Plan: | Hoofddorp Hoofdweg 875 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0394.BPGhfdhoofdweg875-CO01 |
ROW Vastgoed heeft het voornemen 6 woningen te realiseren op het perceel Hoofdweg 875. Omdat deze ontwikkeling niet past binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan wordt het plan middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
De locatie bevindt zich aan de zuidzijde van Hoofddorp. Het initiatief betreft de kadastrale percelen HLM03 AD 13470 en 13471, met een totaal oppervlak van 5739m². De percelen zijn ontsloten vanaf de Hoofdweg Westzijde en bevatten huisnummer 875.
Afbeelding 1.1: plangebied is rood omlijnd.
De doelstelling van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied om de voorgenomen herontwikkeling mogelijk te maken zoals beschreven in paragraaf 1.2. Daarbij worden in de regels en de verbeelding de hoofdopzet van het gebied vastgelegd. Gelet op de nieuwe invulling van het plangebied is er sprake van enige flexibiliteit om in te kunnen spelen op de woonwensen van de toekomstige bewoners.
Ter plaatse van de projectlocatie geldt het bestemmingsplan 'Hoofddorp Nassaupark', vastgesteld op 19-03-2015.
In dit bestemmingsplan zijn de gronden van het projectgebied aangewezen met de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' op basis waarvan één woning is toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De toegestane goot- en bouwhoogte betreffen respectievelijk 3 en 9 meter. Op de overige gronden binnen de bestemming Wonen is ruimte voor bijbehorende bouwwerken. Binnen de bestemming Tuin mag, met uitzondering van een erker, niet worden gebouwd.
Over de voorzijde van het perceel is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' gelegen ten behoeve van het beschermen van de belangen van deze nutsvoorziening.
Het voorgenomen bouwplan past niet binnen de gebruiksregels (er is maximaal één woning toegestaan) en niet binnen de bouwregels (alleen bouwen binnen het bouwvlak).
Afbeelding 1.2: uitsnede bestemmingsplan 'Hoofddorp Nassaupark' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl). Plangebied is rood omlijnd.
Tevens gelden ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeerregels' en het voorbereidingsbesluit 'Biomassacentrales Haarlemmermeer'. Het 'Parapluplan parkeerregels' geeft de algemene parkeerregels voor de gehele gemeente als vervanger voor de stedenbouwkundige regels uit de bouwverordening. Het voorbereidingsbesluit Biomassacentrales Haarlemmermeer' is niet relevant voor de ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerp bestemmingsplan wordt ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan Rijk, provincie en waterschap. Door de gemeente Haarlemmermeer wordt in dit stadium van planvorming ook de betreffende dorps- of wijkraad in de gelegenheid gesteld op het voorontwerp bestemmingsplan te reageren. Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beeld van de bestaande situatie in het plangebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied. In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid en de regelgeving en de invloed hiervan op het bestemmingsplan. Het vierde hoofdstuk gaat in op de nieuwe situatie met de te verwachten ontwikkelingen en de gewenste ruimtelijk-functionele structuur. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de onderzoeksgegevens en beperkingen. In het hoofdstuk zes komt de uitvoerbaarheid aan bod en in het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Hoofddorp in het gebied De Parken. De Parken bestaat uit vijf nieuwe woonwijken aan de zuidoostkant van Hoofddorp, waar in totaal zo'n 3.500 woningen komen. De gebieden Tudorpark en Nassaupark zijn al in aanbouw. Het plangebied grenst aan het plangebied Tudor Gardens.
Het initiatief betreft het kadastrale percelen HLM03 AD 13470 en 13471, met een totaal oppervlak van 5739m². De percelen zijn ontsloten vanaf de Hoofdweg Westzijde en bevatten huisnummer 875. De percelen grenzen aan linkerzijde aan de Tudor Gardens, een woningbouw project geheel in Tudor architectuur dat momenteel in aanbouw is. Aan de achterzijde grenzen de percelen aan Healtcity en aan de rechterzijde bevindt zich een agrarisch bedrijf. Op het perceel 13471 bevindt zich op ca. 20m van de straat een vrijstaande woning. Het perceel kenmerkt zich door de grote groene tuin voor en naast deze woning. De woning sluit dan ook aan bij het open karakter dat zich veelal langs de polderlinten zoals de Hoofdweg bevindt. De Hoofdweg kent daarmee een sterke stedenbouwkundige structuur. Binnen de percelen bevinden zich aan de noordoost kant van de woning en de tuin een stuk braakliggende grond. Achter de woning en de tuin bevindt zich een stuk grasland.
Afbeelding 2.1: Huidige terreinindeling
Afbeelding 2.2: Voorzijde van de percelen(vanaf links)
Afbeelding 2.3: Voorzijde van de percelen (vanaf rechts)
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de nieuwe ontwikkeling plaats dienen te vinden.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt het ruimtelijk beleid op rijksniveau. Hierin geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regelingen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken.
Betekenis voor het project
De nationale belangen die in het Barro zijn vertaald, zijn niet van betekenis voor dit plangebied. Het relevante beleidskader wordt gevormd door het beleid van de provincie, regio en gemeente.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Per 1 juli 2017 is het Bro op enkele onderdelen gewijzigd.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Betekenis voor het project
Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 6 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Op het perceel 13471 bevindt zich een reeds bestaande woning. Volgens jurisprudentie is er bij 11 woningen of minder geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Los van de wettelijke plicht is in dit bestemmingsplan aangetoond dat de ontwikkeling invulling geeft aan de aanwezige kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. Bij de beschrijving van het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is dit nader toegelicht.
De ladder schrijft voor dat bekeken moet worden of in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied (BSG). In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Rust op gronden een niet-agrarische bestemming dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing.
Op grond van de huidige bestemming en bebouwing in het plangebied wordt de locatie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Het woningbouwplan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en is daarmee gebaseerd op zorgvuldig ruimtegebruik.
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdère', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
De Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt. Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Betekenis voor het project
In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.
De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van de provincie Noord-Holland ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.
5 bewegingen
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
De eerste stap in de uitwerking van de Omgevingsvisie wordt gezet in het opstellen van een Omgevingsverordening. Ook werkt de provincie Noord-Holland aan de borging van de Omgevingsvisie in programma's voor de kortere termijn.
De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water.
Op het plangebied zijn twee werkingsgebieden uit de verordening van toepassing: Bodemsanering en Peilbesluit.
Bodemsanering
Afdeling 4.3 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op bodemsanering. Ingevolge artikel 4.44 maakt degene die bodemsanering feitelijk uitvoert melding van de voorgenomen sanering bij Gedeputeerde Staten. Voor voorliggend plan heeft dit geen consequenties.
Peilbesluit
Artikel 6.82 regelt dat waterschapsbesturen peilbesluiten moeten vaststellen voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden binnen het werkingsgebied peilbesluit. Voor voorliggend plan heeft dit geen consequenties.
In de provinciale woonvisie is het woonbeleid van de provincie neergelegd. De speerpunten van dit beleid zijn:
Samen met de regio's zijn vier Regionale afstemmingsprogramma's (RAP's) ontwikkeld met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's.
De portefeuillehouders Wonen van de 15 gemeenten die tot en met 2016 de Stadsregio Amsterdam vormden, hebben opdracht gekregen een regionale woonvisie op te stellen.
Daarbij zijn 10 opgaven voor regionale samenwerking geformuleerd:
Om aan deze doelen te werken voeren de samenwerkende gemeenten de volgende activiteiten uit:
Eind 2016 heeft de voormalige Stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma Stadsregio Amsterdam 2016-2020 (RAP, 2016) aangeboden aan de provincie Noord-Holland. Dit actieprogramma was geënt op het samenwerkingsprogramma van de gemeenten (Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020) en gericht op nieuwbouw, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. In overeenstemming met de samenhang op de woningmarkt in deze regio is de volgende indeling in marktregio's gemaakt:
In het RAP hebben de gemeenten hun gezamenlijke inzet beschreven voor de versnelling van de woningbouw en is een kwantitatieve en kwalitatieve prognose van de woningbehoefte opgenomen per marktgebied in drie scenario's. Dit ten behoeve van de beschrijving van de behoefte aan binnenstedelijke woningbouw. De gevraagde aanvullingen zowel ten aanzien van het regionale woningbouwprogramma als beleidsmatige onderwerpen op het gebied van wonen, zijn in de vorm van een oplegger bij de RAP 2016-2020 gevoegd.
Het monitoren van de in de RAP's gemaakte afspraken over woningbouwproductie gebeurt in de jaarlijkse Monitor Woningbouw. Deze vormt input voor een jaarlijkse analyse van de match tussen vraag en aanbod. Het aanbod is opgetekend in de 'monitor plancapaciteit' die is opgenomen in de woningbouwmonitor. De meest recente is de Monitor Woningbouw 2020.
Het aantal verleende bouwvergunningen tot en met het tweede kwartaal van 2020 vertoont per saldo voor Noord-Holland een dalende lijn vanaf eind 2018. Hierbij is het beeld per regio wel verschillend. In 2019 zijn er in totaal circa 7.800 vergunningen verleend. Dat is een afname ten opzichte van 2018, waarin circa 9.300 vergunningen werden verleend. Naar verwachting zal de nieuwbouwproductie de komende 2 jaar dan ook gaan dalen.
Voor de periode 2025-2030 is voor het merendeel van de regio's van belang dat (een gedeelte van de) zachte plannen hard worden. Dit geldt niet voor de Kop van Noord-Holland, Regio Alkmaar en Amsterdam. Verder is het nodig dat de harde plancapaciteit op korte termijn daadwerkelijk naar stenen wordt omgezet, zodat de inhaalvraag met name in regio's met een woningtekort wordt ingelopen. Om de productie te halen is het noodzakelijk planuitval te beperken en zachte plannen, indien ze aansluiten op de kwalitatieve en kwantitatieve vraag, hard te maken.
Tabel 3.1: Woningbehoefte versus plancapaciteit
In de regio Amstelland-Meerlanden is er voldoende plancapaciteit om in de woningbehoefte te voorzien tot 2040. Het is echter van belang dat op korte termijn een aanzienlijk deel van de zachte plancapaciteit wordt omgezet in harde plannen, zodat voorzien kan worden in de behoefte tot 2025/2030. Het aantal verleende bouwvergunningen is in 2019 bijna gehalveerd ten opzichte van 2018. Dit is gezien de woningbehoefte geen gewenste ontwikkeling.
De onderhavige ontwikkeling is klein van schaal maar sluit aan bij de behoefte aan harde plannen in de regio Amstelland-Meerlanden. De 6 woningen zijn nog niet opgenomen in de monitoringstool op www.plancapaciteit.nl
De Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 is vastgesteld in 2012. Hierin wordt ingegaan op structurerende zaken met ontwerpprincipes voor duurzaamheid, een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem, energie, netwerk- en ketenmobiliteit, de synergie met Schiphol, ruimte voor attracties, en de cultuurhistorie en diversiteit als drager van de ontwikkelingen. Ook over de wijze waarop wordt ontwikkeld en het centraal stellen van de mens in dit ontwikkelproces worden belangrijke uitspraken gedaan. Het accent ligt hierbij op Sociale Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit.
De Structuurvisie is een ruimtelijk instrument. De keuze is gemaakt om het denken in structuren veel meer dan tot nu toe te laten leiden door de behoeften van mensen. Voor de bewoners van nu maar ook voor de inwoners van de toekomst. Duurzaamheid is hierbij eerder een wijze van denken en een ontwerpprincipe voor ontwikkelingen dan een programmatisch thema. Het doel van de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 is het bieden van een kader, waarmee Haarlemmermeer:
Afbeelding 3.1: Uitsnede plankaart structuurvisie Haarlemmermeer 2030. Plangebied is met geel aangeduid.
Betekenis voor het plan
De structuurvisie geeft als woningbouwopgave een programma van 15.000 woningen, waarvan minimaal 5.000 in de bestaande bebouwde omgeving. Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als gebied voor 'mogelijke ontwikkeling na 2020', gelegen tussen de bestaande bebouwing van Hoofddorp, de te ontwikkelen Zuidrand van Hoofddorp en het te ontwikkelen stedelijk gebied aan de oostzijde van de Hoofdvaart.
Het doel van de Deelstructuurvisie Hoofddorp 2030 is het bieden van een actueel juridisch en planologisch kader voor de ruimtelijk bestaande situatie, de huidige ontwikkelingen en de gewenste toekomstige ontwikkelingen in hun onderlinge samenhang (voor de periode tot 2030).
Afbeelding 3.2: Uitsnede Deelstructuurvisie Hoofddorp 2030, plangebied is geel aabgeduid.
Hoofddorp is de grootste kern van de gemeente Haarlemmermeer. Er gebeurt en verandert veel. Met het opstellen van een Ontwerp Deelstructuurvisie geeft de gemeente aan wat ze van belang acht voor de toekomstige ontwikkeling van Hoofddorp. Deze deelstructuurvisie gaat over de inrichting van de ruimte in Hoofddorp. Daarbij staat de mens centraal. Een goede ruimtelijke inrichting draagt immers bij aan de sfeer, de bereikbaarheid en de mogelijkheden voor onderling contact, en daarmee aan het welbevinden van mensen en het versterken van de economie.
De deelstructuurvisie is, na vaststelling, het toetsingskader voor alle ruimtelijke plannen in Hoofddorp. Aan de hand van dit document geeft de gemeente de komende jaren – samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke groeperingen en andere overheden – invulling aan de ruimtelijke inrichting van Hoofddorp, op een manier die past bij de veranderingen die zich in de samenleving voltrekken.
Afbeelding 3.3: Huidige situatie Uitsnede Structuurvisie Haarlemmermeer 2030, plangebied is met geel aangeduid
De visie op de toekomst van Hoofddorp kan nooit helemaal vast worden gelegd. Elke dag gebeuren er overal in de wereld dingen die niemand heeft kunnen voorspellen. Kijk naar de effecten van economische crisis. De visie moet daarom ook ruimte bieden voor onvoorspelbare ontwikkelingen. Om geen speelbal te worden van die ontwikkelingen, is het wel zaak om als gemeente duidelijk de richting aan te geven die we voor ogen hebben.
Betekenis voor het plan
In de deelvisie zijn de gronden direct aansluitend aan het projectgebied aangewezen als gebied voor mogelijke ontwikkelingen. Voor een deel zijn deze ontwikkelingen inmiddels gerealiseerd. Het bouwplan sluit in breder perspectief aan op de deelstructuurvisie.
Het doel van de essentiekaart is een ruimtelijk kader bieden voor de diverse projecten in Hoofddorp Zuidoost dat meerwaarde creëert voor de ontwikkeling van het totale gebied. Het ruimtelijk kader biedt in navolging van de structuurvisie een onderlegger voor de verdere planontwikkeling van de opgenomen gebieden. Door integraal en project overstijgend de samenhang en verbindingen tussen de verschillende deelgebieden in kaart te brengen, wordt voorkomen dat er 'postzegels' worden ontwikkeld en wordt een goede samenhang en kwaliteit in het gebied geborgd.
Afbeelding 3.4: Uitsnede essentiekaart. Plangebied is met rood aangeduid
Het plangebied ligt centraal in de nieuwe woongebieden die ontwikkeld worden. Aansluitend aan de projectlocatie zijn Tudor Gardens en Nassaupark al in aanbouw. Tudorpark, het gebied ten westen is ook al in ontwikkeling gebracht.
Betekenis voor het plan
De ontwikkeling sluit wat betreft typologie, korrel en architectuur aan bij Tudorpark en Tudor Gardens.
In deze nota zijn de kaders voor toekomstig klimaatbeleid vastgelegd. Algemene doelstelling van het klimaatbeleid is: (1) een reductie van de CO2-uitstoot in 2020 van 30 procent ten opzichte van 1990 en (2) de realisatie van 20 procent duurzame energie in 2020. Bij de ontwikkeling en uitvoering van het klimaatbeleid/ energiebeleid wordt de trias energetica aangehouden als leidend principe:
Het klimaatbeleid is uitgewerkt in tien thema's. Per thema is aangegeven wat de beoogde CO2-reductie of beoogde realisatie van duurzame energie binnen dat thema is. De thema's zijn:
Daarnaast zijn twee randvoorwaarden benoemd voor het realiseren van de doelstellingen binnen de thema's. Zo zal de cultuur en de kennis binnen de gemeentelijke organisatie moeten zorgdragen voor voldoende draagvlak. Verder zal het Natuur- en milieucentrum Haarlemmermeer als expertisecentrum fungeren en bijdragen aan klimaatbewustwording en actiebereidheid tot energiezuinig en op duurzaamheid gericht gedrag bij zowel burgers als bedrijven. De uitwerking van thema's en randvoorwaarden zal resulteren in een nog te schrijven gemeentelijk plan van aanpak.
Dit programma is verder uitgewerkt in:
De economie is nu nog in hoge mate gebaseerd op een lineaire productie- en consumptiewijze. We kopen, gebruiken en gooien weer weg. Deze manier van handelen is schadelijk voor onze planeet, vooral bij een groeiende wereldbevolking die een aandeel wil hebben in welvaart en welzijn. Gevolgen zijn uitputting van grondstoffen, grootschalige milieuvervuiling, verschraling van biodiversiteit en klimaatverandering. Hierdoor worden de fundamenten van onze welvaart en ons welzijn bedreigd.
We willen het bewustzijn hiervan vergroten. En het potentieel van onze omgeving benutten voor (economische) groei met behoud van natuurlijke hulpbronnen voor de toekomstige generaties. Een gezonde samenleving is een samenleving die deze bronnen niet uitput maar opnieuw gebruikt. Daarom is het belangrijk circulair te gaan denken en bestaande (ontwerp)principes te durven loslaten.
In een circulaire samenleving wordt waarde vernietiging niet geaccepteerd. Centraal staan het zo krachtig mogelijk maken van de economie én het goed doen voor de aarde en mensen. Circulaire economie richt zich ook op nieuwe verdienmodellen en waardecreatie. Nieuwe ketens en samenwerkingsverbanden, zoals productservicesystemen (van bezit naar gebruik), bieden innovaties, werkgelegenheid en nieuwe kansen voor ondernemers.
Met het programma Haarlemmermeer Duurzaam 2015-2018 zetten wij de lijn van het programma Ruimte voor Duurzaamheid (kenmerk 2010.0055103) voort. Wij werken samen met lokale, regionale en (inter)nationale partners om de weg naar een circulaire samenleving te realiseren.
Op basis van de uitkomsten en de ervaringen uit het programma Ruimte voor Duurzaamheid weten wij welke activiteiten en projecten we kunnen voortzetten, waar we deze moeten uitbouwen of versterken en waar meer focus nodig is. Zo hebben wij ervaren dat de kracht van onderaf zeer belangrijk Is. Juist het lokale karakter is belangrijk voor dit Programma Duurzaamheid. Door op andere manieren inwoners, ondernemers en organisaties te stimuleren en te betrekken, verwachten we meer effect te bereiken.
De gemeente brengt focus aan op inspanningen die voor en vooral met inwoners, ondernemers, en organisaties tot stand komen. Hiervoor gelden 4 domeinen: wonen, werken, leren en leven. Binnen deze domeinen werkt de gemeente aan ambities voor de thema's water, energie en grondstoffen.
Deze kadernota is verder uitgewerkt in:
Deze kadernota geeft de lijnen aan waarbinnen de veiligheid binnen Haarlemmermeer verder vorm wordt gegeven. De visie in deze kadernota geeft aan hoe we met onze partners het gemeentelijk veiligheidsbeleid vorm willen geven de komende jaren. In de kadernota worden een aantal prioriteiten benoemd waar we de komende jaren extra op wil investeren en waar doelstellingen aan zijn gekoppeld. De kadernota is daarmee een strategisch document en wordt door de raad vastgesteld. Het college stelt jaarlijks een uitvoeringsprogramma veiligheid, toezicht en handhaving vast met daarin de stand van zaken van de uitvoering van de prioriteiten en een overzicht van wat het komend jaar concreet wordt gedaan op het gebied van veiligheid (prioriteiten en activiteiten).
Op basis van het profiel van onze gemeente hanteren we de volgende visie in ons veiligheidsbeleid:
Op 6 februari 2018 is in het college van Burgemeester en wethouders de nota 'Actualisatie beleidsregel Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer' vastgesteld. De beleidsregel is een uitwerking van de eerder door de raad vastgestelde kaders 'Strategisch parkeerbeleid' (d.d. 16 maart 2017, nummer 2017.0005871). Met het handboek en bijbehorende berekeningsblad kan voor benoemde situaties de parkeernorm op eenduidige wijze worden vastgesteld. Door combinaties van de zes in te voeren variabelen functie, centrumligging, stedelijkheid, afstand tot HOV-halte of station, recht op OV-vergoeding en doelgroep met traditioneel lager autobezit, wordt de parkeernorm gericht uitgerekend. In de actualisatie van de parkeernormen zijn zeer kleine woningen (tot 40 m2 woonoppervlak) en goedkopere sociale huurwoningen als aparte categorieën toegevoegd in de parkeernormentabel. De gemeentelijke parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen, nieuwe uitbreidingen of herinrichtingen. In bestaande situaties is uitgegaan van de normen die golden ten tijde van de realisering. Sindsdien is het autobezit en -gebruik echter toegenomen. In een aantal gevallen leidt dat tot knelpunten. De oplossing voor dit soort knelpunten wordt gezocht in maatwerk. Het is niet realistisch om die gevallen te vergelijken met huidige parkeernormen. In plaats daarvan moeten er oplossingen komen, die gebaseerd zijn op onderzoek van de bestaande situatie. Gemiddeld elke drie tot vier jaar wordt de set parkeerkencijfers door het CROW geüpdatet. Wanneer de volgende update plaatsvindt, wordt dit handboek waar nodig herzien en de toepasbaarheid van de landelijke kencijfers in Haarlemmermeer getoetst. Er zullen in nieuwe (bestemmings)plannen geen parkeernormen meer separaat vastgelegd worden. In plaats daarvan wordt verwezen naar dit handboek.
Op 16 januari 2020 heeft de gemeenteraad het 'Woonbeleidsprogramma 2019-2025 Haarlemmermeer: Het verschil maken' vastgesteld met daarin de volgende speerpunten:
Bij een woningbouwontwikkeling van meer dan 30 woningen wordt er op ingezet dat 50% in het betaalbare segment wordt gerealiseerd. Van deze 50% wordt weer 60% in het sociale segment en 40% in het middensegment gerealiseerd. Dit komt neer op een feitelijke verhouding van alle nieuw te bouwen woningen bij meer dan 30 woningen dat minimaal 30% in het sociaal segment, 20% in het middensegment en 50% in het duurdere segment ontwikkeld moet worden. Voor de woningen in het sociaal segment dient, binnen wat redelijkerwijs mogelijk is, corporaties te worden gevraagd deze woningen af te nemen. Als sociale huurwoningen door een andere partij dan woningcorporaties worden beheerd, dienen deze sociale huurwoningen minimaal 25 jaar na oplevering in het sociale segment te blijven. Voor woningen die in het koopsegment uitgebracht worden onder de NHG-grens, zijn mogelijkheden om deze aan kopers met een starterslening te verstrekken in overleg met Wonen. Daarnaast kunnen er aanvullende kwaliteitseisen verlangd worden bij ontwikkeling van woningen in het sociale - of middensegment, bij ontwikkeling van meer dan 30 woningen.
De ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van 6 woningen en blijft daarmee ruim onder de drempel van 30 woningen waar het woonbeleidsprogramma betrekking op heeft.
In de welstandsnota van de gemeente Haarlemmermeer is de visie van de gemeente op de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. De welstandsnota baseert zich op het ruimtelijk raamwerk van de Haarlemmermeer. De welstandsnota werkt aanvullend op het bestemmingsplan, waarmee de gemeente op een hoger detailniveau redelijke eisen van welstand kan stellen aan het uiterlijk van bouwwerken. Het gaat hierbij om eisen op het gebied van materiaalgebruik, kleurgebruik, vormgeving en ontwerpdetails.
Binnen de gemeente zijn verschillende welstandsregimes bepaald. Toetsing van het bouwplan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning.
Op basis van voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Bij de ontwikkeling wordt de bestaande stedenbouwkundige korrel en groenstructuur aan de Hoofdvaart als uitgangspunt genomen. De bestaande woning op het perceel 13471wordt gehandhaafd en daaromheen worden 6 woningen gerealiseerd. Het plan bestaat uit een ruime opzet van karakteristieke Tudorwoningen, aan een lusje rond de bestaande woning. Het gaat hierbij om 6 koopwoningen waarvan 4 vrijstaand en 2 twee-onder-één kap woningen. Het parkeren vindt plaats op het eigen terrein.
Afbeelding 4.1: Nieuwe situatie
De kwaliteit van de plek wordt bepaald door de grote groene tuin van de bestaande woning. Deze blijft over een breedte van circa 55 meter behouden. het stuk grond naast de woning, met een breedte van een kleine 20 meter, ligt braak. Alleen daar wordt een nieuwe woning aan de Hoofdvaart toegevoegd, de overige woningen komen op het achterterrein. Door de toe te voegen woning naast de huidige woning wordt het beeld van de Tudorstijl van het achterliggende plan meer zichtbaar langs de Hoofdvaart. Dit vergroot de relatie van de Tudor woningen met de openbare ruimte. De weg door het plangebiedje zal, vanwege zijn private karakter, als mandeling / VVE gebied worden uitgegeven.
Op het perceel is een regulier welstandsregime van toepassing, waarbij de bebouwing niet alleen in haar omgeving, maar ook als zelfstandig object wordt getoetst. Een regulier welstandsregime neemt ook de volgende aspecten mee:
De toe te voegen woningen dienen het beeld van de Tudorstijl van het naastgelegen plan Tudor Gardens te volgen. De architect van Tudor Gardens werkt het plan verder uit. Deze uitwerking zal worden beoordeeld door Welstand.
Diverse milieuaspecten vormen belangrijke input bij de ontwikkeling van het plangebied. In dat verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies.
In het kader van een ruimtelijke procedure waarin een nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bouwplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Door Sweco is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1 Bodemonderzoek). Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat zowel de bovengrond als ondergrond niet verontreinigd zijn. Ook het grondwater is niet verontreinigd. Uit de toetsingen blijkt dat de bovengrond maximaal licht verontreinigd is met PFOS en PFOA, hier dient bij het hergebruik van de grond rekening mee gehouden te worden.
Er is geen aanleiding tot nader onderzoek.
Het aspect bodem levert geen belemmering op voor het project.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt zes wetten op het gebied van cultureel erfgoed en sorteert hiermee voor op de komende Omgevingswet. Door de wetten te bundelen en een aantal regels te vernieuwen is de wetgeving minder versnipperd. In de Erfgoedwet staat onder andere wat cultureel erfgoed is, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt. De Erfgoedwet gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed. Er is ook erfgoed in ruimtelijke ordening (de leefruimte om ons heen). Hoe Nederland daarmee omgaat staat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In de gemeentelijke nota Erfgoed op de kaart (2011) ligt de nadruk op de gebieden van materieel erfgoed, waarvoor nog geen beleid bestaat, of waarvoor vanwege wettelijke verplichtingen aanpassingen noodzakelijk zijn. Het gaat hier om drie terreinen: cultuurlandschappen, archeologie en gebouwde monumenten. De gemeente had tot op heden alleen beleid op het gebied van gebouwde monumenten in de vorm van een monumenten- en subsidieverordening. Een beleidsnota op het gebied van monumentenzorg, cultuurlandschappen en archeologie ontbrak. In de nota wordt uiteengezet hoe de gemeente omgaat met de archeologische zorgplicht (bescherming van het bodemarchief) in ruimtelijke plannen en bij vergunningverlening.
Er zijn geen aardkundige monumenten en waarden, archeologische monumenten en waarden aanwezig. Het plangebied ligt in een gebied met een archeologische onderzoeksplicht bij plannen van 10.000 m² en groter. Aangezien de omvang van de bodemverstorende activiteit niet groter is dan 10.000 m² is er geen archeologisch onderzoek nodig.
Er is vanuit cultuurhistorie en archeologie geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarden voor het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen gedefinieerd als: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Denk hierbij aan risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen -opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen is geregeld via de “Wet Basisnet”, een stelsel van wetten en regels. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
In de gemeente Haarlemmermeer zijn daarnaast routes voor het transport van gevaarlijke stoffen vastgesteld.
In aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving kent de gemeente Haarlemmermeer ook eigen externe veiligheidsbeleid. Specifiek gaat het om regels over de aanvaardbaarheid en verantwoording van het groepsrisico. Een belangrijke richtsnoer is onder andere dat objecten met niet- of met beperkt zelfredzame personen buiten het invloedsgebied van een risicobron worden geprojecteerd.
Daarnaast biedt risicokaart.nl inzicht in risicosituaties in de leefomgeving. Dit instrument kan gebruikt worden als informatievoorziening om te helpen bij het voorkomen, bestrijden en beperken van de gevolgen van rampen en zware ongevallen.
In het bestemmingsplangebied bevinden zich geen zogenaamde BEVI-inrichtingen.
Ten noorden van de projectlocatie is een risicovolle inrichting aanwezig (chlooropslag bij Hoofdweg 871 Health City). De gescheiden opslagruimten voor het vanwege het zwembad aanwezige chloorbleekloog en zwavelzuur, bevinden zich in het midden van de buitengevel aan de kant van de Hoofdweg. In de Leidraad Risico Inventarisatie - Gevaarlijke Stoffen (LRIGS) zijn effectafstanden voor chloorbleekloog opgenomen. Voor de opslag in dit geval van maximaal 300 liter geldt geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6 ). Voor de opslag van deze omvang geldt een effectafstand (1% letaliteit) van 40 meter. De contour die deze effectafstand oplevert valt alleen over het uiterste noordelijk deel van het plangebied. Bij het bouwen van de woningen dient de richtafstand van 40 meter in acht te worden genomen.
De brandweer adviseert om de geprojecteerde woningen buiten de 1% letaliteitsafstaand (effectafstand van 40 meter vanaf de opslag te plaatsen. Ventilatiemogelijkheden dienen afsluitbaar te zijn en de mechanische ventilatie is af te sluiten. Het plan voldoet aan deze eisen. De woningen worden mechanisch geventileerd (met WTW-systeem). Deze ventilatie is af te schakelen.
Overigens is er op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan geen zwembad aanwezig. De betreffende locatie is momenteel in gebruik als sportschool.
Om bij een mogelijke calamiteit een goede inzet van de hulpdiensten mogelijk te maken is het belanrijk dat de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorzieningen op orde zijn. Het plan dient te voldoen aan de eisen conform de handreiking “bluswater en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.
De bereikbaarheid van de woningen voldoet aan de handreiking “bluswater en bereikbaarheid”. De doodlopende toegansweg heeft een minimale breedte van 5 meter en de lengte van de weg tot en met de laatste woning bedraagt minder dan 80m. Hiermee wordt voldaan aan situatie 3 van de handreiking (artikel 4.3.3).
Binnen de Haarlemmermeer zijn weggedeelten aangewezen als verplichte route voor transport van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 18 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. In en nabij het plangebied bevinden dergelijke routes zich niet. Vervoer van gevaarlijke stoffen ter bevoorrading van risicovolle inrichtingen vindt op beperkte schaal plaats over de Nieuwe Bennebroekerweg. Het aantal transportbewegingen is dermate klein dat geen sprake is van relevante risico's langs deze transportas.
Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van een ondergrondse buisleiding met gevaarlijke stoffen.
Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van inrichtingen en / of een transportroute van gevaarlijke stoffen. Er is geen beperking voor de bouw van woningen vanwege externe veiligheid.
Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. Deze wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Dat is niet alleen van belang vanwege het feit dat Nederland is gehouden tot nakoming van zijn internationale verplichtingen, maar ook, omdat de Europese regelgeving een hoog beschermingsniveau van de natuur verzekert, hoger dan de bescherming die vóór de totstandbrenging van de Europese kaders werd geboden door de nationale wetgeving. De taken en verantwoordelijkheden worden in het wetsvoorstel zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. Eén van de verantwoordelijkheden van de provincie is Natuurnetwerk Nederland, een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Was het in de vorige wetgeving nog zo dat individuele exemplaren van zeldzame soorten werden beschermd, nu betreft het bescherming van de soort. Een belangrijk criterium in de wet is 'gunstige staat van instandhouding van een soort'. Daarvan is sprake als:
Ten behoe van dit bestemmingsplan is door Bureau Aandacht Natuur een Quikscan Wet natuurbescherming opgesteld waarin ook ook de resultaten van de stikstofberekening zijn verwerkt.
Gebiedsbescherming
Gezien de ligging van de projectlocatie aan de oostzijde van Hoofddorp, de aard van de plannen en de minimale afstand van circa 6,7 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid, zijn er met uitzondering van een stikstofdepositie geen negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000 gebieden. Ten behoeve van de realisatie van het beschreven planvoornemen is dan ook een stikstofdepositie-analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de stikstofemissie voor de uitvoeringsfase op de projectlocatie door het planvoornemen toeneemt met 104,4 kg NOx en 1,0 kg NH3 voor het betreffende bouwjaar. Voor de gebruiksfase neemt extra stikstofemissie toe met 19,4 kg NOx en 1,3 kg NH3 per jaar.
Middels het programma Aerius is de nieuwe situatie ingevoerd en doorgerekend. Hieruit blijkt dat het nabij gelegen Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid geen overschrijding verkrijgt door de (extra) stikstofdepositie van de beoogde werkzaamheden en de gebruiksfase. Aan de hand van de gehanteerde inzet, zijn er binnen Natura 2000 gebieden geen rekenresultaten hoger van de 0,00 mol/ha/j. Het plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming nodig.
De beoogde plannen vinden verder niet plaats in terreinen die zijn aangewezen als (onderdeel van) Bijzonder Provinciaal Landschap, de NNN of een natuurverbinding. Een nadere of uitgebreide toetsing ten aanzien van de overige aspecten van de gebiedsbescherming in het kader van de Wet Natuurbescherming is hiermee niet aan de orde.
Soortenbescherming
Flora
Met betrekking tot de aanwezige flora zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen in of aan de planlocatie. Aan de hand van huidige terreintypen en de groeiplaatsomstandigheden van beschermde plantensoorten, is het voorkomen van binnen de Wet Natuurbescherming beschermde plantensoorten op de planlocatie niet te verwachten. Een nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming, in verband met het (mogelijk) voorkomen van beschermde plantensoorten, is dan niet aan de orde.
Vogels
Op en rond het plangebied zijn uitsluitend enkele algemeen voorkomende broedvogels aangetroffen en te verwachten. Voor alle beschermde inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet Natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat storende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen3 uitgevoerd mogen worden.
Handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels (categorie 1 t/m 4) verstoren zijn eveneens niet toegestaan. Nestlocaties van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw worden gezien als een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats. Voor de verstoring van deze verblijfplaatsen en belangrijk leef- of foerageergebied is ook buiten het broedseizoen een ontheffing noodzakelijk. Mogelijke jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels of sporen die wijzen op hun aanwezigheid zijn niet aangetroffen binnen of rond het plangebied. Aan de hand van de uiterlijke kenmerken van het plangebied en het ontbreken van mogelijk geschikte nestlocaties in omringende beplantingen en erven, wordt niet verwacht dat vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats een nestlocatie hebben op of in de directe omgeving van het plangebied. Een nader onderzoek of een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming, in verband met het (mogelijk) voorkomen van jaarrond beschermde vogelsoorten, is dan ook niet noodzakelijk.
Zoogdieren
Op de projectlocatie kunnen enkele beschermde zoogdieren worden verwacht. In verband met de plannen heeft de voorgenomen nieuwbouw voornamelijk betrekking op de soortgroep van vleermuizen. Verder worden hoofdzakelijk algemeen voorkomende beschermde soorten verwacht in of rond de projectlocatie, waarvoor een vrijstelling geldt met betrekking tot een ruimtelijke ingreep of bestendig beheer.
Op basis van de ligging en de uiterlijke kenmerken van het plangebied heeft de projectlocatie naar verwachting geen functie als leefgebied van (kleine) marterachtigen zoals wezel, hermelijn, bunzing of steenmarter. Met betrekking tot genoemde soorten zijn geen aanwijzingen gevonden die wijzen de aanwezigheid van één van deze soorten (uitwerpselen of prooiresten). Ook in de aanliggende singel zijn er geen mogelijkeverblijfplaatsen van marterachtigen aangetroffen. Met de voorgenomen herinrichting van het plangebied is een nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag ten aanzien van marterachtigen niet noodzakelijk.
Gezien de ligging van het plangebied en de aanwezige terreintypen wordt niet verwacht dat andere, zwaar beschermde (grondgebonden) zoogdiersoorten voorkomen op de projectlocatie. Met betrekking tot andere zwaar beschermde (grondgebonden) zoogdieren is een nader onderzoek of ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming niet aan de orde.
Gezien de situering van de projectlocatie en de aanwezige terreintypen, kan worden verwacht dat het projectgebied van beperkt belang zal zijn voor vleermuizen. Binnen het plangebied en de omliggende groenstructuren zijn geen potentieel geschikte vaste rusten verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. De aanliggende windsingel vormt een lijnvormige groenstructuur. In de oude situatie, voorafgaand aan de nieuwbouw, is uit onderzoek (Bureau Aandacht Natuur, 17 aug. 2018) gebleken dat de singel niet van belang was als vliegroute of belangrijk foerageergebied. Gezien de huidige inrichting van de directe omgeving met o.a. straat- en sportveldverlichting, wordt dan ook niet verwacht dat de singel in 2023 wel van belang is als vliegroute of foerageergebied voor vleermuizen.
Voor de voorgestane herinrichting van het plangebied is een aanvullend onderzoek naar vleermuizen of een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk.
Overige beschermde soorten
Met uitzondering van enkele algemeen voorkomende amfibieën, worden overige (zwaar) beschermde soorten niet verwacht binnen de projectlocatie. Een nader onderzoek naar het voorkomen van overige beschermde soorten is dan ook niet noodzakelijk. Echter kunnen veranderingen in de situatie binnen het plangebied of in de planvorming altijd leiden tot andere inzichten en daarmee tot wijziging van deze conclusies. Mogelijk kunnen gedurende het planproces of de werkzaamheden zich nieuwe soorten gaan vestigen. Bij constatering van een beschermde soort tijdens de voorgenomen activiteiten blijft het alsnog noodzaak om maatregelen te nemen en/of ontheffing aan te vragen voor deze soort(en).
Er zijn geen ontheffingen, noch nader onderzoek nodig. Het onderdeel natuur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Wegverkeer
In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting . Deze bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan de gemeente een hogere grenswaarde toestaan, de zogenaamde "Hogere waarde". De Hogere waarde mag enkel worden verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk is. Aan de Hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.
Luchtvaartlawaai
De projectlocatie ligt buiten de contour afwegingsgebied geluid en externe veiligheid. Vanwege de luchthaven gelden hier dus geen beperkingen.
Door M+P is akoetisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3 Akoestisch onderzoek).
Wegverkeerslawaai
Alleen bij één woning is, ter plaatse van de oostgevel, sprake van een overschrijding van de grenswaarde. Vanwege de Hoofdweg oostzijde dient 52 dB vastgesteld te worden en vanwege de Hoofdweg westzijde dient 51 dB vastgesteld worden. Bij de overige woningen is geen sprake van een verhoogde geluidsbelasting.
Industrielawaai
De gronden ten noorden van de projectlocatie hebben een gemengde bestemming waarin onder meer sport en cultuur en ontspanning zijn toegestaan. De activiteiten zijn aan te merken als inrichtingen met ten hoogste de milieucategorie 3.1. Deze milieucategorie kent een richtafstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) van minimaal 30 meter in gemengd gebied (zie verder over richtafstanden onder 5.8.2). De afstand tussen de gemengde bestemming en de nieuw te ontwikkelen woningen moet worden bepaald door te meten vanaf de grens van de bestemming die deze bestemming toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
De grens van de (sport)faciliteiten op Toolenburg ligt op circa 23 meter van de woningen aan de noordzijde van het plan. Er dient een richtafstand te worden aangehouden van 30 meter in gemengd gebied.
Het bebouwen van de locatie is stedenbouwkundig gewenst, vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik, de wens om woningen aan het woningbestand toe te voegen en de aansluiting bij de functies in de omgeving. In de omgeving staan woningen op een kortere afstand van de gemengde bestemming. Om te zorgen dat er in het nieuwbouwplan geen geluidgevoelige functies op kortere afstand dan de minimale richtafstand gebouwd kunnen worden, is op de verbeelding opgenomen dat de laatste 8 meter van het bestemmingsvlak voor woongebied, geen geluidgevoelige functies zijn toegestaan. De afstand van de grens van de inrichting tot aan de gebouwen waarin een woonfunctie kan plaatsvinden, bedraagt daardoor 31 meter en is dus meer dan de richtafstand.
Voor één woning dient ter plaatse van de oostgevel is hogere waarde vastgesteld van 51 dB vanwege de Hoofdweg westzijde en 52 dB vanwege de Hoofdweg oostzijde (zie Bijlage 5 Besluit hogere grenswaarden). Bij de overige woningen is geen sprake van een verhoogde geluidsbelasting.
Het onderdeel geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Wet luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit. De hoofdlijnen van deze wet zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De luchtregelgeving is uitgewerkt in een aantal AMvB's en Ministeriële Regelingen.
Wet milieubeheer
In bijlage II van de Wet milieubeheer zijn voor de volgende stoffen grenswaarden voor de concentratie in de buitenlucht opgenomen: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en PM2,5) benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), koolmonoxide (CO). Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan. In de Nederlandse situatie leveren alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen.
De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit in acht genomen dient te worden bij planvorming is geregeld in artikel 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In aanvulling op het bovenstaande toetsingskader stelt de AMvB 'Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' dat bij de voorgenomen realisering van gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgingshuizen en dergelijke, op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen, moet worden onderzocht of op die locaties sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor PM10 en PM 2,5/of NO2. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Als het echter gaat om de uitbreiding van een bestaand gebouw of een door het gebouw vervulde functie, dan is een eenmalige toename van ten hoogste tien procent van het rechtens toegestane aantal personen dat op de desbetreffende locatie verblijft, toegestaan. Het maakt voor de vestiging van gevoelige bestemmingen niet uit of het deel uitmaakt van 'niet in betekenende mate' projecten of 'in betekenende mate' projecten. De AMvB 'Gevoelige Bestemmingen' moet in beide gevallen worden nageleefd.
De ontwikkeling van het plangebied bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet nodig is en dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Uit de informatie die beschikbaar is via de Monitoringstool NSL blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide in 2017, 2020 en 2025 langs wegen in de nabijheid van het plangebied onder de 35 µg/m³ liggen. Met betrekking tot luchtkwaliteit is in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan dient daarnaast ook rekening te worden gehouden met de te verwachten milieuhinder van nieuwe bedrijven. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze publicatie worden richtafstanden gegeven tussen hinderveroorzakende bedrijven en woningen. De potentiële hinder wordt aangegeven op basis van de aspecten geur, geluid, gevaar en stof.
De richtafstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten en zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Bedrijven zijn ingedeeld in categorieën oplopend naarmate de potentiële milieuhinder toeneemt (bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn toegestaan): zie tabel. Het omgevingstype speelt hierbij een rol: de afstanden worden in beginsel gehanteerd ten opzichte van een rustige woonwijk. Er kan echter ook sprake zijn van een gemengd gebied (diverse functies naast elkaar). In dat geval kan de richtafstand met een stap verlaagd worden. De richtafstanden zijn indicatief: afwijken is mogelijk, mits goed gemotiveerd.
Afbeelding 5.1: Tabel richtafstanden VNG
Op bedrijven in Nederland is de Wet milieubeheer van toepassing. Veel bedrijven hebben echter geen specifieke vergunning meer maar vallen onder het Activiteitenbesluit. Dit besluit omvat een pakket standaardvoorschriften waaraan het bedrijf moet voldoen. Indien noodzakelijk is het mogelijk om maatwerkvoorschriften op te leggen, zodat er specifieke voorschriften gelden. Het is mogelijk dat op basis van de vergunde milieuruimte van bedrijven afgeweken kan worden van de indicatieve VNG richtafstanden. Een voorschrift ten aanzien van geluid in een vergunning of op basis van het Activiteitenbesluit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een kleinere afstand tussen het bedrijf en een gevoelige functie kan worden aangehouden dan op grond van de VNG-lijst wordt geadviseerd.
Rondom de projectlocatie zijn op basis van de geldende bestemmingsplannen diverse functies toegestaan. Er is hier sprake van functiemeninging. Zo zijn direct ten noordwesten van de percelen 873 en 875 sportvelden aanwezig zoals tennisbanen en bootcampvelden en het bijbehorende sportschoolgebouw. Op het tegenover gelegen terrein ten zuidoosten van de Hoofdvaart ligt het verder te ontwikkelen Licolnpark met een gemengde bestemming waar onder meer een winkelcentrum is voorzien. Bovendien zorgt wegverkeer over de Hoofdweg Oostzijde voor een verhoogde geluidbelasting. Voor de gebiedstypering mag daarom van een 'gemengd gebied' worden uitgegaan.
De activiteiten ten noorden van de projectlocatie hebben betrekking op sport en spel. Zoals ook in paragraaf 5.6 Geluid is beschreven worden de richtafstanden met betrekking tot deze activiteiten in acht genomen.
Aan de rechterzijde van het projectgebied aan de Hoofdweg Westzijde 873 is het perceel in het bestemmingsplan 'Hoofddorp Nassaupark' aangewezen met de bestemming 'Agrarisch'. Op basis van deze bestemming zijn agrarische bedrijfsactiviteiten met een, in hoofdzaak, grondgebonden bedrijfsvoering toegestaan met uitzondering van glastuinbouw, intensieve veehouderij en stoeterij.
Op het perceel, met een omvang van ca. 4.200 m2, staat een gebouw waarvan de voorzijde in gebruik is als woning en de achterzijde dient als opslagruimte voor bloembollen die elders worden geteeld. Op het perceel zelf is, behalve de opslag, geen sprake van agrarische activiteiten.
Door M+P is akoestisch onderzoek verricht naar de bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf. Het onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd. In dit onderzoek is getoetst aan de standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De bedrijfssituatie is bepaald uit de door het bedrijf ingediende melding.
Er zijn overdrachtsberekeningen uitgevoerd naar de geplande woningbouw. Uit de berekeningen blijkt dat voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en voor de maximaal optredende geluidspieken wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor het huidige bedrijf.
Verder is ook getoetst aan de richtwaarden van de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering. Er wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG handreiking. Buiten de reguliere regelgeving is onderzocht of voor de toekomstige woningen wordt voldaan aan aan acceptabel woon- en leefklimaat.
Getoetst is aan de mogelijke geluidsruimte die het bestemmingsplan biedt.
Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt ruimschoots voldaan aan de streefwaarden op een afstand gelijk aan de richtafstand uit de VNG handreiking (de nieuwe woningen komen op een grotere afstand te liggen). Aan de richtwaarde stap 2 voor het maximaal optredende geluidsniveau van de VNG handreiking wordt niet voldaan. De maximaal optredende geluidsniveaus treden op vanwege passerende voertuigen op het perceel Hoofdweg 873.
Indien niet aan stap 2 van de VNG handreiking kan worden voldaan wordt gekeken naar stap 3. In stap 3 worden de maximaal optredende geluidsniveaus ten gevolge van de aan- en afrijdende voertuigen niet meegenomen in de beoordeling.
Stap 3 van de VNG publicatie vergt een motivatie. Daarin zijn de volgende aspecten in beschouwing genomen:
Samenvattend: Voor de nieuw te bouwen woningen wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG handreiking. Bovendien geldt voor de nieuw te bouwen woningen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat het naast gelegen bedrijf op de Hoofdweg 873 door de toekomstige woningen niet wordt beperkt in haar bedrijfsactiviteiten.
Het onderdeel bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Europese Kaderrichtlijn Water
De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren. Hiermee wordt beoogd vervuiling te voorkomen en te beperken, duurzaam gebruik van water te bevorderen, het aquatische milieu te beschermen en te verbeteren en de effecten van overstromingen en droogte in te perken. De algemene doelstelling is om een goede milieutoestand te bereiken voor alle wateren.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Waterbeheerplan 6
Als opvolger van het WBP5 2016 – 2021 is sinds dit jaar het WBP6 van kracht. Het WBP6 gaat er van uit dat goed waterbeheer van levensbelang is om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. De boodschap hierbij: alleen samen kunnen we onze leefomgeving gezonder en duurzamer maken.
Hierbij zijn 5 matschappelijke opgaves van belang:
Hoe Rijnland dat aanpakt en wat de plannen zijn voor de komende zes jaar presenteert Rijnland in het waterbeheer programma voor 2022 – 2028. Dit is te lezen op Waterbeheerprogramma | Waterbeheerprogramma 6 (wbp6rijnland.nl)
Keur Rijnland 2020 en Uitvoeringsregels
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een Zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
De actuele Keur en Uitvoeringsregels van Rijnland staan op www.rijnland.net.
Leggers Hoogheemraadschap van Rijnland
In onze leggers geven we voor alle wateren in ons gebied aan hoe breed en diep ze moeten zijn en voor alle waterkeringen hoe hoog en hoe breed. Ook staat erin wie waar voor welk onderhoud verantwoordelijk is. De actuele Leggers staan op www.rijnland.net.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming heeft plaatsgevonden over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030
De Strategische Samenwerkingsagenda Haarlemmermeer-Rijnland (verder Waterplan) is een samenwerkingsdocument tussen de gemeente en het hoogheemraadschap. Het geeft de situatie en problemen weer van het hele watersysteem (oppervlaktewater, hemelwater, grondwater en afvalwater) in Haarlemmermeer. Het stelt doelen met betrekking tot de riolering, het oplossen van infrastructurele knelpunten en nemen van maatregelen. Het Waterplan heeft onder andere als ambitie:
In het Waterplan worden ook grondwatermaatregelen beschreven, omdat deze een belangrijke link hebben met de rest van het watersysteem, zoals oppervlaktewater en de ruimtelijke inrichting. Daarnaast is er in het verleden onvoldoende aandacht besteed aan grondwater, waardoor een inhaalslag nodig is om aan de zorgplicht te voldoen.
De maatregelen die genomen moeten worden om de doelstellingen voor het watersysteem te bereiken zijn verzameld in het uitvoeringsprogramma van het Waterplan. De financiering van deze maatregelen komt uit verschillende bronnen, waaronder het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).
Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer verplicht periodiek een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vast te stellen om invulling te geven aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP bevat rioleringsbeleid en een overzicht van alle aanwezige rioleringsvoorzieningen, inclusief de actuele toestand ervan en de te verwachten vervangingsperioden. Ook geeft het plan inzicht in de wijze waarop de riolering wordt beheerd, welke effecten er zijn voor het milieu en hoe het beheer wordt gefinancierd.
De gedachten vanuit de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030, Proeftuin klimaatbestendige stad en het integraal Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030 zijn ook van toepassing op het gemeentelijke riolerings- en grondwaterbeleid. De rode draad in het beleid is dat de gemeente streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem.
Het GRP geeft basis de planning van nieuwe aanleg, plannen om vuiluitworp te reduceren en plannen voor beheer en onderhoud voor de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de verdere toekomst. Bij nieuwbouw en verbouw is het gescheiden aanbieden van het afvalwater en het hemelwater het uitgangspunt. Voor nieuwbouwwijken en grotere reconstructiegebieden wordt uitgegaan van een zwaardere ontwerpnorm voor het rioolstelsel, waardoor zwaardere regenbuien minder snel overlast veroorzaken. Om overlast door grondwater te voorkomen voorziet het GRP in de aanleg van drainage in vijf wijken: Rijsenhout-Zuid, Pax, Graan voor Visch (Hoofddorp), Linquenda, Welgelegen (Nieuw-Vennep), en het uitvoeren van grondwatermaatregelen in Zwanenburg.
Vanuit het Bestuursakkoord Water heeft de gemeente verdere invulling gegeven aan een verbetering van de samenwerking met omliggende gemeenten en met het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Legger Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op de zuid-westgrens van het plangebied bevond zich in het verleden een sloot/greppel. Deze sloot is in 2018 verwijderd bij de ontwikkeling van het naastgelegen nieuwbouwplan Tudor Gardens. Aan de overzijde van de Hoofdweg is de Hoofdvaart gelegen, dit is een primaire watergang.
Afbeelding 5.2: Uitsnede uit de legger
Compensatie toegenomen verharding
Rijnland hanteert het uitgangspunt dat bij nieuwe ontwikkelingen nagegaan moet worden in hoeverre het verhard oppervlak toeneemt. Indien de toename groter is dan 500m2 dient 15% van de toename gecompenseerd te worden door nieuw water in het plangebied of in het zelfde peilvak.
In onderstaande afbeeldingen worden de huidige en toekomstige situatie weergegeven. In de huidige situatie is de woning Hoofdweg 875 aanwezig met bijbehorende erfverharding.
Afbeelding 5.2: Toekomstige situatie
Aan deze situatie veranderd niets. Op het naast en achtergelegen moestuin/weiland worden zes woningen gerealiseerd met bijbehorende ontsluiting. De woningen zijn rietgedekt en liggen op grote kavels. De woningen worden niet gekoppeld aan de HWA afvoer maar krijgen rondom de woning grindkoffers om het water van het dak op te vangen en te infiltreren. De wegverharding wordt van klinkers en wordt voorzien van kolken welke zullen lozen op de hoofdvaart.
De toename van de verharding dat loost op de hoofdvaart bedraagt ca. 428m2 en valt hiermee onder de grens van 500m2 waardoor geen watercompensatie benodigd is.
De mogelijkheden van infilratie op de percelen wordt nog nader onderzocht. Ook zal worden uitgewerkt hoe het hemelwater van de parkeerplaatsen en andere verhardingen in de tuinen wordt afgevoerd. Mocht dit onvoldoende te realiseren zijn dan wordt in overleg met Rijnland bepaald wat als verhard oppervlak wordt gezien en zal worden voldaan aan de eis om te toename van verharding te compenseren conform beleidsregel 11 uit de Keur.
Het onderdeel water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Volgens de kengetallen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) heeft de nieuwbouw van de 6 woningen 8 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal tot gevolg. Deze toename heeft een marginaal effect op de verkeersafwikkeling op de Hoogfdweg Westzijde waarop de woningen zijn ontsloten.
De parkeervraag van 2 parkeerplaatsen per woning wordt op eigen terrein ingevuld. Binnen het plangebied zijn ook 3 parkeerplaatsen voorzien voor bezoekersparkeren.
De onderdelen verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het ruimtelijk besluit een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij het onderhavige plan als bouwplan kan worden aangemerkt. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.
De kosten voor het bouwplan alsmede de plankosten worden gedragen door de ontwikkelaar van het plan. Hetzelfde geldt voor eventuele kosten als gevolg van planschade. Hiervoor wordt een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente gesloten. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd in deze overeenkomst. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is voldoende gewaarborgd.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan wordt getoetst aan het vooroverleg met de reguliere overlegpartners en een zienswijzenperiode voor reacties van bewoners en andere belanghebbenden.
In het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Noord-Holland, veiligheidsregio Kennemerland en het hoogheemraadschap van Rijnland.
Er is inhoudelijk gereageerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland, Liander en de GGD/Brandweer. De reacties zijn opgenomen in de Nota vooroverleg (zie Bijlage 6).
Naar aanleiding van de reactie van Liander is het bestemmingsplan aangepast. De hoogspanningsleiding die door het plangebied loopt is opgenomen in het juridische deel van het bestemmingsplan (regels en verbeelding). De reacties van Rijnland en de GGD/Brandweer hebben meer betrekking op de uitvoeringsfase van het bestemmingsplan. Met de opmerkingen wordt dus rekening gehouden bij de realisatie van het project.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hoofddorp Hoofdweg 875' heeft vanaf 21 december gedurende zes weken in een gecoôrdineerde procedure ter inzage gelegen. Ook zijn de volgende overlegpartners geïnformeerd: Liander, Gasunie, TenneT, GGD/Brandweer en het Hoogheemraadschap van Rijnland. In deze periode kon iedereen zienswijzen indienen bij de gemeenteraad. Er is één zienswijze binnengekomen tegen de drie ontwerpbesluiten (ontwerp bestemmingsplan, ontwerp omgevingsvergunning en ontwerpbesluit hogere waarden) die in deze gecoôrdineerde procedure tot stand zijn gekomen. De zienswijze is samengevat en van een reactie voorzien in de Nota van zienswijzen, welke als bijlage 7 bij de toelichting is opgenomen. De zienswijze heeft niet geleidt tot een wijziging van het bestemmingsplan.
De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.
Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in (dubbel)bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008). Door deze standaarden wordt de kleur en de codering van de bestemmingen bepaald. De bestemmingen zijn op het renvooi weergegeven in alfabetische volgorde. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwd mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen in samenhang met de regels, geven duidelijkheid over datgene wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Het eerste hoofdstuk bevat inleidende regels. In artikel 1 is een aantal in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. In artikel 2 is de wijze van meten vastgelegd met betrekking tot de verschillende hoogte en oppervlakte van gebouwen.
Artikel 3: Verkeer
De centrale verkeersontsluiting en het daarbij behorende openbaar groen zijn aangewezen met de bestemming Verkeer.
Artikel 4: Woongebied
Binnen het plangebied is ruimte voor maximaal 7 woningen. Deze mogen worden gerealiseerd binnen de bestemming ‘Woongebied’. De opzet van deze bestemming op de verbeelding en in de regels is zodanig dat de belangrijkste stedenbouwkundige opzet is vastgelegd. Ten behoeve van een effectieve uitvoering van het project wordt binnen de woonbestemming ruimte geboden om de beoogde woningen op ondergeschikte onderdelen aan te passen.
De standaard goot- en bouwhoogte is respectievelijk 7 en 13 meter. Parkeren vindt deels plaats op eigen terrein en deels langs de openbare weg (bezoekersparkeren).
Zoals gebruikelijk in de Haarlemmermeer is binnen de woonbestemming ook ruimte voor aan huis verbonden beroepsuitoefening.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken wordt aangesloten bij de regels voor vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht. Bij één woning is de garage gelegen in het voorerfgebied en is daardoor niet vergunningvrij. Ten behoeve van deze garage is een bijzondere regeling opgenomen in de regels en is de beoogde locatie op de verbeelding aangegeven met de specifieke bouwaanduiding 'bijbehorend bouwwerk'.
In de regels van het plan is geborgd dat niet meer woningen een overschrijding van de geluidbelasting mogen hebben, dan waarvoor een hogere grenswaarde voor is vastgesteld. Ook is als voorwaarde in de regels opgenomen dat sprake dient te zijn van ten minsten één geluidluwe gevel. Hier mag van worden afgeweken wanneer vanuit ontwerptechnische redenen dit niet haalbaar is.
Om voldoende afstand aan te houden ten opzichte van de agrarische bedrijfsactiviteiten op het naastgelegen perceel (Hoofdweg Westzijde 873) en de gemengde functies aan de noordkant van het plangebied is de 'specifieke bouwaanduiding - 1' op de verbeelding opgenomen. Binnen de begrenzing van deze aanduiding zijn geen geluidgevoelige functies toegestaan.
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven bouwvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een bouwvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd. Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstallen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.
Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald
Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. In dit bestemmingsplan zijn voorschriften opgesteld waarbij het bestaande gebruik van gebouwen en bouwwerken in principe het uitgangspunt vormt. Dit betekent dat de huidige situatie in regels is vastgelegd. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.
Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.