o.a. polderfiguren en nieuwe pioniers krijgen de ruimte om mee te bewegen met de maatschappelijke behoefte en daarop in te spelen

Leisurevoorzieningen sluiten aan bij deze identiteit en geven daar invulling aan. Naast de identiteit is er ook sprake van een thematisering door PARK21. De verdere thematisering per zone en de basisstructuur dragen zorg dat de hoofddoelstellingen binnen PARK21 gerealiseerd worden. Iedere zone en de daarbij behorende basisstructuur concretiseert en draagt bij aan één of meer van de hoofddoelstellingen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0004.png"

Zones, basisstructuur en doelstellingen

Zone 1 richt zich op sport en ontspanning, de eerste functies in dat thema zijn reeds gerealiseerd in deelgebied 1 met het honkbalcomplex, de e-motorcross en andere functies. Deze zone ligt aansluitend aan woongebieden, toekomstige woongebieden en in de nabijheid van (bestaande) sportverenigingen. De zone richt zich op de lokale en regionale bezoeker. Het thema sport en ontspanning sluit daarbij aan. Hier is plaats voor (maatschappelijke) buitensport met een verzorgingsgebied op fietsafstand. Daarnaast is hier ook ruimte voor bijvoorbeeld ontspanning in de vorm van wellness met een regionaal verzorgingsgebied. Zo sluiten we aan bij de (veranderende) maatschappelijke behoeften en voorzien we daar in. Dit leidt tot een grote variatie aan kleinere voorzieningen met een enkele uitschieter naar middelgrote voorzieningen. Het thema past goed bij de beoogde parksfeer in dit gebied. De verhouding tussen de lagen is min. 50% parklaag, min 25% polderlaag en max. 25% leisurelaag.

Zone 2 heeft zich nog niet ontwikkelt op het thema watersport en recreatie. In deze zone wordt, naast het realiseren van een groen blauwe ruggengraat, in de basisstructuur ingezet op het ontwikkelen van de recreatieplas en zijn parkhart. Het parkhart is de centrale plek om elkaar te ontmoeten en te flaneren. Hier kan je bijvoorbeeld het bezoekerscentrum, uitkijktoren en horeca vinden, geclusterd in het parkhart. Hier voorzien we een concentratiegebied als een centrumfunctie voor PARK21 waarbij aansluiting wordt gezocht bij de grote te verwachten bezoekersstroom. Bij het parkhart voorzien we een cluster van horeca als centrumfunctie van het park bij de recreatieplas. Zo geven we invulling aan het beoogde thema, bestaande (lokale) behoeften aan recreatie(voorzieningen) en kan de basisstructuur als vliegwiel dienen voor de verdere vergroting en versterking van PARK21. De recreatieplas biedt ruimte aan nieuwe onderscheidende watersport voorzieningen, te denken valt aan mogelijkheden als waterskiën, golfsurfen, en dergelijke. Ook is er ruimte voor een kleinschalig recreatiepark (bungalowpark) aan het water als niche concept binnen de gemeente. Het thema past goed bij de beoogde parksfeer in dit gebied. Waar het park in zone 1 gedomineerd wordt door groen, gaat het park hier over in een waterrijkpark. Het gebied is goed ontsloten ook per fiets en openbaar vervoer. De verhouding tussen de lagen bedraagt ca. 20% polder, 70% park en maximaal 10% leisure. De zone kent daarmee een waterrijke parksfeer.

In zone 3 staat het thema (stads)landbouw, innovatie en educatie centraal. Vanuit het park beleef je het agrarische (open) landschap en is dat sfeer bepalend. Zo wordt het agrarische polderlandschap onderdeel van PARK21. In het park is ook veel ruimte voor water. Dit vertaalt zich in brede watergangen, maar ook in de polderuiterwaarde als icoonproject binnen PARK21 op het gebied van een klimaatadaptief watersysteem. In de basisstructuur zijn in de leisurelaag voorzieningen denkbaar die het thema dragen als (innovatieve) proeftuinen, kenniscentra e.d.. In de polderlaag voorzien we ontwikkeling naar innovatieve landbouw met bijvoorbeeld strokenteelt, teelt met VDS en verbreed agrarisch om zo de ontwikkeling van de (verbrede) landbouw met nieuwe pioniers te faciliteren. De verhouding tussen de lagen bedraagt min 50% polder, min. 40% park en maximaal 10% leisure.

In zone 4 staat het thema (stads)landbouw, ontspanning en educatie centraal. Vanuit het park beleef je het agrarische (open) landschap. Zo wordt het agrarische polderlandschap onderdeel van PARK21. Toch wijkt deze zone af van zone 3. Zone 3 leent zich beter voor een grootschaligere voorziening door zijn goede ligging aan de spoorlaan en de Bennebroekerweg maar ook de relatief korte afstand naar de A4 en het station Hoofddorp. Een groter educatief themapark of museum (tussen 500.000 en 1.000.000 bezoekers) kan ingepast worden. Leisurevoorzieningen zijn minder in aantal maar groter in oppervlakte. De basisstructuur is hierop gericht. In de leisurelaag van de basisstructuur zijn voorzieningen denkbaar die het thema dragen en de identiteit van PARK21 versterken, zoals musea, landbouwtentoonstellingen, landbouwbelevingscentra e.d. waar ontspanning en educatie hand in hand gaan. In de polderlaag, waar de stad en het platteland verbonden worden, richten we ons op duurzame, ontspannende en educatieve landbouw bv middels strokenteelt, teelt met VDS en verbreed agrarisch bv door managefuncties e.d. De parklaag is daarnaast een verbindende groenstructuur waar de spoorovergang een centrale plaats in neemt. De verhouding tussen de lagen bedraagt ca. 50% polder, 35% park en maximaal 15% leisure.

Zone 5 biedt ruimte aan landbouw, ontspanning en vermaak. De zone leent zich voor (bestaande) landbouw al is hier na transformatie in het eindbeeld beperkt ruimte voor gereserveerd. De zone richt zich vooral op de parklaag en een leisurelaag gericht op ontspanning en vermaak. De basisstructuur richt zich vooral op de parklaag met overgang over het spoor en een leisurelaag gericht op ontspanning en vermaak, waarbij in de basisstructuur een evenemententerrein wordt gerealiseerd als icoonproject. Deze zone kan goed ontsloten worden met directe ontsluiting op de Bennebroekerweg (en daarmee op de A4) via de parkweg als onderdeel van de basisstructuur die parallel loopt aan het spoor. Daarom bieden we in deze zone ruimte voor een beperkt aantal grote functies als een themapark en evenemententerrein (als tijdelijk gebruik van het park). De verhouding tussen de lagen bedraagt ca. 10% polder, 60% park en maximaal 30% leisure.

In zone 6 staat (innovatieve) landbouw centraal in het park. De basisstructuur verbindt zone 5 richting de verzorgingsplaats bij de A4 en de langzaam verkeersroute die daar loopt. Het park biedt hier lange zichtlijnen in het landschap en laat de openheid van de polder ervaren. De verhouding tussen de lagen bedraagt ca. 75% polder, 20% park en maximaal 5% leisure. De leisure manifesteert zich hier vooral gekoppeld aan agrarisch (hoofd)gebruik.

3.1.2 Opbouw in lagen

PARK21 is opgebouwd uit drie lagen: de polderlaag, de parklaag en de leisurelaag. De lagen lopen elk dwars door het park, vullen elkaar aan, maar verschillen ook heel duidelijk.

Polderlaag

De polderlaag houdt het bestaande open polderlandschap met zijn linten zichtbaar en herkenbaar, het verankert het park in de cultuurhistorie. Tevens biedt het ruimte voor transformatie naar kringlooplandbouw en verbrede (stads)landbouw in het polderland en de agrarische erven in het Polderlint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0005.png"

Polderlaag (indicatief)

Parklaag

De parklaag is een openbaar toegankelijke recreatieve groen- en blauwstructuur die zorgt voor samenhang en verbinding in PARK21. Hier ligt het recreatieve netwerk van wandel-, fiets-, skate- en ruiterpaden en het vormt ook de groen/blauwe verbinding die gelegd wordt tussen gebieden en draagt bij aan de biodiversiteit. Het vormt de verbinding tussen de binnenduinrand en de Westeinderplassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0006.png"

Parklaag (indicatief)

Leisurelaag (parkkamers)

De leisurelaag (bestaande uit parkkamers) biedt (commerciële en semi-publieke) duurzame educatieve en/of recreatieve voorzieningen. Deze voorzieningen worden landschappelijk ingepast in de groene omgeving en versterken, verbreden en vergroten de parklaag. Ze dragen gezamenlijk de identiteit van PARK21: PARK21 is een plek waar het verhaal van het voortdurend veranderende Haarlemmermeers polderlandschap wordt verteld en waar de verschillende tijdlagen zichtbaar worden . Voor de leisurelaag is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 3) waarin het ambitieniveau is opgenomen evenals formele regels waaraan ruimtelijke initiatieven in deze laag van PARK21 moeten voldoen.

3.1.3 Basisstructuur

In het Masterplan en in de herijking van de uitvoeringsstrategie zijn de kaders voor de ontwikkeling en de strategie voor de realisering opgenomen. PARK21 is een organische gebiedsontwikkeling, die ruimte geeft aan afzonderlijke initiatiefnemers waarbij het kan gaan om zowel tijdelijke als permanente vormen van gebruik en ontwikkeling. Er is geen sprake van een eenduidig eindbeeld, maar wel van een landschappelijke 'stip op de horizon' waarin de hoofdstructuren van de ontwikkeling zijn bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0007.png"

Herijkte Masterplan

De initiatiefnemers ontwikkelen en creëren het uiteindelijke eindbeeld. De gemeente geeft haar visie, ambities, randvoorwaarden en kaders (ruimtelijk, functioneel en financieel) bij de planologische uitnodiging mee via het bestemmingsplan (uitnodigingsplanologie). Om de ontwikkeling van het plangebied door private partijen naar een recreatief park te stimuleren investeert de gemeente in de zogeheten basisstructuur.

De basisstructuur is de verbindende parklaag en heeft een variabele breedte van ca. 65 tot 115 meter om een voldoende verbindende structuur te vormen voor de doorgaande langzaam verkeersroute, het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS) en de ecologische verbindingsroute ten behoeve van de vergroting van de biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0008.png"

Principe oplossing voor dwarsdoorsnedes basisstructuur (parklaag)

Binnen de parklaag worden parkkamers voor leisure gerealiseerd waar ruimte is voor initiatieven van derden. Nabij de toekomstige HOV-halte op de Zuidtangent worden, in zone 2, een parkhart en een recreatieplas aangelegd als icoonprojecten. Ten oosten van de Zuidtangent, in zone 3, wordt verwacht dat een educatieve proeftuin kan worden gerealiseerd en ten zuiden daarvan een polderuiterwaarde als onderdeel van het VDS als icoonproject. In de overige zones worden eveneens parkkamers gerealiseerd, waar verschillende types initiatieven een plek kunnen krijgen, waaronder het evenemententerrein in zone 5 als icoonproject. De exacte invulling is nog niet bekend, wel is er een leidende typering per zone bepaald. In de navolgende afbeelding is een indicatieve uitwerking van de basisstructuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0009.png"

Rol gemeente bij ontwikkeling basisstructuur

Verbindingen en icoonprojecten zijn voor de ontwikkeling van het park van groot belang. Bij de ontsluiting gaat het, naast de voor een belangrijk deel al bestaande verbindingen met de kernen, met name om de hoofdroutes in het park (zie voorgaande afbeelding). Icoonprojecten zijn het parkhart, de recreatieplas, de polderuiterwaarde en het evenemententerrein. In de afspraken tussen de betrokken overheden is de introductie van een klimaatbestendig watersysteem (VDS) in het gebied eveneens gemarkeerd als een belangrijke opgave.

Met de basisstructuur wordt invulling gegeven aan de doelstellingen achter PARK21. Het realiseert de groen-blauwe oost-west verbinding als schakel tussen de binnenduinrand en de Westeinderplassen. Het vormt een recreatief kwalitatief verblijfsgebied dat Hoofddorp en Nieuw-Vennep verbindt. Het nodigt uit om vanuit de kernen het park en polderlandschap te bezoeken. Het park vormt daarmee een uitnodigende basis voor een verdere versterking door private initiatieven. Zo worden de condities geschapen om het hele park tot ontwikkeling te brengen. Dit komt alleen tot wasdom als de basisstructuur als aaneengesloten gebied wordt gerealiseerd en deze van voldoende kwaliteit is.

Daarom wordt gestart met het inrichten van een basisstructuur met voldoende aantrekkingskracht en belevingswaarde. Deze structuur wordt gevormd door elementen van bos, grasland (open ruimtes), landbouwgewassen en een wegen- en padenstructuur. De basisstructuur zal vooral ingericht worden voor de recreatiebehoefte van mensen uit de nabije omgeving. De dynamiek die veroorzaakt wordt is, naast een mooie groene omgeving, nodig om de interesse van de ondernemers te wekken. De inrichting van de basisstructuur biedt de voedingsbodem waarop initiatieven tot bloei kunnen komen. Het biedt houvast en vertrouwen voor ondernemers om in het gebied te willen investeren. Zo kunnen gezamenlijk ambitieuze doelen worden bereikt. En dragen de ondernemers bij aan het ontwikkelen van de basisstructuur tot het gewenste ambitieniveau.

Door eerst de basisstructuur te realiseren ontstaat een aaneengesloten structuur die uitnodigend is en wordt versnippering van deelontwikkelingen met beperkte samenhang voorkomen. Deze structuur nodigt uit tot gebruik, en gebruik nodigt uit tot investeren door derden. Vandaar dat voor PARK21 de prioriteit vanuit de gemeente ligt bij het realiseren van deze basisstructuur om daarmee het vliegwiel voor doorontwikkeling met derden te realiseren. Voor de realisatie van de basisstructuur als een goed bereikbaar, aaneengesloten gebied geldt dat de optie van onteigening als laatste redmiddel wordt opengehouden (zoals ook opgenomen in het Masterplan PARK21, blz 117), waarbij de gemeente in principe streeft naar realisatie op basis van vrijwillige transformatie. Om die reden worden op diverse deellocaties van de basisstructuur de opties voor de exacte locatie van de basisstructuur nog open gelaten.

3.2 Toekomstige ontwikkelingen PARK21

3.2.1 Algemeen

Zoals aangegeven gaat PARK21 uit van een organische gebiedsontwikkeling. Om deze gebiedsontwikkeling een vliegende start te geven, is de strategie om eerst de basisstructuur te ontwikkelen. PARK21 zal kavelgewijs ontwikkelen door een vrijwillige transitie van het huidige landbouwgebied.

PARK21 streeft naar een eindbeeld waarbinnen geheel PARK21 is getransformeerd. PARK21 bestaat uit een parklaag, een polderlaag en een leisurelaag. In totaal zal ca. 360 hectare aan recreatief groen worden gerealiseerd, inclusief de basisstructuur en deelgebied 1. Voor de parklaag is 40% het minimum. De polderlaag omvat eveneens minimaal 40% van het gebied, waar landbouw de hoofdfunctie blijft. Agrariërs kunnen binnen PARK21 bijvoorbeeld transformeren naar multifunctionele landbouw. Maximaal 20% wordt als leisurelaag met diverse recreatieve ontwikkelingen ingericht. De ontwikkeling van de leisurelaag is mede afhankelijk van de intensiteit van de functies in samenhang met de draagkracht van het milieu, vandaar dat wordt gesproken over een maximum van 20% van het gebied.

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op een aantal belangrijke elementen en icoonprojecten van PARK21. In paragraaf 7.1 wordt nader uiteengezet hoe deze elementen op planologische-juridische wijze in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd.

3.2.2 Inrichting landschap

Voor de gronden in de polderlaag geldt dat het bestaande polderlandschap zichtbaar en herkenbaar blijft. De parklaag wordt een openbare structuur die ruimte biedt aan groen, natuur, en water. De initiatieven in de parkkamers worden landschappelijk ingepast in de groene omgeving. Voor zowel de polderlaag als de parklaag is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1 en Bijlage 2) waarin het ambitieniveau is opgenomen evenals formele regels waaraan ruimtelijke initiatieven in deze lagen van PARK21 moeten voldoen.

Zowel bij de parklaag als de parkkamers worden de gronden, vanuit landschappelijk oogpunt, gedeeltelijk opgehoogd. De parklaag heeft een gemiddelde hoogte van 0,75 meter en maximaal 4 meter ten opzichte van het bestaande maaiveld. Hiermee wordt afgeweken van het Masterplan waarin gemiddeld 2 meter was opgenomen. Voor de ophoging van (met name) de parklaag is veel grond nodig. In het milieueffecrapport (MER) wordt geconcludeerd dat de uitvoering conform het Masterplan tot ongewenste gevolgen kan leiden en dat een heroverweging op zijn plaats is. De inrichting volgens het Masterplan leidt namelijk tot significant meer vrachtwagenkilometers met de bijbehorende emissies. Daarnaast kan de beoogde hoogte van de grondlichamen praktisch enkel bereikt worden door hergebruiksgrond tot en met industrieklasse toe te passen. Op grond hiervan is gekozen voor een gemiddelde hoogte van 0,75 meter waarbij de parklaag zal worden opgebouwd uit grond met kwaliteitsklasse Achtergondwaarde of Wonen. Voor de parklaag is een concept beplantingsstrategie opgesteld, de 'Leidraad groene bouwstenen' (Bijlage 4). Deze vormt een belangrijke leidraad voor de beplanting van de parklaag.

In het plangebied is een baggerslibdepot (ter plaatse van het beoogde evenemententerrein) aanwezig, waar afgeweken zal worden van de bovenstaande hoogtes. Aan deze locatie wordt een landschappelijke, geluidreducerende invulling gegeven met een verbinding over het spoor. Ook voor overgangen van (spoor)wegen zal worden afgeweken van de hiervoor genoemde hoogtes.

3.2.3 Verbreding en transformatie agrarische sector

PARK21 is nu nog vooral een landbouwgebied, gekenmerkt door agrarische productie. De transformatie van dit gebied, met behoud van de openheid en cultuurhistorische waarden, is een belangrijke opgave bij de ontwikkeling van het park. Agrarische bedrijvigheid is in de gemeente lange tijd de belangrijkste economische basis geweest, maar heeft door de ligging van de internationale luchthaven Schiphol in Haarlemmermeer, deze positie verloren. Haarlemmermeer is de laatste dertig jaar snel verstedelijkt en het ruimtegebruik is geïntensiveerd.

PARK21 zoekt niet de confrontatie met het agrarisch gebruik, maar de verbinding. In feite zijn de agrarische ondernemers de beheerders van een groot deel van het Haarlemmermeerse landschap. Zij zorgen daarmee voor de openheid van het landschap en het behoud van de cultuurhistorische waarde van de lintbebouwing in de polder. Doel is om de agrarische sector te ondersteunen bij de vrijwillige transformatie naar PARK21 met onder andere toekomstbestendige vormen van landbouw, passend binnen het nieuwe recreatielandschap PARK21. Gedacht wordt aan extra mogelijkheden voor neveninkomsten door multifunctionele landbouw (verbrede activiteiten), maar ook aan de transformatie naar een ontwikkeling richting kringlooplandbouw.

Voor de milieueffectrapportage is onderzoek gedaan naar het landbouwperspectief binnen PARK21. Conclusie is dat door de aanleg van de park- en leisurelaag van PARK21 de context van de agrarische bedrijven die in de polderlaag actief blijven verandert. De gemeente ziet graag dat de agrarische bedrijven middels hun bedrijfsstrategie meebewegen door te transformeren, om zo de recreatieve functie van de parklaag te versterken en zo tot een samenhangend PARK21 te komen. Dit vraagt flexibiliteit en ondernemersdrift van de zittende agrariërs, waarbij de gemeente ze wil faciliteren in het verlengde van de ontwikkeling van PARK21, door o.a. te ondersteunen met planologische mogelijkheden. Conclusie van dit onderzoek voor het MER was ook dat de agrariërs en de gemeente gezamenlijk de landbouwperspectieven verder moeten verkennen en deze op de juiste manier omarmen, zowel planologisch als beleidsmatig. In dit kader is onderzoek uitgevoerd naar de financieel economische impact van vrijwillige (gedeeltelijke) transformatie van agrarische bedrijven (zie Bijlage 5). De uitkomsten van het onderzoek zijn verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan. PARK21 zal de transitie van het te behouden landbouwareaal van ca. 350 hectare ondersteunen, waarbij het platteland en de stad worden verbonden en de biodiversiteit wordt vergroot. De bestaande agrarische bedrijven krijgen mogelijkheden om te transformeren naar kringlooplandbouw en verbrede (stads)landbouw, dan wel om uit te breiden met functies die bijdragen aan de doelen van PARK21. Bij verbreding van de agrarische bedrijven kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een vergadercentrum, een bed & breakfast of kleinschalige horeca en detailhandel. Zonneakkers kunnen onder voorwaarden worden toegestaan tot een maximum oppervlak van in totaal 20 hectare binnen delen van het plangebied (zie paragraaf 4.4.14).

3.2.4 Infrastructuur

In de basisstructuur wordt infrastructuur gerealiseerd in de vorm van de parkweg en fiets-, wandel- en ruiterpaden. De parkweg ontsluit de parkkamers in het westelijk deel op het omliggende wegennet, zonder daarbij de bestaande linten te belasten. De parkweg is voorzien vanaf het honkbalstadion in zone 1 (waar het eerste deel van de weg al is gerealiseerd) en loopt door zone 1, 2 en 3 naar het oosten, aan de oostzijde van de Nieuwekerkertocht naar het zuiden en sluit ter hoogte van de Operaweg aan op de Noordelijke Randweg. Met deze weg ontstaat een ontsluitingsroute voor de parkkamers in de basisstructuur in zone 1, 2 en 3, zodat deze niet op de polderlinten (IJweg en Hoofdweg) hoeven te worden aangesloten. Met de bestaande ontsluitingsweg parallel aan het spoor in zone 5, wordt ook in die zone voorkomen dat regulier verkeer vanuit de parkkamers wordt afgewikkeld op het polderlint (Rijnlanderweg). In zone 4 is de mogelijkheid om te ontsluiten via de Nieuwe Bennebroekerweg, Spoorlaan en/of Noordelijke Randweg.

De hoofdroute voor het langzaam verkeer slingert vanaf langzaamverkeersverbindingen over of onder de Drie Merenweg door de zes zones tot de verzorgingsplaats langs de A4, waar deze aansluit op de bestaande parallelstructuur langs de A4 naar het noordoosten. In deze route worden een wandelpad, fietspad en ruiterpad gebundeld.

Op de Zuidtangent, de bestaande HOV-baan tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep door PARK21, wordt ingezet op een nieuwe halte ter hoogte van het parkhart.

3.2.5 Parkhart

Het parkhart is een drager van de recreatieontwikkeling, dat ontwikkeld kan worden tot een centrum voor buitenrecreatie en outdoor-activiteiten, gecombineerd met horeca en indoorvoorzieningen nabij de recreatieplas.

3.2.6 Evenemententerrein

In zone 5, in het gebied tussen de spoorbaan en de Rijnlanderweg, is een evenementenlocatie voorzien waar meerdaagse festivals maar ook losse concerten plaats kunnen vinden. Het aantal bezoekers zal ten hoogste 80.000 per evenement zijn.

3.2.7 Verbeterd Droogmakerij Systeem

In de agrarische delen van de Haarlemmermeerpolder zijn door de realisatie van vakbemalingen vanaf de jaren '70 van de vorige eeuw waterpeilen ingesteld, zoals die destijds als optimum voor het agrarisch grondgebruik werden beschouwd. De waterpeilen in de deze vakbemalingen, die lager zijn dan het waterpeil van de polderboezem hebben echter ook de nodige nadelen. Door klimaatverandering neemt de kans op extreme neerslag toe, tegelijkertijd zullen er langere perioden van droogte zijn. Verder zal de verzilting vanuit de ondergrond toenemen en staat de beschikbaarheid van zoetwater om het watersysteem mee door te spoelen steeds meer onder druk.

Het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS) is een vorm van flexibel peilbeheer welke de nadelen van het huidige watersysteem moet tegengaan. Het VDS krijgt een waterpeil met een bandbreedte tussen het peil van de polderboezem en het oorspronkelijke zomerpeil van de vakbemaling. Als het water boven het maximale peil komt stroomt het water het gebied uit, de polderboezem in. Uitgangspunt voor PARK21 is dat het VDS wordt toegepast in de park- en leisurelaag en op vrijwillige basis in de polderlaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0010.png"

3.2.8 Polderuiterwaarde

Door klimaatverandering neemt de kans op extreme neerslag toe en door de stedelijke verdichting is er binnen de gemeente Haarlemmermeer steeds meer verhard oppervlak. Bij hevige neerslag ontstaat er een snelle afstroming van water richting het boezemwater van Haarlemmermeer. Er kan bij deze extreme situatie een waterpeil in het boezemwater ontstaan die hoger is dan de normale hoogste waterstand. Tussen januari 2007 en april 2021 zijn er acht gebeurtenissen met een hoger peil dan normaal opgetreden, waarbij deze situatie de laatsten jaren frequenter optreedt. Juist in deze situatie biedt de polderuiterwaarde uitkomt.

De polderuiterwaarde is een tijdelijke waterberging ten tijde van hevige wateroverlast in de gehele Haarlemmermeer. In deze extreme situatie stijgt de polderboezem boven zijn gangbare hoogste waterstand en op dat moment biedt de polderuiterwaarde extra bergend vermogen voor de polderboezem. In deze extreme situatie vangt de polderuiterwaarde water op boven de normale hoogste waterstand in de boezem. Naast de functie voor waterberging kan de polderuiterwaarde ook recreatief worden beleefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0011.png"

Tabel: kans op hogere waterstand op Polderboezem en polderuiterwaarde

3.2.9 Recreatieplas

In het Masterplan van PARK21 is als één van de belangrijke functies een recreatieplas voorzien. Deze recreatieplas moet mogelijkheden bieden om te zwemmen en biedt mogelijkheden voor voorzieningen voor surfen, varen, kanoën, waterskiën en wakeboarden. Rond en langs het water worden wandel-, fiets- en skeelerpaden gemaakt. Ook komen er rustplekken en speelplaatsen. Bij de plas is er ruimte voor bijvoorbeeld een bezoekerscentrum, horeca met terrassen, ruimte voor exposities, aanlegplaatsen voor bootjes en een uitzichttoren.

In 2016, tijdens de herijking van de uitvoeringsstrategie, is de nut en noodzaak van de recreatieplas nader beschouwd. Vanwege het tekort in de regio aan recreatieplaatsen voor oever- en waterrecreatie en gezien de verdere verwachte groei van het inwonertal in de gemeente, is in zone 2 een uitbreiding van zwem- en oeverrecreatiemogelijkheden in natuurlijk water nodig. Ook in het kader van de klimaatverandering (meer warme zomerdagen) is er een noodzaak aan meer zwemgelegenheden in oppervlaktewater vooral in de verstedelijkende gebieden (tegen 'hittestress'). De provincie Noord-Holland streeft er in haar waterbeleid ook naar om meer zwemgelegenheden tot stand te (doen) brengen. Mede door de schaalsprong met woningen de komende jaren zal de behoefte aan recreatiewater alleen maar verder toenemen.

Er zullen delen zijn van de recreatieplas welke een relatief 'traditioneel' en breed publiek aansprekend karakter krijgen. Maar bovenal dienen de functies op en rond de waterplas(sen) een duidelijk onderscheidend en breder recreatieprogramma te bieden ten opzichte van omliggende waterplassen (zoals de Toolenburgerplas en de Haarlemmermeerse Bosplas) in de regio. Deze bredere recreatieve gebruiksmogelijkheden sluiten aan bij het vrijetijdsprofiel van een groot deel van de inwoners van Haarlemmermeer. Actieve recreatie, sport, vermaak/leisure: beoefenen, maar ook bekijken. Versnelling maar ook onthaasting. Gezelligheid, ontmoeten, groepsactiviteiten maar ook individueel het recreatielandschap beleven. De nieuwe recreatie- en watersportplas zal dus aan huidige en toekomstige Haarlemmermeerders nieuwe recreatiemogelijkheden bieden maar zal zeker ook voor de regionale bevolking en toeristen uit de omgeving, een trekpleister worden.

In PARK21 is een ondiepe plas, van circa 2 meter diep, voorzien. De ondiepe plas krijgt een recreatieve (zwemwater)functie. Over de randvoorwaarden en ontwerpuitgangspunten voert de gemeente overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De plas wordt gevoed met regenwater en krijgt een eigen peil die onder reguliere omstandigheden 50 cm mag fluctueren (seizoensfluctuatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0012.png"

Globale inrichtingsschets recreatieplas

3.2.10 Landgoedbedrijf

De gemeente wil met PARK21 graag voorzien in de lokale behoefte aan recreatiemogelijkheden, kwantitatief, maar ook kwalitatief. Het samenbrengen van stad en platteland, burgers en boeren en het tot ontwikkeling brengen van recreatieve en toeristische functies, voor mensen uit de directe omgeving, maar ook voor regionale en (inter)nationale bezoekers.

Binnen het plangebied van PARK21 ligt het landgoed Kleine Vennep. Kleine Vennep heeft al de status van landgoed op grond van de Natuurschoonwet 1928. Het landgoed is al gedeeltelijk openbaar en er zijn al wandel- en fietsverbindingen met de anderen gronden behorende tot PARK21.

Op het landgoed staat de Rijksmonumentale boerderij Kleine Vennep. De kop-rompboerderij is van algemeen belang uit cultuur- en architectuurhistorisch oogpunt als qua exterieur merendeels gaaf bewaard gebleven en zeldzaam geworden voorbeeld van agrarische bouwkunst uit de late jaren '20 van de 20ste eeuw op het Noordhollandse platteland met een zeer grote landbouwschuur en opgetrokken in traditionele baksteenbouw. Daarnaast heeft de boerderij situationele waarde door de ligging in het open polderland van de Haarlemmermeerpolder. Het behoud en doorontwikkeling van dit landgoed past geheel in de plannen voor PARK21.

Op dit moment worden er op het landgoed op basis van een tijdelijke ontheffing allerlei evenementen georganiseerd. Dit gebruik wordt met dit bestemmingsplan definitief planologisch verankerd. Ook zal het landgoed verder ontwikkeld worden. Naast dagrecreatie in vorm van bijvoorbeeld workshops, educatie en evenementen is het ook de bedoeling dat er op het landgoed een landschapshotel en maximaal 6 recreatiewoningen kunnen worden gerealiseerd. Hiermee wordt er ingespeeld op de toeristische functie van PARK21. Uitgangspunt is dat de 6 recreatiewoningen zullen worden gerealiseerd in een bestaande oude nissenhut, die hiervoor verplaatst zal worden. Hiermee worden de oude bijzondere elementen van het landgoed behouden en op een nieuwe manier ingezet.

In beperkte omvang wordt er ook ruimte geboden aan maatschappelijke voorzieningen (zoals educatieve, jeugd- en zorgvoorzieningen), detailhandel van streekeigen producten en kleinschalige agrarische bedrijfsactiviteiten. Ook wordt er ruimte geboden voor horeca. Het landgoed wordt echt een plek waar mensen samen komen en die mensen kan verbinden.

Daarnaast blijft het de bedoeling om (in beperkte mate) agrarische activiteiten te blijven verrichten. Het veilig en duurzaam voedsel verbouwen vanuit een circulaire gedachte, op een bescheiden schaal, past geheel in de visie voor de toekomst van het landgoed. Met de bestemming landgoedbedrijf kan de gewenste ontwikkeling van het landgoed vormgegeven worden. In dit bestemmingsplan zijn de percelen waarop het landgoed Kleine Vennep is gevestigd bestemd als landgoedbedrijf. Met deze bestemming kan het landgoed worden uitgebouwd en zich ontwikkelen op een manier die passend is binnen de visie voor PARK21. Het landgoed verbindt de cultuurhistorie van een historische monumentale boerderij met hedendaags gebruik en beleving door evenementen, horecavoorzieningen en de beleving van het landschap. Het verbindt stad en platteland en verbindt het historisch gebruik met het getransformeerde landschap naar de moderne behoeften. De monumentale boerderij neemt een centrale plaats in het recreatieve landschap en blijft zo behouden.

Hoofdstuk 4 Beleid en regelgeving

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting vanaf 1 juli 2023 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:

    • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
    • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
    • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
    • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

    • 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
    • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
    • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (naar verwachting op 1 januari 2023) geldt de Nationale Omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie paragraaf 4.1.2). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zie paragraaf 4.1.3)

Toetsing

De ontwikkeling van PARK21 staat niet specifiek genoemd in de NOVI; toch past het park goed binnen de prioriteiten die gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving.

Allereerst zal PARK21 ruimte maken voor de klimaatverandering en de energietransitie. De ambitie voor PARK21 is om in 2030 meer hernieuwbare energie te produceren dan wordt verbruikt (zie paragraaf 4.4.11. Hiermee wordt het park energieproductief. Daarnaast ziet het plan toe op klimaatadaptie met de toepassing van het VDS en de polderuiterwaarde.

Daarnaast zorgt PARK21 ervoor dat de steden en regio's rondom het park sterker en leefbaarder worden. PARK21 wordt de verbindende factor tussen de hoge dynamiek aan de noordoostzijde van de gemeente Haarlemmermeer en het meer ontspannen karakter aan de zuidwestkant. Het park zelf zal veel recreatieve mogelijkheden waarborgen. Inwoners kunnen ontspannen in het park en tijdelijk uit het stedelijke milieu wegtrekken. Het park zal uitnodigen tot bewegen wat bijdraagt aan de doelstelling van een gezonde leefomgeving.

Ook wordt het landelijk gebied verder ontwikkeld en daarmee toekomstbestendig gemaakt (omschakeling en verbreding). De verschillende beoogde functies in het park zorgen voor een impuls in de regio.

Rode draad door PARK21 is de combinatie van functies. Het gehele park zal een samenspel worden tussen bijvoorbeeld recreatie, ontspanning, energieopwekking, educatie, agrarische mogelijkheden, ecologie en nog vele andere functies. Maar ook de kenmerken en de identiteit van het gebied staan centraal. Het 'poldergevoel' moet nog steeds duidelijk naar voren komen in PARK21. Verschillende lagen van de ontwikkeling zorgen voor een goede afweging tussen het poldergevoel behouden en het creëren van nieuwe functies binnen het gebied.

Hiermee is de ontwikkeling van PARK21 in overeenstemming met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staat een aantal onderwerpen waarvoor het Rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte regels stelt. Voor gemeente Haarlemmermeer is hierin onder meer van belang:

  • Toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • De ruimte reservering voor de parallelle Kaagbaan;
  • Zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • Aan de provincies is opgedragen om Natuurnetwerk Nederland (NNN) te beschermen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • Nationale landschappen, zoals het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, worden ruimtelijk beschermd.

Toetsing

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is geen sprake van NNN-gebied. Dit is uitsluitend in deelgebied 1 aanwezig. Er loopt een hoogspanningsverbinding ten westen van het plangebied die enkele jaren geleden is gerealiseerd. Met het realiseren van deze verbinding kan de planologisch-juridische regeling voor de voormalige hoogspanningsverbinding die door het meest westelijke deel van het plangebied liep komen te vervallen. Met het initiatief zijn geen overige regels met betrekking tot nationale belangen gemoeid.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2017) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro en luidt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De begrippen "bestaand stedelijk gebied" en "stedelijke ontwikkeling" zijn opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i van het Bro.

Toetsing

Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De aanleg van het park zelf is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i van het Bro en valt daarmee formeel-juridisch niet onder de toets van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan biedt ook ruimte aan voorzieningen buiten bestaand stedelijk gebied die wel te kwalificeren zijn als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De Ladder vereist dat de behoefte aan de verschillende functies inzichtelijk wordt gemaakt, kwantitatief (in aantallen en meters) en kwalitatief (qua concept, programmering, doelgroep en locatie). Ook moet worden aangetoond dat er geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten optreden.

Door Bureau Stedelijke Planning is een ladderonderbouwing uitgevoerd. Deze ladderonderbouwing is als Bijlage 19 bijgevoegd. In de onderbouwing wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling van PARK21 met horeca, sport, attracties, evenementen, verblijfsaccommodaties, wellness en cultuur voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De beoogde (leisure)functies voorzien kwantitatief en/of kwalitatief in een (toenemende) behoefte aan deze functies. De ontwikkeling past daarnaast binnen de beleidskaders en -ambities van gemeente, regio en provincie.

De ontwikkeling past niet binnen bestaand stedelijk gebied, vanwege de maat en schaal van de leisurefuncties (zowel binnen als buiten), de omvang en het specifieke karakter (groen, landschappelijk, eigentijds) van PARK21 en het feit dat de leisurefuncties deel uitmaken van een groter geheel en als losse, zelfstandige entiteit in het bestaand stedelijk gebied geen bestaansrecht hebben. Daarnaast wordt geconcludeerd dat van structurele leegstand, aantasting van het woon- en leefklimaat en ondernemersklimaat als gevolg van de invulling van PARK21 geen sprake zal zijn. Sterker, de beoogde ontwikkeling draagt positief bij aan het woon- en leefklimaat van bewoners in de gemeente en regio, en versterken de economie en het ondernemersklimaat.

4.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)

De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.

De gemeente zorgt ervoor dat nieuwe inwoners in een zo vroeg mogelijk stadium deugdelijk en objectief geïnformeerd worden over geluidsbelasting en mogelijke hinder door vliegtuiggeluid (of –uitstoot en kerosinegeur) door de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol.

Toetsing

De ontwikkeling van PARK21 valt binnen het beperkingengebied van het LIB. Dit houdt in dat er extra regels gelden voor wat betreft de ontwikkeling van het park.

Voor het overgrote deel van het plangebied geldt de 'beperking bebouwing - LIB 5'. Voor gronden die hiervoor aangewezen zijn, geldt dat er geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan. Binnen PARK21 zijn ook geen nieuwe woningbouwlocaties beoogd. Ook geldt voor deze gronden dat in de toelichting op het bestemmingsplan gemotiveerd wordt hoe rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 6.4 is hier op ingegaan.

Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt de 'beperking bebouwing - LIB 4'. Met het oog op geluidbelasting zijn daar geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan. Van dat verbod is een aantal gevallen uitgezonderd waaronder bestaand gebruik van een geluidgevoelig gebouw.

Daarnaast geldt er een beperking voor het aantrekken van vogels (met name ganzen). Deze beperking geldt voor circa de helft van het plangebied, voornamelijk aan de oost/zuidoost zijde van het plangebied. Bij de opzet van het park wordt rekening gehouden met de vogelaantrekkende werking. In 2012 en 2015 is onderzoek uitgevoerd naar de vogelaantrekkende werking van PARK21. Hierbij is geconcludeerd dat risicovolle vogelaantrekkende werking potentieel enkel aan de orde is voor meeuwen en ganzensoorten en met name samenhangt met de realisatie van de recreatieplas. Hiertoe zijn aanbevelingen opgenomen voor inrichting en beheer van PARK21, die dat risico kunnen beperken dan wel voorkomen. Een belangrijke keuze is de locatie van de plas aan de westzijde van het plangebied, buiten het gebied met beperkingen voor het aantrekken van vogels. Maar ook los van de locatie van de recreatieplas zal met zorgvuldigheid worden omgegaan met eventuele aantrekking van risicovolle vogelsoorten, in het kader van de Vogeltoets. Bijvoorbeeld door de keuze voor smallere rietkragen < 3m en waterriet, regulier beheer zoals het wintermaaien van de rietvegetatie en zo nodig actief populatiebeheer op basis van monitoring. Dit is echter een detailniveau dat nu nog niet inzichtelijk is, onder andere omdat het bestemmingsplan verbrede reikwijdte is ingericht als een globaal bestemmingsplan voor organische gebiedsontwikkeling. Indien er op enig moment gebruik gemaakt gaat worden van de mogelijkheid om het gebied te ontwikkelen, bijvoorbeeld door de aanleg van de recreatieplas, dan zal het plan worden voorgelegd aan de Toetsingscommissie in het kader van de Vogeltoets, indien er sprake is van potentiële vogelaantrekkende werking. Over het algemeen zijn de zogenaamde groene bouwstenen zodanig opgesteld dat er sprake is van een biotoop dat slechts marginaal of niet geschikt is voor ganzen en meeuwen. De verwachting is dan ook dat de risicovolle vogelaantrekkende werking van de ontwikkeling van PARK21 beperkt zal blijven, zeker ten opzichte van het huidig agrarische gebruik

Er gelden ook beperkingen ten opzichte van de bouwhoogten. Binnen het plangebied zullen geen objecten worden gerealiseerd die hoger zijn de voorgeschreven maximale bouwhoogten. In de regels van dit bestemmingsplan zijn hiervoor regels opgenomen.

Tot slot geldt er voor het gehele gebied een toetszone voor windturbines en laser. Windturbines worden in dit bestemmingsplan niet toegestaan. Bij de realisatie van PARK21 zal rekening worden gehouden met voorgenoemde regels omtrent laserinstallaties.

4.1.5 Nationaal Water Programma 2022-2027

In dit programma worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen beschreven aan de hand van drie hoofdambities voor het waterbeleid:

  • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta
  • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta
  • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, woningbouw en de landbouw is noodzakelijk. Daarbij is het van groot belang dat 'aansluiten op de karakteristieken van het watersysteem' en meebewegen met water' leidende principes blijven voor de integrale aanpak van ruimtelijke ontwikkelingen in ons land.

Toetsing

Onderdeel van het bestemmingsplan is de waterparagraaf (paragraaf 6.13). In de waterparagraaf is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De waterparagraaf is afgestemd met de betreffende waterbeheerder.

4.1.6 Samen bouwen aan bereikbaarheid

Het Rijk werkt samen met de regionale partijen uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) aan een programma “Samen bouwen aan bereikbaarheid”.

Het hoofddoel van het programma is: het versterken van de economie in de MRA door aanpak van urgente bereikbaarheidsopgaven,

  • met focus op deur-tot-deur bereikbaarheid van personen en goederen;
  • met prioriteit voor de economische toplocaties;
  • en in samenhang met de verstedelijkingsopgave.

Een van de programmalijnen heeft betrekking op het gebied tussen Amsterdam-Zuid en Hoofddorp. Dit gebied heeft alle potentie om uit te groeien tot dé internationale entree van Nederland. Het is nationaal en internationaal goed verbonden door een uitstekend ov-netwerk en via de luchthaven. Duurzame ontwikkeling van dit gebied - met een goede balans tussen wonen en werken, bereikbaarheid, voorzieningen, groen en internationale oriëntatie - is hierbij van belang.

De programmalijn Zuidwest Amsterdam-Schiphol-Hoofddorp (ZWASH) ontwikkelt de strategie om het gebied te transformeren tot dé internationale entree van Nederland. Het neemt hierbij alle uitdagingen en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van bereikbaarheid, verstedelijking, economie, leefbaarheid en duurzaamheid in ogenschouw.

Toetsing

Mobiliteit is een belangrijk thema bij de ontwikkeling van PARK21. Op de bestaande Hoogwaardig openbaar vervoer (HOV)-baan tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep door PARK21, wordt ingezet op een nieuwe halte gerealiseerd ter hoogte van het parkhart. Tevens wordt een nieuwe parkweg aangelegd evenals fiets-, wandel- en ruiterpaden.

4.1.7 Bossenstrategie 'Bos voor de toekomst'

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat Rijk en provincies samen een Bossenstrategie opstellen. In deze strategie benoemen Rijk en provincies gezamenlijk ambities en doelen voor bossen in Nederland en brengen zij in beeld op welke wijze deze ambities vorm kunnen krijgen. Deze strategie is daarmee een gezamenlijk beleidsvoornemen.

In de Bossenstrategie zijn afspraken gemaakt over de revitalisatie van bestaande bossen, compensatie van verdwenen bos en duurzaam houtgebruik. Het bos is belangrijk voor het behalen van natuurdoelen en klimaatdoelen en de betekenis van bos voor mensen is groot. De grootste uitdaging is de ambitie voor meer nieuw bos in Nederland; 37.000 hectare, waarvan 19.000 hectare bos buiten het Natuurnetwerk Nederland. Dit bos is voorzien in de buurt van dichtbevolkte gebieden, bij steden en dorpen en in overgangszones tussen natuur- en landbouwgebieden.

Toetsing

De realisatie van bos in de parklaag van PARK21 sluit aan bij de ambitie voor meer nieuw bos in Nederland in de buurt van steden en dorpen en in een overgangszone tussen natuur- en landbouwgebied.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2018) is het integrale provinciale beleidsplan voor de gehele provincie Noord-Holland. In deze visie staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste ontwikkelingen die op ons afkomen:

  • Klimaatverandering
  • Overgang naar duurzame energie
  • Verdere verstedelijking
  • Bereikbaarheid
  • Gezonde leefomgeving
  • Economische transitie
  • Natuur en biodiversiteit

De hoofdambitie van de provincie is het vinden van een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Met de sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' heeft de provincie de regionale ruimtelijke consequenties van deze ontwikkelingen grotendeels juridisch verankerd in de Omgevingsverordening NH2020 (zie paragraaf 4.2.2).

Toetsing

Voor het plangebied geldt op grond van de provinciale omgevingsvisie dat ontwikkelingen en beheer passend moeten zijn bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen moeten bovendien zoveel mogelijk natuurinclusief zijn. PARK21 draagt bij aan de ambities op het gebied van 'klimaatverandering', 'overgang naar duurzame energie', 'gezonde leefomgeving', 'economische transitie' en 'natuur en biodiversiteit'. PARK21 kan omschreven worden als een groen tegenwicht tegen de aanzienlijke verstedelijking rondom het park. Het draagt daarmee bij aan de goede balans tussen economische groei en leefbaarheid.

4.2.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 (2020) worden de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in de regels van de provincie. Deze omgevingsverordening Noord-Holland integreert 21 verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Het doel is daarmee de provinciale regels te vereenvoudigen, harmoniseren, en op onderdelen meer ruimte te bieden voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afweging. Door deze integratie loopt de provincie Noord-Holland vooruit op de invoering van de omgevingsverordening als een van de kerninstrumenten van de Omgevingswet, voor zover dat al mogelijk is op basis van de bestaande wetgeving.

Voor het plangebied zijn de regels rondom 'verblijfsrecreatie', 'LIB 5 zone Schiphol', 'windturbines', 'agrarische bedrijven', 'Natuurnetwerk Nederland', 'Landelijk gebied', en de 'Provinciale wegen' van belang.

Verblijfsrecreatie

Er is sprake van een 'ruimtelijke spanning' tussen de ruimtebehoefte van verblijfsrecreatie en de openheid van het provinciale landschap. Het is daarom van belang dat er zorgvuldig wordt omgegaan met nieuwe ontwikkelingen en dat het aanbod daadwerkelijk benut wordt voor de functie waarvoor het bedoeld is, namelijk kort verblijf ten behoeve van toeristisch overnachten. Het artikel heeft betrekking op alle vormen van verblijfsrecreatie. De regio's hebben ambities opgesteld omtrent de ontwikkeling van de verblijfsrecreatie in de regio's, dat is vastgelegd in een ontwikkelkader en regionale afspraken. Een ruimtelijk plan moet waarborgen dat een nieuwe ontwikkeling aansluit op deze ambities en daadwerkelijk regioversterkend is en blijft. Hierover dient afstemming plaats te vinden binnen de regio. Daarnaast geldt dat een ruimtelijk plan dat verblijfsrecreatie mogelijk maakt, regels stelt ter waarborging van een bedrijfsmatige exploitatie.

LIB 5 zone Schiphol

In zone LIB 5 heeft het Rijk geen restricties gesteld aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen binnen bestaand stedelijk gebied. Woningbouwbouwlocaties buiten het bestaand stedelijk gebied zijn niet toegestaan. In paragraaf 4.1.4 is ingegaan op de betekenis van het Luchthavenindelingsbesluit voor PARK21.

Windturbines

De provincie Noord-Holland staat het bouwen en opschalen van windturbines uitsluitend onder voorwaarden toe. In het werkingsgebied 'landelijk gebied' kan de bouw van één windturbine worden toegestaan, mits:

  • a. de windturbine wordt gebouwd op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke functie is toegestaan;
  • b. de ashoogte niet meer bedraagt dan 15 meter vanaf het maaiveld;
  • c. de windturbine in landschappelijk opzicht aansluit op de bijbehorende bebouwing;
  • d. de windturbine zorgvuldig ruimtelijk wordt ingepast.

Agrarische bedrijven

Er is een groeiende bewustwording in de landbouw dat meer rekening gehouden moet worden met natuurwaarden, ook omdat dat goed is voor de kwaliteit van de landbouw en haar producten. Een toekomstbestendige ontwikkeling van de sector houdt rekening met beleving (de mens), de biodiversiteit, de bodem- en de waterkwaliteit (milieu), én is economisch rendabel (verdienmodel). Daarom geeft de provincie de ruimte aan de agrarische bedrijven om duurzame ontwikkeling mogelijk te maken en wordt rekening gehouden met, en ingespeeld op, nieuwe ontwikkelingen binnen de agrifood keten. De agrifoodsector wordt gefaciliteerd bij de duurzame en economische ontwikkeling.

Natuurnetwerk Nederland

In artikel 6.43 van de omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het werkingsgebied natuurverbindingen NNN regels stelt die in het belang zijn van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden. Een dergelijk bestemmingsplan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden. Van deze bepalingen kan onder voorwaarden worden afgeweken. Daarbij is het van belang dat voor de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maken:

  • er sprake is van een groot openbaar belang;
  • er geen reële alternatieven zijn, en;
  • de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Gedeputeerde Staten kunnen, onder voorwaarden, de begrenzing van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen wijzigen.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is geen sprake van NNN-gebied. Dit is uitsluitend in deelgebied 1 aanwezig.

Landelijk gebied

Veel van de instructieregels aan gemeenten hebben betrekking op het landelijk gebied. Daarom is in het werkingsgebied landelijk gebied duidelijk gemaakt waar volgens de provincie de grens ligt tussen stedelijk en landelijk gebied. Op deze manier wordt duidelijk waar deze regels van toepassing zijn.

Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

  • rekening gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
  • bij de inpassing de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes betrokken; en
  • bij de inpassing de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren betrokken.

Provinciale wegen

In de Omgevingsvisie NH2050 is de doelstelling opgenomen dat de inwoners en bedrijven zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. De provincie zet zich in voor het versterken van mobiliteitsopties die hieraan bijdragen, zoals uitstekende infrastructuur voor alle modaliteiten.

De provinciale wegen moeten goed beheerd en onderhouden worden, zodat zij veilig en doelmatig kunnen worden gebruikt. In de toepassing van de verordening staat het goed functioneren van de weg ten behoeve van de weggebruiker voorop.

Toetsing

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsverordening NH2020.

Verblijfsrecreatie

PARK21 wordt een plek waar verblijfsrecreatiemogelijkheden beoogd zijn. Uit de ladderonderbouwing (zie Bijlage 19) blijkt dat de ontwikkeling past binnen de beleidskaders en -ambities van gemeente, regio en provincie. Er wordt nadrukkelijk gekeken naar kleinschalige verblijfsrecreatie bij multifunctionele landbouw en verblijfsrecreatie als ondersteuning van de eigen hoofdactiviteit, als indicatief voorbeeld kan worden gedacht aan een wellnesscomplex dat voor de eigen bezoekers ook overnachtingsmogelijkheden faciliteert.

LIB 5 zone Schiphol

PARK21 ligt (bijna) volledig in de LIB 5 zone. Binnen het plangebied worden geen woningbouwlocaties aangewezen (zie tevens paragraaf 4.1.4).

Windturbines

Binnen PARK21 worden geen windturbines toegestaan.

Agrarische bedrijven

De toename van het recreatief gebruik met meer dan 500.000 bezoekers per jaar, biedt kansen voor het landbouwperspectief. Zeker wanneer de transformatie verder gevorderd is, kan in (en rond) PARK21 een lokale landbouweconomie ontstaan rondom streekproducten en nicheproducten, die via horeca en detailhandel aan recreanten worden verkocht.

Ten behoeve van een verkenning van het landbouwperspectief is onderzoek uitgevoerd naar de financieel economische impact van vrijwillige (gedeeltelijke) transformatie van agrarische bedrijven (zie Bijlage 5). Kringlooplandbouw en biologische landbouw hebben een belangrijke rol in het perspectief voor de landbouw in PARK21. De omschakeling naar deze vormen van landbouw en waardecreatie zijn van elkaar afhankelijk. Een lokale markt voor streekproducten, biologische producten en ambachtelijke producten kan het vehikel zijn voor zowel de transformatie van de landbouwsector in PARK21 als geheel, als voor de verbreding en/of omschakeling van individuele bedrijven.

De gemeente wil het verbreden van en waardecreatie binnen de landbouw faciliteren om agrariërs te verleiden in te zetten op deze bedrijfsstrategieën. Agrarische bedrijven die binnen het plangebied liggen krijgen mogelijkheden om te verbreden of te transformeren. Hiermee draagt het plan bij aan de duurzame en economische ontwikkeling van deze bedrijven.

Natuurnetwerk Nederland

In deelgebied 1 van PARK21, grenzend aan het plangebied van dit bestemmingsplan, is NNN-gebied aanwezig. Dit betreft een al ingericht deel van PARK21. De ontwikkeling beoogd geen activiteiten die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied (zie tevens paragraaf 6.6 van de toelichting).

Tevens ligt ten noordoosten van en evenwijdig aan PARK21 een nog te realiseren natuurverbinding. Wanneer de geprojecteerde NNN-verbinding door PARK21 gerealiseerd wordt, is er zelfs een positief effect op de kwaliteit van het NNN-gebied (spreiden van de recreatiedruk), omvang (meer natuur) en samenhang met andere gebieden.

Landelijk gebied

PARK21 houdt in de polderlaag het bestaande open polderlandschap met zijn linten zichtbaar en herkenbaar, het verankert het park in de cultuurhistorie. Tevens biedt het ruimte voor transformatie naar kringlooplandbouw en verbrede (stads)landbouw in het polderland en de agrarische erven in het polderlint. Op deze manier kan een bijdrage worden geleverd aan de sociale en economische vitaliteit op het platteland, inclusief cultuurhistorie, het behoud of de versterking van de identiteit van Haarlemmermeer, educatie, recreatie, zorg, innovatie enz. Het plangebied ligt binnen het 'landelijk gebied'. Bij nieuwe ontwikkelingen is als voorwaarde opgenomen dat deze landschappelijk dienen te worden ingepast.

Provinciale wegen

De provinciale weg N520 loopt door het plangebied en de N205 er langs. Het initiatief voorziet niet in ingrepen binnen het beperkingengebied van deze weg, die een negatief effect kunnen hebben op het gebruik van deze weg.

4.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad is een belangrijk instrument dat richting geeft aan één van de hoofdbelangen van de provincie: ruimtelijke kwaliteit. De Leidraad is bedoeld om inzichtelijk te maken welke landschappelijke en cultuurhistorische waarden van belang zijn. Daarnaast geeft het inzicht in de landschappelijke karakteristiek en biedt het inspiratie voor een duurzame ruimtelijk kwalitatieve inrichting van het landschap. Het doel en de werking van de Leidraad zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening NH2020 (zie paragraaf 4.2.2 en verder is de Leidraad bedoeld als handreiking, welke onderscheid maakt in 'rekening houden met' en 'betrekken bij'.

De in het plangebied aanwezige landschappelijke waarden kunnen onder twee noemers samengevat worden: de landschappelijke karakteristiek en de openheid en ruimtebeleving.

De landschappelijke karakteristiek

Het plangebied is onderdeel van een droogmakerijlandschap dat consequent en sober opgebouwd is. De Haarlemmermeerpolder is de grootste droogmakerij in Nederland. Het huidige maaiveld ligt tussen de -4.5 en -5,5 meter NAP. De vaarten, tochten, polderwegen en boombeplanting vormen het raster van de droogmakerij. De Hoofdvaart is de vaart die de gemalen Leeghwater en Lynden met elkaar verbindt en duidelijk zichtbaar is in het landschap. De parallel aan de Hoofdvaart lopende polderlinten met boombeplanting en boerderijen op regelmatige afstand van elkaar zijn belangrijke ruimtelijke dragers. De verkavelingsstructuur is sterk bepalend voor het landschap en grondgebruik in de polder.

De polderwegen binden de verschillende landschappen aan elkaar. Hoewel de meeste polderwegen zijn aangelegd kort na de drooglegging, kennen ze toch verschillende typologieën en een verschillend karakter. De huidige typen linten zijn:

  • Noord-Zuid polderwegen in akkerland: Hoofdweg, IJweg, Rijnlanderweg (ruime verkaveling, grote percelen, grote erven en grote ruimten tussen erven)
  • Oost-West polderwegen met geen tot weinig bebouwing: Bennebroekerweg.

Het oorspronkelijke raamwerk van het landschap is ruimtelijk versterkt door het toevoegen van nieuwe waterlopen en lanen. Daarnaast kent Haarlemmermeer een naoorlogs netwerk van regionale en nationale verbindingswegen en de hogesnelheidslijn (HSL). Dit bovenlokale netwerk wijkt op een aantal plaatsen af van de orthogonale structuur van de droogmakerij. Dit komt doordat de snelheden die op deze netwerken mogelijk zijn leiden tot de noodzaak van ruime boogstralen.

Openheid en ruimtebeleving

Binnen het beschreven polderraster bedraagt de minimale onderlinge afstand tussen de boerderijen 200 meter. Dankzij deze forse maat kregen de boerderijlinten een open karakteristiek. De Haarlemmermeerpolder is echter sterk verstedelijkt. Niettemin zijn er op verschillende locaties nog ruime open plekken. Het polderlandschap van het plangebied tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep is daar één van de beste voorbeelden van. Vanuit de polderwegen is er goed zicht op het achterland van akkers en weiden.

Ambities en ontwikkelprincipes

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek;
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid; en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.


De navolgende ambities en de bijbehorende ontwikkelprincipes zijn vertrekpunt bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit.

  • 1. Het poldergrid is uitgangspunt
    De vaarten, tochten, polderwegen en boombeplanting vormen samen het grid van de droogmakerij. De Hoofdvaart (in de lengterichting van de polder) en de Kruisvaart vormen samen het assenkruis. Parallel aan deze lijnen liggen de tochten en polderwegen.

    Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
    - het versterken van het poldergrid.
    - het accentueren van het verschil tussen het poldergrid en de bovenlanden (restanten veengebied).
    - het respecteren van het verschil tussen polderlinten en dwarswegen.
    - het vrij houden van het zicht op de historische gemalen De Lynden, De Cruquius en De Leeghwater.

  • 2. Ringvaart en ringdijk zijn het gezicht van Haarlemmermeer
    Ringvaart en ringdijk zijn samen een structuur van provinciaal belang. Ze vormen het herkenbare gezicht van Haarlemmermeer. Ze vormen ook de ruggengraat voor een reeks aan groengebieden, veenlanden (‘bovenlanden’) en ringvaartdorpen aan beide zijden van de ringvaart. Soms zijn er nog duidelijke ruimtelijke relaties tussen beide zijden van de ringvaart te herkennen.

    Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
    - het versterken van de ringvaart/ringdijk als regionale groen-blauwe landschappelijke structuur.
    - het versterken van de continuïteit en herkenbaarheid van (het profiel van) de ringvaart en ringdijk.
    - het versterken van de ringvaart/ringdijk als cultuurhistorisch waardevolle route met opeenvolgende belevenissen.

  • 3. De Stelling van Amsterdam is als geheel herkenbaar in het landschap
    De Geniedijk vormt een lange, met bomen beplante lijn door de polder. Deze dijk was de eerste grootschalige doorsnijding van het poldergrid. De Geniedijk heeft nu een functie als doorgaande, recreatieve langzaam verkeersroute.

    De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
    - herkenbaarheid van onderdelen van de Stelling van Amsterdam en hun onderlinge relaties.
    - het behouden en versterken van de continuïteit van de Geniedijk.
    - het maken van een doorgaande recreatieve route over de Geniedijk.

  • 4. Overige ontwikkelprincipes
    De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
    - het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-)tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie.
    - het behouden van de vrije ruimte (molenbiotopen) rond historische windmolens, in verband met de windvang en de zichtbaarheid van de molens in het landschap.

Toetsing

De basis is het polderland met de kenmerkende lange rechte bomenrijen en de boerenerven. Sinds de drooglegging in 1852 is Haarlemmermeer dé plek waar vernieuwers blijvend kunnen pionieren. Ook in PARK21 is volop ruimte voor innovatie, het landschap groeit mee met de behoefte en ontwikkeling van de maatschappij zonder afbreuk te doen aan zijn geschiedenis en oorsprong. PARK21 levert op deze wijze een bijdrage aan de sociale en economische vitaliteit van het gebied, inclusief zijn cultuurhistorie.

PARK21 is opgebouwd uit drie lagen: de polderlaag, de parklaag en de leisurelaag. De lagen lopen elk dwars door het park, vullen elkaar aan, maar verschillen ook heel duidelijk.

De polderlaag, het polderlandschap, verankert het park in de cultuurhistorie. De polderlaag transformeert van agrarisch naar verbrede (stads)landbouw. Het gebied wordt toegankelijker en aantrekkelijker met activiteiten voor bezoekers. Essentieel voor het ruimtelijke beeld van deze laag zijn de drie oorspronkelijk agrarische linten, bestaande uit boerenerven met erfbeplantingen, de ontginningskavels (van 1000 meter diep en 100 tot 200 meter breed), de poldersloten, de Hoofdvaart en de tochten die hieraan parallel lopen. Het karakter van de linten is geaccentueerd door laan- en erfbeplanting toe te passen en op veel plaatsen een ruime zone rond de linten vrij te houden van parkbeplanting. De geometrie van de polder domineert. Richting de achterkanten van de ontginning (de tochten) versterken de gebogen parkstructuren het ruimtelijk beeld en de diepte in het landschap. Vanaf de linten zijn er ruime doorzichten naar het achterland en naar herkenningspunten in Nieuw-Vennep en Hoofddorp.

De parklaag zorgt voor samenhang in PARK21 en functioneert als kapstok voor alle andere initiatieven. Het is een openbaar toegankelijke groenstructuur. Hier ligt het recreatieve netwerk van wandel-, fiets-, skate- en ruiterpaden en hier is ruimte voor sport, spel en voorzieningen. De parklaag is ook de natuurlaag. Bomen, bosjes en waterpartijen garanderen een grote variatie aan planten en dieren. De parklaag is in de eerste plaats bedoeld voor inwoners van Haarlemmermeer en de regio. De parklaag is ontworpen als tegenhanger van de rationele en geometrische polder met een golvend reliëf en vloeiende lijnen. Het is een robuust en gedifferentieerd raamwerk over de polderlaag heen. In de parklaag wisselen beslotenheid en panorama's op het omliggende landschap elkaar af. De parklaag ligt hoger, zodat bomen duurzaam kunnen groeien. De recreatieplas is onderdeel van de parklaag. De entrees zijn een duidelijke markering, hier betreed je PARK21.

De leisurelaag versterkt de parklaag en biedt ruimte aan (commerciële) vrije tijdsvoorzieningen met een lokaal, regionaal en (inter)nationaal draagvlak die drager(s) voor het gebied kunnen worden, iconen voor het park. Deze voorzieningen worden landschappelijk ingepast in de groene omgeving.

4.2.4 Strategisch beleidskader Economie

In het Strategisch Beleidskader Economie (2016) zijn de hoofdkeuzes gemaakt voor wat betreft de inzet van het provinciaal bestuur voor de regionale economie in Noord-Holland. De volgende missie voor het economisch beleid is geformuleerd: 'Wij maken ons sterk voor welvaart en welzijn in Noord-Holland door een duurzame, vernieuwende en ondernemende economie'. De begrippen 'duurzaam', 'vernieuwen' en 'ondernemend' zijn richtinggevende principes die worden toegepast op vijf economische thema's die vallen onder vestigingsklimaat (werklocaties, bereikbaarheid, arbeidsmarkt, innovatieklimaat en digitale infrastructuur) en op de agrosector en de internationale marketing en acquisitie van bedrijven. Deze vijf thema's zijn verder uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Economie.

Toetsing

De ontwikkeling van PARK21 sluit aan op de drie richtinggevende principes uit het Strategisch beleidskader economie. PARK21 wordt duurzaam, ondernemend en bovenal vernieuwend. Daarnaast speelt de agrosector ook een belangrijke rol in het plangebied. Hiermee is de ontwikkeling in overeenstemming met het Strategisch Beleidskader Economie (2016).

4.2.5 Uitvoeringsagenda Economie 2021-2023

De Uitvoeringsagenda Economie (2021) is het uitvoeringsdeel van het Strategisch Beleidskader Economie. De Uitvoeringsagenda heeft de missie geformuleerd tot een doel, namelijk 'werken aan een aantrekkelijk, duurzaam en concurrerend vestigingsklimaat'. De Uitvoeringsagenda wil dit doel en de missie voor het economisch beleid bereiken door te zorgen voor:

  • aantrekkelijke en duurzame werklocaties;
  • goede bereikbaarheid;
  • een veerkrachtige arbeidsmarkt;
  • een sterk innovatieklimaat;
  • uitstekende digitale infrastructuur;
  • aantrekken van internationale bedrijven;
  • een sterke en duurzame agrosector.

Toetsing

Voortbordurend op het Strategisch beleidskader Economie, sluit de ontwikkeling van PARK21 ook aan op zeven punten uit de Uitvoeringsagenda Economie 2016-2019. PARK21 ziet toe op het bieden van ruimte voor duurzame, educatieve, innovatieve of recreatieve ondernemers. Voor de agrarische sector wordt specifiek ingezet op verbreding en verduurzaming. De bereikbaarheid van PARK21 vormt tevens een belangrijk aandachtspunt bij de verdere ontwikkeling van het park.

4.2.6 Actieprogramma Klimaat 2020-2023

Het Actieprogramma Klimaat 2020-2023 (2020) is opgesteld met als uitgangspunt een bijdrage te leveren aan het behalen van de nationale klimaatdoelstellingen zoals opgenomen in het Klimaatakkoord.

Het actieprogramma benoemt acties op de vijf thema's uit het Klimaatakkoord, te weten duurzame elektriciteitsopwekking, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik, en mobiliteit. Het doel van de bijdrage aan het Klimaatakkoord is de reductie van de uitstoot van een aantal schadelijke stoffen, waarbij de focus in dit actieplan ligt op de reductie van CO2-uitstoot.

Toetsing

De ontwikkeling van PARK21 is in overeenstemming met het Actieprogramma Klimaat 2020-2023. De ambitie voor PARK21 is om in 2030 zelfvoorzienend te zijn en meer hernieuwbare energie te produceren dan wordt verbruikt. Ook zorgt de beperking van de voorziene gemiddelde ophoging van de parklaag met 0,75 meter en met hoogte-accenten tot 3 à 4 meter voor minder CO2-emissie dan de in het oorspronkelijke plan aangehouden hoogtes.

4.2.7 Routeplanner Energietransitie 2020-2050

De routeplanner is een instrument dat inzichtelijk maakt langs welke wegen Noord-Holland in de periode 2020-2050 energieneutraal gemaakt kan worden en hoe de provincie daaraan kan bijdragen. De ambitie is een energieneutraal Noord-Holland in 2050: de situatie waarin het energieverbruik zoveel mogelijk in evenwicht is met de hoeveelheid hernieuwbaar opgewekte energie en hiervoor dus geen fossiele energiebronnen meer nodig zijn. Daarbij dient in overweging te worden genomen dat het suboptimaal kan zijn wanneer elke provincie afzonderlijk zelfvoorzienend zou proberen te worden. Hernieuwbare energiebronnen kunnen alleen de rol van fossiele energie overnemen als er een systeemverandering tot stand wordt gebracht. Het energiesysteem dat we nodig hebben maakt onderscheid in verschillende vormen van energie voor verschillende sectoren. Dit systeem gaat uit van vier hoofdopgaven:

  • transportbrandstoffen voor de sector mobiliteit en transport;
  • hoge-temperatuurwarmte (HTW) voor de sector industrie;
  • lage-temperatuurwarmte (LTW) voor de sectoren gebouwde omgeving, land- en tuinbouw en (een klein deel van) de industrie;
  • elektriciteit voor kracht en licht (in 2050 verbruiken alle sectoren naar verwachting aanzienlijk meer elektriciteit. Dat komt doordat de vraag naar kracht en licht toeneemt en doordat elektriciteit voor een deel de fossiele energiebronnen vervangt).

Toetsing

PARK21 biedt ruimte voor energietransitie. Het streven is dat het park in 2030 zelfvoorzienend is. Nieuwe gebouwen moeten voldoen aan de vigerende GPR-eisen. Verder zijn de volgende ambities gesteld:

  • Daken zo goed mogelijk benutten voor energieopwekking;
  • Circulair bouwen;
  • Toepassing beschikbare restwarmte;
  • Bij grootschalig gebruik van WKO's en aanwijzing van interferentiegebied, moet aan de daarbij behorende eisen worden voldaan.

4.2.8 Programma Natuurontwikkeling 2021-2025

Het programma natuurontwikkeling (2018) is één van de uitvoeringsprogramma's onder de provinciale omgevingsvisie. In dit programma beschrijft de provincie de fysieke projecten die worden uitgevoerd om biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten en de natuur- en cultuurlandschappen beleefbaar te maken voor bewoners en bezoekers van de provincie. Voor Haarlemmermeer zijn de volgende projecten van belang:

  • PARK21
  • Groene AS Bovenlanden
  • Groene AS Aalsmeer
  • Houtrakpolder
  • Groene Uitweg: Stelling van Amsterdam-Nieuwe Hollandse Waterlinie

Toetsing

PARK21 wordt specifiek genoemd in het Programma Natuurontwikkeling 2021-2025. Het project dient meerdere doelen, waaronder: verbetering waterkwaliteit en duurzaamheid, landschap, recreatie, landbouw, vrije tijd en groenblauwe oost-westverbinding.

4.2.9 Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur 2019-2025

In het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur (PMI, 2018) staan alle projecten die de provincie in voorbereiding en uitvoering heeft ter verbetering of uitbreiding van de provinciale infrastructuur. De ambitie van de provincie komt neer op een goede bereikbaarheid voor Noord-Holland en blijven investeren in infrastructuur. In de provinciale investeringsstrategie blijft doorstroming, naast leefbaarheid en verkeersveiligheid, een speerpunt. Daarnaast is in het coalitieakkoord het volgende over de ontwikkeling van de provinciale infrastructuur opgenomen, welke van belang zijn voor gemeente Haarlemmermeer:

  • Duurzaamheid: Het blijven ondersteunen van innovatieve projecten om de infrastructuur te verduurzamen.
  • Verkeersmanagement: Inzetten op innovatieve technieken op de weg. Het gebruiken van regelscenario's bij calamiteiten en evenementen en het benutten van toekomstige ontwikkelingen op het gebied van verkeersmanagement.
  • Landbouwverkeer: Bezien waar landbouwverkeer tot de provinciale hoofdinfrastructuur kan worden toegestaan, nadat de wettelijke maximumsnelheid voor landbouwverkeer is verhoogd. Indien dit vanuit verkeersveiligheidsoogpunt niet mogelijk is, wordt gezocht naar alternatieven.
  • Fiets: Het maken van een inventarisatie om de belangrijkste knelpunten in het fietsnetwerk in beeld te brengen (Knelpunten hoofdfietsnetwerk). De criteria hierbij zijn: verkeersveiligheid, bereikbaarheid van OV-knooppunten en fietsinfrastructuur op OV-knooppunten. Het onderzoeken van de behoefte aan en het investeren in snelle fietsverbindingen, waarbij specifiek wordt gekeken naar de haalbaarheid en de kosten van een snelle fietsverbinding (Perspectief Fiets).
  • Bereikbaarheid Haarlemmermeer-Bollenstreek: Het verbeteren van de bereikbaarheid van Haarlemmermeer-Bollenstreek, waarbij HOV en een verbindingsweg tussen de N206 en de A4 (Duinpolderweg) onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Samenwerking met de provincie Zuid-Holland is hierbij essentieel.

Toetsing

PARK21 geeft invulling aan de ambitie uit het PMI voor het verbeteren en uitbreiden van de provinciale infrastructuur en bereikbaarheid. In de toekomstige situatie zullen naar verwachting nieuwe HOV-haltes in en nabij PARK21 worden gerealiseerd. Hiermee wordt een groot deel van het plangebied bereikbaar met het OV. Bij de verdere ontwikkeling van PARK21 zal ook het fietsnetwerk verder worden uitgebreid. Met de toevoeging van fiets- en wandelroutes verbetert de bereikbaarheid van functies binnen het plangebied en voor fietsers tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep. Ook is een doorgaand fietspad voorzien dat gaat bijdragen aan een goede oost-westverbinding voor fietsers. In paragraaf 6.12 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer.

4.2.10 Watervisie 2021

De inzet van het provinciaal waterbeleid is om Noord-Holland nog mooier, bedrijviger en veiliger maken. Daarbij moet er een impuls uitgaan voor de leefomgevingskwaliteit en/of het vestigingsklimaat. Waterproblemen worden aangepakt wanneer er al gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Voor gemeente Haarlemmermeer speelt met name het vinden van toekomstbestendige oplossingen voor de schoon- en zoetwaterproblematiek.

Voor waterveiligheid wordt uitgegaan van: veilige dijken en duinen (laag 1 en ook de belangrijkste); een waterrobuuste ruimtelijke inrichting van overstromingsgevoelige gebieden (laag 2) en een op overstromingsrampen toegesneden calamiteitenorganisatie (laag 3). Deze meervoudige benadering van waterveiligheid wordt “meerlaagsveiligheid” genoemd.

Op de kaart Overstromingsrisico Noord-Holland zijn de overstromingsgevoelige gebieden indicatief aangegeven. De provincie maakt nog duidelijk welke gemeenten tot het overstromingsgevoelige gebied worden gerekend en in hun bestemmingsplannen duidelijk moeten maken hoe rekening wordt gehouden met het overstromingsrisico. In ieder geval wordt Schiphol als gevoelig gebied gekenmerkt. Daarbij is “waterrobuust inrichten” het uitgangspunt: het zodanig inrichten van overstromingsgevoelig gebied dat bij een overstroming de kans op slachtoffers klein is en de economische schade beperkt blijft. Er is nauwelijks overstromingsrisico vanuit de Noordzee, omdat deze kust voor het merendeel door brede duinen wordt beschermd.

Toetsing

Uitgangspunt in PARK21 is toepassing van het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS). Het op deze wijze inrichten van het watersysteem leidt er toe dat het bergend vermogen voor wateroverlast binnen de polder kan worden verdeeld. Het gebied met parkkamers en maaiveldverhogingen wordt zo ingericht dat de waterbestendige locaties het water eerst opvangen, en bedrijven en belangrijke infrastructuur droog blijven.

4.2.11 Regionaal waterprogramma Noord-Holland 2022-2027

Met het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 (2022) wordt verder invulling gegeven aan het waterbeleid in de Omgevingsvisie NH2050 en aan de Waterwet (artikel 4.4). Onder de Omgevingswet moeten regionale waterprogramma's worden opgesteld ter uitvoering van Europese richtlijnen over water. Zo zijn er drie deelprogramma's:

  • Oppervlaktewater: het belang van schoon oppervlaktewater voor zowel mensen (drinkwater, industrie, zwemwater, landbouw) als de natuur, door een goede ecologische en chemische toestand van waterlichamen en de oevers.
  • Grondwater: het belang van goed grondwaterbeheer voor de landbouw, economie, wonen en natuur. Een duurzaam gebruik van het grondwater zodat voorraden niet uitgeput raken en de kwaliteit verslechterd.
  • Overstromingsrisico's: het belang van bescherming tegen overstromingen en dit in gezamenlijkheid met waterschappen, het Rijk, veiligheidsregio's en gemeenten, volgens het principe van meerlaagse veiligheid.

Toetsing

Onderdeel van het bestemmingsplan is de waterparagraaf (paragraaf 6.13). In de waterparagraaf is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De waterparagraaf is afgestemd met de betreffende waterbeheerder.

4.2.12 Visie op waterrecreatie

De provincie Noord-Holland heeft een variëteit aan kustlandschappen, uniek buitenwater, karakteristieke binnenwateren en belangrijke vaarwegen. Vaak is het water gecombineerd met cultuurhistorische elementen in het landschap. De ambitie voor 2030 is dat de provincie een vitale waterrecreatieprovincie is. Waarbij kansen zijn benut en afgestemd op de kwaliteiten, kenmerken en draagkracht van de omgeving. Daarnaast is er ingespeeld op diverse trends en ontwikkelingen, zoals klimaatveranderingen en verstedelijking.

De visie maakt onderscheid in thematische en gebiedsgerichte ambities en opgaven. De thematische opgaven zijn:

  • 1. Water is van ons allemaal: de diversiteit van waterrecreatie en de samenwerking tussen de daarbij betrokken partijen;
  • 2. Water doet de economie stromen: de wijze waarop de economische waarden van waterrecreatie worden geoptimaliseerd;
  • 3. Water verbindt: versterken van de verbindende functie van het water.

Deze thematische ambities komen in alle gebieden terug. De visie maakt onderscheid in vier gebieden. Haarlemmermeer is ingedeeld bij de Metropoolregio Amsterdam. Voor het gebied Haarlemmermeer gelden de volgende ambities:

  • 1. Optimale verbinding met omliggende gebieden;
  • 2. Veelzijdig en toekomstgericht waterrecreatiegebied.

Toetsing

Met de basisstructuur wordt binnen PARK21 invulling gegeven aan de groen-blauwe oost-west verbinding, het vormt een recreatief kwalitatief verblijfsgebied dat Hoofddorp en Nieuw-Vennep verbindt. In de basisstructuur wordt infrastructuur gerealiseerd in de vorm van de parkweg en fiets-, wandel- en ruiterpaden. Het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS), de polderuiterwaarde en de recreatieplas vormen belangrijke verbindende blauwe aders door het park. Dit systeem beidt meer variatiemogelijkheden bij andere vormen van waterrecreatie zoals kanoën, suppen, vissen enz. door het aaneengesloten VDS (en mogelijk de Bennebroekertocht).

In het westelijk deel domineert de parklaag met de grote recreatieplas. De nieuwe recreatieplas biedt mogelijkheden om te zwemmen en er komen voorzieningen voor bijvoorbeeld surfen, varen, kanoën, waterskiën en wakeboarden. Rond en langs het water worden wandel-, fiets- en skeelerpaden gemaakt. Ook komen er rustplekken en speelplaatsen. Bij de plas is er ruimte voor bijvoorbeeld een bezoekerscentrum, horeca met terrassen, wellness, ruimtes voor exposities, aanlegplaatsen voor bootjes en een uitzichttoren. Het plan draagt bij aan de provinciale doelstellingen met betrekking tot waterrecreatie.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) vastgesteld. De noordvleugel van de randstad is een belangrijke trekker van de Nederlandse economie. In de MRA wonen in totaal 2 miljoen inwoners. Het 'Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040' beschrijft het toekomstbeeld van de noordvleugel van de Randstad. Als belangrijke trekker van de Nederlandse economie ziet de noordvleugel van de Randstad zich genoodzaakt zich in de komende decennia te ontwikkelen tot een Europese metropool. Het succesvol verder ontwikkelen van de metropoolregio moet, ingevolge het ontwikkelingsbeeld, gericht zijn op het creëren van een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu, waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen en willen verblijven. In het streefbeeld van de metropoolregio speelt de kracht van het landschap een hoofdrol.

Toetsing

PARK21 speelt een belangrijke rol bij het creëren van een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu. Het verbindt het dynamische noordoosten en het meer ontspannen karakter in het zuidwesten. De groene parklaag biedt een scala aan ontspanningsmogelijkheden. De leisuremogelijkheden in het park zorgen voor attractieve voorzieningen. Tot slot verbindt de polderlaag het platteland en de stad waarbij ze elkaar versterken. Daarnaast draagt het park bij aan de 'Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking'.

4.3.2 Verstedelijkingsstrategie 2030/2050 Metropoolregio Amsterdam

Met de Verstedelijkingsstrategie2030/2050 Metropoolregio Amsterdam (2022) bepalen de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en het Rijk samen de koers voor de ontwikkeling van de MRA op de middellange (2030) en lange termijn (2050). De strategie brengt keuzes op verschillende gebieden bij elkaar: van wonen, werken, mobiliteit en leefkwaliteit tot landschap, energie, (drink)water, klimaatadaptatie en ecologie. Bovendien integreert de strategie het beleid van de afzonderlijke gemeenten, de provincies, de waterschappen en het Rijk met eerder gemaakte afspraken. In de verstedelijkingsstrategie is het streven naar een metropoolregio van grote klasse met een menselijke maat, die duurzaam is, en sociaal en economisch sterk.

De sterke toename van de verstedelijking in de Zuidflank van de MRA, met name langs de A4-A10-A2, zorgt voor een toenemende druk op deze landschappen en op de infrastructuur. In dit gebied is één keuzesituatie aan de orde: bepalen van de juiste balans tussen ruimte voor woningbouw, leefomgevingskwaliteit inclusief verrommelde glastuinbouwgebieden, gezondheid en de ruimte voor luchtvaart. Daarnaast spelen opgaven rond het landschap in balans met verstedelijking, en rond de samenhang tussen mobiliteit en verstedelijking.

De Verstedelijkingsstrategie bestaat uit een Verstedelijkingsconcept, fasering en een investeringsstrategie. Het voornemen is om de eindversie van het Verstedelijkingsconcept begin 2022 vast te stellen.

Toetsing

In het Verstedelijkingsconcept is aangegeven dat in de Zuidflank van de MRA stad en landschap in samenhang worden ontwikkeld. De landschappelijke ontwikkelingsbehoefte wordt ingezet om de groenblauwe structuur op regionaal niveau te versterken: een doorgaand groenblauw netwerk dat de groene gebieden onderling verbindt en een bijdrage levert aan andere opgaven (water, klimaat, erfgoed). In het Verstedelijkingsconcept is concreet aangegeven dat hierbij wordt ingezet op de verdere ontwikkeling van PARK21.

4.3.3 Ruimtelijke Visie Greenport Aalsmeer 2015-2025

Greenport Aalsmeer is het grootste wereldhandels- en kenniscentrum voor de sierteeltsector. Productie van bloemen en planten hoort daarbij en is zelfs een essentieel onderdeel in de keten. De sierteeltketen is van groot belang voor de economie en werkgelegenheid van de hele regio (4 miljard omzet, 50.000 directe werknemers). De concurrentiepositie van de sierteeltsector kan alleen behouden en versterkt worden door bedrijven te moderniseren. Met dit doel voor ogen heeft Greenport Aalsmeer samen met de gemeenten en provincies uit de regio een Ruimtelijke Visie Greenport Aalsmeer 2015-2025 ontwikkeld.

De visie maakt duidelijk waar de beste kansen liggen voor de ontwikkeling van moderne en duurzame tuinbouwbedrijven in de Greenport Aalsmeer tot 2025. In de meest kansrijke gebieden voor glastuinbouwconcentratie willen Greenport Aalsmeer en het tuinbouwbedrijfsleven de krachten bundelen voor gebiedsontwikkeling en op het gebied van duurzaamheid. De visie biedt het tuinbouwbedrijfsleven planologische duidelijkheid. Dit helpt ondernemers bij het nemen van investeringsbeslissingen, maar het is ook belangrijk voor exploitanten van de duurzaamheidsinfrastructuur zoals CO2- leidingen en warmtenetten.

Binnen Greenport Aalsmeer zijn ongeveer 40 glastuinbouwgebieden te onderscheiden. Deze gebieden zijn in te delen in categorieën waarmee ingezet kan worden op het verzilveren van de kansen en gebieden die onderdeel zijn van de opgave. De indeling is uitgewerkt aan de hand van vijf gebiedscategorieën:

  • categorie 1: Bestaand modern grootschalig glastuinbouwgebied;
  • categorie 2: Bestaand kleinschalig (glas)-tuinbouwgebied (specialistische teelt en niche producten);
  • categorie 3: Nieuw grootschalig glastuinbouwgebied;
  • categorie 4: Tuinbouwgebieden met maatwerkopgave;
  • categorie 5: Transformatiegebieden en verspreid glas.

Per categorie ontstaat een ontwikkel- en investeringsperspectief. Binnen het plangebied zijn enkele glastuinbouwbedrijven gelegen die zijn aangemerkt met gebiedscategorie 5. Gebieden uit deze categorieën zullen niet meer tot het glasconcentratiegebied behoren of worden voorgesorteerd om daar niet meer toe te behoren. In deze gebieden is transformatie naar andere functies gepland of reeds gestart.

Toetsing

De bestaande glastuinbouwbedrijven zijn positief bestemd in dit bestemmingsplan. Deze bedrijven krijgen, net als andere agrarische bedrijven de mogelijkheid om te verbreden of van functie te veranderen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe glastuinbouwbedrijven beoogd.

4.3.4 Strategische Samenwerkingsagenda Hoogheemraadschap van Rijnland en gemeente Haarlemmermeer 2020-2035

De gemeente Haarlemmermeer wil samen met het Hoogheemraadschap van Rijnland (Rijnland) een robuust, duurzaam en klimaatbestendig watersysteem realiseren in Haarlemmermeer. Daarom is de Strategische Samenwerkingsagenda (SSA) tussen Rijnland en gemeente Haarlemmermeer opgesteld, met daarin twee doelen:

  • a. het vergroten van klimaatadaptiviteit;
  • b. het verbeteren van de waterkwaliteit.

Door middel van deze twee doelen en onder de doelen acht samenwerkthema's kan het watersysteem worden voorbereid op weersextremen door klimaatverandering en kan worden ingezet op een duurzaam en schoon watersysteem ten behoeve van verschillende functies.

De SSA bevat een uitvoeringsstrategie waarin wordt beschreven op welke manieren wordt samengewerkt met Rijnland en met andere partijen. In het bijbehorende uitvoeringsplan wordt elke keer voor drie jaar beschreven welke activiteiten er worden ondernomen om samen te werken aan het watersysteem. De herziening van de SSA maakt dat er breder gekeken moet worden naar de activiteiten en maatregelen in het driejarig uitvoeringsplan.

Toetsing

In paragraaf 6.13 is de waterparagraaf opgenomen waarin is beschreven op welke wijze in PARK21 in overleg met Rijnland wordt omgegaan met klimaatadaptiviteit en het verbeteren van de waterkwaliteit. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS).

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Haarlemmermeer 2040

Op 3 maart 2022 is de Omgevingsvisie Haarlemmermeer 2040 vastgesteld. De ambitie is dat Haarlemmermeer groeit naar 200.000 inwoners in 2040. Daarbij moet het een aantrekkelijke plek zijn om te wonen en werken, voor nu en in de toekomst. De omgevingsvisie helpt om zuinig en zorgvuldig met de ruimte in Haarlemmermeer om te gaan. Ze beschrijft ambities en doelen voor verschillende thema's en zet de koers voor 2040, dit betekent:

  • blijven inzetten op het fysiek en sociaal verbonden zijn met elkaar en de omgeving;
  • gebruik blijven maken van onze grote variatie en diversiteit in landschappen en kernen;
  • ons blijven positioneren als attractieve ontmoetingsplaats.

Dit is terug te lezen in vier verhaallijnen:

  • Wonen waar stad en dorp samen komen
  • Economisch krachtig en divers
  • Ontspannen in ons buitengebied
  • Slim en stevig verbonden met onze netwerken

Haarlemmermeer is in te delen in vijf gebieden Noord, Hoofddorp, West, Zuid en Oost en Nieuw-Vennep. Per gebied is gekeken naar diverse wensen en behoeften. Dit heeft geresulteerd in gebied specifieke opgaven. Daarnaast worden ambities en uitgangspunten van verschillende onderwerpen beschreven, zoals economie, luchtvaart, wonen, landschap en schone energie, die gelden voor heel Haarlemmermeer.

Toetsing

PARK21 komt nadrukkelijk naar voren in de omgevingsvisie als een groot en gevarieerd landschap om te recreëren, te verblijven en te ondernemen, voor nu en in de toekomst. PARK21 is de nieuwe achtertuin voor inwoners van de gemeente, een bijzondere schakel in de regionale groenstructuur van de Metropoolregio Amsterdam (MRA), een verbinding tussen duin- en bollenstreek en Westeinderplassen, een nieuw landschap, een manier om Haarlemmermeer en haar cultuurhistorie méér gezicht te geven. Dit doet de gemeente in samenwerking met initiatiefnemers.

De ambities zijn:

  • Voorzien in de lokale behoefte aan recreatiemogelijkheden, kwantitatief, maar ook kwalitatief. Het verbindt de kernen Hoofddorp en Nieuw-Vennep en zorgt voor een krachtige, groene en recreatieve oost-westverbinding door de polder;
  • Stad en platteland, inwoners en boeren samenbrengen. Gebruikmakend van de ligging in een dichtbevolkt gebied en de recreatieve aantrekkingskracht van het park ontstaan zo nieuwe perspectieven voor de landbouw;
  • Recreatieve en toeristische functies ontwikkelen voor inwoners uit Haarlemmermeer, maar ook voor regionale, nationale en wellicht internationale bezoekers.
  • Een voorbeeldproject op het gebied van duurzaamheid zijn, met onder andere als belangrijke inzet verduurzaming van het watersysteem in het gebied.

4.4.2 Natuurvisie Haarlemmermeer 2040

In samenhang met het opstellen van de gemeentelijke omgevingsvisie is de Natuurvisie Haarlemmermeer 2040 (2021) opgesteld. De natuurvisie stelt zich tot doel de biodiversiteit binnen de gemeente Haarlemmermeer te vergroten. In de natuurvisie wordt aangegeven welke doelen en ambities worden gesteld ten aanzien van natuur en biodiversiteit. Hiertoe zijn streefbeelden opgesteld voor verschillende landschappelijke categorieën en voor het realiseren van een groen-blauwe structuur van ecologische verbindingen.

Met de natuurvisie wil de gemeente bereiken dat:

  • de biodiversiteit zichtbaar en beleefbaar is voor de inwoners en bezoekers van de gemeente;
  • iedereen in Haarlemmermeer zich mede-eigenaar voelt van de natuur en zich in wil zetten voor het behoud hiervan. Dit geldt voor inwoners, ondernemers, bezoekers en voor de gemeente;
  • er een grote variatie aan biotopen aanwezig is met daarin vitale populaties van planten- en diersoorten en dat verbindingen tussen de leefgebieden aanwezig zijn;
  • waar zich mogelijkheden voordoen, kansen worden aangegrepen om de biodiversiteit te vergroten;
  • met zorg wordt omgegaan met de ecologische kwaliteiten van de stedelijke omgeving en het buitengebied;
  • het beheer van het gemeentelijk areaal gericht wordt op versterking van de biodiversiteit.

Toetsing

Uit het MER is gebleken dat het planvoornemen een gunstig effect heeft op de natuurwaarde van het gebied. De parklaag zal volgens de opzet uit de Leidraad groene bouwstenen worden uitgewerkt. Uitgangspunt is het vergroten van de biodiversiteit en het voorkomen van verstoringen van beschermde soorten.

4.4.3 Beleidsnota toerisme, evenementen en promotie Haarlemmermeer 2020-2025

Het doel van de beleidsnota Toerisme, evenementen en promotie Haarlemmermeer 2020-2025 (2020) is het toeristische, recreatieve aanbod in Haarlemmermeer te verbreden en ontwikkelen zodat inwoners en bezoekers meer mogelijkheden hebben voor vrijetijdsactiviteiten. Inwoners profiteren omdat de recreatieve keuzemogelijkheden toenemen.

Bezoekers worden via promotie verleid tot meer overnachtingen en om meer vrijetijdsactiviteiten te ondernemen in onze gemeente. Het bestaande aanbod wordt meer in de etalage gezet. Bestaande vrijetijdsvoorzieningen, de detailhandel en horeca profiteren van de toename van de bezoeken. Verruiming, verbreding en toevoeging kan alleen onder voorwaarde dat er aandacht is voor de leefbaarheid en ook voldoende capaciteit beschikbaar is van hulpdiensten.

Over PARK21 wordt aangegeven dat het vrijetijdslandschap in ontwikkeling is. Het park is bedoeld voor inwoners en bezoekers. Het parklandschap biedt ruimte aan groen en daarnaast ook aan diverse soorten vrijetijdsactiviteiten en -voorzieningen. Er wordt ingezet op een snelle realisatie van het groen. De ontwikkeling en mogelijkheden van vrijetijdsvoorzieningen, zoals eventuele attracties, zijn afhankelijk van de infrastructurele ontwikkelingen in de gemeente. Hotelontwikkeling in PARK21 kan onder bepaalde voorwaarden; indien een duidelijke koppeling met een vrijetijdsactiviteit wordt mee ontwikkeld en/of als er sprake is van een bijzonder, uniek (kleinschalig) concept.

Toetsing

PARK21 wordt specifiek genoemd in de beleidsnota. De realisatie van PARK21 draagt bij aan een verbetering van het toeristische en recreatieve aanbod in Haarlemmermeer.

4.4.4 Groen en recreatie in Haarlemmermeer

In de beleidsnota 'Groen en recreatie in Haarlemmermeer: de kwaliteit van natuur- en recreatiegebieden' (2007, geharmoniseerd op 15 januari 2019) geeft de gemeente aan voor alle inwoners aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in het buitengebied te willen bieden. Om te voldoen aan de vele verschillende behoeften en voorkeuren van inwoners streeft de gemeente er onder andere naar meer doorgaande routes in het buitengebied te realiseren die groengebieden onderling verbinden, meer differentiatie aan te brengen in het groen en het Park van de 21e eeuw aan te leggen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in twee bouwstenen. De eerste bouwsteen is het landschappelijk raamwerk, ofwel de verbindingen tussen de gebieden. Het raamwerk aan groene, recreatieve verbindingen in de polder biedt daarbij ook kansen voor het ontstaan van ecologische verbinden. De tweede bouwsteen heeft betrekking op de gebieden zelf, die zich onderscheiden door hun karakters (bossen, landerijen, agrarisch gebied met recreatief medegebruik, water en plassen, en parken en stadsbossen). De twee bouwstenen leiden tot een visie op de groenblauwe structuur.

Toetsing  

Zoals eerder benoemd zal PARK21 hét recreatieve hart van Haarlemmermeer gaan vormen. Het park is één van de belangrijkste projecten die bijdragen aan de groene en recreatieve doelstellingen binnen de gemeente. Voor alle inwoners zullen er verschillende, aantrekkelijke recreatiemogelijkheden ontstaan in het park en de omgeving daaromheen.

Daarnaast zal het park de verbindende factor zijn tussen verschillende gebieden, zowel recreatief als ecologisch. Ook zal het gebied een grote aantrekkingskracht hebben door de verschillende karakters die het park zal krijgen (bijvoorbeeld bossen, landerijen, agrarisch gebied met recreatief medegebruik, water en plassen).

4.4.5 Visie Landschap en Recreatie Haarlemmermeer 2040

De focus van de Visie Landschap en Recreatie Haarlemmermeer 2040 (2022) ligt op de buitengebieden in de gemeente Haarlemmermeer en op de lokale en regionale verbindingen. Investeren in landschap en recreatie dichtbij de woonomgeving draagt bij aan en biedt mede ontwikkelruimte en kwaliteit voor:

  • Woningbouw; een aantrekkelijk woonklimaat en vestigingsmilieu;
  • Klimaatadaptatie; ruimte voor water en tegengaan hittestress;
  • Energietransitie; landschappelijke inpassing en recreatief medegebruik van zonneakkers en windparken;
  • Toerisme en evenementen; aantrekkelijke ruimte voor toerisme en evenementen;
  • Natuur, ecologie en biodiversiteit; ruimte voor ontwikkeling natuurwaarden;
  • Gezondheid en bewegen in de openbare ruimte; ontspannen en inspannen in het groen, contacten en ontmoetingen in een informele omgeving;
  • Landbouw; ruimte voor voedselproductie en nevenfuncties in de landbouw afgestemdop de stad;
  • Mobiliteit; aantrekkelijke routes voor langzaam verkeer.

Door het combineren van functies ontstaat een interessant en multifunctioneel landschap met mogelijkheden voor een bundeling van budgetten om te investeren in de landschappelijke kwaliteit. Elke ontwikkelopgave in onze gemeente dient bij te dragen aan de kwaliteit van de ruimte en de mogelijkheden voor recreatief (mede-) gebruik van het landschap.

Toetsing  

PARK21 geeft invulling aan de Visie Landschap en Recreatie Haarlemmermeer 2040 door het investeren in landschap en recreatie dichtbij de woonomgeving.

4.4.6 Verblijfsaccommodatiebeleid gemeente Haarlemmermeer 2021-2025

Het Verblijfsaccommodatiebeleid gemeente Haarlemmermeer 2021-2025 (2021) streeft naar een toekomstbestendig, evenwichtig en gediversifieerd aanbod van verblijfsaccommodaties in Haarlemmermeer, dat aansluit op het toeristische aanbod. Er wordt ingezet op het behoud van bestaande hotels. Alleen (kleinschalige) initiatieven die het aanbod van hotels verbreden zijn onder voorwaarden, zoals opgenomen in het afwegingskader voor nieuwe hotels, mogelijk. De wens is om het aanbod van andere vormen van verblijfsaccommodaties als campings, bungalowparken en groepsaccommodaties te verbreden om zo een meer gediversifieerd aanbod te creëren, dat meer aansluit op het lokale toeristische aanbod. Voor toeristische verhuur van woonruimte is het voorstel om in de huisvestingsverordening (mogelijk door nieuwe wetgeving op het gebied van toeristische verhuur) regels over particuliere vakantieverhuur op te nemen. Buiten de bebouwde kom zijn de mogelijkheden voor een bed & breakfast verruimd.

Toetsing

PARK 21 wordt als kansgebied voor de toeristisch/recreatieve markt gezien. De activiteiten die worden aangeboden in het park, van kanoën, sport en meditatie, tot werken, zijn zeer divers en zullen veel verschillende mensen aantrekken. Het park moet door de ontwikkeling kunnen rekenen op een toename van toeristen en dagjesmensen. Eén hotel of meerdere, afhankelijk van de functies die het toekomstige gebied krijgt, in het park betekent dat mensen de kans krijgen in dit gebied meerdere dagen te verblijven. Uit de ladderonderbouwing (zie Bijlage 19) blijkt dat er genoeg marktruimte is voor hotels en overige verblijfsaccommodaties. De verblijfsaccommodaties ondersteunen veelal de hoofdfuncties waarbij ze de bezoekers van de hoofdfuncties faciliteren. Er wordt rekening gehouden met circa 500 tot 750 eenheden voor PARK21. Aan deze inschatting worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • De verblijfsaccommodatieruimte is ingeschat op basis van het huidige ingeschatte programma binnen PARK21;
  • De verblijfsaccommodatie moet functioneel gekoppeld zijn aan de hoofd(leisure)functie en is daaraan ondergeschikt;
  • De hoofdfunctie dient het aantal kamers te rechtvaardigen en te onderbouwen. Daarmee is de feitelijke marktruimte voor verblijfsaccommodatie sterk afhankelijk van het uiteindelijke programma in PARK21.

4.4.7 Visie polderlinten 'Trotse dragers van het landschap'

De kwaliteit van de oorspronkelijke polderlinten en dijken in Haarlemmermeer komt met de voortgaande woningbouw, nieuwe bedrijfsgebouwen, aanleg van infrastructuur en toenemende mobiliteit steeds meer onder druk te staan. Daarmee gaat het verhaal van het ontstaan van Haarlemmermeer verloren. Daarom is de Visie polderlinten 'Trotse dragers van het landschap' (2022) opgesteld om de polderlinten zichtbaar en beleefbaar te houden en waar mogelijk te versterken zonder nieuwe ontwikkelingen tegen te gaan. De visie is gebaseerd op de gedachte dat de polderlinten als hulplijnen voor de opgaven van deze tijd kunnen dienen: door ze aan te vullen met water, beplanting, routes voor langzaam verkeer en innovatieve woonvormen blijft de kwaliteit van de polderlinten en daarmee een belangrijk onderdeel van de identiteit van Haarlemmermeer. De ontwikkelprincipes in deze visie geven een handreiking hoe we dit kunnen bereiken.

De visie is ter inzage gelegd en wordt in 2022 ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden.

Toetsing

In PARK21 horen de linten tot de polderlaag van het parkontwerp. Hier zijn de principes zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan Polderlaag (Bijlage 1) leidend. Het BKP Polderlaag geeft richtlijnen voor de verdere uitwerking van de polderlinten. Voorstellen zijn onder andere het zoveel mogelijk streven naar dubbelzijdige laanbeplantingen, de linten benutten als de entrees van het park, bij ontwikkelingen rekening houden met de historische kernwaarden van het boerenerf, het streven naar een robuuster watersysteem en het bieden van ruimere mogelijkheden voor verbreding van agrarische bedrijven om de erven een kwaliteitsimpuls te geven.

4.4.8 Beleid voor commerciële voorzieningen Haarlemmermeer

Centrale doel van het gemeentelijke beleid voor commerciële voorzieningen is de realisatie van een toekomstbestendige voorzieningenstructuur waarbinnen ruimte bestaat voor ondernemerschap, dynamiek en innovatie. Voor inwoners, ondernemers, bezoekers en de werknemers is het (versterken van het) commerciële voorzieningenaanbod en zijn vitale centrumgebieden noodzakelijk. De gemeente houdt vast aan clustering en waar nodig gaat de gemeente in de centra in overleg over het compacter maken van gebieden. Via beleidsregels leidt de gemeente ontwikkelingen en initiatieven in goede banen en wordt een gelijk speelveld voor eerlijke concurrentieverhoudingen bewaakt. In het beleid is maximaal 150 m² winkelvloeroppervlak aan ondergeschikte detailhandel toegestaan bij agrarische bedrijven, musea, recreatie- en attractieparken en bij de logiessector. Hiervan kan worden afgweken bij bijzondere concepten met een nadere ruimtelijke economische onderbouwing

Toetsing

In het bestemmingsplan kan zelfstandige detailhandel uitsluitend worden toegestaan in de vorm van één landwinkel tot een maximum brutovloeroppervlak van 350 m². Een landwinkel betreft een winkel met verkoop van overwegend in het plangebied en de omgeving daarvan van vervaardigde agrarische en aanverwante producten. Hiermee wordt afgeweken van het beleid. Dit is aanvaardbaar omdat een landwinkel passend is binnen het karakter van PARK21 en bijdraagt aan doelstelling om te voorzien in het samenbrengen van stad en platteland, burgers en boeren. Ook voor ondergeschikte detailhandel wordt in PARK21 iets meer ruimte geboden dan in het beleid is aangegeven. Bij een getransformeerd agrarisch bedrijf wordt maximaal 200 m² bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte detailhandel per bouwperceel toegestaan. Voor detailhandel bij een leisurefunctie is het oppervlak aan ondergeschikte detailhandel afhankelijke van de grootte van de leisurefunctie met een maximum van 1.500 m².

4.4.9 Uitvoeringsplan Haarlemmermeer West (Parels aan de Ringvaart)

Het westen van de gemeente Haarlemmermeer is een aantrekkelijk gebied om te wonen. Dat komt door de strategische ligging nabij de grote steden Amsterdam, Haarlem en Leiden en de ligging bij de luchthaven Schiphol. Maar ook door de nabijheid van de kust, binnenduinrand, meren en polder. Met de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek werd al in 2007 verkend hoeveel woningen er in dit gebied gerealiseerd zouden kunnen worden. In het vervolg daarop, het project Westflank, hebben de provincie Noord-Holland, Hoogheemraadschap Rijnland en de gemeente Haarlemmermeer, samen met het rijk verdere plannen opgesteld voor een integrale uitwerking van opgaven ten aanzien van woningbouw, recreatiegroen, waterberging en verkeersontsluiting. Het doel van dit project was het realiseren van een hoogwaardig woon- en leefklimaat, ten behoeve van het internationale vestigingsklimaat van de regio. Vanwege het kabinetsbesluit om door het gebied een nieuwe, gedeeltelijk bovengrondse, 380 kV hoogspanningsleiding aan te leggen heeft Haarlemmermeer en de provincie in 2011 besloten om het project Westflank terug te geven aan het Rijk.

Nu wil de gemeente de gebiedsontwikkeling weer oppakken. Maar dan anders. Want er komt in de toekomst een behoefte aan woningen in een duurzame woonomgeving in dit deel van de metropoolregio Amsterdam. Hoe Haarlemmermeer de gebiedsontwikkeling gaat aanpakken en waarom staat in het uitvoeringsplan Haarlemmermeer West 'Parels aan de Ringvaart' (2014, geharmoniseerd op 4 april 2019).

Het plan bestaat uit vier delen:

  • 1. Ontwikkelingsbeeld, waarin de gezamenlijke ambitie en uitgangspunten voor het gebied wordt weergeven. In het ontwikkelbeeld worden globaal de wensen voor de toekomst weergegeven.
  • 2. Ontwikkelingsstrategie, waarin wordt aangeven op welke wijze wordt ontwikkeld. Hierbij wordt ook aangegeven wat nu, later en in de verre toekomst eventueel ontwikkeld kan worden. Zo kan afhankelijk van de vraag en het gewenste ontwikkeltempo het gebied stapsgewijs een nieuwe invulling krijgen.
  • 3. Een onderbouwd voorstel voor de besteding van de Nota Ruimte Gelden (NRG).
  • 4. Vervolgproces waarin wordt beschreven hoe en wanneer het proces wordt opgezet. Daarnaast wordt ingegaan op de communicatie en de participatie van ontwikkelaars, grondeigenaren, inwoners, omliggende gemeenten en andere betrokkenen.

Toetsing

PARK21 wordt in het uitvoeringsplan genoemd als de investering in groen, natuur en recreatief water. Het is daarmee een belangrijke groene drager van Haarlemmermeer-West.

PARK21 zal een centrale rol spelen in de ambitie van de gemeente Haarlemmermeer om voor Haarlemmermeer-West een excellent, duurzaam en internationaal bereikbaar woon-, leef- en vestigingsklimaat te creëren. Hierbij wordt het gebied opengesteld voor recreatie, sport en leisurevoorzieningen, maar ook voor natuurbeleving en duurzaamheid. Hiermee wordt het een ontmoetingsplek voor mensen uit Haarlemmermeer, de regio en daarbuiten.

4.4.10 Masterplan PARK21

Volgens het Masterplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juni 2011 en geactualiseerd op 10 februari 2022, wordt PARK21 een groot en gevarieerd landschap voor recreatie. Het parkgebied tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep biedt niet alleen recreatiemogelijkheden voor bewoners van deze twee kernen, maar wordt ook gezien als een belangrijke schakel in de gemeentelijke en regionale groenstructuur. Als schakel tussen de landgoederen en bossen in de binnenduinrand in het westen en de Westeinderplassen in het Groene Hart oostelijk van Haarlemmermeer heeft PARK21 een belangrijke verbindende (ecologische) functie. Met PARK21 wordt dan ook een nieuw landschap gecreëerd in de metropoolregio. PARK21 geeft Haarlemmermeer en haar cultuurhistorie méér gezicht, zorgt voor duurzame kwaliteit in de metropool én biedt daarnaast amusementsvoorzieningen voor mensen uit binnen- en buitenland.

PARK21 wordt een park met lagen en sferen. Het gebied wordt opgebouwd uit drie lagen: de polderlaag, de parklaag en de leisurelaag. De polderlaag, het polderlandschap, transformeert van traditioneel agrarisch naar verbrede (stads)landbouw. Uitgangspunt is de inzet van huidige agrariërs en het voortzetten van de agrarische polderhistorie. De parklaag (tevens natuurlaag) is de openbaar toegankelijke groenstructuur. Hier ligt het recreatieve netwerk van wandel-, fiets-, skate- en ruiterpaden waarbij ook ruimte is voor sport, spel en voorzieningen. De leisurelaag biedt tot slot (commerciële) voorzieningen en (inter)nationale topattracties die dragers voor het gebied kunnen worden. Wat de verschillende sferen betreft zal PARK21 gekenmerkt worden door de parksfeer aan de westzijde, de verbrede (stads)landbouw in het middengebied en de vrijetijdsvoorzieningen aan de oostzijde.

Het concept voor PARK21 is gebaseerd op vastgesteld beleid, zoneringen en (milieu)regelgeving, keur- en andere regels vanuit het Hoogheemraadschap van Rijnland, randvoorwaarden voor verkeer en vervoer, de mogelijke toekomst van het watersysteem en uitgangspunten voor duurzaamheid. Dit zijn de bouwstenen voor PARK21.

PARK21 draait om samenwerking van partijen. Het kan niet alleen door de overheid gerealiseerd worden. Zelfrealisatie door agrariërs en andere ondernemers is een belangrijk uitgangspunt. Het is de rol van de overheid om dat proces te ondersteunen, te regisseren en de juiste condities te scheppen.

Onderdelen van de ontwikkelstrategie zijn het juridisch-planologisch traject, de financiële strategie en een goede aanpak van communicatie en promotie om van PARK21 een sterk merk te maken, een ontwikkeling waar partijen graag in mee doen.

In 2016 zijn diverse (externe) partijen ingeschakeld om met een kritische blik te kijken naar de uitvoeringsstrategie en de financiële kaders voor de ontwikkeling en beheer van PARK21. In de bijgestelde uitvoeringsstrategie van PARK21 zijn de volgende aspecten van belang:

  • Het Masterplan PARK21 definieert de ambities en hoofdelementen als 'stip op de horizon', het mag hierbij geen keurslijf worden. Initiatiefnemers moeten ruimte krijgen, terwijl de samenhang en kwaliteit van het park geborgd worden door de basiscondities van het Masterplan;
  • Private initiatieven vormen de basis voor de realisatie van PARK21. De gemeente creëert condities, stimuleert en begeleidt. Publiek/private samenwerking is noodzakelijk voor het waarmaken van de recreatieve ambities;
  • Wegens de focus op transformatie op initiatief van partijen vormt de kavelgewijze ontwikkeling het uitgangspunt (in plaats van de ontwikkelingsstrategie per deelgebied), waarbij het niet zeker is welke kavel op welk moment transformeert;
  • Speciale doelgroep hierbij zijn de huidige agrariërs die mogelijkheden krijgen geboden en gefaciliteerd worden door de gemeente om in de Polderlaag te komen tot agrarische transformatie. In geval van transformatie zal de raad een document aangeboden worden met een toelichting op het initiatief en de richting van de ontwikkeling. Voor agrariërs die niet willen transformeren willen we een kavelruiltraject ingang zetten;
  • Primaire focus van publieke financiële middelen op de basisstructuur (hoofdontsluiting/verbinding, parkhart met een deel van de waterplas met omringend groen en padenstelsel en het overloopbekken);
  • Financiële publieke middelen inzetten ter dekking van onrendabele elementen en het stimuleren van initiatieven;
  • In samenhang met de realisatie van PARK21 het introduceren van een klimaatbestendig watersysteem, in de parklaag uitgewerkt als het zogeheten Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS). Waarbij in samenwerking met de belanghebbende agrari?rs en op basis van vrijwillige deelname door deze agrariërs een nog nader uit te werken klimaatbestendig watersysteem in de Polderlaag onderzocht wordt;
  • Het faciliteren bij het opzetten van een overkoepelende organisatie voor beheer en exploitatie, waarbij de primaire verantwoordelijkheid ligt bij betrokken ondernemers en exploitanten en inzet is te bereiken dat het beheer geen, of in elk geval slechts een zo beperkt mogelijk, beslag legt op de gemeentelijke begroting;
  • Ten behoeve van de financiële haalbaarheid van de realisatie van PARK21 is het noodzakelijk dat industriegrond benut kan worden in de parklaag (afgedekt met 50 centimeter schone grond), zoals toegepast in deelgebied 1. Hiertoe zal een voorstel met betrekking tot gebiedsspecifiek beleid voorbereid en aangeboden worden.
  • Opstellen van een planologische maatregel die de organische gebiedsontwikkeling faciliteert. Dit geschiedt in de vorm van een Crisis- en Herstelwetbestemmingsplan, welke inmiddels als pilotaanvraag is goedgekeurd door het toenmalige ministerie van l&M.
  • Inzetten van het instrument van ruilverkaveling waardoor ruimte is te scheppen voor ondernemers van binnen het parkareaal en van daarbuiten. Dat vraagt van de gemeente inspanningen om ruilgronden beschikbaar te krijgen en verplaatsingen te begeleiden.

De gemeenteraad heeft besloten het Masterplan naar aanleiding van het onderhavige bestemmingsplan en het Milieueffectrapport (MER) te actualiseren. Hierbij zijn de volgende wijzigingen vastgesteld:

    • a. de parklaag heeft een gemiddelde hoogte van 0,75 meter en maximaal 4 meter (in plaats van de eerder vastgestelde hoogten van minimaal 1 meter, gemiddeld 2 meter en maximaal 4 meter);
    • b. de parklaag wordt opgebouwd uit grond met kwaliteitsklasse Achtergondwaarde of Wonen en niet meer uit industriegrond met een afdeklaag;
    • c. er wordt een verhouding van 40 procent parklaag, 40 procent polderlaag en 20 procent leisurelaag toegepast (in plaats van de eerdere evenredige verhouding tussen de lagen van 33,3 procent);
    • d. PARK21 wordt in 6 zones ingedeeld met ieder een eigen programmatische focus (in plaats van vijf zones zoals opgenomen in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau van het MER).

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het juridisch-planologisch mogelijk maken van PARK21 conform het geactualiseerde Masterplan PARK21, de herijking van de uitvoeringsstrategie en het bijbehorende beeldkwaliteitsplan Polderlaag, Openbare ruimte.

4.4.11 Klimaatadaptatiebeleid

Op 14 juli 2022 heeft de gemeenteraad van Haarlemmermeer klimaatadaptatiebeleid vastgesteld. Hiermee wil de gemeente goed voorbereid zijn op klimaatverandering. Vanuit het Rijk is er de verplichting om de leefomgeving in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten, want door klimaatverandering krijgen we te maken met warmere zomers, hevigere buien en langere periodes van droogte. Deze gevolgen zijn in kaart gebracht en er is risico op hittestress in stedelijke kernen, op verzilting door droogte in het landelijk gebied en wateroverlast door hevige regen. Dit laatste vooral in de oudere dorpskernen. De gemeente werkt samen aan klimaatadaptatie met andere betrokkenen, zoals het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Provincie Noord-Holland.

De gemeente geeft in het beleid minimale normen mee voor nieuwe ontwikkelingen en stelt ook kaders aan ons het gemeentelijke onderhoud. Deze normen worden basisveiligheidsniveaus genoemd. Het zijn de minimale eisen om klimaatbestendig te zijn. De basisveiligheidsniveaus moeten onderbouwd opgenomen worden in aanvragen en gemeentelijke plannen.

Toetsing

Het beleid is van toepassing op het moment van vaststelling door de gemeenteraad. Het beleid hoeft niet van toepassing te zijn als er op het moment van vaststelling bijvoorbeeld al een (ontwerp)bestemmingsplan is ingediend. Dat is voor de voorgenomen ontwikkeling van PARK21 het geval. Wel blijft de gemeente initiatiefnemers ook tijdens vergaande planontwikkeling stimuleren om klimaatbestendig in te richten.

4.4.12 Warmtevisie

In de Warmtevisie Haarlemmermeer 2030 (2021) is per wijk aangegeven wat de meest haalbare en betaalbare manier is om over te stappen naar duurzaam verwarmen voor alle gebouwen, zowel woningen als bedrijfspanden. In de Warmtevisie staat ook hoe de gemeente samen met inwoners en ondernemers hiermee aan de slag kunnen.

Toetsing

Uit de Warmtevisie Haarlemmermeer 2030 volgt dat het gasnet in PARK21 niet in stand wordt gehouden. Het bestemmingsplan sluit hier ophierop aan door de regel te bevatten dat nieuw te bouwen gebouwen op grond van artikel 11 en 21 van de regels aardgasvrij moeten worden gebouwd.

4.4.13 Mobiliteitsvisie Haarlemmermeer

Het aantal inwoners en ondernemers groeit zowel in Haarlemmermeer als in de regio. De druk op de verkeers- en vervoersnetwerken zal daardoor toenemen. Daarnaast zet de groei van de verkeersstromen van en naar de luchthaven de bereikbaarheid van de Multimodale Knoop Schiphol onder druk.

Uitgangspunt voor de Mobiliteitsvisie Haarlemmermeer 2018 (geharmoniseerd op 4 januari 2019) is dat de reiziger zelf het beste kan bepalen met welk vervoersmiddel hij zijn reis kan maken. De visie zal worden gevolgd door een nieuwe meerjarige investeringsagenda waarbij overgebleven Deltaplanprojecten (uit het voorgaande verkeersbeleid) en middelen worden meegenomen en heroverwogen. Ook worden investeringen beter afgestemd met beheer- en onderhoudsplannen en zullen bereikbaarheidseffecten gemonitord blijven worden.

In de Mobiliteitsvisie zijn de volgende ambities opgenomen:

  • a. Vrijheid van bewegen en vrijheid om een vervoermiddel te kiezen;
  • b. Ruimte voor innovatie voor het 'nieuwe bewegen';
  • c. Een efficiënt en flexibel mobiliteitssysteem: klaar voor de toekomst; door een slimme fasering, wat nodig is wordt aangelegd, ruimte voor toekomstige uitbreiding wordt gereserveerd. Uitgangspunt is 'eerst bewegen, dan bouwen';
  • d. Bestaande knelpunten in het netwerk oplossen;
  • e. Mobiliteit met oog voor de leefomgeving; overlast zoveel mogelijk beperken.
  • f. Veilig bewegen;
  • g. Evenwichtige ontwikkeling op de juiste plek, met de juiste functies;
  • h. Mobiliteit in en door Haarlemmermeer: gedeeld belang van gemeente, regio, rijk en bedrijfsleven;
  • i. Faciliteren van schone en stille mobiliteit;
  • j. Monitoring en indicatoren.

De mobiliteitsvisie benoemt vervolgens een aantal thema's waarvoor doelstellingen zijn benoemd. De thema's zijn:

  • 1. Netwerken verknopen
  • 2. Auto
  • 3. Goederenvervoer
  • 4. Openbaar vervoer
  • 5. Fiets
  • 6. Voetgangers
  • 7. Verkeersveiligheid
  • 8. Parkeren

1. Netwerken verknopen

Het doel is een robuust wegennet om de verwachte groei van automobiliteit te kunnen accommoderen en de behoefte aan comfortabel openbaar vervoer te faciliteren. Investeringen in busverbindingen én een krachtige versterking van het regionale openbaar vervoer zijn vereist, met name een zuidwaartse uitbreiding van de Amsterdamse metro naar Hoofddorp.

Reizen is vaak een combinatie van vervoerswijzen. Het is daarom belangrijk dat de verschillende netwerken voor openbaar vervoer, auto, fiets en voetganger sterk met elkaar verbonden worden op de knooppunten.

Ook zetten we in op het beter laten aansluiten van het nationale spoorwegennet en de spoordienstregeling bij de behoeften van onze reizigers.

2. Auto

Toekomstig autonetwerk

Voor het landbouwverkeer dient het oude netwerk aan polderwegen zoveel mogelijk geschikt te blijven voor landbouwverkeer. De noord-zuid verbindingen zijn van belang voor het in stand houden van de relatie tussen het noordelijk en het zuidelijk agrarisch kerngebied van Haarlemmermeer. De oost-west verbindingen zijn van belang voor de onderlinge relaties en voor het bereiken van gelieerde bedrijven aan de rand van (of buiten) Haarlemmermeer.

Wegcategorisatieplan

De mobiliteitsvisie voorziet in een geactualiseerd wegencategoriseringsplan, dat in plaats treedt van het wegencategoriseringsplan 2015. In het wegcategoriseringsplan is vastgelegd welke wegen welke functie dienen te vervullen, welke maximumsnelheid daarbij past en wat de maximaal toelaatbare intensiteit op ieder wegtype is. Er zijn drie wegcategorieën: stroomwegen, erftoegangswegen - die toegang verschaffen tot bestemmingen – en gebiedsontsluitingswegen, die een stroomfunctie op wegvakken en een uitwisselfunctie op kruisingen hebben. Als blijkt dat het nodig is om een weg een andere wegcategorie te geven passen we dit aan bij vaststelling van het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.

3. Goederenvervoer
Er wordt naar gestreefd om het vrachtverkeer zoveel mogelijk over de geschikte wegen te geleiden. Dit om uitstoot van schadelijke stoffen in bijvoorbeeld woongebieden te voorkomen en economische schade door congestie te beperken.

4. Openbaar vervoer

Het doel is een qua reistijd, kosten en comfort aantrekkelijk hoogwaardig openbaar vervoer. Dat de vervoerder een grote vrijheid om het netwerk en de dienstregeling in te richten binnen het door de Vervoerregio Amsterdam opgelegde Programma van Eisen heeft hierin resultaat. Voor de bereikbaarheid van kleine kernen en het bereiken van bepaalde doelgroepen wordt onderzocht of vraaggericht OV een oplossing kan bieden.

5. Fiets

Onder andere door het toenemend gebruik van de E-fiets, is het nodig het huidige fietsnetwerk lokaal maar ook regionaal op te waarderen. Snelfietsroutes dienen te worden verbeterd.

6. Voetgangers

Voetpaden hebben verschillende doeleinden; speeldomein van kinderen, ontmoetingsruimte voor buurtgenoten en verkeersfunctie om van A naar B te komen. In woonwijken hebben voetgangers langs 50km- en 30km-wegen een eigen verkeersruimte nodig. Toegankelijkheid van deze ruimte is van belang. Daar waar schakels ontbreken worden voetpaden aangelegd.

7. Verkeersveiligheid

Met de toenemende mobiliteit groeit ook de verkeersonveiligheid en de overlast door sluipverkeer. Er wordt geïnvesteerd om structureel onveilige situaties en ontbrekende schakels weg te nemen. Verkeerseducatie blijft een belangrijk onderwerp.

Bij toekomstige infrastructuur staat verkeersveiligheid voorop. Het doorgaande verkeer moet worden geweerd uit de wijken en zo snel mogelijk naar het regionale netwerk worden geleid. Waar nodig moet het regionale netwerk van bus- en wegverkeerverbindingen worden uitgebreid.

8. Strategisch parkeerbeleid

De nota Strategisch autoparkeerbeleid Haarlemmermeer (2017, geharmoniseerd op 4 januari 2019) maakt integraal onderdeel uit van de Mobiliteitsvisie Haarlemmermeer. Met het Strategisch autoparkeerbeleid Haarlemmermeer willen we bereiken dat voorzien wordt in de parkeerbehoefte en dat overlast door onbedoeld gebruik van parkeergelegenheden wordt voorkomen. Om voldoende parkeergelegenheid voor doelgroepen te faciliteren, werkt de gemeente met parkeernormen, als onderdeel van het autoparkeerbeleid. Het autoparkeerbeleid heeft als doel de parkeercapaciteit optimaal te verdelen; “de juiste parkeerder op de juiste plaats”.

Toetsing

In de basisstructuur wordt infrastructuur gerealiseerd in de vorm van de parkweg en fiets-, wandel- en ruiterpaden. De parkweg ontsluit de parkkamers in het westelijk deel op het omliggende wegennet, zodat deze niet op de polderlinten (IJweg en Hoofdweg) hoeven te worden aangesloten. Met de bestaande ontsluitingsweg van het baggerdepot langs het spoor van noord naar zuid in zone 5 wordt ook in die zone voorkomen dat regulier verkeer vanuit de parkkamers wordt afgewikkeld op het polderlint (Rijnlanderweg).

De hoofdroute voor het langzaam verkeer (voet- fiets- en ruiterpaden) slingert vanaf de Drie Merenweg door de zes zones tot de verzorgingsplaats langs de A4, waar deze aansluit op de bestaande parallelstructuur langs de A4 naar het noordoosten. In deze route worden een wandelpad, fietspad en ruiterpad gebundeld.

Op, de bestaande Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)-baan tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep door PARK21, wordt ingezet op een nieuwe halte gerealiseerd ter hoogte van het parkhart.

Mobiliteit is een belangrijk thema bij de ontwikkeling van PARK21. In paragraaf 6.12 wordt nader ingegaan op de wijze waarop wordt omgegaan met de toekomstige verschillende verkeersstromen.

4.4.14 Beleidskader Zonneakkers Haarlemmermeer

De energietransitie stelt ons voor de opgave om ruimte te zoeken voor hernieuwbare energieopwekking. Zonnepanelen zijn daar in Haarlemmermeer een onderdeel van. De gemeente Haarlemmermeer richt zich nadrukkelijk op de eigen lokale opgave, te weten woningen, lokale bedrijven en de elektriciteitsbehoefte van mobiliteit op lokale wegen. Het energiegebruik van bijvoorbeeld datacenters en vliegverkeer is een landelijk vraagstuk. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met onze schaarse ruimte. Echter, omdat ook grootschalige zonneakkers in het buitengebied nodig zijn, dwingt het energievraagstuk om keuzes te maken. Alle ontwikkelingen voor zonneakkers, zowel grootschalig (>10 hectare) als kleinschalig (<2 hectare) moeten voldoen aan de zonneladder en regels en principes voor de realisatie van zonneakkers.

Toetsing

In het Beleidskader Zonneakkers Haarlemmermeer (2020) is aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor een zonneakker van maximaal 20 hectare in PARK21, mits passend bij de ontwerpprincipes van PARK21, recreatief ingepast en met educatieve functie. De mogelijkheden die de regels van het bestemmingsplan bieden sluiten daarbij aan.

4.4.15 Beleidskader lokaal eigenaarschap in zon- en windprojecten

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners en ondernemers in Haarlemmermeer meeprofiteren van
de grootschalige ontwikkelingen op gebied van wind- en zonprojecten. Initiatiefnemers zijn verantwoordelijk voor het vormgeven daarvan, in samenspraak met de omgeving. Het Beleidskader lokaal eigenaarschap in zon- en windprojecten (2021) beschrijft de regels voor lokaal eigenaarschap en de stappen die daarbij gevolgd moeten worden. De beleidsregels gaan over:

  • Gezamenlijke plannen: De gemeente voert regie op gebiedsniveau om tot samenhangende plannen te komen. Onder andere met beleid zoals het beeldkwaliteitsplan zonnecarré. Een initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing en participatie bij het initiatief en de invulling van lokaal eigenaarschap;
  • Participatieplan: De gemeente zorgt voor een gedegen participatieproces op gebiedsniveau. Een initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het participatieplan op projectniveau;
  • Voorstel voor meedelen en financiële participatie: De initiatiefnemer maakt een voorstel voor lokaal eigendom, collectief voordeel en individueel voordeel, op basis van een verkenning naar wensen in de omgeving;
  • Omgevingsovereenkomst: Het participatieplan en het voorstel voor lokaal eigenaarschap worden geformaliseerd in de omgevingsvergunning en de omgevingsovereenkomst tussen initiatiefnemers en belanghebbenden;
  • Informatievoorziening en loket: Er is een goede informatievoorziening, een duidelijk klachtenloket (verantwoordelijkheid initiatiefnemer) en effecten op de omgeving worden gemonitord via een onafhankelijk nog op te richten monitoringsorgaan.

Toetsing

Het onderhavige bestemmingsplan staat onder voorwaarden zonne-akkers toe. Voorwaarde is onder andere dat bij een zonneakker, 50% van het project in eigendom is van lokale partijen (inwoners, lokale verenigingen, lokale coöperaties, lokale grondeigenaren, lokale overheden, lokale ondernemers). Deze voorwaarde ligt vast in de regels van het bestemmingsplan.

4.4.16 Sport- en beweegvisie Haarlemmermeer 2019-2029

De centrale ambitie in de Sport- en beweegvisie Haarlemmermeer 2019-2029 (2019) is 'Haarlemmermeer met sport en bewegen positief gezond'. Positieve gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven. Voor het nastreven van de ambitie wordt ingezet op een viertal pijlers:

  • 1. sportinfrastructuur: sterk en toekomstbestendig;
  • 2. een uitnodigende beweegomgeving;
  • 3. sport- en beweegstimulering;
  • 4. sport als middel voor maatschappelijke opgaven.

Peiler 2 is gericht op een uitnodigende beweegomgeving. Het betreft het creëren en op peil houden van een beweegvriendelijke omgeving. Dat wil zeggen een omgeving die mensen uitnodigt en stimuleert
om meer te bewegen. Inzet op actieve mobiliteit (fietsen, wandelen) als de meest logische en
efficiënte keuze. Hiervoor wordt een dicht netwerk van snelle, aantrekkelijke en veilige wandel- en fietspaden. Daarnaast wordt het realiseren van uitdagende sporten speelplekken in wijken en recreatiegebieden geïntensiveerd voor alle leeftijden en doelgroepen.

Toetsing

In PARK21 wordt meer bewegen gestimuleerd. In het park komt een recreatief netwerk van wandel-, fiets-, skate- en ruiterpaden. Er wordt invulling gegeven aan het streven naar een uitnodigende beweegomgeving. Daarnaast is er ruimte voor sportvoorzieningen.

4.4.17 Kom in beweging! Speelruimte in de gemeente Haarlemmermeer

In 2021 is het speelruimteplan Kom in beweging! Speelruimte in de gemeente Haarlemmermeer vastgesteld. Buitenspelen is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Door te spelen ontwikkelen kinderen motorische, cognitieve, sociale, creatieve en emotionele vaardigheden die belangrijk zijn om deel te nemen aan de samenleving. Buitenspelen is gezond, draagt bij aan de sociale contacten in de buurt en biedt spelmogelijkheden die binnen niet mogelijk zijn. Daarnaast draagt goede speelruimte bij aan een beweegvriendelijke leefomgeving voor iedereen. De komende jaren streven we naar een betere verdeling van speelruimte. Speelruimte waar het fijn is om te spelen, die toegankelijk is voor een brede doelgroep, die uitnodigt tot samenspelen, bewegen en ontmoeten en die geschikt is voor het omgaan met de extremen in het klimaat. Dit speelruimteplan schetst de speerpunten voor het toekomstige beleid. Wij richten ons daarbij op vijf thema's:

  • 1. de speelbuurt: een beproefd model als uitgangspunt voor een goede verdeling van speelruimte;
  • 2. de beweegvriendelijke leefomgeving;
  • 3. vergroenen van de speelruimte;
  • 4. de inclusieve speelruimte;
  • 5. participatie.

Toetsing

Met PARK21 wordt bijgedragen aan het stimuleren van buiten spelen voor kinderen. Het park zal uitnodigen tot bewegen en spelen in een groene omgeving wat bijdraagt aan de doelstelling van een gezonde leefomgeving.

4.4.18 Archeologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030

Het Archeologiebeleid gemeente Haarlemmermeer 2020-2030 (2021) heeft tot doel een verantwoorde balans te vinden tussen goede omgang met het archeologische erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden gewogen. In dit beleid is door middel van een Verwachtingskaart en een beleidskaart terug te vinden waar en hoe er archeologisch onderzoek plaats moet vinden voordat men met de ontwikkeling begint. Om relevante keuzes te kunnen maken die in lijn zijn met de andere beleidsdoelen die de gemeente zich stelt, zal een integrale afweging plaatsvinden. Dit betekent dat naast de inhoudelijke waarde van de archeologie en erfgoed, ook de andere waarden door de gemeente in ogenschouw worden genomen, in navolging van de komende Omgevingswet. Op deze wijze wordt het waarderingsproces van cultuurhistorie maatschappelijk relevant.

De volgende speerpunten zijn van belang bij cultuurhistorische en/of archeologische waarden:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

De gemeente is verplicht om verwachte en aanwezige archeologische waarden mee te wegen bij ruimtelijke beslissingen. De wetgever geeft de gemeente de vrijheid om naar eigen inzicht vorm te geven aan de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrens. Deze beleidsnota geeft hier invulling aan.

Toetsing

De archeologische Verwachtingskaart geeft aan dat voor het voormalige eiland Beinsdorp, in het westen van het plangebied, een hoge archeologische verwachting geldt. Voor de overige delen van het plangebied geldt een lage trefkans voor archeologische waarden. In paragraaf 6.3 is ingegaan op de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek. Paragraaf 7.1 ligt de regels van dit bestemmingsplan toe, waarbij ook wordt ingegaan op het beschermen van archeologische waarden.

4.4.19 Nota uiterlijk van bouwwerken Haarlemmermeer 2020 (welstandsnota)

In de welstandsnota van de gemeente Haarlemmermeer 2020 (2020) is de visie van de gemeente op de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. De welstandsnota baseert zich op het ruimtelijk raamwerk van Haarlemmermeer. De welstandsnota werkt aanvullend op het bestemmingsplan, waarmee de gemeente op een hoger detailniveau redelijke eisen van welstand kan stellen aan het uiterlijk van bouwwerken. Het gaat hierbij om eisen op het gebied van materiaalgebruik, kleurgebruik, vormgeving en ontwerpdetails. Binnen de gemeente zijn verschillende welstandsregimes bepaald. Toetsing van het bouwplan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Toetsing

Voor PARK21 zijn beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Hierin is een specifiek welstandsregime opgenomen dat na vaststelling onderdeel wordt of is geworden van de welstandsnota. Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen het plangebied zullen worden getoetst aan de welstandsnota (of diens opvolger).

4.4.20 Nota Bodembeheer gemeente Haarlemmermeer 2022

Haarlemmermeer probeert zoveel mogelijk een afweging te maken op basis van feitelijke risico's. De Nota Bodembeheer gemeente Haarlemmermeer 2022 (2022) biedt een praktische richtlijn aan gemeentemedewerkers, adviesbureaus, aannemers en andere bodemintermediairs hoe in Haarlemmermeer het beste met vrijkomende grond en baggerspecie kan worden omgesprongen, waarbij aan zaken als gezond verstand, kostenbesparing, milieuwinst en voldoen aan geldende wet- en regelgeving veel aandacht is besteed.

De bodemkwaliteitskaart van Haarlemmermeer geeft aan wat de gemiddelde kwaliteit van de grond op niet-verdachte locaties is in de gemeente. De bodemfunctiekaart is tegelijk met de bodemkwaliteitskaart vastgesteld en geeft de (toekomstige) functieklasse van een gebied weer. In de Nota Bodembeheer Gemeente Haarlemmermeer zijn voor sommige gebieden Lokale Maximale Waarden vastgesteld.

Toetsing

Een belangrijke wijziging in de nota bodembeheer uit 2022 ten opzichte van de voorgaande nota uit 2020, is dat voor het plangebied het gebiedsspecifieke beleid is aangescherpt door daar grond toe te passen die voldoet aan de kwaliteit 'Achtergrondwaarde' of 'Wonen' in plaats van grond die ook mag voldoen aan de kwaliteit 'Industrie'. Deze beleidswijziging wordt toegepast bij de verdere ontwikkeling van PARK21. Het bestemmingsplan is in lijn met de Nota Bodembeheer gemeente Haarlemmermeer 2022. Ook is er nog onderzoek verricht naar het aspect bodem. Dit is terug te lezen in paragraaf 6.2 van de toelichting.

Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage

5.1 Algemeen

In het Besluit milieueffectrapportage zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvan het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is (onderdeel C). In onderdeel D zijn daarnaast activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of het maken van een MER nodig is, gezien de belangrijke nadelige gevolgen die het voorgenomen initiatief voor het milieu kan hebben.

In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is als activiteit D9 opgenomen "een landinrichtingsproject dan wel wijziging daarvan, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlak van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw". Daarnaast is categorie D10 relevant: aanleg, wijziging of uitbreiding van (…) themaparken. De relevante gevalsgrenzen liggen bij 250.000 of meer bezoekers per jaar of een oppervlak van 25 hectare of meer.

De omvang van PARK21 ligt boven deze drempelwaarden, waardoor een m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde is. Gezien de beoogde functies en de potentiële bezoekersaantallen (meer dan twee miljoen) vindt de gemeente een volwaardige afweging van milieubelangen bij de planvorming op zijn plaats. Om die reden kiest de gemeente Haarlemmermeer voor het opstellen van een MER. Concreet betekent dit dat de gemeente vrijwillig een project-m.e.r.-procedure zal doorlopen. Deze procedure is in november 2016 opgestart, met het ter inzage leggen van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau en heeft in december 2022 geresulteerd in een definitief advies van de Commissie m.e.r.: De Commissie is van oordeel dat het MER en de aanvulling tezamen alle essentiële informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over PARK21 waarbij het milieubelang volwaardig meeweegt.

5.2 Samenvatting

Het MER bestaat uit drie delen. In deel A worden de voorgeschiedenis en uitgangspunten voor PARK21 beschreven. In deel B worden de milieugevolgen van twee varianten van de voorgenomen ontwikkeling beschreven en beoordeeld. Tenslotte worden in deel C de resterende vraagstukken behandeld, de kaders voor de verdere planuitwerking uitgewerkt en een aanzet voor monitoring en evaluatie gedaan.

Het hoofdrapport van het MER is als Bijlage 8 bijgevoegd.

In het MER worden twee planvarianten onderzocht: een basisvariant en een maximale variant.

Basisvariant

De basisvariant bestaat uit minimaal 175 hectare basisstructuur in de vorm van parklaag met parkkamers, die in aanvulling op het reeds aangelegde deelgebied 1 als een verbinding tussen oost en west en tussen noord en zuid door PARK21 wordt gerealiseerd. Deze basisstructuur bestaat uit een parklaag die wordt opgehoogd en waarbinnen parkkamers worden gerealiseerd. Onderdeel van de basisvariant zijn een recreatieplas en parkhart in zone 2, een polderuiterwaarde in zone 3, een evenemententerrein in zone 5, alsmede de totale verbinding tussen oost (Westeinderplassen) en west (duingebied). Ook is binnen de basisstructuur het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS) toegepast. De basisvariant is onderzocht voor het planjaar 2030.

Maximale variant

In de maximale variant is een indicatief eindbeeld van PARK21 gebruikt om de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te onderzoeken. In dit eindbeeld is geheel PARK21 getransformeerd, waarbij in eerste instantie is uitgegaan van een parklaag, een polderlaag en een leisurelaag in een 1/3-1/3-1/3 verhouding. In totaal is ca. 360 hectare aan recreatief groen gerealiseerd, inclusief de basisstructuur en deelgebied 1, dat tot de autonome situatie behoort.

Zowel de basisvariant als de maximale variant zijn, op basis van de conclusies uit het concept-MER, aangepast. De uitgangspunten zoals die in het BKP Leisurelaag en het onderhavige bestemmingsplan opgenomen zijn, gaan uit van een verdeling van minimaal 40% park, minimaal 40% polder en maximaal 20% leisure. Voor de maximale variant is het planjaar 2040.

Opzet MER

In het MER komen alle relevante ruimtelijke thema's en milieuthema's aan bod. De thema's zijn geclusterd in zes hoofdthema's. Deze thema's vormen gezamenlijk het beoordelingskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0013.jpg"

De effecten van de varianten zijn in het MER beschreven en beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. Waar nodig en relevant is tevens gekeken of het verschil tussen de huidige situatie en de referentiesituatie volgens de autonome ontwikkeling zou leiden tot een andere beoordeling. De uitkomsten van het MER zijn richtinggevend voor de ontwikkelingsmogelijkheid van PARK21.

Met het milieuonderzoek is een spelregelkader opgesteld waarmee de gemeente de milieueffecten kan beperken en regie kan voeren op de transformatie. Dit spelregelkader is een tussenproduct, dat dient als uitgangspunt voor het bestemmingsplan en de verdere uitwerking van projecten. Het bevat zowel spelregels als aanbevelingen voor de planvormingsfase, ontwerpfase en uitvoeringsfase. Het spelregelkader vormt daarmee een aanvulling op de reeds bestaande kaders voor de transformatie van PARK21, zoals beleidskaders en wet- en regelgeving. Ook zijn en worden voor de begeleiding van de transformatie documenten opgesteld zoals de Leidraad groene bouwstenen en beeldkwaliteitsplannen. De lagen in PARK21, polder, park en leisure, hebben ieder een beeldkwaliteitsplan waarin landschappelijke uitgangspunten voor de inrichting zijn vastgelegd. De regels uit het beeldkwaliteitsplan vormen samen met de regels uit het bestemmingsplan het formele kader waaraan ruimtelijke initiatieven getoetst zullen worden. Naast de BKP's is ook een leidraad voor de groene inrichtingselementen vastgelegd. Het groen draagt in belangrijke mate bij aan de herkenbaarheid van en samenhang tussen alle deelgebieden en ontwikkelingen in PARK21 en is bepalend voor de identiteit, zowel van de deelgebieden als van het park als geheel. Het groen is ook dé drager van de ecologische functie en van veel van de recreatieve mogelijkheden in PARK21. Om deze reden is het van groot belang dat alle onderdelen van de groene ruimte zorgvuldig worden ingepast, ontworpen, aangelegd én beheerd. De leidraad groene bouwstenen borgt de samenhang en herkenbaarheid van het groen in PARK21. Met kaders, regels, aanbevelingen en voorbeelden wordt richting gegeven aan ontwerp, aanleg en beheer van groene elementen die samen de groene ruimte van PARK21 zullen vormen. Met deze instrumenten kan de gemeente de regie voeren op de transformatie. Voor de borging van thematische kaders zal in het bestemmingsplan de verbinding gemaakt worden met gemeentelijk beleid en gebiedsgerichte beleidsregels.

De nadere uitwerkingsopgaven zijn van een afweging voorzien. Op basis van deze afweging zijn keuzes gemaakt over de wijze waarop met deze opgaven wordt omgegaan. De gemaakte keuzes worden via verschillende instrumenten geborgd, zoals het bestemmingsplan, het beeldkwaliteitsplan voor de leisurelaag (BKP Leisurelaag) en een raadsbesluit waarmee het Masterplan voor PARK21 is geactualiseerd. Hieronder volgt een overzicht van de uit de uitwerkingsopgaven volgende keuzes. Voor een uitgebreide toelichting wordt naar het MER verwezen. Tot slot bevat het MER aanbevelingen voor monitoring van de transformatie. Monitoring is noodzakelijk voor de vergunningverlening (om gebruiksruimte voor bijvoorbeeld verkeersgeneratie en stikstofemissie te verdelen) en om tijdig bij te kunnen sturen op de ontwikkeling.

Uitwerkingsopgave   Keuze en borging  
Toepassen hergebruiksgrond en mate van ophoging   In het MER is een maximale gemiddelde ophoging van 0,75 meter met hoogte-accenten tot 3 à 4 meter geadviseerd. Dit advies is overgenomen in de actualisatie van het masterplan. Hiermee worden zeer negatieve effecten gemitigeerd, zoals de milieuhinder, stikstofemissies en CO2-emissies die gepaard zouden gaan met de ophoging zoals die oorspronkelijk in het masterplan was beoogd. Ook worden risico's op trillingen en voor de beplanting voorkomen. Het beperken van de ophoging en de benodigde grond is bovendien positief voor het thema circulariteit.

Met betrekking tot het toepassen van grond in de klasse industriegrond heeft de gemeente de keuze gemaakt om de Nota bodembeheer aan te passen (en het ontwerp daarvan gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen). Meest relevant hierin is de aanpassing van de definitie van het begrip “hergebruiksgrond”: niet langer wordt industriegrond hiertoe gerekend, waardoor de in PARK21 toegepaste hergebruiksgrond niet van de categorie industriegrond zal zijn. Hiermee wordt een zeer negatief effect op de bodemkwaliteit gemitigeerd.  
Omgang met verkeersruimte   Om ontwikkelingen in PARK21 mogelijk te maken, zonder daarbij de ontwikkeling van woon- en werklocaties elders in de gemeente te belemmeren, kan enkel de restruimte op het verkeersnetwerk worden benut. In het bestemmingsplan is een monitoringsplicht opgenomen en er is een monitoringsplan opgesteld om hieraan te voldoen.  
Ontwerp recreatieplas   Verschillende opties voor de recreatieplas zijn beoordeeld en tegen elkaar afgewogen. Met de aanbevelingen uit het MER is het ontwerp van de recreatieplas verder uitgewerkt.  
Toepassing VDS   Vanuit milieuoptiek verdient het sterk de aanbeveling om het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS) op een zo groot mogelijk gebied door te voeren. Dit is een uitwerkingsvraagstuk, waarbij de aanbevelingen uit het MER voor elke deelontwikkeling spelen.  
Verdeling park-polder-leisure   In het BKP Leisurelaag zijn de kaders voor ontwikkelingen in de parkkamers beschreven. In aanvulling op de gebruikelijke thema's, die in een beeldkwaliteitsplan worden beschreven, zoals bouwvolumes en materialisatie, zijn naar aanbeveling van het MER een aantal aanvullende kaders in het BKP opgenomen.
In het bestemmingsplan is daarnaast de totale oppervlakte aan ontwikkelruimte voor leisure initiatieven beperkt tot circa 145 hectare. In de regie op de transformatie zal de gemeente Haarlemmermeer het streven naar 1/3 leisurelaag loslaten en terugbrengen naar maximaal 1/5 leisurelaag. Daarmee wordt ruimte geboden aan de versterking van de park- en polderlaag.  
Perspectief voor de landbouw   Schaalvergroting is nu de meest gehanteerde bedrijfsstrategie voor agrariërs, maar dat zal door de afname van landbouwareaal in PARK21 minder aantrekkelijk worden. Daar staat tegenover dat voor andere bedrijfsstrategieën, zoals waardecreatie, verbreding en werkzaamheden buiten het bedrijf, extra perspectief wordt geboden. Dit wordt gedaan door een combinatie van de verruiming van planologische mogelijkheden voor agrarische bedrijven en de geleidelijke transformatie naar een metropolitaan park met vermenging van park, landbouw en leisure.  
Afweging aan de hand van SDG's   Vanuit het MER is aanbevolen om aan de hand van de relevante Sustainable Development Goals (SDGs) een meetlat te ontwikkelen om initiatieven in PARK21 af te wegen. De voorgestelde SDG-meetlat is uitgewerkt en verankerd in het BKP Leisurelaag.  
Inpassing evenementenlocatie   In het MER zijn de milieueffecten van het organiseren van evenementen in PARK21 onderzocht. De milieueffecten van het beoogde programma worden door de gemeente acceptabel geacht. In het bestemmingsplan en de evenementenvergunning worden de noodzakelijke regels gesteld aan evenementen. Daarbij geldt dat de gemeente voor wat betreft geluid een strengere geluidnorm hanteert dan het generieke gemeentelijke evenementenbeleid toelaat.  
Realisatie biodiversiteit   Uit het MER is gebleken dat het planvoornemen een gunstig effect heeft op de natuurwaarde van het gebied. Vanuit dit perspectief verdient het aanbeveling om de parklaag conform de opzet uit de Leidraad groene bouwstenen uit te werken. Specifieke aanbevelingen om de biodiversiteit verder te vergroten gaan over het realiseren van natuurverbindingen (en daarmee mogelijk het vergroten van de natuurwaarde van het Natuurnetwerk Nederland), het voorkomen van verstoringen van beschermde soorten en het beperken van negatieve effecten van de landbouw. De set met aanbevelingen is nog niet planologisch geborgd maar kan per initiatief worden toegepast.  
Omgang met stikstofdepositie   Om initiatieven toe te staan en te borgen dat het plan desondanks niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op (overbelaste hexagonen in) Natura 2000-gebieden zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Het borgen van het emissieplafond en van een evenredige verdeling van de stikstofgebruiksruimte zijn, net als monitoring ervan, randvoorwaardelijk voor de transformatie van PARK21.  
Duurzame energieopwekking   De gemeente kiest ten aanzien van duurzame energieopwekking voor een combinatie van sturing en flexibiliteit, die aansluit bij het vigerende gemeentelijk beleid.  

Het MER is ter beoordeling naar de Commissie m.e.r. gestuurd. De Commissie m.e.r. heeft op 17 mei 2022 een voorlopig toetsingsadvies over het milieueffectrapport bij de ontwikkeling van PARK21 in de gemeente Haarlemmermeer uitgebracht (Bijlage 9. De commissie waardeert de zorgvuldige aanpak van het MER en prijst de impact die m.e.r. heeft gehad bij het herijken van het masterplan van PARK21. Niettemin beschrijft de commissie in haar advies vier punten waarop belangrijke informatie ontbreekt. De commissie acht deze informatie essentieel om het belang van de leefomgeving volwaardig mee te kunnen wegen bij het besluit over PARK21. Het gaat om de volgende punten:

  • 1. Onderzoek de mogelijke effecten bij een maximaal gebruik van PARK21;
  • 2. Beschrijf of de gestelde doelstellingen worden gehaald;
  • 3. Onderzoek de stikstofeffecten van de bouwfase;
  • 4. Onderzoek de effecten van verkeer en parkeren bij grote evenementen.

De gemeente Haarlemmermeer heeft besloten om naar aanleiding van de adviezen van de Commissie m.e.r. het MER aan te vullen (zie . Om een duidelijk inzicht te geven in de benodigde beslisinformatie is de aanvulling (Bijlage 10) opgesteld. Voor ieder punt waarop volgens de commissie “belangrijke informatie” ontbreekt, is een eigen hoofdstuk in voorliggende aanvulling gewijd. Voor de overige aandachtspunten is de aanvulling in één hoofdstuk samengevoegd. De aanvulling is ter beoordeling naar de Commissie m.e.r. gestuurd. De Commissie m.e.r. heeft op 7 december 2022 het definitieve advies over het milieueffectrapport (incl. aanvulling) bij de ontwikkeling van PARK21 uitgebracht (Bijlage 11). De Commissie is van oordeel dat het MER en de aanvulling tezamen alle essentiële informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over PARK21 waarbij het milieubelang volwaardig meeweegt.

Hoofdstuk 6 Onderzoek en beperkingen

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor de meeste aspecten onderzoek verricht. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het milieueffectrapport (MER), zie Hoofdstuk 5. Voor een aantal aspecten geldt dat deze alleen zijn getoetst voor wat betreft de mogelijkheden die dit bestemmingsplan direct mogelijk maakt. Sommige toekomstige ontwikkelingen zijn namelijk alleen mogelijk via een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit. In dat geval wordt te zijner tijd specifiek onderzoek uitgevoerd voor die ontwikkeling.

6.2 Bodem

6.2.1 Wet- en regelgeving

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek, bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

6.2.2 Onderzoek

Algemene beschrijving bodemkwaliteit plangebied

Op basis van oude luchtfoto's blijkt dat het terrein sinds de drooglegging hoofdzakelijk in gebruik is geweest ten behoeve van agrarische doeleinden. Voor zover bekend is het terrein voornamelijk in gebruik geweest voor akkerbouw en veeteelt en heeft geen intensieve tuinbouw plaatsgevonden. Desalniettemin dient rekening te worden gehouden dat plaatselijk bestrijdingsmiddelen zijn toegepast die hebben gezorgd voor (lichte) bodemverontreinigingen met OCB's (organochloorbestrijdingsmiddelen).

In de omgeving van de openbare wegen (lintbebouwing) zijn of waren plaatselijk (kleine) industriële bedrijven aanwezig. Derhalve is de directe omgeving rondom de aanwezige openbare wegen verdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen met de parameters uit het standaardpakket (zware metalen, PAK, PCB en minerale olie).

Op basis van de beschikbare gegevens met betrekking tot eerder uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat de grond en het grondwater over het algemeen maximaal licht verontreinigd zijn. Plaatselijk zijn sterke verontreinigingen aangetroffen met PAK of asbest. De verontreinigingen met asbest hangen veelal samen met toegepast puin (afval) in paden en dammen. Uit de gegevens van de bodemkwaliteitskaart, zoals opgenomen in de Nota Bodembeheer, blijkt dat de locatie is gelegen in zone 1B (gebiedsspecifieke zone PARK21). In deze zone voldoen de boven- en ondergrond gemiddeld aan de Achtergrondwaarden (AW2000) en wordt gemiddeld een licht verhoogd gehalte aan PCB verwacht. Plaatselijk worden tevens licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie verwacht en voldoet de grond aan de kwaliteitsklasse Wonen.

Grondverzet

Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat de grond ter plaatse van het te realiseren PARK21 nu hoofdzakelijk voldoet aan de Achtergrondwaarde. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit dient bij toe te passen grond het 'standstill principe' in acht te worden genomen. Dit betekent dat op de locatie alleen grond die voldoet aan de Achtergrondwaarde mag worden toegepast. Door middel van gebiedsspecifiek beleid staat de gemeente ook grond toe uit de bodemkwaliteitsklasse Wonen. Dit beleid wordt overigens pas van kracht bij het onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan

Recentelijk zijn binnen kleine delen van het gebied enkele bodemonderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van PFAS. De gemeten gehalten bevonden zich allen ruim onder de landelijke generieke waarden. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er met betrekking tot PFAS geen belemmeringen zijn met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling en dat er geen milieuhygiënische risico's zijn voor het toekomstig gebruik als park.

Locatie evenemententerrein

Op deze locatie is momenteel nog een voormalig (bagger)depot aanwezig. Het betreft een be- en verwerkingsdepot voor grond en baggerspecie dat sinds 1996 actief is aan de Rijnlanderweg te Nieuw-Vennep. Het depot is momenteel niet meer in gebruik in afwachting van transformatie naar parkomgeving.

Binnen het depot is circa 450.000 m3 grond aanwezig. Het voornemen bestaat om de aanwezige grond toe te passen ten behoeve van PARK21. De grond wordt zoveel mogelijk toegepast binnen het huidige perceel voor de overgang over het spoor. Voordat de grond wordt toegepast zal deze nog worden gekeurd. Voor het toepassen van de grond moeten de regels voor een Grootschalige Bodem Toepassing worden gehanteerd indien deze geen Achtergrondwaardekwaliteit heeft.

Toekomstige ontwikkelingen

Bij toekomstige ontwikkelingen die via een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit worden mogelijk gemaakt, zal moeten worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.

6.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.3 Cultuurhistorie en archeologie

6.3.1 Wet- en regelgeving

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt zes wetten op het gebied van cultureel erfgoed en sorteert hiermee voor op de komende Omgevingswet. Door de wetten te bundelen en een aantal regels te vernieuwen is de wetgeving minder versnipperd. In de Erfgoedwet staat onder andere wat cultureel erfgoed is, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt. De Erfgoedwet gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed. Er is ook erfgoed in ruimtelijke ordening (de leefruimte om ons heen). Hoe Nederland daarmee omgaat staat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6.3.2 Onderzoek

Archeologie

Situatie plangebied

De archeologische verwachting voor het plangebied is opgenomen in de nota 'Archeologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030'. De gemeente is voornemens een paraplubestemmingsplan op te stellen, zodat het beleid, optimaal wordt vertaald voor heel het gemeentelijke grondgebied. De archeologische waarden 1 t/m 6 uit de beleidskaart krijgen in het paraplubestemmingsplan (en ieder nieuw omgevingsplan) de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie'. In het bestemmingsplan kunnen meerdere, verschillende 'Waarden Archeologie' voorkomen. Reeds opgegraven, anderszins onderzochte of niet behoudenswaardige locaties krijgen geen dubbelbestemming; de archeologie is hier – naar verwachting - niet (meer) aanwezig. Middels dit toekomstige paraplu bestemmingsplan worden voor het gehele gemeentelijke grondgebied ruimtelijke planprocedures, bijvoorbeeld voor het bouwen, aan een omgevingsvergunning en de noodzaak van archeologisch onderzoek gekoppeld. Het paraplubestemmingsplan voorkomt dat er een versnipperde regeling ontstaat binnen de verschillende bestemmingsplannen in de gemeente. Voorliggende bestemmingsplan PARK21 loopt daarop vooruit.

In het westen van het plangebied was vroeger het eiland Beinsdorp gelegen. Dit eiland was tot de 17e eeuw bewoond en bestond tot de drooglegging van de Haarlemmermeer in de 19e eeuw. De locatie van het voormalig eiland kent een hoge archeologische verwachting. Het betreft 'oude gronden' die zijn ingedijkt in de Haarlemmerpolder. In deze zone zijn voornamelijk sporen van bewoning, ontginning en gebruik te verwachten vanaf de Middeleeuwen. In de ondergrond zijn mogelijk ook sporen uit het Laat Neolithicum aanwezig. Het is niet bekend in hoeverre de potentieel aanwezige archeologische waarden zijn aangetast door moderne landbouwtechnieken als diepploegen. In dit gebied is een bijzonder regime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische resten.

Voor de overige delen van het plangebied geldt een lage trefkans voor archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0014.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart

Op basis van de archeologisch beleidskaart is ter plaatse van het voormalige eiland Beinsdorp archeologisch onderzoek verplicht bij plannen met een oppervlakte van 500 m2 en groter (Waarde - archeologie 4). Voor de overige delen van het plangebied is archeologisch onderzoek nodig bij plannen met een oppervlakte van meer dan 10.000 m².

In februari tot en met april 2021 is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd voor de gronden van het voormalige eiland Beinsdorp (en iets noordelijker gelegen voormalige oeverwallen). Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 20.

In het bureauonderzoek werd ervan uitgegaan dat het eiland Beinsdorp op een of andere wijze nog wel
zichtbaar zou zijn in het de bestaande ondergrond. Dit blijkt niet het geval. Het eiland is niet gedefinieerd in de ondergrond als een zandige of juist kleiige kern, maar vertoont een grillig patroon dat behoort tot het (inter)getijdegebied, met ten slotte een kleiopvullingen van de laagtes. Het eiland zal enkel hebben bestaan in de vorm van een veenkussen of druipland aan de rand van het meer, dat wellicht ook kunstmatig in stand werd gehouden door bemaling en kades op de weilanden of beschoeiingen op kwetsbare plaatsen. Het restveen is geheel verdwenen en daarmee ook het eiland.

Ook voor de getijdegeul in het noordoosten van het plangebied zijn de resultaten afwijkend van de verwachting. De zandige verhogingen langs de geul werden in het bureauonderzoek geïnterpreteerd als een kreek- of getijdegeul met oeverwallen. De interpretatie naar aanleiding van de boringen is dat de gehele zone vermoedelijk een inbraakgeul betreft, waarbij de zandkernen de opwassen zijn die met het meegevoerde zand in de geul werden gevormd. In dit systeem bleef nog een vrij brede restgeul open liggen (circa 75-125 m breed) die later met zandgelaagde klei is opgevuld, maar die ook in het huidige landschap nog een relatief lage ligging heeft. Kortom, er is wel een kreek of getijdegeul aanwezig, in een restgeul van een grotere erosiegeul, maar er zijn geen oeverwallen. De vermeende oeverwallen zijn vermoedelijk opwassen. Deze zijn bijzonder hoog opgeslibd en de roestvorming tot einddiepte (2 m-mv) duidt op een goede oxidatie. Deze zandkernen waren aanvankelijk nog hoger opgeslibd, maar het
bovenste deel is verdwenen (door golfslag in het latere Haarlemmermeer en/of door verploeging), hetgeen duidelijk is door de afwezigheid van bodemvorming en de afwezigheid van een ontkalkte top. De opwassen waren alleen al door hun hoogte mogelijk interessante locaties in de periode na de sluiting van de kustbarrière (na 3.000 voor Chr.), maar het eventuele archeologische niveau is in latere perioden geërodeerd.

Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • 1. Archeologisch vrijgeven van de gronden van de basisstructuur zone 2;
  • 2. Opstellen van een onderzoeksplan voor een specialistische analyse van het aardewerk (keramiek) en het bouwkeramiek.

Gevolgen bestemmingsplan

Gelet op de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek is voor de onderzochte gronden van en in de omgeving van het voormalige eiland Beinsdorp geen archeologische dubbelbestemming in het plangebied opgenomen.

Voor de bescherming van het bodemarchief wegen archeologische waarden mee bij ruimtelijke planprocedures. Bij nieuwe ontwikkelingen is archeologisch onderzoek (volgens archeologieregimes) verplicht.

Voor de bescherming van het bodemarchief wegen archeologische waarden mee bij ruimtelijke planprocedures. Bij nieuwe ontwikkelingen is archeologisch onderzoek (volgens archeologieregimes) verplicht. Voor de gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 opgenomen.

Cultuurhistorie

Situatie plangebied

In het plangebied en in de omgeving van het plangebied liggen meerdere cultuurhistorisch waardevolle elementen en gebieden.

Waardevolle gebieden

Het agrarisch cultuurlandschap

De Haarlemmermeerpolder is een belangrijk agrarisch historisch gebied. De bedreiging van de omliggende steden door het nog steeds uitbreidende meer en de uitvinding van het stoomgemaal zorgden ervoor dat in 1837 per Koninklijk decreet werd besloten tot de droogmaking van de Haarlemmermeer. In 1852 viel het meer droog, de gemalen De Cruquius, De Leeghwater en De Lynden herinneren hieraan. Het resultaat is een sobere polder die volledig gericht is op de agrarische productie. Die soberheid, de ruimtelijke structuur en de agrarische betekenis is in PARK21 nog sterk aanwezig. In andere delen van de Haarlemmermeerpolder (Schiphol, Hoofddorp, Nieuw-Vennep) zijn deze kernkwaliteiten veel meer aangetast.

Stelling van Amsterdam

Het hele plangebied is als inundatiegebied onderdeel geweest van de Stelling van Amsterdam. Het gebied valt niet binnen de door de nationale overheid vastgelegde begrenzing van de Stelling van Amsterdam (en de door UNESCO overgenomen begrenzing), maar wordt wel op provinciaal schaalniveau beschermd. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.3. De ligging van het inundatiegebied is met een oranje arcering weergegeven op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0015.png"

Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden Tweede Wereldoorlog

Het uiterst westelijke gedeelte van het plangebied is onderdeel van de linie Neue-Landfront: een Duitse verdedigingslinie uit de Tweede Wereldoorlog achter de Atlantikwall, die een invasie vanuit de kust diende te vertragen en tevens rugdekking moest bieden aan de Atlantikwall. Ten oosten van het plangebied ligt een andere Duitse verdedigingslinie, de Vordere Wasserstellung. Deze lag ten oosten van het Neue Landfront en moest een invasie vanuit de kuststreek vertragen.

Ten slotte is vlak ten zuidoosten van het plangebied een door de Duitsers gebruikt schijnvliegveld gelegen. De navolgende afbeelding geeft de ligging van deze structuren ten opzichte van het plangebied weer. Te zien is dat slechts een minimaal gedeelte van deze structuren binnen het plangebied gelegen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0016.png"

Ligging cultuurhistorische waardevolle gebieden uit de Tweede Wereldoorlog

Waardevolle elementen

Het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door historisch-geografische waardevolle gebieden. Niettemin zijn er gebouwen met (beschermde) cultuurhistorische waarde. Langs de lengtewegen (noord-zuid) vestigden zich na de inrichting van de Haarlemmermeerpolder rijke boeren, afkomstig uit het gehele land. Zij namen hun eigen boerderijtypen mee, waardoor een unieke verzameling aan bouwvormen ontstond. Het plangebied kent hierdoor een verscheidenheid in agrarische bouwstijlen. De voor Noord-Holland kenmerkende stolpboerderij is ook gerepresenteerd in het plangebied. De gebouwde objecten die door de aanwijzing als monument bescherming genieten zijn weergegeven in de voorgaande afbeelding 'Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie'. De punten op de kaart zijn stolpboerderijen, de roze vlaggetjes rijksmonumenten. Het gaat om de volgende elementen:

  • Rijksmonument Kleine Vennep: boerderij aan Hoofdweg 1041
    Karakteristieke kop-romp boerderij uit 1928.
  • Gemeentelijk monumentale boerderij aan Hoofdweg 983/985
    Stolpboerderij.
  • Gemeentelijk monumentale woningen aan Rijnlanderweg 1253
    Boerderij uit 1868.
  • Gemeentelijk monumentaal pomphuisje nabij Hoofdweg 1126
    Dit gebouw werd in het begin van de 20e eeuw gebouwd om het grondwaterpeil te verlagen ten behoeve van de landbouw. In de loop der tijd zijn dergelijke huisjes weer buiten gebruik geraakt. Het Pomphuisje is het laatste authentieke exemplaar in Haarlemmermeer.

Gevolgen bestemmingsplan

De basis is het polderland met de kenmerkende lange rechte bomenrijen en de boerenerven. Sinds de drooglegging in 1852 is Haarlemmermeer dé plek waar vernieuwers blijvend kunnen pionieren. Ook in PARK21 is volop ruimte voor innovatie, het landschap groeit mee met de behoefte en ontwikkeling van de maatschappij zonder afbreuk te doen aan zijn geschiedenis en oorsprong. PARK21 levert op deze wijze een bijdrage aan de sociale en economische vitaliteit van het gebied, inclusief zijn cultuurhistorie.

PARK21 is opgebouwd uit drie lagen: de polderlaag, de parklaag en de leisurelaag. De lagen lopen elk dwars door het park, vullen elkaar aan, maar verschillen ook heel duidelijk.

De polderlaag, het polderlandschap, verankert het park in de cultuurhistorie. De polderlaag transformeert van agrarisch naar verbrede (stads)landbouw. Het gebied wordt toegankelijker en aantrekkelijker met activiteiten voor bezoekers. Essentieel voor het ruimtelijke beeld van deze laag zijn de drie oorspronkelijk agrarische linten, bestaande uit boerenerven met erfbeplantingen, de ontginningskavels (van 1.000 meter diep en 100 tot 200 meter breed), de poldersloten, de Hoofdvaart en de tochten die hieraan parallel lopen. Het karakter van de linten is geaccentueerd door laan- en erfbeplanting toe te passen en op veel plaatsen een ruime zone rond de linten vrij te houden van parkbeplanting. De geometrie van de polder domineert. Richting de achterkanten van de ontginning (de tochten) versterken de gebogen parkstructuren het ruimtelijk beeld en de diepte in het landschap. Vanaf de linten zijn er ruime doorzichten naar het achterland en naar herkenningspunten in Nieuw-Vennep en Hoofddorp.

De parklaag zorgt voor samenhang in PARK21 en functioneert als kapstok voor alle andere initiatieven. Het is een openbaar toegankelijke groenstructuur. Hier ligt het recreatieve netwerk van wandel-, fiets-, skate- en ruiterpaden en hier is ruimte voor sport, spel en voorzieningen. De parklaag is ook de natuurlaag. Bomen, bosjes en waterpartijen garanderen een grote variatie aan planten en dieren. De parklaag is in de eerste plaats bedoeld voor inwoners van Haarlemmermeer en de regio. De parklaag is ontworpen als tegenhanger van de rationele en geometrische polder met een golvend reliëf en vloeiende lijnen. Het is een robuust en gedifferentieerd raamwerk over de polderlaag heen. In de parklaag wisselen beslotenheid en panorama's op het omliggende landschap elkaar af. De parklaag ligt hoger, zodat bomen duurzaam kunnen groeien. De recreatieplas is onderdeel van de parklaag. De entrees zijn een duidelijke markering, hier betreed je PARK21.

De leisurelaag versterkt de parklaag en biedt ruimte aan (commerciële) vrije tijdsvoorzieningen met een lokaal, regionaal en (inter)nationaal draagvlak die drager(s) voor het gebied kunnen worden, iconen voor het park. Deze voorzieningen worden landschappelijk ingepast in de groene omgeving.

In de bij dit bestemmingsplan behorende beeldkwaliteitsplannen is geborgd dat bij de ontwikkeling van het plan rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

6.3.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.4 Externe veiligheid

6.4.1 Wet- en regelgeving

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarden voor het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen gedefinieerd als: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Denk hierbij aan risico's van onder andere tankstations met LPG, opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen en ammoniakkoelinstallaties.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen is geregeld via de “Wet Basisnet”, een stelsel van wetten en regels. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

In de gemeente Haarlemmermeer zijn daarnaast routes voor het transport van gevaarlijke stoffen vastgesteld.

In aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving kent de gemeente Haarlemmermeer ook eigen externe veiligheidsbeleid. Specifiek gaat het om regels over de aanvaardbaarheid en verantwoording van het groepsrisico. Een belangrijk richtsnoer is onder andere dat objecten met niet- of met beperkt zelfredzame personen buiten het invloedsgebied van een risicobron worden geprojecteerd.

Daarnaast biedt de website risicokaart.nl inzicht in risicosituaties in de leefomgeving. Dit instrument kan gebruikt worden als informatievoorziening om te helpen bij het voorkomen, bestrijden en beperken van de gevolgen van rampen en zware ongevallen.

6.4.2 Onderzoek

Situatie plangebied

In het plangebied worden verschillende nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De ligging van het plangebied is daarop met een blauwe stippellijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0017.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

In het MER (zie Bijlage 8) is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van PARK21 in relatie tot het aspect externe veiligheid. Hierna wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek naar dit aspect.

Stationaire bronnen

Tanks en opslagen

Binnen het plangebied bevinden zich verschillende tanks en opslagen met een maximale veiligheidsafstand van 20 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Binnen de veiligheidsafstand zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten direct toegestaan.

LPG-tankstations

In de nabijheid van het plangebied zijn twee LPG-tankstations aanwezig. Binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van de LPG-tankstations worden geen ontwikkelingen voorzien. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Er zijn geen ontwikkelingen voorzien binnen het invloedsgebied van de LPG-tankstations. Een nadere beschouwing (en verantwoording van het) groepsrisico is daarmee niet nodig.

Schiphol

Vanuit het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (zie paragraaf 4.1.4) volgen ook voorschriften vanuit externe veiligheid voor het plangebied. Vanuit dit besluit volgen voorschriften ten aanzien van plaatsing van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. De zoneringen van de beschermingsregimes die zich in het plangebied voordoen zijn weergegeven in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0019.jpg"

Afwijking van dit verbod is toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart of wanneer dit grondgebruik of deze bestemming op 20 februari 2003 rechtmatig aanwezig is.

Binnen de LIB-5 zone (Afwegingsgebied geluid en externe veiligheid) worden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Om te borgen dat toekomstige ontwikkelingen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de bereikbaarheid na een vliegtuigongeval, wordt de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om te adviseren over vergunningaanvragen. Ten aanzien van zelfredzaamheid worden geen extra regels opgenomen. Er wordt vanuit gegaan dat personen die het gebied kunnen bereiken, voldoende zelfredzaam zijn om ook weer te vertrekken. Mochten deze personen onverhoopt gewond raken, dan is uiteindelijk de bereikbaarheid bepalend.

Mobiele bronnen

Hogedruk aardgastransportleidingen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie. Om het risiconiveau van deze hogedruk aardgastransportleidingen te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd (zie Bijlage 16). De leidingen hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

De hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleidingen is bij de toekomstige situatie in het plangebied lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van één leiding neemt in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie.

Voor de hogedruk aardgastransportleidingen is, conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen, een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing (zie verderop in deze paragraaf).

Transportleidingen voor brandbare vloeistoffen

In het plangebied is een kooldioxideleiding (CO2-leiding) van OCAP en een productenleiding (kerosine, diesel) van Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) aanwezig. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van deze leidingen ligt binnen de belemmeringenstrook (van 5 meter). Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Het invloedsgebied van de kooldioxideleiding strekt zich maximaal 6 meter uit het hart van de leiding uit. Dit betekent dat de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied geen gevolgen hebben voor het groepsrisico van deze leiding. De hoogte van het groepsrisico van de DPO-leiding is in de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

Voor de DPO-leiding is, conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen, een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing (zie verderop in deze paragraaf).

Rijksweg A4

De weg heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico van de weg is in de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

Voor de rijksweg is, conform het Besluit externe veiligheid transportroutes, een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing (zie navolgende paragraaf).

Verantwoording groepsrisico

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico stelt de gemeente Haarlemmermeer in het kader van de ruimtelijke procedure de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK) in de gelegenheid advies uit te brengen. De VRK heeft op 16 april 2021 advies uitgebracht over de mogelijkheden om de zelfredzaamheid van de in het plangebied aanwezige personen te verbeteren en de mogelijkheden tot inzet van de brandweer bij mogelijke calamiteiten te vergroten.

Hogedruk aardgastransportleidingen

De kans op een calamiteit met hogedrukaardgasleidingen als deze ongestoord blijven liggen, is zeer gering. Voor de drie leidingen die in het oostelijke deel van het plangebied (zone 6) liggen zijn er geen extra maatregelen of voorzieningen nodig. Het effectgebied bij een mogelijke calamiteit valt binnen deze zone waarbij het beoogde gebruik van deze zone in de vorm van landbouw en park geen veiligheidsproblemen veroorzaakt.

De gasleiding W-521 die in het midden van het plangebied loopt (noord-zuid) en een aftakking heeft naar het westen levert ook voor het beoogde gebruik van de zones geen beperkingen op. In het algemeen adviseert de VRK om bij werkzaamheden aan of nabij de gasleidingen de omgeving te ontruimen gedurende de werkzaamheden, zodat er bij een mogelijke calamiteit geen slachtoffers in de omgeving kunnen vallen.

Kooldioxideleiding

De kans op een calamiteit met de Kooldioxideleiding als deze ongestoord blijft liggen, is zeer gering. Voor deze leiding, die op de grens van zone 2 en 3 ligt, zijn er geen extra maatregelen of voorzieningen nodig. Het effectgebied bij een mogelijke calamiteit is ca. 300m en ligt dus voor een groot deel over zone 2 en 3 heen. Bij werkzaamheden aan of nabij de buisleiding adviseert de VRK om de omgeving te ontruimen zodat er geen slachtoffers kunnen vallen bij omstanders tijdens een calamiteit.

DPO (kerosine) leiding

De kans op een calamiteit met de DPO (kerosine)leiding als deze ongestoord blijft liggen is zeer gering. Voor deze leiding, die in (zone 6) ligt, zijn er geen extra maatregelen of voorzieningen nodig. Het effectgebied bij een mogelijke calamiteit valt binnen deze zone waarbij het beoogde gebruik van deze zone, namelijk landbouw en park geen veiligheidsproblemen veroorzaakt. Bij werkzaamheden aan of nabij de buisleiding adviseert de VRK om de omgeving te ontruimen zodat er geen slachtoffers kunnen vallen bij omstanders tijdens een calamiteit.

Rijksweg A4

De rijksweg A4 valt zelf buiten het park, maar kan bij een calamiteit van een tankwagen met gevaarlijke stoffen wel een mogelijk effect hebben tot in het plangebied. Het effectgebied bij een mogelijke calamiteit valt over zone 6 (behalve bij een toxisch scenario, dan mogelijk het gehele park) waarbij het beoogde gebruik van deze zone landbouw en park geen veiligheidsproblemen veroorzaakt. De VRK adviseert om geen aanvullende maatregelen op te nemen.

Tanks en opslagen

De propaantank, gelegen aan de IJweg 1329, bevindt zich op de grens van zone 1 en 2. Bij plaatsing van nieuwe (beperkt) kwetsbare bouwwerken moet rekening gehouden worden met de veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit. De grootste kans op een calamiteit is tijdens de bevoorrading. Door afspraken te maken met de eigenaar kan voorkomen worden dat er bevoorradingen plaatsvinden tijdens evenementen waarbij grotere groepen mensen samenkomen binnen de effectafstanden van de propaantank.

De opslag van vuurwerk aan de IJweg 1391 is vergund en binnen de veiligheidsafstanden, die bijna geheel op het eigen terrein liggen, bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Voor deze risicobron adviseert de VRK om geen aanvullende maatregelen te stellen.

Opslag van noodsignalen aan de Hoofdweg 965A

Voor deze opslag gelden er geen veiligheidsafstanden. Voor deze risicobron adviseert de VRK om geen aanvullende maatregelen te stellen.

LPG/Multifuel tankstations

De tankstations langs de A4 en op Schiphol Trade Park, die buiten het plangebied liggen, kunnen bij een calamiteit tijdens de bevoorrading een effect hebben tot in het plangebied. Door tijdens grootschalige evenementen in zone 5 af te stemmen met de tankstations dat er geen bevoorradingen mogen plaats vinden, kunnen dergelijke calamiteiten worden voorkomen.

Schiphol

De VRK adviseert de gemeente om niet toe te staan dat er ontwikkelingen in het plangebied mogelijk worden die een gevaar opleveren voor het luchtvaartverkeer. Activiteiten met drones of andere vliegende objecten (ballonen, modelvliegtuigen) zullen niet wenselijk of niet toegestaan zijn. Ook andere activiteiten waarbij er gevaar bestaat voor het hinderen van piloten of luchtvaartapparatuur zullen niet toegestaan zijn. Dit betekent concreet dat evenementen met lasers, lichtshows of vuurwerk niet wenselijk of zelfs verboden kunnen zijn. De luchtverkeersleiding van Schiphol zal hierover uitsluitsel kunnen geven.

Algemeen Bluswater

Brandweer Kennemerland is begin 2022 voor de watervoorziening afgestapt van brandkranen en in plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van eigen waterwagens. Dit is voor de ontwikkelingen in het plangebied een gunstige verandering. Voorheen waren er slechts beperkt brandkranen aanwezig in het plangebied en met de nieuwe methode wordt er gezorgd dat er voor het gehele plangebied voorzien wordt in bluswater bij de eerste inzet. Voor het geval een calamiteit zich uitbreidt en er meer bluswater nodig is dan de waterwagens kunnen leveren, is de brandweer afhankelijk van open water in of nabij het plangebied. De nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, met name het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS), draagt hier in positieve zin aan bij. Om te zorgen dat de nieuwe waterwegen en -plassen ook gebruikt kunnen worden door de brandweer adviseert de VRK om bij de verdere uitwerkingen van de plannen voor het VDS brandweer Kennemerland te betrekken.

Algemene Bereikbaarheid

Door de aanwezige bestaande hoofdstructuur van wegen in en rondom het plangebied is het plangebied goed tweezijdig benaderbaar voor de hulpverleningsdiensten. Aangezien het plangebied zelf ook gedeeltelijk van nieuwe wegen en bouwwerken wordt voorzien, verzoekt de VRK om ten behoeve van de bereikbaarheid in het plangebied brandweer Kennemerland te betrekken bij de verdere inrichting van het plangebied. De hulpverleningsvoertuigen van de brandweer en met name de nieuwe waterwagens hebben dusdanige afmetingen en gewicht dat hier bij het ontwerp en aanleg van de nieuwe wegen rekening mee moet worden gehouden.

 

De gemeente Haarlemmermeer acht het groepsrisico aanvaardbaar.

Gevolgen bestemmingsplan

De aanwezige buisleidingen (inclusief beschermingszone) in het plangebied worden voorzien van een passende bestemming met een beschermende regeling. Bij ingrepen ter plaatse en in de buurt van de leidingen geldt een omgevingsvergunningsplicht. Voor de verlening van de omgevingsvergunning zal overleg moeten plaats vinden met de betreffende leidingbeheerder.

6.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.5 Explosieven

6.5.1 Algemeen

In de Nederlandse bodem zitten nog veel ontplofbare oorlogsresten (OO) uit de Tweede Wereldoorlog. Bij het opsporen en ruimen van OO's is de openbare orde en veiligheid het bepalende uitgangspunt. De burgemeester is op grond van artikel 172 van de Gemeentewet belast met de handhaving daarvan. De beslissing om in een concrete situatie al dan niet over te gaan tot het opsporen en ruimen van OO is dus de bevoegdheid van de burgemeester. In een OO-verdacht gebied is de grondroerende partij verplicht een explosieven onderzoek uit te voeren in het kader van 'veilige werkomgeving en veiligheid voor derden en de omgeving' op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. Er geldt geen verplichting om over te gaan tot opsporing en ruiming. Dit hangt af van het concrete geval en dat wordt vooral beoordeeld in relatie tot het huidige en toekomstige gebruik van het gebied.

6.5.2 Onderzoek

Een aantal locaties binnen het plangebied is verdacht op niet gesprongen explosieven (NGE), zie de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0020.jpg"

Overzicht locaties verdacht voor NGE

De gearceerde deelgebieden zijn verdacht op het voorkomen van NGE. De locaties zijn gebaseerd op historisch vooronderzoek. Het aangegeven gebied omvat een straal van 150 meter om de verdachte locatie.

Bij eerdere werkzaamheden is onder andere een 500 ponder aangetroffen. In het geval van ophogen is geen risico aanwezig maar in theorie zou het verrichten van graafwerkzaamheden in de directe omgeving van het object wel een risico inhouden.

In het geval van toekomstige graafwerkzaamheden ter plaatse van de verdachte locaties is aanvullend onderzoek nodig voor het vaststellen van de locatie van explosieven. Dit onderzoek zal bestaan uit een specifieke analyse van het actualiseerde bestand over NGE. Mocht de locatie onduidelijk blijven dan kan door geofysisch onderzoek (grondradar) het zoekgebied verder verkleind worden. Ter verificatie kan door middel van handboringen- en sonderingen en de inzet van een magnetometer het inzicht in de werkelijke ligging vergroot worden.

De beoogde activiteiten zullen pas worden gestart als de locatie is vrijgegeven. Dergelijke onderzoeken staan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.5.3 Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.6 Natuur

6.6.1 Wet- en regelgeving

Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. Deze wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Dat is niet alleen van belang vanwege het feit dat Nederland is gehouden tot nakoming van zijn internationale verplichtingen, maar ook, omdat de Europese regelgeving een hoog beschermingsniveau van de natuur verzekert, hoger dan de bescherming die vóór de totstandbrenging van de Europese kaders werd geboden door de nationale wetgeving. De taken en verantwoordelijkheden worden in het wetsvoorstel zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. Eén van de verantwoordelijkheden van de provincie is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.

Was het in de vorige wetgeving nog zo dat individuele exemplaren van zeldzame soorten werden beschermd, nu betreft het bescherming van de soort. Een belangrijk criterium in de wet is 'gunstige staat van instandhouding van een soort'. Daarvan is sprake als:

  • uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
  • het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
  • er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.
6.6.2 Onderzoek

In het kader van het milieueffectrapport (MER) is door Antea een natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 21 bijgevoegd. Navolgend wordt ingegaan op de conclusies van deze toets.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ligt op circa 4 kilometer afstand ten oosten van het plangebied. Dit gebied is door het toenmalige ministerie van EZ aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van de Habitatrichtlijn. Aanwijzing tot Natura 2000-gebied vindt plaats op basis van het voorkomen van specifieke soorten en/of habitattypen. Voor deze soorten en habitattypen worden doelen benoemd met betrekking tot aantal, oppervlakte en kwaliteit van het habitat of leefgebied, de zogenaamde instandhoudingsdoelen. De habitattypen bevinden zich in het Natura 2000-gebied. Van de habitatsoorten liggen er voor de meervleermuis essentiële onderdelen van het leefgebied buiten het Natura 2000-gebied. Verblijfplaatsen en vliegroutes van de soort zijn in het plangebied niet uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0021.jpg"

Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid (weergegeven in groen) ten opzichte van het plangebied (rood omkaderd)

Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid zijn alle storingsfactoren uitgesloten met uitzondering van vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Voor de meervleermuis geldt bovendien dat er voorwaarden van toepassing zijn. Indien hier niet aan kan worden voldaan is nader onderzoek noodzakelijk. Gezien de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie niet op voorhand uit te sluiten. Om die reden is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 22.

Om nieuwe functies in PARK21 toe te staan en te borgen dat het plan desondanks niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn verschillende borgingsregels in het bestemmingsplan opgenomen. Wettelijk geldt voor kleinverbruikers al de eis om nieuwe gebouwen niet met aardgas te verwarmen. Dit bestemmingsplan bevat ook regels waarbij is verzekerd dat bij transformatie van agrarische bedrijven en nieuwbouw voor leisurefuncties, nieuwe te bouwen gebouwen aardgasvrij worden gebouwd. Daarnaast is voorzien in een systeem dat de maximaal uit te stoten hoeveelheid stikstofemissie vanuit de bedrijven vastlegt en reguleert. Meer concreet wordt in de gebruiksregels voorzien in een stikstofemissieverbod voor de bedrijfsemissies bij nieuwe functies in de leisurelaag, bij agrarische transformatie of bij (de cumulatie) van evenementen. Door middel van een omgevingsvergunning of evenementenvergunning kan van dit verbod onder voorwaarden worden afgeweken. Toestemming kan worden verleend wanneer het stikstofplafond niet wordt overschreden én sprake is van een 'evenwichtige verdeling van de stikstofgebruiksruimte'. Of daarvan sprake is wordt getoetst aan de hand van de Beleidsregel beeldkwaliteitsplan Leisurelaag. Uitgaande van de beschikbare stikstof vrijkomend uit stoppen met bemesten van agrarische percelen of andere bedrijfsactiviteiten en rekening houdend met mogelijke effecten van ontwikkelingen in wet- en regelgeving en jurisprudentie is een maximale stikstofemissie vastgesteld. Vervolgens is met deze getallen opnieuw een stikstofberekening uitgevoerd. Uit de rekenresultaten volgt dat op geen van de relevante gevoelige hexagonen in Natura 2000-gebieden een stikstofdepositie optreedt. Bij de bepaling van deze getallen is voorzichtigheidshalve een inschatting gemaakt van het mogelijke effect van ontwikkelingen in wet- en regelgeving en jurisprudentie. Met dit borgingssysteem in het bestemmingsplan is verzekerd dat er geen stikstofdepositietoename ontstaat op de relevante hexagonen in de Natura 2000-gebieden. Bovendien wordt met dit systeem invulling gegeven aan de doelstelling om een park te realiseren, waarbij bedrijven ook gestimuleerd worden om emissie-reducerende maatregelen te treffen. Na afgifte van de omgevingsvergunning kan dit ook gehandhaafd worden. Daarmee voorziet het borgingssysteem erin dat vanaf de eerste uitgifte door initiatieven stikstof reducerende maatregelen worden toegepast.

Natuurnetwerk Nederland

In deelgebied 1 van PARK21, grenzend aan het plangebied van dit bestemmingsplan, is NNN-gebied aanwezig. Dit betreft een al ingericht deel van PARK21. Ten noordoosten van en evenwijdig aan PARK21 is een nog te realiseren natuurverbinding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0022.jpg"

NNN-gebied ten opzichte van het plangebied (rood omkaderd)

Deelgebied 1 is al ingericht waardoor er van directe aantasting van het NNN geen sprake is.

Om te kunnen bepalen of er sprake is van indirecte aantasting is het nodig de plannen de toetsen aan de wezenlijke kenmerken en waarden (wkw), het oppervlak en de samenhang van het NNN. De wkw van het NNN in Noord-Holland bestaan (op deelgebiedsniveau) uit de aanwezige actuele en potentiële natuurwaarden waarvoor de provincie Noord-Holland op (inter)nationaal of regionaal niveau een grote (beleidsmatige) verantwoordelijkheid draagt, inclusief alle noodzakelijke abiotische en ruimtelijke condities voor deze natuurwaarden.

De wkw van het betreffende NNN-gebied 'Haarlemmermeer Z13' zijn in de provinciale omgevingsverordening beschreven. De actuele natuurwaarden luiden als volgt: 'Kenmerkend is de afwisseling van bos, bosranden en open graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland), waar ook recreatief medegebruik plaatsvindt. De meer aaneengesloten bosstructuren zijn nog relatief jong en deels ook eenvormig. Actueel is nog geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie'. En de potentiële natuurwaarden zijn 'Met name de jonge bossen hebben de potentie voor de ontwikkeling naar gevarieerd loofbos op vochtige tot droge kleibodems (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Voor bosvogels en andere kenmerkende soorten van oude bossen is de potentie beperkt door de relatief geïsoleerde ligging en beperkte oppervlakte van de bossen. Door extensief beheer van aangrenzende graslanden kunnen wel gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten ontstaan en bij toenemende ouderdom en consequent beheer kan ook de kwaliteit van de nog jonge graslanden toenemen'.

De potenties voor het NNN-gebied zijn beperkt door de relatief geïsoleerde ligging en beperkte oppervlakte. De ontwikkeling van PARK21 heeft geen negatief effect op de actuele natuurwaarden (bos, bosranden en open graslanden met recreatief medegebruik). De ontwikkeling van PARK21 heeft geen effect op de oppervlakte van NNN-gebied Haarlemmermeer en er is geen negatief effect op de samenhang van gebieden. Wanneer de gewenste verbinding door PARK21 gerealiseerd wordt, is er zelfs een positief effect op de samenhang met andere gebieden. De beoogde inrichting van PARK21 heeft geen negatief effect op de wkw, oppervlakte en samenhang van NNN-gebied Haarlemmermeer.

Significant negatieve effecten op de wkw van het NNN zijn uitgesloten.

Soortbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Jaarrond beschermde nestplaatsen – diverse soorten (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
  • Algemene broedvogels – diverse soorten (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
  • Vleermuizen – diverse soorten (zeer waarschijnlijk verblijfplaatsen, foerageergebied en essentiële vliegroutes).
  • Kleine marterachtigen – bunzing, hermelijn en wezel (mogelijk verblijfplaatsen);
  • Amfibieën – Rugstreeppad (mogelijk leefgebied).

In de navolgende tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en of een ontheffing noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0023.jpg"

Voorafgaand aan de ruimtelijke ingrepen die zouden kunnen leiden tot een overtreding van een verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming, is aanvullend onderzoek nodig. Afhankelijk van de resultaten van het aanvullend onderzoek dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen en zal ontheffing van de Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd.

6.6.3 Conclusie

De gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. Er geldt wel een voorwaarde voor de maximale stikstofdepositie. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen.

Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat de soortbescherming uit de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor het vaststellen van het plan. Aanvullend onderzoek, eventueel te nemen maatregelen en een ontheffingsaanvraag is nodig voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die zouden kunnen leiden tot een overtreding van een verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming. Afhankelijk van de resultaten van het aanvullende onderzoek dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen en zal ontheffing van de Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd.

6.7 Geluid

6.7.1 Wet- en regelgeving

Wegverkeer

In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Deze bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan de gemeente een hogere grenswaarde toestaan, de zogenaamde "hogere waarde". De hogere waarde mag enkel worden verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk is. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder1.

Spoorweglawaai

Langs landelijke spoorwegen liggen referentiepunten, waarvoor is vastgelegd hoeveel geluid de spoorlijn mag produceren, zogenaamde geluidsproductieplafonds (GPP’s). De hoogte van de geluidsproductieplafonds is vastgelegd in het geluidsregister. De grootte van de onderzoekszone van een spoorweg is afhankelijk van het geluidsproductieplafond en is vastgelegd in artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bgh). De zone van een spoorweg ligt aan beide zijden van de spoorweg en wordt gemeten van de buitenste spoorstaaf. Afhankelijk van het geluidsproductieplafond bedraagt de onderzoekszone 100 tot 1.200 m. De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai bedraagt 55 dB en de maximum hogere waarde bedraagt 68 dB.

Industrielawaai

Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.

Luchtverkeerslawaai

Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (overdag (Lden) en 's nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.

6.7.2 Onderzoek

In deze paragraaf wordt uitsluitend ingegaan op geluidshinder in het kader van de Wet geluidhinder. Voor geluidhinder afkomstig van hinderveroorzakende functies wordt verwezen naar paragraaf 6.11.

Nieuwe geluidgevoelige functies

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in het direct mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies. Het is echter niet uitgesloten dat er in de toekomst geluidgevoelige functies worden beoogd. Het realiseren van een kinderdagverblijf zou bijvoorbeeld passend kunnen zijn binnen de doelstellingen van het park.

Bij de procedure om dit soort functies mogelijk te maken (omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit) dient te worden aangetoond dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. In de zuidoostelijke rand van het plangebied is het overigens in ieder geval niet mogelijk nieuwe geluidgevoelige objecten te realiseren, vanwege beperkingen vanuit het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

Nieuwe en bestaande geluidveroorzakende functies

In het milieueffectrapport (MER), zie Bijlage 8, is onderzocht wat de gevolgen zijn van de ontwikkeling van PARK21 met betrekking tot geluid. Geluidshinder kan ontstaan door de toename van het aantal verkeersbewegingen op de bestaande wegen en het geluid afkomstig van de nieuw te realiseren parkweg.

Uit het onderzoek in het MER blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de realisatie van het park nauwelijks toe zal nemen, afgezien van de directe omgeving van de parkwegen. De geluidgevoelige objecten (woningen) in en rond het plangebied zullen te maken krijgen met een toename van de geluidbelasting van maximaal 1,5 dB. Alleen in Toolenburg is de toename groter dan 0,5 dB. De geluidbelasting op de woningen aan de noordwest zijde van de N520 (Hoofdweg) in Hoofddorp neemt toe met maximaal 0,8 dB. Aan de zuidwestzijde van de N520 bedraagt de toename ten hoogste 1,5 dB. Een dergelijke toename is niet tot nauwelijks merkbaar. De woningen rondom PARK21 hebben reeds te maken met wegverkeerslawaai, waardoor het geluidklimaat in beperkte mate zal veranderen doordat meer auto’s van de weg gebruik maken. Dit geldt in algemene zin, hoewel de nuance te maken is dat PARK21 met name in het weekend tot een toename van verkeer en wegverkeerslawaai zal leiden.

In zone 1, 2, 3 en 4 wordt een grotere toename van de geluidbelasting verwacht. Dit is het gevolg van de nieuwe parkweg. De exacte locatie van de parkweg is nog niet duidelijk. Gezien de resultaten voor de hypothetische ligging, zal deze parkweg niet leiden tot een significant effect op de bestaande gevoelige objecten. Ook zal bij toekomstige gevoelige objecten langs de parkweg geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde optreden.

Om toename van geluidsbelasting nabij de polderlinten te voorkomen wordt aanbevolen de parkweg zo ver mogelijk van bestaande (bedrijfs)woningen en andere gevoelige bestemmingen af te realiseren.

6.7.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.8 Geur

6.8.1 Algemeen

Het algemene uitgangspunt van het Nederlandse geurbeleid is het voorkomen van nieuwe hinder. Als er geen hinder is, hoeven er geen maatregelen getroffen te worden. De mate van hinder die nog acceptabel is moet worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan op grond van de Wet milieubeheer.

6.8.2 Onderzoek

In en in de nabije omgeving van het plangebied is één bedrijf aanwezig met als hoofdtak veehouderij. Dit bedrijf betreft een melkveehouderij en is gelegen aan de Rijnlanderweg (tussen zone 5 en 6). In de buurt van dit bedrijf geldt een beperkingengebied vanwege Schiphol, waardoor hier geen gevoelige objecten kunnen en zullen worden gerealiseerd.

6.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

6.9 Kabels, leidingen en telecommunicatie installaties

6.9.1 Algemeen

In een ruimtelijk plan dienen planologisch relevante leidingen te worden opgenomen. Deze kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik in de omgeving. Planologisch relevant zijn hoofdnutsvoorzieningen, zoals waterleidingen, aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen, afvalwaterleidingen, en dergelijke. Indien dergelijke leidingen in het plangebied voorkomen zullen deze als zodanig bestemd moeten worden, inclusief de afstand die vrijgehouden moet worden van bebouwing ter bescherming van de leiding.

6.9.2 Onderzoek

In het plangebied zijn diverse leidingen gelegen die om een planologische bescherming vragen. Het gaat om hogedrukaardgas-, brandstof-, riool- en waterleidingen.

De hoofdtracés van kabels en leidingen zijn op de navolgende afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0024.jpg"

Overzicht hoofdtracés kabels en leidingen

De aanwezige (planologisch relevante) leidingen (inclusief toetsingszone) in het plangebied worden voorzien van een passende bestemming met een beschermende regeling. De 50KV leidingen in het plangebied hebben geen planologische bescherming gekregen. Bij ingrepen ter plaatse en in de buurt van de leidingen geldt een omgevingsvergunningsplicht. Voor de verlening van de omgevingsvergunning zal overleg moeten plaats vinden met de betreffende leidingbeheerder.

6.9.3 Conclusie

Het aspect kabels, leidingen en telecommunicatie installaties vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.10 Luchtkwaliteit

6.10.1 Wet- en regelgeving

Wet luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit. De hoofdlijnen van deze wet zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De luchtregelgeving is uitgewerkt in een aantal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen.

Wet milieubeheer

In bijlage II van de Wet milieubeheer zijn voor de volgende stoffen grenswaarden voor de concentratie in de buitenlucht opgenomen: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), koolmonoxide (CO). Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan. In de Nederlandse situatie leveren alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen.

De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit in acht genomen dient te worden bij planvorming is geregeld in artikel 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Grenswaarden uit bijlage II van de Wet milieubeheer worden niet overschreden, of
  • Per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of
  • Het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit (aan concentratie PM10 en NO2)2, of
  • Het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)3.

In aanvulling op het bovenstaande toetsingskader stelt de AMvB 'Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' dat bij de voorgenomen realisering van gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgingshuizen en dergelijke, op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen, moet worden onderzocht of op die locaties sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor PM10 en/of NO2. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Als het echter gaat om de uitbreiding van een bestaand gebouw of een door het gebouw vervulde functie, dan is een eenmalige toename van ten hoogste tien procent van het rechtens toegestane aantal personen dat op de desbetreffende locatie verblijft, toegestaan. Het maakt voor de vestiging van gevoelige bestemmingen niet uit of het deel uitmaakt van 'niet in betekenende mate' projecten of 'in betekenende mate' projecten. De AMvB 'Gevoelige Bestemmingen' moet in beide gevallen worden nageleefd.

6.10.2 Onderzoek

In het milieueffectrapport (MER), zie Bijlage 8, is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in de toekomstige situatie in het plangebied. Hierbij is gekeken naar het effect van de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling van PARK21 op de wegen in en rondom het plangebied. De toekomstig te realiseren parkweg is eveneens in het onderzoek meegenomen.

Op basis van het luchtkwaliteitsonderzoek wordt geconcludeerd dat in de toekomstige situatie wordt voldaan aan alle wettelijke grenswaarden. In het gebied langs de A4 zijn de achtergrondconcentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 het hoogst.

Er worden geen gezondheidseffecten voor bewoners of gebruikers van PARK21 verwacht als gevolg van luchtverontreiniging met de stoffen waarvoor grenswaarden gesteld zijn.

In het onderzoek wordt tevens ingegaan op ultrafijnstof4. Omtrent ultrafijnstof is geen uitsluitsel te geven over het optreden van gezondheidseffecten. Naar verwachting heeft de nabijheid van Schiphol een negatief effect op de gezondheid van bewoners van de gehele regio. De realisatie van PARK21 en het beoogde gebruik daarvan heeft geen significant effect op de blootstelling aan ultrafijnstof.

6.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.11 Milieuzoneringen

6.11.1 Algemeen

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). De VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is. In 2019 is de Milieuzonering nieuwe stijl opgesteld. Dit rapport is vooruitlopend op de Omgevingswet opgesteld en kan worden toegepast voor het reguleren van bedrijven in bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte, echter blijft de handreiking uit 2009 nog van kracht.

6.11.2 Onderzoek

Aanwezige bedrijven en inrichtingen

In PARK21 worden mogelijk gevoelige objecten gerealiseerd, maar enkel in de parkkamers en niet in zone 5 en 6. Deze sluiten in principe niet aan op de polderlinten. Voor bestaande bedrijven en inrichtingen met een richtafstand tot 100 meter geldt dan ook dat binnen de hindercontour hoogstwaarschijnlijk geen nieuwe gevoelige objecten zullen worden gerealiseerd.

De maximale milieucategorie van de in PARK21 aanwezige bedrijven en inrichtingen is 3.2. Het baggerslibdepot in zone 5, een melkveebedrijf en het crematorium aan de Hoofdweg Oostzijde (zone 4) vallen in deze milieucategorie. In een woongebied geldt daarvoor een richtafstand van 100 meter voor één of meerdere hinderaspecten. In een gemengd gebied, zoals PARK21, kan volstaan worden met een richtafstand van 50 meter. Daarnaast zijn er enkele paardenhouderijen aanwezig. Voor paardenhouderijen geldt een richtafstand van 30 meter. Van hinder zal voor toekomstige gevoelige objecten geen sprake zijn. Andersom geldt dat de aanwezige bedrijven en inrichtingen eveneens niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Verbreding en transformatie van agrarische bedrijven

Met de ontwikkeling van PARK21 zal in de polderlinten sprake zijn van verbreding van agrarische bedrijven met nevenactiviteiten en van transformatie van agrarische bedrijven. Functies als een vergadercentrum, bed & breakfast, kinderdagverblijf, ijssalon of cateringbedrijf zijn in principe goed inpasbaar. Meer hinder veroorzakende functies (vanaf milieucategorie 3.1) kunnen mogelijk hinder veroorzaken. Dit geldt voor bijvoorbeeld kampeerterreinen en vakantiecentra, maneges, dierenpensions en de fabricage van voedingsmiddelen. Met maatwerk kan hinder worden voorkomen.

Bij toekomstige ontwikkelingen die via een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit worden mogelijk gemaakt, zal moeten worden aangetoond dat de ontwikkeling geen hinder veroorzaakt ten opzichte van omliggende functies.


Ontwikkelingen in de parkkamers

In de parkkamers worden in het voornemen (leisure-)initiatieven gerealiseerd. In de regels is opgenomen welk type initiatief mogelijk is. De afstand van parkkamers tot elkaar en tot de polderlinten is zodanig dat ook de toegestane hinderveroorzakende bedrijven op een goede manier kunnen worden ingepast.

Evenementenlocatie

Uit de rekenresultaten van een akoestisch onderzoek dat door Antea is uitgevoerd (zie Bijlage 24) blijkt dat alle soorten evenementen op de evenementenlocatie mogelijk zijn. Zoals is aangegeven in de Nota Uitvoeringsbeleid evenementen Haarlemmermeer 2021' is een geluidbelasting op de gevels van woningen tot 65 à 75 dB(A) (belasting is afhankelijk van tijdstip en type evenementen) acceptabel te noemen. De berekende geluidbelasting bij een groot evenement bedraagt ten hoogste 61 dB(A) bij de woningen. Deze geluidbelasting voldoet ruim aan de richtwaarde en aan de geluidsnorm van 70 dB(A) uit de Algemene Plaatselijke Verordening van Haarlemmermeer. Er zit zelfs nog ruimte in, waardoor evenementen zelfs nog harder zouden kunnen (acts met nationaal karakter). Echter zal in de praktijk blijken dat dit waarschijnlijk niet nodig is. Aangezien de woningen op grote afstand van het terrein liggen, wordt aangeraden niet de bovengrens van onduldbare overlast op te zoeken.

Er is berekend wat de geluidbelasting op de gevels van omliggende woningen bedraagt vanwege de verschillende soorten evenementen. In onderstaande tabel zijn de op te nemen geluidnormen bij de dichtstbijzijnde woningen in dB(A) weergegeven per soort evenement. Deze normen zijn strenger dan de normen die in het evenementenbeleid zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0025.png"

Omdat vanwege de overige (kleine) evenementen geluidimpact gering is op de omgeving, en de geluidbelasting bij de woningen dusdanig laag is dat het niet meetbaar zal zijn, wordt geadviseerd hiervoor geen norm op te nemen. Daarbij is als verplichting in de planregels opgenomen dat enkel achtergrondmuziek of onversterkte muziek is toegestaan.

Uit de indicatieve rekenresultaten voor het wegverkeerslawaai afkomstig van de verkeersaantrekkende werking van het evenement, blijkt dat het evenementenverkeer op de N205, N207 en de Noordelijke Randweg voor weinig of extra ongemak zal zorgen bij de woningen in Nieuw-Vennep. Echter voor woningen dicht bij deze wegen zal het wegverkeerslawaai een grotere impact maken. Dit geldt ook voor de woningen aan de wegen Hoofdweg en Bennebroekerweg. De gemeente Haarlemmermeer acht dit extra wegverkeerslawaai acceptabel aangezien er de nodige maatregelen getroffen worden om de verkeersafwikkeling zo vlot mogelijk te laten verlopen en dit wegverkeerslawaai sporadisch voorkomt.

6.11.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

6.12 Verkeer en parkeren

6.12.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

6.12.2 Onderzoek

Autoverkeer

Huidige situatie

De belangrijkste wegen in de huidige verkeersstructuur in en in de omgeving van het plangebied zijn de Nieuwe Bennebroekerweg, N205, Rijksweg A4, de Noordelijke Randweg, de IJweg, de Hoofdweg en de Rijnlanderweg. De N205 en de A4 zijn de belangrijkste noord-zuid verbindingen met de grootste aantallen verkeersbewegingen. De Noordelijke Randweg en de Nieuwe Bennebroekerweg zijn twee belangrijke west-oost verbindingen, die de N205 en de A4 met elkaar verbinden.

De IJweg, de Hoofdweg en de Rijnlanderweg hebben meer het karakter van polderwegen (polderlinten), maar zijn drie wegen die Hoofddorp en Nieuw-Vennep met elkaar verbinden. De belangrijkste verbinding tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep is de Spoorlaan. De navolgende afbeelding geeft de ligging van de belangrijkste autoverbindingen in en in de omgeving van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0026.png"

Wegenstructuur in en in de de omgeving van het plangebied


Op de navolgende afbeelding zijn de categorieën waar de benoemde wegen toe behoren zichtbaar. De Rijksweg A4 en de N205 zijn stroomwegen. De Nieuwe Bennebroekerweg, de Noordelijke Randweg en Spoorlaan zijn gebiedsontsluitingswegen. De Hoofdweg, de IJweg en de Rijnlanderweg zijn als erftoegangsweg aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0027.png"

Wegcategorisering (bron: Mobiliteitsvisie Haarlemmermeer)


Verkeer richting Amsterdam en Utrecht rijdt via de A4 naar het noordoosten. Richting Amsterdam-Noord, Westpoort en Noord-Holland Noord vormt de A5 de verbinding met onder meer de A10 West en de A9. De N205 takt ten noorden van PARK21 aan op de N201 richting Haarlem en ten westen van PARK21 op de N208 naar het zuiden. Tussen PARK21 en de N206 langs de duinen wordt de verbinding gevormd door gebiedsontsluitingswegen.

Toekomstige ontsluiting plangebied

Door het plangebied wordt een nieuwe parkweg aangelegd (zie tevens paragraaf 3.2.4). De parkkamers worden ontsloten op deze weg. Daarnaast zijn inprikkers op de Bennebroekerweg, Noordelijke Randweg en Spoorlaan beoogd. Wanneer en op welke locatie deze het beste kunnen worden gerealiseerd is afhankelijk van de volgorde en verkeersbehoefte van de initiatieven die in de parkkamers worden gerealiseerd.

Verkeerskundige studie

Autonome situatie

Door Goudappel Coffeng is voor PARK21 een verkeerskundige studie uitgevoerd (zie Bijlage 23). Daarbij is gekeken naar de verkeerskundige situatie voor de jaren 2030 en 2040 in de situatie zonder ontwikkeling van PARK21, maar mét alle ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving en infrastructurele maatregelen die in 2030 dan wel 2040 zijn getroffen.

Voor het jaar 2030 vallen voornamelijk de hoge verkeersintensiteiten op de A4 en de drukte op de Nelson Mandeladreef en de Spoorlaan op. De Spoorlaan kent in de richting van Nieuw-Vennep een intensiteit van 9.500 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) en in de richting van Hoofddorp 9.700 mvt/etm. Op het deel van de Nieuwe Bennebroekerweg tot de kruising met de Spoorlaan bedraagt de intensiteit 9.200 motorvoertuigen in de richting van de A4 en 9.200 mvt/etm in de richting van de kruising met de Spoorlaan.

In het jaar 2040 neemt de belasting op een aantal wegvakken aanzienlijk toe ten opzichte van de autonome situatie in 2030. Zo groeien de verkeersintensiteiten op de Spoorlaan tot meer dan 13.000 mvt/etm in beide richtingen.

Voor de verkeersafwikkeling zijn de wegvakken echter niet maatgevend. De verkeersafwikkeling op de kruispunten is bepalend voor de doorstroming in het hele gebied. Uit de verkeerskundige analyse blijkt dat in de situatie in zowel 2030 als 2040 de huidige infrastructuur niet voldoende capaciteit heeft om het toekomstige verkeer te verwerken in maatgevende perioden. Er ontstaan knelpunten op meerdere locaties, met congestie tot gevolg. Door maatregelen te treffen is het wel mogelijk om in de autonome situatie voor 2030 tot een afwikkeling zonder knelpunten te komen.

In 2040 treedt alleen bij kruispunt Bennebroekerweg – Rijnlanderweg nog een knelpunt op. Voor de situatie in 2030 is als maatregel beoogd om dit kruispunt vorm te geven als een koude kruising (waarop verkeer uit alle richtingen enkel rechtdoor kan) met een dubbel opstelvak voor verkeer in oostelijke richting. Deze beoogde maatregel is echter nog niet voldoende om daar het verkeer in 2040 zonder congestie af te laten wikkelen.

De afwikkelingsknelpunten in de situaties 2030 en 2040 treden tijdens de werkdagspitsen op. In het weekend treden er geen problemen op de wegen rondom het plangebied op.

Situatie met ontwikkeling PARK21

Door de ontwikkeling van PARK21 zal het aantal verkeersbewegingen toenemen. De toename is afhankelijk van de toekomstige functies in het plangebied. De capaciteit van de wegenstructuur en de verkeersaantrekkende functies moeten in evenwicht zijn.

De ontwikkelingen van de basisstructuur van PARK21 zijn eveneens doorgerekend voor het jaar 2030. Vanwege de ontwikkeling van de basisstructuur is er een toename van verkeer op alle omliggende wegen van PARK21. De grootste toename vindt plaats op locaties waar de basisstructuur op het bestaande netwerk aantakt. Op de Nieuwe Bennebroekerweg is de toename maximaal, namelijk per richting circa 1.200 mvt/etm.

De effecten van de ontwikkeling van de basisstructuur op de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau is eveneens onderzocht. Het uitgangspunt is dat bij de berekeningen van de verkeersafwikkeling op kruisingen is onderzocht of er voldoende restruimte5 op de kruisingen over is om verkeer van de overige toekomstige ontwikkeling in PARK21 te verwerken.

Uit het onderzoek blijkt dat er geen restruimte is op de kruispunten Spoorlaan - Noordelijke Randweg en Noordelijke Randweg - IJweg. In de autonome situatie (2030) is dit echter ook al het geval. De kruispunten kunnen de autonome groei van verkeer (van de voorgenomen ontwikkelingen in de omgeving) niet verwerken: maatgevend hierbij zijn de werkdagspitsen. Er is dan ook geen ruimte meer voor verkeer dat de basisstructuur van PARK21 genereert.

In de autonome situatie zijn dus al infrastructurele maatregelen nodig op de kruispunten zonder restruimte. De volgende maatregelen bieden voldoende ruimte om de autonome verkeerssituatie te verwerken:

  • Nieuwe Bennebroekerweg – Rijnlanderweg: kortetermijnmaatregel, koude kruising met een dubbel opstelvak voor verkeer in oostelijke richting;
  • Spoorlaan – Noordelijke Randweg: vormgeving als knierotonde;
  • Noordelijke Randweg – IJweg: vormgeving als VRI (verkeersregelinstallatie);
  • Noordelijke Randweg - Operaweg: toepassing bypass vanaf de Operaweg richting de Noordelijke Randweg Oost.

Hierbij geldt dat de maatregelen bij de kruising op de locatie Nieuwe Bennebroekerweg - Rijnlanderweg een voorwaarde vormen voor de ontwikkeling van PARK21. Voor de andere drie locaties geldt dat, tot de maatregelen genomen zijn, de situatie gemonitord moet worden en bij ontwikkelingen aangetoond moet worden dat de kruisingen voldoende capaciteit hebben om de beoogde ontwikkeling verkeerskundig af te wikkelen.

Met de te nemen maatregelen is er op alle kruispunten óók voldoende restruimte voor de ontwikkeling van PARK21 tot en met 2030. De ruimte voor doorgroei van PARK21 op langere termijn (met name bij ontwikkelingen met een nationale functie) is beperkt, omdat er beperkte restruimte is op het kruispunt Nieuwe Bennebroekerweg – Rijnlanderweg.

In het onderzoek is ook gekeken naar de verkeerskundige situatie in het jaar 2040. Ook voor dit jaar geldt dat er, bovenop de autonome verkeersintensiteit van 2040, een toename van verkeer is op alle omliggende wegen van PARK21. De grootste toename vindt plaats op locaties waar PARK21 op het bestaande netwerk ontsluit. Op de Nelson Mandeladreef is de toename maximaal, namelijk per richting circa 3.400 mvt/etm.

De kruispunten zijn wederom maatgevend voor de verkeersafwikkeling. In de autonome situatie van 2040 ontstaat er met de huidige vormgeving van de kruispunten op veel locaties een knelpunt. Om dit voor de autonome situatie op te lossen, zijn de volgende infrastructurele maatregelen noodzakelijk (aanvullend op de maatregelen die voor 2030 autonoom nodig zijn):

  • Noordelijke Randweg - Operaweg: bypass rotonde aanleggen (richting van zuid naar oost), zorgt voor extra capaciteit op de hoofdrichting van het kruispunt;
  • Grootschalige maatregelen op de Nieuwe Bennebroekerweg, waaronder:
    • 1. Hoofdweg Oostzijde (N520) – Nieuwe Bennebroekerweg: verdubbeling rechtdoorgaande verkeersstroom noord -> zuid. Aparte linksaffers op Nieuwe Bennebroekerweg;
    • 2. Nieuwe Bennebroekerweg – Spoorlaan: verdubbeling rechtdoorgaande en rechtsafslaande verkeersstroom vanaf Spoorlaan-Zuid.

Deze maatregelen zijn dus randvoorwaardelijk voor het laten functioneren van het verkeerssysteem in de autonome situatie in 2040 (en dus ook voor eventuele ontwikkelingen van PARK21).

Het omliggende wegennet biedt naar verwachting onvoldoende restcapaciteit om de verkeersgroei als gevolg van de realisatie van het eindbeeld PARK21 op te vangen. Kruispunt Hoofdweg Oostzijde (N520) - Nieuwe Bennebroekerweg en het kruispunt Nieuwe Bennebroekerweg – Spoorlaan zijn hierbij maatgevend voor de restcapaciteit. Om de verkeersgroei op te vangen zijn aanvullende maatregelen nodig op de Nieuwe Bennebroekerweg. De provincie, gemeente en vervoersregio Amsterdam hebben besloten om de Nieuwe Bennebroekerweg tussen de A4 en de N205 geschikt te maken om de verkeersgroei op te vangen. Voor de overige delen van het oude project 'de Duinpolderweg', bijvoorbeeld de mogelijke verbinding tussen de Nieuwe Bennebroekerweg en de N206, zijn geen plannen of voorbereidingen getroffen. In de plannen voor het nieuwe wegontwerp van de Nieuwe Bennebroekerweg wordt rekening gehouden met de verkeersgroei door PARK21. De kruispunten worden hierbij zodanig vormgegeven dat het verkeer als gevolg van PARK21 op een goede manier kan worden afgewikkeld. Monitoring moet uitwijzen in welke mate nieuwe ontwikkelingen haalbaar zijn waarbij het verkeer voldoende kan worden afgewikkeld.

Het algemene beeld is dat de ontwikkelruimte van PARK21 wordt beperkt door de restruimte die op het netwerk aanwezig is. Bij het gefaseerd ontwikkelen van PARK21 dient hiermee rekening gehouden te worden en moeten voorgenomen ontwikkelingen binnen PARK21 getoetst worden aan de beschikbare restruimte. De werkelijk aanwezige restruimte dient door middel van monitoring in beeld gebracht te worden: hiermee kunnen prognoses van het verkeersmodel gecorrigeerd worden naar de werkelijke verkeersgeneratie van ontwikkelingen binnen en buiten PARK21.

Bij toekomstige ontwikkelingen die via een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit worden mogelijk gemaakt, zal moeten worden aangetoond dat er voldoende verkeersruimte is voor de betreffende functie. Daarnaast geldt dat de beschikbare verkeersruimte wordt gemonitord.

Fietsverkeer


Huidige situatie

In de huidige situatie zijn twee fietsverbindingen aanwezig die zijn opgenomen in het fietsnetwerk Noord-Holland. Deze lopen parallel aan de Hoofdvaart en langs de Drie Merenweg (N205). Langs de polderlinten zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Er is een rechtstreekse fietsverbinding tussen de Toolenburgerplas en PARK21. Dit betreft het fietspad dat langs de busbaan (zuidtak Zuidtangent) loopt. Parallel aan de A4 is tussen de Bennebroekerweg en de verzorgingsplaats ook een fietspad aanwezig. De fietspaden die door het plangebied lopen zijn met groen weergegeven in de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0028.png"

Fietsnetwerk rondom plangebied

Toekomstige situatie

Bij de verdere ontwikkeling van PARK21 zal ook het fietsnetwerk verder worden uitgebreid om lokale en regionale bezoekers een goed alternatief te bieden om het plangebied te bezoeken. Bij het realiseren van fiets- en wandelpaden wordt gestreefd naar een onderlinge afstand van de verbindingen met de kernen van 500 meter, wat neerkomt op twee verbindingen voor langzaam verkeer per zone die grenst aan stedelijk gebied. Met de toevoeging van fiets- en wandelroutes verbetert de bereikbaarheid van functies binnen het plangebied en voor fietsers tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep.

Ook is een doorgaand fietspad voorzien dat gaat bijdragen aan een goede oost-westverbinding voor fietsers. De grootschaligheid van het plangebied zorgt in de huidige situatie voor barrièrewerking, bijvoorbeeld doordat de Hoofdvaart en de spoorlijn niet binnen het plangebied kunnen worden overgestoken. Met de ontwikkeling van PARK21 ontstaat een fijnmaziger netwerk van wegen en paden, waardoor ook het bezoek aan PARK21 met het openbaar vervoer bevorderd wordt. Hiervoor meer aandacht in de navolgende paragraaf.

Openbaar vervoer

Huidige situatie

Het plangebied wordt doorsneden door de spoorlijn Amsterdam – Den Haag en de hogesnelheidslijn (HSL). De dichtstbijzijnde stations zijn Hoofddorp en Nieuw-Vennep.

In de huidige situatie loopt er een Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)-lijn door PARK21, de lijn 397 tussen Nieuw-Vennep Getsewoud Zuid P&R en Amsterdam busstation Elandsgracht. Deze loopt over een vrijliggende HOV-baan (Zuidtak Zuidtangent) door het plangebied van PARK21. De bus stopt niet in het plangebied: de dichtstbijzijnde bushalten zijn Getsewoud-Noord en Toolenburg-Zuid. Lijn 397 staat in verbinding met Station Hoofddorp (Sprinter station) en HOV-lijn 300 die Haarlem Station met Amsterdam Bijlmer ArenA verbindt. Een ander nabijgelegen station is Nieuw-Vennep. Er is echter nog geen bushalte die een verbinding tussen Nieuw-Vennep station en het plangebied van PARK21 bewerkstelligt. Als onderdeel van de HOV Noordwijk-Schiphol zullen naar verwachting bushaltes worden gerealiseerd op de Nieuwe Bennebroekerweg. Over de Hoofdweg loopt een reguliere busverbinding (lijn 162) die Lisse met Hoofddorp verbindt. Deze heeft een halte aan de Hoofdweg Oostzijde ter hoogte van het crematorium.

De navolgende afbeelding geeft een overzicht van de bestaande HOV-verbindingen in de omgeving van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0029.png"

HOV en treinverbindingen in de omgeving van het plangebied

Over de Hoofdweg loopt daarnaast nog een reguliere busverbinding (lijn 162) die Lisse met Hoofddorp centrum en het station verbindt.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen naar verwachting nieuwe HOV-haltes in en nabij PARK21 worden gerealiseerd op de bestaande HOV-verbindingen en mogelijk op de te realiseren HOV-verbinding Noordwijk - Schiphol. Hiermee wordt een groot deel van het plangebied bereikbaar met het openbaar vervoer (OV). In de navolgende afbeelding zijn rond drie indicatieve haltes cirkels van 800 meter getrokken, dit is een aannemelijke omvang van het verzorgingsgebied voor een HOV-halte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0030.jpg"

Indicatie verzorgingsgebied HOV-haltes toekomstige situatie

Verkeersveiligheid

De verwachte toename van zowel autoverkeer als fietsverkeer kan leiden tot meer confrontaties tussen deze modaliteiten. Hierbij kunnen gevaarlijke situaties ontstaan. Om die reden bestaat het voornemen om het verkeer zoveel als mogelijk te ontvlechten en het langzaam verkeer voorop te stellen. Randvoorwaardelijk voor de verkeersveiligheid is het realiseren van ongelijkvloerse kruisingen (bruggen of tunnels) met de Drie Merenweg, Nieuwe Bennebroekerweg en de Noordelijke Randweg.

Bij nieuwe ontwikkeling binnen PARK21 dienen de verkeersveiligheidseffecten beoordeeld te worden.

Parkeren

Door de ontwikkeling zal er een parkeerbehoefte ontstaan. Parkeren kan binnen een parkkamer in de leisurelaag worden opgelost, met uitzondering van kleine parkkamers, of door gebruik van openbare parkeerterreinen op strategische plekken binnen PARK21. Ook tijdelijke parkeerterreinen vormen een oplossing, met name voor functies met een variabele parkeerbehoefte, zoals een evenementenlocatie.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Aangezien de aard, omvang en locaties van de toekomstige functies nog niet vastligt, zal er bij de verdere uitwerking van de plannen rekening moeten worden gehouden met de gemeentelijke parkeernormen (Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer 2018 of de dan geldende parkeernormen). Deze voorwaarde is opgenomen in de regels.

Evenemententerrein

Op hoofdlijnen wordt in uitgevoerde onderzoek in de aanvulling op het MER geconcludeerd dat PARK21 voldoende ruimte ter beschikking heeft voor een gezonde werking van het verkeerssysteem bij een groot (meerdaags) evenement. Binnen het bestaande verkeersnetwerk is voldoende ruimte om het verkeer via de ontvlechtingsroutes te regelen. De instroom is daarvoor maatgevend door een hoger medegebruik van ander verkeer op dat moment. Tevens volgt uit het onderzoek dat er voldoende ruimte beschikbaar is of komt binnen PARK21 om de parkeervraag en benodigde campings te faciliteren.

6.12.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

6.13 Water

6.13.1 Wet- en regelgeving

Europese Kaderrichtlijn Water

De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren. Hiermee wordt beoogd vervuiling te voorkomen en te beperken, duurzaam gebruik van water te bevorderen, het aquatische milieu te beschermen en te verbeteren en de effecten van overstromingen en droogte in te perken. De algemene doelstelling is om een goede milieutoestand te bereiken voor alle wateren.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Waterbeheerprogramma  6 'water wijst de weg' 

In het Waterbeheerprogramma 6 opgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) is water het leidende principe. Er komen grote (maatschappelijke) uitdagingen zoals klimaatverandering, hoge stikstofuitstoot, afnemende biodiversiteit en de omslag naar een circulaire economie op ons af. Goed waterbeheer speelt bij al deze uitdagingen een belangrijke rol. Water krijgt een meer sturende rol in de ruimtelijke inrichting. Hiermee streeft Rijnland naar een klimaatbestendige leefomgeving, waarin we ook over twintig, vijftig of honderd jaar nog veilig en gezond kunnen wonen, werken en genieten. Hiervoor heeft Rijnland vijf belangrijke kerntaken geformuleerd: 

  • Waterveiligheid
  • Voldoende water
  • Schoon water
  • Efficiënte en duurzame waterketen
  • Duurzaam en circulair werken 

De opgaven worden opgepakt in samenwerking met onder andere overheden, inwoners, bedrijven en natuurorganisaties. 

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het Hoogheemraadschap van Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afval- en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Keur Rijnland 2020

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Het uitgangspunt van de Keur Rijnland 2020 is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen, is dit nader uitgewerkt. De Uitvoeringsregels kunnen bestaan uit een zorgplicht, een Algemene regel of een Beleidsregel:

  • De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico;
  • In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico;
  • In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico. Deze activiteiten zijn watervergunningplichtig.

De Keur bevat een opsomming van alle handelingen waarvoor een vergunningplicht geldt. Het betreft onder andere het dempen van oppervlaktewater, het realiseren van dammen, duikers en bruggen en het graven van oppervlaktewater. In de Uitvoeringsregels bij de Keur is dit nader uitgewerkt.

Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030

De Strategische Samenwerkingsagenda Haarlemmermeer-Rijnland (verder Waterplan) is een samenwerkingsdocument tussen de gemeente en het hoogheemraadschap. Het geeft de situatie en problemen weer van het hele watersysteem (oppervlaktewater, hemelwater, grondwater en afvalwater) in Haarlemmermeer. Het stelt doelen met betrekking tot de riolering, het oplossen van infrastructurele knelpunten en nemen van maatregelen. Het Waterplan heeft onder andere als ambitie:

  • het scheiden van vuil afvalwater en schoon regenwater;
  • het tijdelijk bergen van water om extreme neerslag op te vangen;
  • afvalwater als bron te gebruiken waaruit afvalstoffen en energie gewonnen kunnen worden. Haarlemmermeer past bijvoorbeeld innovatieve ontwikkelingen toe bij het inzamelen van afvalwater zoals riothermie, het winnen van warmte uit afvalwater.

In het Waterplan worden ook grondwatermaatregelen beschreven, omdat deze een belangrijke link hebben met de rest van het watersysteem, zoals oppervlaktewater en de ruimtelijke inrichting. Daarnaast is er in het verleden onvoldoende aandacht besteed aan grondwater, waardoor een inhaalslag nodig is om aan de zorgplicht te voldoen.

De maatregelen die genomen moeten worden om de doelstellingen voor het watersysteem te bereiken zijn verzameld in het uitvoeringsprogramma van het Waterplan. De financiering van deze maatregelen komt uit verschillende bronnen, waaronder het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).

Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2023

Het GRP bevat rioleringsbeleid en een overzicht van alle aanwezige rioleringsvoorzieningen. Ook geeft het plan inzicht in de wijze waarop de riolering wordt beheerd, welke effecten er zijn voor het milieu en hoe het beheer wordt gefinancierd.

De gedachten vanuit de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030, Proeftuin klimaatbestendige stad en het integraal Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030 zijn ook van toepassing op het gemeentelijke riolerings- en grondwaterbeleid. De rode draad in het beleid is dat de gemeente streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem.

Het GRP geeft basis de planning van nieuwe aanleg, plannen om vuiluitworp te reduceren en plannen voor beheer en onderhoud voor de komende drie jaar, met een doorkijk naar de verdere toekomst. Bij nieuwbouw en verbouw is het gescheiden aanbieden van het afvalwater en het hemelwater het uitgangspunt. Voor nieuwbouwwijken en grotere reconstructiegebieden wordt uitgegaan van een zwaardere ontwerpnorm voor het rioolstelsel, waardoor zwaardere regenbuien minder snel overlast veroorzaken.

6.13.2 Onderzoek

Situatie plangebied

Oppervlaktewater

De Haarlemmermeerpolder is een droogmakerij van 18.300 ha. De polder kenmerkt zich door een stelsel van rechtlijnige watergangen, waarmee water wordt aan- en afgevoerd. De peilvakken van de Haarlemmermeerpolder zijn gesitueerd rond een centraal peilvak, de polderboezem, met de Hoofdvaart. De meeste peilvakken voeren via gemalen het overtollige water af naar de polderboezem, hoger gelegen peilvakken wateren af onder vrij verval. Vanuit de polderboezem wordt overtollig water uitgeslagen naar Rijnlands boezemstelsel.

In tijden van watertekort wordt middels het oppervlaktewatersysteem vanuit de Ringvaart water aangevoerd. Deze aanvoer dient niet alleen om de waterpeilen te handhaven, maar ook om de waterlopen door te spoelen om een slechte waterkwaliteit te voorkomen. Onder het kopje 'grondwater' is dit nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0031.png"

Overzichtskaart watersysteem Haarlemmermeer


In het plangebied is vooral sprake van agrarisch grondgebruik. In Hoofddorp, Nieuw-Vennep en langs de wegen is bebouwing aanwezig. Over het algemeen is in de huidige situatie een streefpeil voor de zomer en de winter aanwezig. De oppervlaktewaterpeilen liggen in de polderboezem, direct noordoostelijk van PARK 21, op NAP -5,87 m (zomerpeil) en NAP -6,02 m (winterpeil). De waterpeilen in PARK21 zelf liggen tussen NAP -6,02 m (hoogste zomerpeil) en NAP -6,76 m (laagste winterpeil).


Grondwater

De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket varieert van N.A.P. -4 m in het westen tot N.A.P. -5,5 m voor het oostelijke deel van PARK21. De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket ligt grotendeels hoger dan de freatische grondwaterstand, waardoor er een voortdurende kwelstroom optreedt naar de percelen en de watergangen. In verband met de kwelsituatie en relatief grote slootafstand in het gebied (150 tot 200 m) zal sprake zijn van opbolling van de grondwaterstand tussen de watergangen in.

Dit houdt in dat er kwel optreedt vanuit het watervoerende pakket naar de deklaag. De omvang van de kwel wordt vervolgens vooral bepaald door de weerstand van de deklaag onder de waterlopen. Hoewel er binnen de Haarlemmermeerpolder gebieden zijn met een hoge weerstand, zijn er ook gebieden waar de weerstand gering is en waar ook in de sloten zogenaamde wellen ontstaan. Hier is er een kortsluitstroom waardoor relatief veel kwel in de sloten komt. Bij graafwerkzaamheden wordt ook nadrukkelijk onderzocht of hierdoor een risico op opbarsten ontstaat. Indien dit het geval is, wordt onderzocht of het toepassen van een beperktere ontgravingsdiepte (dan standaard in de Keur is opgenomen) het opbarsten kan voorkomen, of dat andere maatregelen zoals het toepassen van een onderafdichting in sloten noodzakelijk is.

Waterkwaliteit

Het water in het eerste watervoerende pakket bevat ongewenst hoge gehalten aan zout en nutriënten. Door de kwel is met name in de zomerperiode ook de waterkwaliteit van het oppervlaktewater onvoldoende. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt in de huidige situatie en op de korte termijn de waterkwaliteit vooral door het inlaten van schoon water (doorspoelen) verbeterd.


Beschermingsgebieden

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een grondwaterbeschermingsgebied of van een waterwingebied.

Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om in PARK21 het Verbeterd Droogmakerij Systeem (VDS) toe te passen. Het op deze wijze inrichten van het watersysteem heeft de volgende voordelen:

  • het flexibel peilbeheer heeft tot gevolg dat er minder water aan- en afgevoerd hoeft te worden;
  • er wordt neerslagwater, dat een goede waterkwaliteit heeft, vastgehouden;
  • de peilverhoging beperkt de (zoute) kwel;
  • het vakgemaal kan vervallen;
  • het bergend vermogen voor wateroverlast kan binnen de polder worden verdeeld.

Daarnaast is in het plangebied een recreatieplas en een polderuiterwaarde beoogd. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 3.2.9.

De ontwikkeling van PARK21 heeft de potentie om de klimaatbestendigheid van het gebied op alle vlakken te stimuleren. De problemen met de waterkwaliteit door droogte, de schade door overstroming en wateroverlast, de zoute kwel en de hittestress worden verminderd.

In de huidige en referentiesituatie ligt de klimaatstress bij de waterkwaliteit, de verzilting en het overstromingsrisico. Door intensieve landbouw is de waterkwaliteit in het gebied te laag om als zwemwater of gebied met ecologische waarde te dienen. Bij de toenemende droogte neemt de kwaliteit verder af door opkomend zoute kwel, en gebrek aan zoetwater. De kans op overstroming is een externe factor, maar de invloed op het gebied niet. Bij een overstroming van de huidige polder zijn calamiteitenroutes niet toegankelijk en is er waterschade aan woningen en akkers. De polder ondervindt weinig hittestress door de aanwezigheid van grote hoeveelheden groen. Wateroverlast komt veel voor, maar veelal in gebieden met akkerbouw waar plassen minder directe schade aanrichten. Wel zorgt de verhoogde waterstand en de droge periodes voor verlies aan gewassen.

Door de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen ten behoeve van de waterhuishouding wordt droogte, wateroverlast en overstromingsrisico's tegengegaan. Het verhoogde waterpeil door het VDS zorgt voor een zoetwatertoename, welke de tegendruk biedt om de zoute kwel te verminderen. De recreatieplas vermindert op dezelfde manier de kwel en creëert samen met de polderuiterwaarde ruimte voor waterberging. Het gebied met parkkamers en maaiveldverhogingen zijn zo ingericht dat de waterbestendige locaties het water eerst opvangen, en bedrijven en belangrijke infrastructuur droog blijven.

Bij de uitvoering van het plan is de op dat moment geldende Keur van Rijnland van toepassing (zie paragraaf 6.13.1). In de Keur is aangegeven voor welke activiteiten een vergunnings- of meldingsplicht geldt. Er is o.a. een compensatieverplichting beschreven. Bij aanleg van verharding dient open water te worden aangelegd om te compenseren voor de toename in versnelde afstroom bij neerslag. Het benodigde wateroppervlak ter compensatie bedraagt 15% van de toename in verhard oppervlak. Bij een toename van meer dan 5000m2 verharding is een vergunning nodig. Bij deze grote oppervlakken is het belangrijk dat voldoende waterberging op de juiste plaats wordt aangelegd. Ook bij demping van watergangen is compensatie verplicht. Hierbij dient het totale te dempen oppervlak volledig gecompenseerd te worden. In de uitvoering van het plan kan aan deze voorwaarden worden voldaan.

De realisatie van PARK21 zorgt voor een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.

6.13.3 Overleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan Rijnland. Op basis van de vooroverlegreactie van Rijnland is de verwijzing naar de Keur Rijnland 2015 vervangen door de Keur Rijnland 2020. Tevens is een nader ingegaan op de uitvoeringsregels van de Keur en is aangegeven dat bij de uitvoering van het plan, de op dat moment geldende Keur van Rijnland van toepassing is.

6.13.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Instrumentarium

7.1 Juridisch

7.1.1 Opzet regels en verbeelding

De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.

Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in (dubbel)bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn grotendeels in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door deze standaarden wordt de kleur en de codering van de bestemmingen bepaald. Daarnaast zijn er enkele afwijkende bestemmingen omdat het bestemmingsplan een Crisis- en herstelwetplan is. Zo'n plan regelt andere aspecten waar de SVBP2012 niet in voorziet.

De bestemmingen zijn op het renvooi weergegeven in alfabetische volgorde. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwd mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen in samenhang met de regels, geven duidelijkheid over datgene wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Ook zijn er diverse beleidsregels gekoppeld aan de planregels. Ook deze zijn nodig voor een juiste interpretatie van het bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in negen hoofdstukken die in de volgende paragraaf worden toegelicht.

  • De 'Algemene bepalingen', bestaande uit een begrippenlijst en regels met betrekking tot de 'wijze van meten';
  • De 'Bestemmingsregels', die in dit bestemmingsplan te onderscheiden zijn in regels voor 'gewone', rechtstreekse bestemmingen en dubbelbestemmingen;
  • De 'Algemene regels' die in principe betrekking hebben op alle bestemmingen die in het plangebied voorkomen;
  • De 'Overgangs- en slotregels' die bestaan uit het overgangsrecht (voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik dat van het bestemmingsplan afwijkt) en de naam waaronder het bestemmingsplan moet worden aangehaald.
7.1.2 Regels
7.1.2.1 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen. In artikel 1 is een aantal in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. In artikel 2 is de wijze van meten vastgelegd met betrekking tot de verschillende hoogte en oppervlakte van gebouwen.

7.1.2.2 Hoofdstuk 2 Doelen

In hoofdstuk 2 is een beschrijving in hoofdlijnen opgenomen gericht op de algemene doelen van PARK21 (artikel 3) en het doel en de betekenis van de parklaag, leisurelaag en polderlaag (artikel 4, 5 en 6). Per laag is de voorgestane ruimtelijke en functionele invulling op hoofdlijnen beschreven.

7.1.2.3 Hoofdstuk 3 Parklaag

Hoofdstuk 3 heeft betrekking op de parklaag. In artikel 7 is bepaald dat de regels in dit hoofdstuk van toepassing zijn binnen de aanduiding 'wetgevingzone - parklaag'. De toegestane functies binnen de parklaag zijn opgesomd in artikel 8. Het betreft groen, water(huishoudkundige voorzieningen), ontsluiting, voet-, fiets- en ruiterpaden, recreatief medegebruik, sport- en spelvoorzieningen, cultuur- en ontspanning, openbaar toiletvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en parkeervoorzieningen. Sport- en spelvoorzieningen zijn alleen toegestaan in de vorm van kleinschalige en openbare (niet commerciële) voorzieningen. Cultuur en ontspanning is alleen toegestaan in de vorm van voorstellingen in de open lucht.

7.1.2.4 Hoofdstuk 4 Leisurelaag

Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de leisurelaag. In artikel 10 is bepaald dat de regels in dit hoofdstuk van toepassing zijn binnen de aanduidingen 'wetgevingzone - transformatielaag a tot en met categorie 2', 'wetgevingzone - transformatielaag a tot en met categorie 3.2', 'wetgevingzone - transformatielaag b tot en met categorie 2' en 'wetgevingzone - transformatielaag b tot en met categorie 3.2'. De toegestane functies binnen de leisurelaag zijn opgesomd in artikel 11. Het betreft cultuur en ontspanning, dagrecreatie, verblijfsrecreatie, detailhandel, horeca (exclusief verblijfsrecreatie), maatschappelijke voorzieningen en sport. Per functiecategorie zijn regels en voorwaarden opgenomen. Voor een aantal categorieën geldt dat deze uitsluitend in bepaalde zones zijn toegestaan.

Binnen de aanduidingen 'wetgevingzone - transformatielaag a tot en met categorie 2' en 'wetgevingzone - transformatielaag b tot en met categorie 2' zijn de hierboven genoemde functies alleen toegestaan indien zij vallen in of vergelijkbaar zijn met de functies genoemd in de categorieen 1 en 2 van de Bijlage 8 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Binnen de aanduidingen 'wetgevingzone - transformatielaag a tot en met categorie 3.2' en 'wetgevingzone - transformatielaag b tot en met categorie 3.2' geldt de maximale milieucategorie 3.2.

In artikel 12 is bepaald dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen de leisurelaag voor wat betreft vormgeving, maatvoering en situering moeten passen in het gewenste bebouwingsbeeld van PARK21 zoals opgenomen in de beleidsregel BKP Leisurelaag. In het BKP Leisurelaag is aangegeven dat indien een aanvraag afwijkend is van de vastgestelde kaders in het BKP Leisurelaag er de mogelijkheid is om een afwijkingsprocedure te volgen. Omdat een concreet kader ontbreekt is dit niet vertaald in het onderhavige bestemmingsplan en zal in dat geval een buitenplanse afwijkingsprocedure gevolgd moeten worden.

In artikel 13 is bepaald dat binnen de bestemming Groen - Park ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' een evenemententerrein is toegestaan. Naast algemene regels zijn in dit artikel ook specifieke regels opgenomen voor meerdaagse festivals, eendaagse festivals, concerten en kleine concerten.

7.1.2.5 Monitoring

In hoofdstuk 5 zijn monitoringsregels opgenomen die betrekking hebben op de leisurefuncties, verkeer en stikstofdepositie.

In artikel 14 is vastgelegd dat het oppervlak aan leisurefuncties jaarlijks wordt gemonitord (zie Bijlage 5 Monitoringsplan Leisure) zodat vergunningverlening conform de regels in dit bestemmingsplan op een correcte wijze kan plaatsvinden.

In artikel 15 is bepaald dat de cumulatieve emissie van stikstof als gevolg van het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de ter plaatse toegestane activiteiten binnen het plangebied wordt gemonitord. Op basis hiervan kan bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen worden verzekerd dat er geen stikstofdepositietoename ontstaat op de relevante hexagonen in de Natura 2000-gebieden. De wijze van monitoring is opgenomen in Bijlage 6 Methodiek Stikstofemissiemonitoring PARK21.

Artikel 16 heeft betrekking op verkeer. Door middel van jaarlijkse verkeersmonitoring (zie Bijlage 7 Monitoringsplan Verkeer) kunnen de prognoses van het verkeersmodel gecorrigeerd worden naar de werkelijke verkeersgeneratie van ontwikkelingen binnen en buiten PARK21. Op basis hiervan wordt duidelijk in welke mate het verkeer voldoende kan worden afgewikkeld en nieuwe ontwikkelingen haalbaar zijn.

7.1.2.6 Hoofdstuk 6 Polderlaag - functies

Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de polderlaag. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingsregels opgenomen van de ter plaatse aanwezige functies. Het betreft de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch (artikel 18)
  • Agrarisch - Paardenfokkerij (artikel 19)
  • Agrarisch - Paardenhouderij (artikel 20)
  • Bedrijf (artikel 21)
  • Bestemmingsplanactiviteit transformatie agrarische bedrijven (artikel 22)
  • Cultuur en ontspanning (artikel 23)
  • Groen (artikel 24)
  • Landgoedbedrijf (artikel 25)
  • Maatschappelijk - Crematorium (artikel 26)
  • Tuin (artikel 27)
  • Verkeer (artikel 28)
  • Verkeer - Hoogwaardig openbaar vervoer (artikel 29)
  • Verkeer - Railverkeer (artikel 30)
  • Water (artikel 31)
  • Wonen (artikel 32)
  • Wonen - Bedrijfswoning (artikel 33)
  • Wonen - Voormalig agrarisch bedrijf (artikel 34)

Het betreft hoofdzakelijk conserverende bestemmingen waarbinnen bouw- en gebruiksregels zijn opgenomen. Aanvullend hierop zijn in artikel 22 regels opgenomen voor transformatie van bestaande agrarische bedrijven.

De volgende dubbelbestemmingen gelden binnen het plangebied:

  • Leiding - Brandstof (artikel 35)
  • Leiding - CO2 (artikel 36)
  • Leiding - Gas (artikel 37)
  • Leiding - Riool (artikel 38)
  • Leiding - Water (artikel 39)
  • Waarde - Archeologie 6 (artikel 40)
  • Waarde - Cultuurhistorie (artikel 41)

Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijk relevante belangen veiliggesteld worden die niet of onvoldoende met “onderliggende” bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben de met de dubbelbestemming samenhangende belangen in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot bijzondere of extra regels.

7.1.2.7 Hoofdstuk 7 Polderlaag - algemeen

In hoofdstuk 7 zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan. Ook de parkeerregels zijn opgenomen in dit hoofdstuk. In deze regel wordt dynamisch verwezen naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer. Dit heeft tot gevolg dat, indien in het kader van het bestemmingsplan gebouwd kan worden, op basis van het bestemmingsplan altijd het op dat moment actuele geldende parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer gehanteerd moet worden bij het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning.

7.1.2.8 Hoofdstuk 8 Kostenverhaal

Hoofdstuk 8 bevat een regeling voor het verhalen van kosten. Er is een exploitatiegebied aangewezen op de verbeelding waarvoor regels over kostenverhaal gelden. Zie ook paragraaf 7.2 van de toelichting.

7.1.2.9 Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een omgevingsvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.

Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot.

Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

7.1.3 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is het juridische instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. In dit bestemmingsplan zijn regels opgesteld waarbij het bestaande gebruik van gebouwen en bouwwerken in principe het uitgangspunt vormt. Dit betekent dat de huidige situatie in regels is vastgelegd. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.

Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.

Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.

7.2 Financieel

7.2.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld.

7.2.2 Kostenverhaal

PARK21 is opgebouwd uit drie lagen: de polderlaag, de parklaag en de leisurelaag. De polderlaag bevat regels voor het bestaande veelal agrarische gebruik (inclusief mogelijkheden voor verbreding) en biedt daarnaast ruimte voor transformatie naar kringlooplandbouw of verbrede stadslandbouw. In de parklaag ligt het recreatieve netwerk van wandel-, fiets-, skate- en ruiterpaden en is ruimte voor sport, spel en voorzieningen. De parklaag vormt een verbindende schakel in de regionale groenstructuur. De leisurelaag biedt mogelijkheden voor (commerciële) duurzame educatieve en recreatieve voorzieningen. Deze voorzieningen worden gerealiseerd in parkkamers en deze parkkamers worden landschappelijk ingepast in de groene omgeving.

PARK21 wordt voor een belangrijk deel voorzien op locaties die niet in eigendom zijn van de gemeente. PARK21 kan dus niet tot stand komen zonder het initiatief en de betrokkenheid van private partners. De gemeente creëert condities, stimuleert en begeleidt. Niet alleen omdat de publieke middelen begrensd zijn, maar vooral omdat alleen in die samenwerking de gewenste recreatieve ambities kunnen worden waargemaakt.

In PARK21 is sprake van organische groei en vindt ontwikkeling per kavel plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGlgbPARK21000000-C001_0032.png"

Het plangebied onderverdeelt in kavels

Het eerste gebied (deelgebied 1) is reeds bestemd en in gebruik en valt buiten dit bestemmingsplan.

Voor de gebiedsontwikkeling Groot Vennep (kavel 10) en gebiedsontwikkeling Flumen (kavel 4a) zijn begin 2020 twee investeringsprojecten en twee grondexploitaties geopend. Daarnaast zijn de deelgebieden Park-evenemententerrein en Park-polderlanden vastgesteld.

De gemeenteraad heeft op 24 januari 2013 besloten tot opheffing van het baggerdepot MeerGrond (kavel 14). Hetzelfde jaar is een overeenkomst getekend met onder meer de afspraak dat met de opheffing van het depot de locatie wordt ingericht als recreatiegebied. Daarnaast is afgesproken dat de gemeente bij oplevering van het park het grondeigendom verwerft van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit (voormalige) baggerdepot is als deelgebied Park-evenemententerrein vastgesteld.

In 2016 is de samenwerkingsovereenkomst voor Parklanden (kavel 15) ondertekend voor de ontwikkeling, het beheer en de exploitatie van 60 hectare grond aan de oostkant van de Rijnlanderweg. De samenwerkingsovereenkomst biedt de boeren voor de komende tien jaar vastigheid om te investeren in het gebied en activiteiten te ontplooien. Dit deelgebied is als Park-polderlanden vastgesteld.

De gemeenteraad heeft op 24 januari 2013 besloten tot opheffing van het baggerdepot MeerGrond (kavel 14). Hetzelfde jaar is een overeenkomst getekend met onder meer de afspraak dat met de opheffing van het depot de locatie wordt ingericht als recreatiegebied. Daarnaast is afgesproken dat de gemeente bij oplevering van het park het grondeigendom verwerft van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Vanuit de huidige beschikbare subsidies en overige dekking kan de gemeente de zogenaamde basisstructuur aanleggen.

Ingevolge artikel 6.12 Wro besluit het bevoegd gezag dat wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan bij het bestemmingsplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Haarlemmermeer eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is, of omdat het kostenverhaal plaats heeft op basis van anterieure overeenkomsten. In het plangebied wordt dan dus voldaan aan de vereiste van reeds anderszins verzekerd zijn.

Voor de delen van het plangebied waar de gemeente geen eigenaar is wordt gebruik gemaakt van artikel 7c lid 10 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet waarbij de mogelijkheid bestaat af te wijken van artikel 6.12 eerste en derde lid van de Wro en het kostenverhaal te regelen bij de omgevingsvergunning voor de aangewezen bouwplannen. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend voor een bouwplan (ingevolge 6.2.1 Bro) waarvoor kostenverhaal verplicht is, dient het kostenverhaal te zijn verzekerd overeenkomstig artikel 6.12 van de Wro.

De parklaag heeft grotendeels een functie als regionale recreatievoorziening. Deze zal worden gerealiseerd met bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen conform het gemeentelijk beleid en aanvullende subsidies en dekking. Het kostenverhaal voor de aangewezen bouwplannen zal bestaan uit de kosten van de wettelijke kostensoortenlijst en worden toegedeeld op basis van de PPT-criteria (profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid). De kosten zullen bestaan uit aanleg van de parkkamers (uitgeefbare kavels) in de leisurelaag inclusief parkeren, groen en water, de kosten voor de ontsluiting van de parkkamers en de landschappelijke inpassing.

7.2.3 Doorschuiven beginselplicht vaststelling exploitatieplan

Aan de gemeente is, ingevolge het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, de experimentstatus ingevolge artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) toegekend.

Met de verkregen wettelijke experimentstatus is de bevoegdheid verkregen om, in afwijking van de regels zoals opgenomen in en krachtens onder meer de Wro, de besluitvorming over de toepassing van de beginselplicht tot vaststelling van het exploitatieplan door te schuiven van het moment van vaststelling van het bestemmingsplan naar het moment van de besluitvorming over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwplan. In artikel 7c, tiende en elfde lid BuChw is daartoe het volgende bepaald:

10. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan de raad besluiten af te wijken van artikel 6.12, eerste en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat een exploitatieplan door burgemeester en wethouders kan worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.

11. Indien toepassing wordt gegeven aan het tiende lid, geldt dat:

a. artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is op de omgevingsvergunning voor het bouwen;

b. in afwijking van artikel 6.14, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op de voorbereiding van het exploitatieplan;

c. daarvoor in het bestemmingsplan een of meer exploitatiegebieden worden aangewezen;

d. in aanvulling op artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden geweigerd als de exploitatieopzet als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, een tekort bevat, dat niet is gedekt;

e. als de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geweigerd, de exploitatieopzet als bedoeld in onderdeel d, deel uitmaakt van dat besluit.”

In artikel 49 lid c van de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat een exploitatieplan, in afwijking van artikel 6.12, eerste en derde lid Wro, kan worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hiermee is uitvoering gegeven aan de bevoegdheid de toepassing van de beginselplicht tot vaststelling van het exploitatieplan door te schuiven naar de fase van vergunningverlening.

Burgemeester en wethouders gelden als bevoegd gezag voor het te nemen besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan, verbonden aan de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit betekent onder meer, dat indien ten tijde van de indiening van een aanvraag tot vergunningverlening sprake is van een gesloten anterieure overeenkomst over kostenverhaal, kan worden besloten om geen exploitatieplan voor het vergunningperceel vast te stellen.

Voorwaarde voor de toepassing van de bevoegdheid tot het kunnen doorschuiven van de beginselplicht tot vaststelling van een exploitatieplanplicht is, dat in het bestemmingsplan het exploitatiegebied waaraan de uitwerking van het kostenverhaal is verbonden, wordt vastgelegd (zie artikel 7c, elfde lid, onder c. BuChw). De vastlegging van het exploitatiegebied is opgenomen in artikel 49 lid b van de regels van het bestemmingsplan. Vanwege de functionele en ruimtelijke samenhang binnen PARK21 is er voor gekozen het gehele plangebied van het bestemmingsplan PARK21, met uitzondering van gronden met bestaande bouwrechten, aan te wijzen als één exploitatiegebied.

7.3 Communicatie

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan wordt getoetst aan het vooroverleg met de reguliere overlegpartners en een zienswijzenperiode voor reacties van onder andere bewoners en ondernemers in het plangebied. Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan een breed gedragen en haalbaar bestemmingsplan. Bij het vooroverleg met de reguliere overlegpartners worden daarom ook relevante dorps- en wijkraden betrokken. De reacties uit zowel het vooroverleg als de zienswijzenperiode worden voorzien van een beantwoording en afgewogen in het bestemmingsplan.

7.3.1 Resultaten wettelijk vooroverleg en inspraak

In de fase van voorontwerpbestemmingsplan dienen, ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), burgemeester en wethouders te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. In verband hiermee is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Er zijn 9 overlegreacties ontvangen.

Tevens hebben het voorontwerp bestemmingsplan en het concept van het milieueffectrapport van 16 juni 2021 tot en met 29 juli 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn binnen de inspraaktermijn 20 inspraakreacties ontvangen.

In de Nota van inspraak, vooroverleg en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan PARK21' (zie Bijlage 26) zijn de ontvangen vooroverlegreacties en de inspraakreacties samengevat en van een inhoudelijke beantwoording voorzien. Vervolgens is aangegeven of de reactie aanleiding geeft tot aanpassing van het plan en op welke wijze. Tot slot zijn de ambtshalve wijzigingen opgesomd.

7.3.2 Resultaten zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op 24 februari 2022 bekendgemaakt. De bekendmaking vond plaats in het Gemeenteblad (via www.officielebekendmakingen.nl) en op de gemeentelijke website (haarlemmermeergemeente.nl). Het ontwerpbesluit heeft met de daarop betrekking hebbende stukken vanaf 25 februari 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode konden zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. Er zijn 26 zienswijzen binnengekomen. In de Nota van zienswijzen en ambtshalve voorstellen (zie Bijlage 27) zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Deze nota is onderdeel van het raadsvoorstel om het bestemmingsplan vast te stellen.