direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofddorp Assumburg 2-4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het initiatief ligt voor om de locatie van de voormalige autoshowroom met benzinestation op de hoek van de Altenburg en de Assumburg in Hoofddorp te transformeren naar een woningbouwlocatie. Op deze locatie zullen 97 appartementen tegen de waterkant worden gerealiseerd.

De herontwikkeling van deze gronden is niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in Hoofddorp, centraal in de gemeente Haarlemmermeer. Het plangebied maakt deel uit van de woonwijk Toolenburg-West. Het plangebied ligt aan de oostkant van deze woonwijk. Het plangebied ligt aan de Assumburg, op de hoek van de Altenburg en de Van Heuven Goedhartlaan.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Doel en planvorm

Dit bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Het bestemmingsplan biedt de juridische grondslag, op basis waarvan het initiatief gerealiseerd kan worden. Het bestemmingsplan voorziet in enkelbestemmingen waardoor sprake is van een directe bouwtitel. In de toelichting van het bestemmingsplan zal de planologische haalbaarheid van deze ontwikkeling worden onderbouwd.

1.4 Geldende bestemmingsplannen en regelingen

Momenteel vigeert het bestemmingsplan Hoofddorp Toolenburg 2007 ter plaatse van het plangebied. Dit bestemmingsplan is op 14 februari 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en op 14 oktober 2008 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Garagebedrijf e/o bedrijven 1'. Daarnaast heeft een deel van het perceel de aanduiding 'Verkooppunt van motorbrandstoffen'. De bestaande bebouwing is voorzien van een bouwvlak met een aangeduide goot- en bouwhoogte en een bebouwingspercentage. De beoogde ontwikkeling past niet binnen de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan.

1.5 Bestemmingsplanprocedure

Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan rijk en provincie voor zover beleid van deze overheden in het geding is, en aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. Door de gemeente Haarlemmermeer wordt ook de betreffende dorps- of wijkraad in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Binnengekomen reacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Tijdens de tervisieligging van het ontwerpbestemmingsplan kan een ieder schriftelijk of mondeling of digitaal een zienswijze kenbaar maken. De ingediende zienswijzen worden afgewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.


Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzageligging kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Dit kan uitsluitend door belanghebbenden die ook een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend, of door andere belanghebbenden voor zover het onderdelen betreft die door de gemeenteraad gewijzigd zijn vastgesteld.

1.6 Leeswijzer

Deze toelichting vormt het kader waarbinnen de bestemmingsregeling van het bestemmingsplan tot stand is gekomen. Het beoogt de lezer tekst en uitleg te geven van redenen, achtergrond, visies en onderzoeken waarop het bestemmingsplan is gebaseerd.

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de gebiedsbeschrijving van de bestaande situatie. Hierin wordt de bestaande situatie zowel ruimtelijk als functioneel beschreven.
  • In hoofdstuk 3 wordt het voor het plan relevante beleidskader beschreven. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
  • In hoofdstuk 4 zijn de ontwikkelingen in het plangebied beschreven. Hier wordt ingegaan op de toekomstige ruimtelijke en functionele structuur.
  • In hoofdstuk 5 wordt het planvoornemen getoetst aan de sectorale aspecten om aan te tonen dat deze aspecten geen belemmeringen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid. In dit hoofdstuk worden ook de uitkomsten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
  • Hoofdstuk 7 betreft de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke manier het planvoornemen juridisch is vertaald in dit bestemmingsplan. Er wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding wordt weergegeven en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied. Hierin wordt de bestaande situatie zowel ruimtelijk als functioneel beschreven. Daarnaast zal de bestaande situatie van de omgeving worden beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van de woonwijk Toolenburg-West. Tot in de jaren '60 van de vorige eeuw bestond de omgeving van het plangebied uit agrarische grond. De Haarlemmermeerpolder is in 1852 drooggelegd en vervolgens ontgonnen. De polder kenmerkte zich door een zeer sterke orthogonale structuur van de lange slagen langs ontginningsassen. In 1979 is Hoofddorp aangewezen door het rijk als een groeikern. Na deze periode is Hoofddorp dan ook fors gegroeid. Eén van de woningbouwlocaties was Toolenburg. De planontwikkeling van de wijk duurde van circa 1987 en 2005 en bedroeg de bouw van circa 5.800 woningen met bijbehorende voorzieningen.

Omgeving plangebied

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele grote elementen, zoals het gebouw van het voormalig sportcentrum het Spectrum en het gebouw van de middelbare school van de Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp. Aan de overzijde van de Altenburg staat een wat lager gebouw waarin een autoshowroom gevestigd is.

De Van Heuven Goedhartlaan is één van de belangrijkste ontsluitingswegen van Hoofddorp en kenmerkt zich door de aanwezigheid van diverse hogere karakteristieke elementen op de hoeken van entreewegen naar de verschillende wijken. Het plangebied ligt op de hoek met de Assumburg, de gebiedsontsluitingsweg naar de wijk Toolenburg. Het plangebied betreft daarmee een belangrijke zichtlocatie waar de toegang tot de wijk geaccentueerd kan worden.

Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft de locatie van een voormalige autoshowroom en een benzinestation. Het benzinestation is inmiddels ontmanteld (januari 2018), maar nog niet gesloopt. Het pand van de autoshowroom staat nog in de noordoostelijke hoek van het perceel aan de zijde van het water. Het betreft een gebouw gedeeltelijk bestaande uit één bouwlaag en gedeeltelijk opgehoogd tot twee bouwlagen. Dit gebouw manifesteert zich door grote raampartijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0003.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie autoshowroom

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0004.jpg"

Figuur 2.2 Bestaande situatie voormalig benzinestation

2.3 Functionele structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Toolenburg-West. De woonomgeving van Toolenburg wordt door de bewoners als één van de meest positieve van alle woongebieden in Haarlemmermeer beoordeeld. Aan de overzijde van de Van Heuven Goedhartlaan is ook een woonwijk gelegen, Bornholm Oost. In de directe omgeving van het plangebied zijn zowel in Toolenburg-West als Bornholm-Oost voornamelijk geschakelde woningen aanwezig.

In de wijk zijn naast woningen ook een aantal voorzieningenclusters. Deze voorzieningenclusters liggen verspreid door de wijk en het plangebied maakt ook deel uit van een dergelijk cluster. Ten zuiden van het plangebied is de middelbare school van de Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp gevestigd. Ten westen van het plangebied is het voormalig sportcentrum het Spectrum gelegen. Daarnaast ligt op circa 300 meter ten zuiden van het plangebied het wijkcentrum van Toolenburg.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre de ontwikkeling past binnen het beleid. Het onderstaande beleidskader is niet uitputtend.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Gemeente Haarlemmermeer is gelegen binnen de regio Noordwest-Nederland. Voor deze regio gelden onder meer de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het versterken van de mainport Schiphol en het bijbehorende netwerk van verbindingen door het opstellen van de Rijksstructuurvisie voor de Schipholregio (SMASH);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt in de invloedsfeer van de mainport Schiphol. Hiervoor geldt het Luchthavenindelingbesluit (LIB). De planontwikkeling dient hieraan getoetst te worden.

Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)

Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ('Wijzigingswet', 2003). De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet staan in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Het plangebied is binnen de zone van het LIB Schiphol gelegen. Dit betekent dat nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen getoetst moet worden aan het Luchthavenindelingbesluit (LIB).

Indien uit toetsing blijkt dat nieuwbouw niet mogelijk is binnen de wetgeving van het Luchthavenindelingbesluit kan de Inspectie Leefomgeving en Transport (namens de bewindslieden) voor een beperkt aantal categorieën ontheffing verlenen; de afgifte van een zogenoemde verklaring van geen bezwaar op basis van artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. In paragraaf 5.12 Luchtvaartverkeer wordt verder ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van Schiphol en het LIB voor dit bestemmingsplan.

In het plangebied spelen verder geen nationale belangen.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (2012, wijziging 2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De realisatie van 97 appartementen is een stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling (meer dan 11 woningen) binnen bestaand stedelijk gebied. In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

Beschrijving behoefte

Voor woningbouw is sprake van een stedelijke ontwikkeling bij meer dan 11 woningen (handreiking ladder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0005.png"

Figuur 3.1 Relevante subregio Amstelland-Meerlanden (Bron: prognose 2017-2040)

De Noordelijke Randstad is een populier woon- en werkgebied. De behoefte aan extra woningen neemt nog decennia toe (bevolkingsprognose 2017-2040). In de regio Amsterdam bedraagt de vraag naar woningen in de periode 2017-2030 ca. 99.000 woningen.

In de gemeente Haarlemmermeer, binnen de deelregio Amstelland-Meerlanden is de behoefte in de periode 2017 - 2030 berekend op 10.700 woningen. Haarlemmermeer heeft binnen de subregio veruit de grootste woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0007.png"

Figuur 3.2 Woningbehoefte Regio Amsterdam en subregio Amstelland-Meerlanden (Bron: prognose 2017-2014, provincie Noord-Holland)

In de gemeente Haarlemmermeer zijn tot 2030 plannen opgenomen voor ruim 12.00 woningen (www.plancapaciteit.nl). Hiervan is het overgrote deel nog zachte plancapaciteit. De woningbouwlocatie is opgenomen in de plancapaciteit monitor van Noord Holland. Zowel op MRA niveau als op deelregio-niveau wordt gewerkt aan het verhogen van de woningbouwcapaciteit en het versnellen van de woningbouwproductie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0009.png"

Figuur 3.3. Woningbouwplannen Haarlemmermeer (Bron: plancapaciteit.nl)

Met het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 en de Oplegger (juli 2017) hebben de gemeenteraden afspraken gemaakt over de kwalitatief -en kwantitatief benodigde woningbouwcapaciteit, op basis van de woningbehoefteberekeningen van de provincie, per gemeente. De concrete woningbouwlocaties hebben de gemeenten weergegeven in de Plancapaciteit monitor van de provincie Noord - Holland.

In het Rap is geconstateerd dat er onvoldoende harde plancapaciteit is in de marktregio Amstel-Meerlanden (ruim 9.000 woningen).

Voor appartementen zijn vraag en plancapaciteit nagenoeg in evenwicht. Binnen dit segment is de lichte overprogrammering aan stedelijke appartementen een gevolg van de grote druk op de woningmarkt in combinatie met de wens om de woningbouw zoveel mogelijk binnenstedelijk uit te voeren. In verband met de locatiekenmerken kunnen niet altijd grondgeboden woningen worden uitgevoerd; om toch te voldoen aan de vraag van woningzoekenden vindt er dan verdichting plaats.

Jaarlijks stemmen de gemeenten regionaal de voortgang met elkaar af. Deze inzage in -en regionale afstemming van de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwcapaciteit volstaat als regionale afspraak in de zin van de Provinciale Verordening Ruimte.


Geconcludeerd wordt dat binnen de looptijd van het bestemmingsplan behoefte is aan de ontwikkeling van 97 appartementen in Hoofddorp.

Conclusie

Het bestemmingsplan is niet in strijd met nationale belangen zoals deze zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro. Ook is het bestemmingsplan niet in strijd met artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en voldoet het bestemmingsplan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 beschrijft de provincie hoe ze de veelzijdigheid van Noord-Holland wenst te bewaken en op welke manier ze met ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en vergrijzing omgaat. De structuurvisie schetst hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Daarnaast kan dit door de bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. De aspecten waarop de structuurvisie zich daarom richt zijn de volgende:

  • klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie;
  • ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit;
  • duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu en in de toekomst.

De provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting op de best mogelijke plek voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden.

Het plangebied is onderdeel van het BBG zoals zichtbaar in figuur 3.4. Tevens is het plangebied aangemerkt als 'metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen'. Hierbinnen zijn herontwikkelingen zoals dit bestemmingsplan mogelijk maakt, toegestaan. Daarnaast wordt door een voormalige bedrijfslocatie te transformeren, ingezet op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Hiermee past het planvoornemen ook binnen de aspecten van de provinciale structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0010.png"

Figuur 3.4 Bestaand bebouwd gebied

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2014

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de PRV vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV is in werking getreden op 1 maart 2017.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.

Toetsing

De ontwikkelingen zoals met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt, worden volgens de PRV aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Deze ontwikkeling dient - gelet op artikel 5a van de PRV en de uitvoeringsregeling regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen 2017 (28 februari 2017) - in overeenstemming te zijn met binnen de regio gemaakte afspraken. Dit is beschreven in paragraaf 3.2.2.

Van belang is dat geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, dat de woningbouw regionaal is afgestemd en wordt gemonitord.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Haarlemmermeer 2030

De gemeenteraad heeft op 18 oktober 2012 de ontwerp Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 vastgesteld.  Door middel van deze visie wil de gemeente "de samenhang laten zien van plannen en gewenste toekomstige ontwikkelingen". Het is een belangrijk ruimtelijk instrument waarin de inrichting van de ruimte beschreven wordt en dat de basis vormt voor alle bestemmingsplannen die sindsdien tot stand komen. Er staat bijvoorbeeld in hoofdlijnen in waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd mag worden. De ambities voor Haarlemmermeer in 2030 zijn als volgt benoemd:

  • sterk gevarieerd en de atypische stedelijkheid benuttend;
  • duurzaam en klimaatbestendig;
  • fysiek en sociaal verbonden met elkaar en met de omgeving;
  • blijvend gepositioneerd als attractieve ontmoetingsplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0011.jpg"

Figuur 3.5 Plankaart structuurvisie

Voor het plangebied staat voornamelijk het versterken van de stedelijke kwaliteit voorop. Het realiseren van woningbouw past binnen uitgangspunten van de structuurvisie van de kern Hoofddorp en de gemeente Haarlemmermeer in het algemeen.

3.4.2 Deelstructuurvisie Hoofddorp 2030

De structuurvisie Haarlemmermeer is ruimtelijk geconcretiseerd in de deelstructuurvisie Hoofddorp 2030. De deelstructuurvisie Hoofddorp 2030 is op 3 oktober 2013 door de raad vastgesteld. De deelstructuurvisie is opgesteld om sturing te geven aan de ontwikkeling van Hoofddorp.

 

Hoofddorp is de grootste kern van de gemeente Haarlemmermeer. Er gebeurt en verandert veel. Zo woont het merendeel van de Haarlemmermeerders in Hoofddorp en vinden we er een groot deel van de gemeentelijke werkgelegenheid. Ook heeft het centrum zich inmiddels ontwikkeld tot het winkel- en cultureel hart voor heel Haarlemmermeer. Maar er ontstaat ook steeds meer leegstand van kantoren en bedrijven. De daardoor op de loer liggende verpaupering wil de raad zien te voorkomen. Daarnaast ziet de raad dat de goede auto bereikbaarheid van Hoofddorp aan zijn grenzen komt. En voor de jongeren is er in Hoofddorp relatief weinig te doen. Voor hen wordt het ook steeds lastiger om eigen, passende woonruimte te vinden.

Hoofddorp verandert daarmee steeds meer in de richting van een stad, met de bijbehorende positieve en negatieve effecten. De raad ziet die stedelijke ontwikkeling als een positief gegeven waaraan hij sturing wil geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0012.jpg"

Figuur 3.6 Plankaart deelstructuurvisie

Als leidraad voor de deelstructuurvisie zijn voor Hoofddorp 10 grote opgaven geformuleerd. Naast bijvoorbeeld het realiseren van voorzieningen die passen bij de veranderende behoeften, het verbeteren van de fiets- en openbaar vervoerinfrastructuur en het versterken van en combineren van groen, water en ecologie met routes, ligt het accent de komende jaren ook op het bouwen van minimaal 3300 woningen voor starters, nieuwkomers en doorstromers.

In het centrum van Hoofddorp zijn verspreid kleinere gebieden gelegen, die geschikt zijn voor transformatie. Dit betreffen voornamelijk kantoren- en bedrijvenlocaties in en rondom het centrum. Compact bouwen nabij hoogwaardig openbaar vervoer leidt tot een efficiënter gebruik van de verkeersinfrastructuur. De kracht van deze gebieden is de bereikbaarheid van werk en voorzieningen. Dit zijn de locaties voor meest intensieve bouw: hoog- of centrum-stedelijk. In de structuurvisie worden een aantal van deze locaties aangewezen om nader uit te werken. Eén van deze locaties is de entree van de wijk Toolenburg aan weerszijden van de Altenburg. Deze locatie, waar momenteel twee garagebedrijven (met benzinestation) staan, is aangewezen om de entree van de woonwijk Toolenburg te verbeteren. De locatie van het plangebied is in de deelstructuurvisie aangeduid als woningbouwontwikkelingsgebied met een hoge dichtheid. Met deze hoge dichtheid wil de gemeente bereiken dat op deze locaties het aantal woningen per hectare kan groeien. Met de realisatie van appartementen wordt ingespeeld op een vraag binnen Hoofddorp naar meer appartementen.

3.4.3 Deltaplan bereikbaarheid

Het plan geeft een visie op verkeer en vervoer in Haarlemmermeer als verdieping op de Structuurvisie Haarlemmermeer, om te komen tot een duurzaam toekomstvast mobiliteitssysteem. De achterliggende doelen hiervan zijn: goede lokale en regionale bereikbaarheid, optimale doorstroming, verbeteren van de verkeersstructuur en goede ontsluiting van de kernen, verdere ontwikkeling van een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk in de regio en het verbeteren van de verkeersveiligheid. De horizon van het plan ligt op 2030.

In het Uitvoeringsprogramma Deltaplan Bereikbaarheid staan een concrete uitvoeringsagenda en fasering van uit te voeren maatregelen of onderzoeken. Autoverkeer wordt over juiste en geschikte routes geleid, ook het goederenvervoer. De regionale wegen in Haarlemmermeer (N201, N207, N205 en Nieuwe Bennebroekerweg) worden gezien als een omleidingsroute om bij calamiteiten op de A4 en de A10 Amsterdam en Schiphol bereikbaar te houden. Knelpunten in dat netwerk zijn de aansluitingen van de snelweg en de kruisingen van de (provinciale) oost-westverbindingen. Een aantal belangrijke aanpassingen in het autonetwerk zijn opgenomen in de kaart Toekomstig autonetwerk.

Parkeren en Handboek parkeernormen Haarlemmermeer.

Als uitvloeisel van het Deltaplan Bereikbaarheid is het Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer eind 2013 tot stand gekomen.

Het parkeerbeleid heeft als doel:

  • de bereikbaarheid van voorzieningen te bevorderen door het toepassen van geschikte parkeernormen voor de diverse woon- en werkgebieden;
  • objectieve parkeeroverlast in woonwijken terug te dringen;
  • de leefbaarheid te bevorderen.


Parkeren voor een voorziening of functie moet bij die voorziening worden opgelost, zoveel mogelijk op eigen terrein of binnen de plangrenzen van een grootschalige ontwikkeling. De te hanteren parkeernorm is afhankelijk van het type gebied en de functie. Het parkeren mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de openbare ruimte. In woonwijken richt het beleid zich op parkeerplaatsen voor bewoners en hun bezoekers. Ontwikkelingen dienen aan de parkeernormen te voldoen. Indien de omstandigheden er naar zijn, kan gemotiveerd ontheffing worden verleend wanneer op andere wijze in parkeervoorzieningen wordt voorzien.

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 5.8 Verkeer.

3.4.4 Woonvisie 2012-2015

De woonvisie is het kader voor het woonbeleid van de gemeente. In de visie is een beleidskoers uitgezet waarbij rekening is gehouden met de veranderende woningmarkt met een horizon voorbij 2015. In de veranderende woningmarkt, met stagnatie van woningbouw en stabiliserende en dalende woningprijzen, verandert ook de rol van de gemeente. De gemeente treedt vaker op als regisseur dan als uitvoerder. Afspraken met partners en andere overheden zijn dan ook van cruciaal belang voor de uitvoering van de visie.

De Woonvisie heet een centrale doelstelling, waarbij de gemeente zich inzet voor 'duurzame en betaalbare woningen in leefbare dorpen en wijken en aangenaam wonen in diverse woonmilieus: stedelijk, suburbaan, dorps en landelijk'. Om deze doelstelling te behalen zijn drie pijlers gedefinieerd die het fundament van de visie vormen.

  • woongenot in dorpen en wijken: aandacht voor woonwijken met stadse en suburbane woonmilieus en het versterken van het uniek karakter in de kernen en het buitengebied.
  • inspelen op de woningmarkt: De woningmarkt is het uitgangspunt. Het nieuwbouwaanbod moet hierbij aansluiten op de vraag vanuit de markt.
  • wonen en zorg / bijzondere doelgroepen: De vergrijzing zorgt voor een veranderende woonvraag. Het huisvesten van bijzondere doelgroepen krijgt extra aandacht. Gespecialiseerde partners spelen hierbij een sleutelrol.

Middels dit bestemmingsplan wordt ingespeeld op de woningmarkt. In Hoofddorp en vooral in de directe omgeving van het plangebied is er een vraag naar appartementen. Door deze ontwikkeling wordt ingespeeld op deze vraag.

3.4.5 Welstandsnota Haarlemmermeer 2013

In de welstandsnota van de gemeente Haarlemmermeer is de visie van de gemeente op de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. De welstandsnota baseert zich op het ruimtelijk raamwerk van de Haarlemmermeer. De welstandsnota werkt aanvullend op het bestemmingsplan, waarmee de gemeente op een hoger detailniveau redelijke eisen van welstand kan stellen aan het uiterlijk van bouwwerken. Het gaat hierbij om eisen op het gebied van materiaalgebruik, kleurgebruik, vormgeving en ontwerpdetails.

Binnen de gemeente zijn verschillende welstandsregimes bepaald. Toetsing van het bouwplan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning.

3.4.6 Kaders klimaatbeleid 2008-2020

In deze nota zijn de kaders voor toekomstig klimaatbeleid vastgelegd. Algemene doelstelling van het klimaatbeleid is (1) een reductie van de CO2 uitstoot in 2020 van 30 procent ten opzichte van 1990 en (2) de realisatie van 20 procent duurzame energie in 2020. Bij de ontwikkeling en uitvoering van het klimaatbeleid/energiebeleid wordt de trias energetica aangehouden als leidend principe:

  • 1. Beperking van de energievraag;
  • 2. Opwekking noodzakelijke energie door gebruikmaking van duurzame energiebronnen
  • 3. Indien nodig dient de opwekking van de resterende noodzakelijke energie door middel van gebruikmaking van fossiele brandstoffen, zo efficiënt en zo schoon mogelijk te geschieden.

In paragraaf 5.14 Duurzaamheid wordt nader ingegaan op het aspect klimaat en duurzaamheid.

 

Hoofdstuk 4 Nieuwe situatie

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een complex voor 97 appartementen mogelijk. In dit hoofdstuk zal de toekomstige situatie aan de hand van de ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.

4.2 Ruimtelijke structuur

Het initiatief voorziet in de realisatie van 97 appartementen. De appartementen worden onderdeel van één bouwvolume grenzend aan de waterpartij tussen de Altenburg, de Van Heuven Goedhartlaan en het plangebied.

Stedenbouwkundig wordt de hoek van het appartementencomplex ingezet als een accent langs de Van Heuven Goedhartlaan. Het appartementencomplex bestaat hier uit tien bouwlagen en heeft een hoogte van 32 meter. De vleugels aan weerszijden zijn lager en worden gebouwd in vijf bouwlagen met een totale hoogte van 16 meter. Op de hoek van de Altenburg en Assumburg is tevens een hoekaccent voorzien van zes bouwlagen. De bouwhoogte komt hier uit op 19 meter.

Het appartementencomplex zal met zijn voeten in het water komen te staan. Dit in combinatie met de hoogte en het gebruik van grote raampartijen zorgt voor een stedelijke uitstraling. Door de realisatie van het accent wordt de entree van de wijk Toolenburg benadrukt langs de Van Heuven Goedhartlaan. Dat is hiermee in lijn met andere kruispunten langs de Van Heuven Goedhartlaan. Voor de volledigheid is de schaduwwerking inzichtelijk gemaakt (zie bijlage 5 en 6). Daaruit volgt dat de schaduwwerking beperkt is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0013.jpg"

Figuur 4.1 Impressie gevelaanzicht

De appartementen worden ontsloten via de Assumburg. Door een uitsparing in het appartementencomplex wordt een binnenterrein bereikt. Op maaiveldniveau vindt het parkeren plaats en is tevens ruimte voor bergingen behorend bij de appartementen.

De appartementen worden gesitueerd rondom een, grotendeels openbare, buitenruimte die groen wordt ingericht. Deze buitenruimte is opgehoogd en ligt daarmee gelijk aan de eerste verdiepingslaag van de appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0014.jpg"

Figuur 4.2 Impressie buitenruimte met parkeren op maaiveldniveau

De appartementen variëren in grootte tussen 75 en 135 m2 en zijn voorzien van minimaal drie kamers. Bijna alle appartementen worden voorzien van een eigen buitenruimte in de vorm van een balkon, (dak)terras of eigen tuin. De appartementen zijn bereikbaar via een centrale ingang, voorzien van lift en trappenhuis. Deze centrale ingang komt uit op diverse galerijen. De appartementen in de hoekelementen zijn direct via de centrale ingang te bereiken.

4.3 Functionele structuur

In het plangebied zullen 97 woningen worden gerealiseerd. Door de herontwikkeling van het terrein wordt een hinderveroorzakende activiteit beëindigd. De directe omgeving van het projectgebied wordt gekenmerkt door een diversiteit aan functies. Ondanks deze verscheidenheid is de woonfunctie in de omgeving overheersend. Het planvoornemen is om deze reden functioneel inpasbaar.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en beperkingen

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. De paragrafen voor de verschillende milieuthema's zijn als volgt opgebouwd: eerst wordt de vigerende wet- en regelgeving beschreven, vervolgens wordt de ontwikkeling hieraan getoetst en ten slotte wordt een conclusie beschreven per sectoraal aspect.

5.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Watervisie 2021;
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Gemeentelijk beleid

In april 2008 is het Waterplan Haarlemmermeer door het algemeen bestuur van Rijnland en de gemeente Haarlemmermeer vastgesteld. Het waterplan is het resultaat van een gezamenlijk onderzoek van gemeente Haarlemmermeer en Rijnland naar het watersysteem in de gemeente Haarlemmermeer. In het plan staan ongeveer 80 maatregelen ter verbetering van het watersysteem, zoals het vervangen van een kapotte stuw, het aanleggen van extra waterberging en het bouwen van bergbezinkbakken om het rioolsysteem te verbeteren. Deze maatregelen worden in samenwerking met de gemeente uitgevoerd in de periode 2008 - 2015. Ongeveer een kwart van de maatregelen is al uitgevoerd of is in uitvoering. Op dit moment bekijken Rijnland en de gemeente Haarlemmermeer hoe zij voor de overige maatregelen tot een efficiëntere, goedkopere en snellere uitvoering kunnen komen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de kern van Hoofddorp op de hoek van de wegen Altenburg en Van Heuven Goedhartlaan aan de Assumburg. Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel geheel verhard. De voormalige autoshowroom is nog aanwezig, het benzinestation is reeds ontmanteld, maar nog niet gesloopt.

Bodem en grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zeekleigronden. Er is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,4 meter beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op minder dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 4,1 meter -NAP.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt omsloten door verschillende sloten voor de afwatering van het gebied. Deze sloten behoren niet tot de KRW-waterlichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire of regionale waterkering. Het plangebied ligt wel direct aan een overige watergang. Overige wateren beschikken over een beschermingszone van 2 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0016.jpg"

Figuur 5.1 Uitsnede legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Zowel het benzinestation als de voormalige autoshowroom worden gesloopt. Deze bebouwing wordt vervangen door een appartementengebouw voor 97 appartementen met parkeer- en groenvoorzieningen.

Waterkwantiteit

Een toename in verhard oppervlak door ontwikkelingen dient gecompenseerd te worden door de aanleg van open water. De eis van het waterschap is dat 15% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0017.jpg"

Figuur 5.2 Situatie waterkwantiteit voor en na de beoogde ontwikkeling

Situatie   Verharding   Water  
Bestaand   5556 m2   1161 m2  
Nieuw   5577 m2   1276 m2  

Tabel 5.1 Verharding

Op dit moment is 5556 m2 van het plangebied verhard, in de toekomst wordt dit 5577 m2. Dit is een toename in verharding van 22 m2 . Formeel dient circa 4 m2 extra verharding (15%) gecompenseerd te worden in de vorm van oppervlaktewater. Het bouwplan voorziet in een verbreding van de watergang, ten noorden en noordoosten van het plangebied. De bestaande groenstrook en een deel van de verharding ter hoogte van de voormalige autoshowroom komen hiervoor te vervallen. Hierdoor ontstaat een extra wateroppervlak van 115 m2 . Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste watercompensatie.

Op grond van de Keur is het verboden in, op, onder en boven waterstaatswerken werken aan te brengen, hieronder zijn ook begrepen de beschermingszones. De beschermingszone langs de wateren maakt het mogelijk het onderhoud efficiënt vanaf de kant uit te voeren. Om het onderhoud en de inspectie vanaf de kant te kunnen uitvoeren, moet de beschermingszone vrij zijn van bebouwing en beplanting. De watergang waaraan de ontwikkeling is beoogd heeft een beschermingszone van 2 meter Omdat het appartementencomplex tegen het water wordt gebouwd, wordt ook gebouwd in de beschermingszone. Door de beoogde ontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan de maatschappelijke behoefte om te wonen aan water, maar ontstaat een conflict met de doelen van het waterschap. In dit specifieke geval wordt afgeweken van de beleidslijn dat alle beschermingszones vrij toegankelijke moeten zijn om onderhoud van de kant te kunnen uitvoeren. Onderhoud zal indien nodig vanaf een boot worden gedaan.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • 1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • 2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • 3. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • 4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • 5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
  • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
  • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • a. duurzaam bouwen;
  • b. het toepassen van berm- of bodempassage;
  • c. toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • d. het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • e. adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • f. het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • g. de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • h. het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of ,als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Om de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied te bepalen is in 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodembedreigende activiteiten zijn waargenomen en er zijn geen verzakkingen, ophogingen of andere verdachte plekken aangetroffen. Ook zijn op de bodem geen direct zichtbare asbesthoudende materialen aangetroffen. Algemeen wordt gesteld dat ter plaatse licht verhoogde concentraties kwik of molybdeen en dichloormethaan zijn aangetroffen en dat de locatie niet als onverdachte locatie kan worden aangemerkt. Als onderdeel van het benzinestation is ter plaatse van de oliewaterafscheider aan de opgeboorde grond een matige benzinegeur waargenomen. Dit is een nieuwe verontreiniging, die niet eerder was geconstateerd. Aanbevolen wordt om na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten de eindsituatie van de bodemkwaliteit vast te stellen.

Doorgaans is actualiserend bodemonderzoek nodig indien de bestaande onderzoeken ouder zijn dan vijf jaar. Omdat het onderzoek in 2012 is uitgevoerd en het benzinestation inmiddels ontmanteld is, is een aanvullend en actualiserend onderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in Bijlage 2. De conclusie is dat de bodemkwaliteit, na de verwijdering van de bodemverontreiniging nabij de olie-waterafscheider, voldoet aan de beoogde functie wonen.

5.5 Flora en fauna

Wet- en regelgeving

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Wet natuurbescherming

Het bevoegd gezag is Gedeputeerde Staten van de provincie(s) waar de ontwikkeling wordt gerealiseerd. Naast een wijziging van bevoegd gezag betekent dit een rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese Richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor de meeste licht-beschermde (tabel 1) soorten is een algemene vrijstelling van kracht voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Per provincie kan dat echter verschillen. Voor de zwaarbeschermde (Bijlage VI-soorten) geldt de algemene zorgplicht.

Huidige situatie

Het plangebied was voorheen in gebruik als bedrijfslocatie voor een autoshowroom en benzinestation en is grotendeels verhard. In het plangebied is weinig beplanting aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 97 appartementen. In dat kader zal de bestaande bebouwing worden gesloopt, de aanwezige verharding verwijderd en het terrein zal bouwrijp worden gemaakt. Na de bouwwerkzaamheden wordt het terrein heringericht en komt er ook ruimte voor groen.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000 of een weidevogelleefgebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de EHS of een ecologische verbindingszone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van de EHS bevindt zich circa 1,4 kilometer ten noorden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Kennemerland Zuid en bevindt zich op circa 7 kilometer ten oosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0019.jpg"

Figuur 5.2 Ligging plangebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Daarnaast zijn vanwege deze redenen ook negatieve effecten als gevolg van toename in stikstofdepositie uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Noord-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het kader van de herontwikkeling is ter plaatse een quickscan uitgevoerd om de aanwezige flora en fauna in beeld te brengen. Deze quickscan is opgenomen in Bijlage 3.

Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels zich zouden kunnen ophouden of waaruit blijkt dat ze zich in ophouden. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels tot broeden komen. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen daarnaast algemene licht beschermde zoogdieren voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Het water is geschikt voor verschillende vissen. In deze watergang en in de omgeving is het voorkomen van de kleine modderkruiper en de rivierdonderpad bekend (Herder ea., 2012). De kleine modderkruiper is matig beschermd via de Flora- en faunawet en de rivierdonderpad is zwaar beschermd via de Flora- en faunawet. Een ontheffing voor deze soorten is niet meer nodig na 1 januari 2017, na het van kracht worden van de Nieuwe Natuurwet. De zorgplicht blijft echter van kracht, vandaar dat gedurende de uitvoering van de werkzaamheden na 1 januari 2017 ook moet worden gewerkt met voorwaarden. De voorwaarden geven invulling aan de eis dat voorkomen moet worden dat vissen worden gedood of verwond. Dit betekent dat gewerkt moet worden vanaf één zijde waardoor vissen kunnen ontsnappen. Daarnaast dient niet gewerkt te worden binnen de kritieke periode van de kleine modderkruiper en rivierdonderpad; dit betreft de voortplantingsperiode en de winter.

Conclusie

Het voorkomen van de matig beschermde kleine modderkruiper en de zwaar beschermde rivierdonderpad kan niet worden uitgesloten. Effecten op deze soorten kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Omdat het bestemmingsplan wordt vastgesteld na 1 januari 2017 en de werkzaamheden volgens de goedgekeurde gedragscode worden uitgevoerd, is aanvraag van een ontheffing voor deze soorten niet noodzakelijk. Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.6 Cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland.

De Beleidsnota Cultureel Erfgoed Gemeente Haarlemmermeer gaat in een breed kader in op cultuurhistorie in de gemeente Haarlemmermeer. Het monumentenbeleid en het archeologiebeleid in algemene zin komt in deze nota aan bod. Binnen het gemeentelijk monumentenbeleid is een belangrijke taak weggelegd voor de erfgoedcommissie. De taak van de erfgoedcommissie is omschreven in de gemeentelijke Erfgoedverordening. In de Nota Ruimtelijk Beleid en Archeologie Haarlemmermeer wordt uiteengezet hoe de gemeente omgaat met de archeologische zorgplicht (bescherming van het bodemarchief) in ruimtelijke plannen en bij vergunningverlening.

5.6.1 Cultuurhistorie

De provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft uitgangspunten ten aanzien van kernkwaliteiten van landschapstypen en dorpsstructuren en ten aanzien van het omgaan met openheid, historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten.

Landschap in groter verband

Haarlemmermeer valt binnen het landschapstype droogmakerijen. De samenhang hiervan wordt gevormd door het samenhangend geometrisch systeem van ringdijken, ringvaarten en waterlopen. De Hoofdvaart is een grote vaart in het midden van Haarlemmermeer van waaruit de basisontginning is uitgezet. De basisontginning werd gevormd door rechthoekige kavels met vaste lengte- en breedtemaat. Slechts aan de randen en bij gebieden waar sprake is van ingepolderd oud land en vanwege de aanleg van de Geniedijk rond 1900, zijn er oorspronkelijke afwijkingen in de strakke polderverkaveling van Haarlemmermeer.

Hoofddorp

Hoofddorp heeft zich vanaf 1855 midden in de polder ontwikkeld als kruisdorp langs de Hoofdweg/Hoofdvaart en Kruisweg/Kruisvaart. Rond de eeuwwisseling wordt de Geniedijk aangelegd, onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Begin 20e eeuw wordt de spoorlijn tussen Aalsmeer en Haarlem aangelegd, met bij Hoofddorp een afbuiging naar Leiden. Hoewel Hoofddorp hiermee een deel van een groter geheel is geworden, raakt het tegelijkertijd hierdoor visueel begrensd. Rond 1945 is Hoofddorp een overzichtelijke kern in een weidse polder. Binnen de begrenzing is voornamelijk in zuidoostelijke richting uitgebreid. Het rechthoekige stratenpatroon volgt de typerende richting van de polderverkaveling. Na de tweede wereldoorlog maakt de kern een concentrische groei door. De westelijk, noordelijk en oostelijk gelegen kwadranten krijgen elk een eigen uitbreidingswijk met een interne structuur waarbij soms het polderraster wordt verlaten. Hoofddorp verandert rond 1980 van een concentrische kern naar een stedelijk gebied met meerdere centra. Voor een goede ontsluiting worden ten zuiden en ten noorden van Hoofddorp nieuwe wegen aangelegd. Deze vormen de nieuwe stadsranden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0020.jpg"

Figuur 5.3 De groei van Hoofddorp

Waarden

De gronden ter hoogte van het plangebied zijn in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie niet aangewezen als aardkundig monument, aardkundig waardevol gebied of archeologisch gebied van provinciaal belang. Er is geen sprake van cultuurhistorische objecten op of nabij de locatie. In het plangebied zijn tot slot geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

5.6.2 Archeologie

Binnen het plangebied is geen sprake van archeologische verwachtingswaarden. Archeologisch onderzoek is vereist bij plannen van 10.000 m2 en groter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0021.jpg"

Figuur 5.4 Archeologische waardenkaart

Conclusie

Omdat hier sprake is van beperkte ontwikkeling, is geen verkennend archeologisch onderzoek vereist. Het plangebied is kleiner dan 10.000 m². Er zijn verder geen cultuurhistorische waarden in het geding.

5.7 Geluid

5.7.1 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Wanneer de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard, kan - onder voorwaarden - een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. De in de Wgh vastgelegde uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. Het hogere-waardenbesluit moet zijn genomen, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is wonen een geluidsgevoelige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Dit akoestisch onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4.

Onderzoek

In het onderhavig plan worden nieuwe woningen gerealiseerd in de vorm van een appartementencomplex. De woningen zijn nieuwe geluidgevoelige functies en liggen binnen de geluidszones van de wegen Van Heuven Goedhartlaan, Altenburg en de Asserweg. Ook de niet-gezoneerde weg Assumburg, dat het plangebied ontsluit, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het onderzoek.

Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Van Heuven Goedhartlaan en Altenburg wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 57 dB. De gecumuleerde geluidbelasting heeft een toename van 2 dB.

Maatregelen

Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van de overschrijdende wegen te reduceren zijn in het

kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.

Conclusie

Er sprake is van overschrijding van de richtwaarde ten gevolge van de Assumburg, een niet-gezoneerde weg. Voor deze weg is een hogere waarde niet aan de orde. Aangezien het de maximale aanvaardbare waarde van 63 dB in het plangebied niet overschrijdt, is er sprake van een akoestisch aanvaardbaar klimaat. Daarnaast wordt de voorkeursgrenswaarde van twee gezoneerde wegen overschreden, maar niet de maximale ontheffingswaarde.

Omdat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting op de gevels te reduceren heeft het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vastgesteld conform onderstaande tabel.

Omschrijving locatie   Ontheffingswaarde   Bron  
Appartementencomplex Assumburg   58 dB   Van Heuven Goedhartlaan  
Appartementencomplex Assumburg   57 dB   Altenburg  

Tabel 5.2 Hogere waarden

De hogere waarden worden in het kadaster vastgelegd.

5.7.2 Luchtvaartlawaai

Toetsingskader

Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (overdag (Lden) en 's nachts (Lnight)) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen. 

Onderzoek en conclusie

In het 'beperkingengebied bebouwing' van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van geluid en veiligheid. Het plangebied valt niet in het beperkingengebied ten aanzien van geluid. Daarnaast valt het plangebied niet binnen de 20 Ke-contour. Zie ook paragraaf 5.12.

5.8 Verkeer

Aanleiding

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de wijze van ontsluiting van de nieuwe bestemming. Tevens wordt aandacht besteedt aan de aspecten parkeren en verkeersafwikkeling en beoordeeld of het nieuwe plan zal leiden tot problemen op deze aspecten in de nabije omgeving.

Ontsluitingsstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt op de hoek van de Altenburg en de Van Heuven Goedhartlaan. Toegang tot het plangebied is mogelijk via de doodlopende weg Assumburg die, aan de noordzijde, aansluit op de Altenburg. De Van Heuven Goedhartlaan, gelegen ten oosten van het plangebied, is onderdeel van de ringweg van Hoofddorp. Via deze ringstructuur kan in westelijke richting via de Kruisweg (N201) de N205 bereikt worden die in zuidelijke richting naar Nieuw-Vennep en Lisse leidt. In noordelijke richting kunnen Haarlem en de A9 worden bereikt. Wanneer in oostelijke richting de ringstructuur wordt gevolgd dan leidt deze, wederom via de Kruisweg (N201), naar Aalsmeer en de op- en afritten van de rijksweg A4.

De wegen in de omgeving van het plangebied zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. De Assumburg is een doodlopende erftoegangsweg (30 km/u), welke aansluit op de Altenburg. De Altenburg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/u. Dit geldt eveneens voor de gehele ringstructuur tussen de kruisingen met de Kruisweg (N201) waarvan de Van Heuven Goedhartlaan onderdeel uitmaakt. De Kruisweg vormt het noordelijke deel van de ringstructuur. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u. De ontsluiting van het plangebied is, gezien de ligging ten opzichte van de ontsluitingsstructuur, voor het gemotoriseerd verkeer goed.

Langzaam verkeer

Zowel langs de Altenburg als de Van Heuven Goedhartlaan zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Deze fietspaden volgen de ringenstructuur van het gemotoriseerde verkeer binnen de bebouwde kom. Deze ringstructuur maakt eveneens onderdeel uit van het fietsnetwerk van Hoofddorp. Binnen de woonwijken deelt de fietser, conform de richtlijnen uit Duurzaam Veilig, de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer, zo ook op de Assumburg. Het fietsnetwerk heeft ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer vaak directere verbindingen naar onder andere het centrum van Hoofddorp en omliggende wijken. Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plangebied voor fietsverkeer goed is.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde openbaarvervoerhalte is gelegen aan de Altenburg op enkele minuten loopafstand. Vanaf hier rijden frequent bussen naar onder andere treinstation Hoofddorp en het Spaarneziekenhuis. Naast deze busverbinding, die door Hoofddorp rijdt, ligt parallel aan de Van Heuven Goedhartlaan een vrijliggende rijbaan voor de Zuidtangent. De dichtstbijzijnde HOV-halte van de Zuidtangent is Toolenburg, op circa 5 minuten loopastand ten zuiden van het plangebied. Vanaf deze halte rijden er met een hoge frequentie bussen naar onder andere Haarlem, Schiphol, Amstelveen en Amsterdam en doen daarbij ook de treinstations Haarlem, Hoofddorp en Amsterdam Bijlmer Arena aan. Mede door directe verbindingen naar de treinstations wordt geconcludeerd dat het plangebied goed ontsloten wordt door openbaar vervoer.

Verkeerstoename

De gemeente Haarlemmermeer heeft beleidsnormen op het gebied van verkeer opgesteld in het Handboek Parkeernormen, welke in 2014 is geactualiseerd. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling, wordt ten aanzien van de uitgangspunten voor stedelijkheidsgraad en centrumligging bij deze normen aangesloten. De ontwikkeling ligt binnen een sterk stedelijke omgeving in het restgebied van de bebouwde kom. De appartementen die worden gerealiseerd sluiten bij CROW termen aan van middeldure appartementen in de koopsector, waarbij een verkeersgeneratie geldt van minimaal 5,2 tot maximaal 6,0 mvt/etmaal per woning. Op basis van de gemeentelijke uitgangspunten voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van het gemiddelde van de gegeven bandbreedte. Door het stedelijke karakter en de HOV-verbinding op loopafstand, wordt het aanhouden van de gemiddelde bandbreedte als ruim voldoende beschouwd. De verkeersgeneratie per woning bedraagt dan 5,6 mvt/etmaal. Dit levert een verkeersgeneratie op van 544 mvt/weekdagetmaal. Omrekening naar een werkdagetmaal vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,11. Op een werkdag genereert het plangebied dan circa 600 mvt/etmaal.

Door realisatie van de functie binnen het plangebied is sprake van een verkeerstoename van 600 verkeersbewegingen per etmaal op het omliggende wegennetwerk. Anderzijds zal de sanering van de huidige autoshowroom en het benzinestation voor een verkeersafname zorgen. Deze functies hebben samen een bedrijfsoppervlakte (bvo) van circa 1.200 m2. Voor het kencijfer wordt uitgegaan van de functie arbeidsextensief / bezoekersintensief van het CROW. De gemiddelde verkeersgeneratie bedraagt per 100 m2 bvo circa 9 mvt/weekdagetmaal. Met een omrekenfactor van 1,33 is de verkeersgeneratie circa 12 mvt/werkdagetmaal per 100 m2 bvo. De totale verkeersgeneratie voor 1.200 m2 bvo bedraagt dan 100 mvt/werkdagetmaal. De verkeerstoename wordt daarmee bepaald op 500 mvt/etmaal voor de planlocatie

Verkeersafwikkeling

Om de verkeerseffecten ten gevolge van de ontwikkeling inzichtelijk te maken is de verkeerstoename toebedeeld aan de ontsluitingswegen. Voor het huidige verkeersbeeld is gebruik gemaakt van verkeersgegevens die door de gemeente Haarlemmermeer beschikbaar zijn gesteld.

De gemeente Haarlemmermeer heeft verkeersintensiteiten beschikbaar gesteld van de Van Heuven Goedhartlaan, Altenburg en Assumburg. Deze gegevens zijn een prognose voor het jaar 2025. Met een autonoom groeipercentage van 1,5% per jaar is dit doorberekend naar het jaar 2027. Om tot het totaalbeeld te komen is de toename van het plangebied hier bij opgeteld. In tabel 5.3 zijn de verkeersintensiteiten van de betreffende wegen weergeven.

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt, verrekend met de verkeersgeneratie als gevolg van de voormalige functie, 500 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied zal het meeste verkeer ontsluiten ten noorden richting de Kruisweg (N201), circa 300 motovoertuigen (60%). Circa 100 (20%) motorvoertuigen zullen via de zuid-oostelijke richting van de Van Heuven Goedhartlaan ontsluiten en het overige deel via de Altenburg (20%).

  Intensiteiten 2025 (mvt/etmaal)   Intensiteiten 2027 (mvt/etmaal)   Toename planontwikkeling   Totaal 2027  
Van Heuven Goedhartlaan (noord)   16.100   16.600   300   16.900  
Van Heuven Goedhartlaan (zuid)   12.500   12.900   100   13.000  
Asserweg   5.500   5.700   100   5.800  
Altenburg   12.400   12.800   500   12.900  
Assumburg   2.800   2.900   500   3.400  

Tabel 5.3 Verkeersintensiteiten (mvt/werkdagetmaal, afgerond op honderdtallen)

Het plangebied zorgt voor een toename van verkeersintensiteiten van circa 20% voor de Assumburg. Met een verkeersintensiteit van circa 3.400 mvt/etmaal ondervindt een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom gebruikelijk geen problemen. De overige wegen ervaren een toename van slechts enkele procenten, waardoor deze toename opgaat in het huidige verkeersbeeld.

Parkeren

Parkeerbehoefte

De parkeerkencijfers zijn bepaald aan de hand van het Handboek Parkeernormen gemeente Haarlemmermeer (2014), wat refereert naar publicatie 317 van het CROW. Bij dit handboek heeft de gemeente Haarlemmermeer tevens een eigen parkeertool, gebaseerd op publicatie 317 van het CROW. De parkeerkencijfers zijn, net als bij de verkeersgeneratie, gebaseerd op de middeldure appartementen in de koopsector, in de rest van de bebouwde kom met een sterk stedelijk karakter. De parkeertool geeft als uitkomst een kencijfer van 1,7 parkeerplaatsen. Dit sluit aan bij een gemiddelde parkeernorm uit publicatie 317 van het CROW. Door het stedelijke karakter en de HOV-verbinding op loopafstand, wordt het aanhouden van de gemiddelde bandbreedte als ruim voldoende beschouwd. Voor de 97 woningen zijn minimaal 107 parkeerplaatsen nodig. Het gemiddelde, wat ook gerealiseerd wordt, komt uit op 164 parkeerplaatsen.

Conclusie

Het plangebied aan de Assumburg is goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer. De ontsluitingswegen kunnen de beperkte verkeerstoename zonder afwikkelingsknelpunten verwerken. Ook de ontsluiting per openbaar vervoer is goed, mede gezien de ligging nabij een HOV-halte. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling heeft nauwelijks invloed op de verkeersafwikkeling op het omliggend wegennet. Op basis van de geldende parkeernorm zijn in het plangebied ruim voldoende parkeerplaatsen voorzien.

5.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen en dus niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is onder andere het geval wanneer de bijdrage van een project aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen kleiner is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 97 appartementen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Altenburg en Van Heuven Goedhartlaan (maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleid gemeente Haarlemmermeer

In 2012 heeft de gemeenteraad de routes aangewezen waartoe het vervoer van gevaarlijke stoffen is beperkt. Met het raadsbesluit 'Verantwoording groepsrisico externe veiligheid' (oktober 2012) is gemeentelijk beleid vastgelegd over het groepsrisico.

  • Voor de verantwoording groepsrisico externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen onderscheid te maken in zwaarte tussen licht, middel en zware verantwoording op basis van de hoogte van het groepsrisico dat de ontwikkeling met zich meebrengt;
  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen richtsnoeren en gebieden te hanteren en in de verantwoording te beschrijven hoe hiermee is omgegaan;
  • Als richtsnoeren vast te stellen:
    • 1. Objecten met niet- of beperkt zelfredzame personen worden buiten het invloedsgebied van de risicoveroorzakende activiteit (inrichting, weg of buisleiding) geprojecteerd;
    • 2. Kwetsbare objecten worden niet binnen de aangegeven risicozone van het invloedsgebied geprojecteerd;
    • 3. Als meerdere objecten met niet- of beperkt zelfredzame personen al binnen het invloedsgebied aanwezig zijn zal het gebied via minimaal twee ontsluitingswegen bereikbaar moeten zijn;
  • Als gebieden vast te stellen:
    • 1. Gebieden waar zich (vooral ook 's nachts slapend) veel mensen (>100 personen) ophouden;
    • 2. Overige gebieden.

Onderzoek

Ten westen van het plangebied is voormalig sportcentrum het Spectrum gelegen. In dit sportcentrum was tot 2014 ook een zwembad gevestigd, wat door de opslag van chloor werd gezien als risicobron. Omdat het zwembad inmiddels gesloten is, vormt de inrichting geen extern veiligheidsrisico. Verder zijn conform de professionele risicokaart in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Ten zuidoosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door zowel een gas- als CO2-leiding. Door het RIVM is voor de CO2-leiding gekeken naar de mogelijke risico's. Conclusie is dat de effecten van deze specifieke CO2-leiding (en daarmee ook de PR 10-6 contour) binnen een afstand van 4 meter uit de leiding blijven. Op de provinciale risicokaart is een PR 10-8 contour opgenomen van 23 meter aan weerszijden van de leiding. Het plangebied ligt op circa 250 meter afstand. De leiding vormt dan ook geen veiligheidsrisico. Ook de gasleiding ligt op circa 250 meter ten oosten van het plangebied. Voor deze gasleiding geldt een PR 10-6 contour van 0 meter en een invloedsgebied voor het groepsrisico van 140 meter. Gezien de ruime afstand tot de leiding vormt de leiding geen belemmering.

Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.11 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen in een cluster met verschillende maatschappelijke en sociale functies. Er is dan ook sprake van een gemengd gebied. Ten westen van het plangebied is het voormalig sportcentrum Het Spectrum gelegen. Voor de sporthal geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een afstand van 30 meter ten opzichte van een gemengd gebied in verband met het aspect geluid. De afstand tot het plangebied bedraagt 11 meter, het plangebied ligt dus binnen de richtafstand van het sportcentrum. De meeste geluidsoverlast genererende activiteiten, zoals de ingang, zijn van de planlocatie af gelegen en liggen op meer dan 30 meter afstand. Aan de zijde van de beoogde woningen zijn uitsluitend technische ruimtes aanwezig. Hierdoor kunnen de woningen dichter dan 30 meter op de sportzaal worden gerealiseerd. De realisatie van nieuwe woningen heeft dan ook geen nadelige invloed op de bedrijfsvoering van het sportcentrum en ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het zwembad van dit sportcentrum is inmiddels gesloten en vormt dan ook geen milieuhinder meer. Voor de toekomst is beoogd dit zwembad inclusief bestaande horecavoorziening te slopen en ter plaatse woningen te realiseren. De sporthal blijft behouden en hier wordt een nieuwe horecavoorziening voor gebouwd. Voor een horecavoorziening (café of restaurant) geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 0 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Hieraan wordt dan ook voldaan. Op het terrein dat vrijkomt na de sloop, komen woningen welke geen milieuhinder veroorzaken. Met de renovatie van de sporthal wordt daarnaast rekening gehouden met de beoogde appartementen in het plangebied zodat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

Ten zuiden van het plangebied ligt een school van de Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp, de richtafstand hiervan bedraagt 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 17 meter. Het plangebied ligt dus buiten de richtafstand. Deze functie heeft geen invloed op de realisatie van de appartementen.

 

Aan de overzijde van de Altenburg liggen een autohandel en een benzinestation zonder lpg. De richtafstand van deze bedrijven bedraagt 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied. De afstand tot het plangebied bedraagt 50 meter. Deze functies hebben dan ook geen invloed op de realisatie van de appartementen.

Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nog (nog te realiseren) appartementen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de woningbouwontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.12 Luchtvaartverkeer

Toetsingskader

Luchthavenindelingbesluit

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

Schiphol heeft voor de toekomst ruimte nodig om uit te breiden. Derhalve is de zogenoemde 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in binnenstedelijk gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen diverse beperkingenzones van het LIB Schiphol.

  • Zone Beperking aantrekking vogels (LIB artikel 2.2.3): binnen deze zone dienen grondgebruik en activiteiten met een vogelaantrekkende werking zoveel mogelijk te worden beperkt. Daarbij gaat het onder andere om open water met een oppervlakte van 3 ha of meer.
  • Hoogtebeperkingen (LIB artikel 2.2.2): binnen het plangebied dient volgens het LIB rekening te worden gehouden met de maximale bouwhoogtes die in het LIB zijn opgenomen. De maximaal toegestane bouwhoogte in het plangebied bedraagt 41 meter +NAP. Binnen het plangebied wordt een appartementencomplex gebouwd met een bouwhoogte van circa 30 meter op het hoogste punt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 4,1 meter -NAP.
  • Hoogtebeperking (LIB artikel 2.2.2a): in het LIB worden hoogtebeperkingen gesteld ten aanzien van objecten die hoger zijn maximale waarde het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdassumburg2-C001_0022.jpg"

Figuur 5.5. Hoogtebeperkingen Schiphol

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het LIB de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.13 Kabels, leidingen en telecommunicatie installaties

In het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.14 Duurzaamheid

Toetsingskader

Speerpunten in het klimaatbeleid van de gemeente Haarlemmermeer zijn:

  • een reductie van de CO2-uitstoot van 30% (ten opzichte van 1990) in 2020;
  • realisatie van 20% duurzame energie in 2020.

Deze doelstellingen zijn uitgewerkt in een Plan van Aanpak (PvA) voor de periode 2009-2020. In het PvA worden per thema een aantal projecten uitgewerkt waarmee CO2-reductie kan worden behaald. Per project is de kosteneffectiviteit van een ton CO2-besparing ingeschat. De totale opgave betreft een CO2-reductie van circa 400 kiloton. In het PvA is voor bedrijven en gemeentelijke voorzieningen de doelstelling opgenomen van CO2-neutrale nieuwbouw

Onderzoek en conclusie

De gemeente Haarlemmermeer heeft zichzelf, zoals omschreven in het Programma Ruimte voor Duurzaamheid, ten doel gesteld dat alle te realiseren nieuwbouw binnen de gemeente Haarlemmermeer CO2 neutraal, met een EPC = 0 worden gerealiseerd.

In het kader van duurzaamheid zullen er bij de woningen een aantal maatregelen in het kader van Duurzaam Bouwen worden gerealiseerd.

  • Een gemiddelde score GPR-Gebouw van 7.0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikswaarde en toekomstwaarde;
  • Een minimale score GPR-Gebouw van 7.5 voor het thema energie;
  • Het gebruik van houten kozijnen uit duurzame bossen (MTTC-keurmerk, of gelijkwaardig);
  • Goed geïsoleerde buitenschil van de gesloten geveldelen: Rc > 4,5; begane grondvloer: Rc > 4,0; daken: Rc > 6,0 ; HR++ beglazing met U < 1.2 in verwarmde ruimten;
  • In het ontwerp wordt rekening gehouden met daglichttoetreding;
  • In het ontwerp wordt rekening gehouden met een optimale positie van installaties (CV-toestel en ventilatie-unit) en gebruikspunten (kraan e.d.) in verband met wachttijden en geringe weerstand in de uiteindelijke installatie;
  • De douche en/of bad wordt standaard uitgevoerd met een waterbesparende douchekop.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het project beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de financiële en maatschappelijk uitvoerbaarheid.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer/eigenaar van de gronden zal voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst worden gesloten.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) is het voorontwerp bestemmingsplan aan het Hoogheemraadschap van Rijnland voorgelegd en toegezonden aan de wijkraad Toolenburg en de wijkraad Bornholm. Omdat er geen rijksbelangen of provinciale belangen in het geding zijn, is het voorontwerp niet aan rijk en provincie voorgelegd. Er zijn geen reacties ontvangen van het Hoogheemraadschap en van de wijkraden.

6.3.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 augustus 2017 gedurende 6 weken ter visie gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn/ haar zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar te maken. De gemeenteraad beslist daarover bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Zie ook hoofdstuk 1 voor een nadere uitleg van de procedure.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Dit bestemmingsplan biedt een directe bouwtitel voor de beoogde ontwikkeling van de nieuwe woningen. Daarbij wordt een zekere mate van flexibiliteit geboden om tijdens de ontwikkelperiode in te kunnen spelen op gewenste ontwikkelingen. De flexibiliteit is echter wel ingekaderd, zodat voldoende rechtszekerheid bestaat voor belanghebbenden.

7.2 Opzet regels en planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Opbouw planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

7.3 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Het begrip peil is hierbij van belang. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst is dit de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdingang. Voor deze ontwikkeling betreft de hoofdingang de zijde aan de Assumburg vanwaar het parkeerdek bereikt kan worden. De Assumburg is dan de weg vanwaar gemeten dient te worden.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Hierin is ook gesteld dat ondergeschikte bouwdelen voor wat betreft bouwen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m. Het gaat hierbij dus niet om overschrijdingen van goot- en bouwhoogte in de verticale richting.

Verbeelding (plankaart)

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plan voorkomende bestemmingen bestaan ofwel uit één vlak: een bestemmingsvlak, ofwel uit twee vlakken: een bestemmingsvlak én een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeduid waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de verbeelding is gebruik gemaakt van een maatvoeringsaanduiding ten behoeve van de maximale bouwhoogte.

7.4 Bestemmingsregels

Wonen - Gestapeld

Ter plaatse van de appartementen is de bestemming Wonen - Gestapeld opgenomen. Binnen deze bestemming zijn gestapelde woningen toegestaan. De woningen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden, waarbij op de verbeelding is aangegeven wat de maximale bouwhoogte is.

Binnen de woondoeleinden is het toegestaan om een beroep dan wel bedrijf aan huis te hebben. Dit gebruik dient wel ondergeschikt te zijn aan de primaire functie wonen in het hoofdgebouw. Ook mag het gebruik niet leiden tot een voor de woonomgeving onaanvaardbare situatie wat betreft geluid, verkeersveiligheid en parkeerdruk.

Ook de ontsluitingsweg en het binnenterrein zijn bestemd als Wonen - Gestapeld, omdat deze gronden behoren tot het appartementencomplex.

Water

De bestaande watergang is onderdeel van het plangebied en als zodanig bestemd.

7.5 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

Antidubbeltelbepaling

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene aanduidingsregels

Voor grote delen van de gemeente Haarlemmermeer stelt het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) beperkingen aan bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden. In het bestemmingsplan is een gebiedsaanduiding Luchtvaartverkeerzone - lib opgenomen. Rondom de luchthaven Schiphol ligt een zone waarbinnen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van gebruik, bebouwing en vogelaantrekkende werking.

Het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken en een hogere bouwhoogte toestaan mits een verklaring van geen bezwaar is verleend door de hiervoor in de Wet Luchtvaart aangewezen minister. Zonder deze verklaring van geen bezwaar is hoger bouwen dan het Lib niet toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsgrenzen

Dit betreft de bevoegdheid de bestemmingsgrenzen, in geringe mate, te wijzigen. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot.

Overige regels

In dit artikel zijn de overige regels opgenomen.

Parkeerregels

In dit artikel staan de regels ten aanzien van het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de toepassing van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

7.6 Overgangs- en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

7.7 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten mag worden aangewend. In dit bestemmingsplan zijn regels gesteld, waarbij het bestaande gebruik niet kan worden voortgezet omdat sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen is een nieuwe set regels opgesteld waarbinnen de ontwikkeling dient plaats te vinden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.

Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren, gebruikers en andere rechthebbenden dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan te worden gehouden.

Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en de leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt, hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans is dat het met de regels wat minder nauw genomen wordt. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen de regels gerespecteerd waar betrokkenen de noodzaak en redelijkheid van inzien.

Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan, na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden, correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.