direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Gasleiding Raasdorp - Sloten
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0394.BPGbuitengbiedrdsl-B001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Als gevolg van de aardbevingen in Groningen werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas. Dit houdt in dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief.

Gasunie Transport Services (GTS) is verantwoordelijk om deze negen bedrijven aan te sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Om de Vattenfall (Nuon) Diemen centrale te kunnen voorzien van hoogcalorisch gas zijn wijzigingen in het gastransportnetwerk noodzakelijk. Voor de omschakeling van de leiding Raasdorp-Sloten, wordt de aanleg van een nieuwe DN450 HTL-leiding en een DN400 RTL-koppelleiding voorzien om aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.

Het gaat om de tracé's A-803-02 (Haarlemmermeer en Amsterdam) en W-534-01 (Amstelveen). Ten behoeve hiervan dienen de geldende bestemmingsplannen in drie gemeenten zodanig te worden aangepast dat de leidingen worden mogelijk gemaakt en/of worden voorzien van de relevante leidingspecificaties. Het tracé loopt door de volgende drie gemeenten:

  • 1. Haarlemmermeer
  • 2. Amsterdam
  • 3. Amstelveen

Het tracé heeft een lengte van 9,5 km. Het nieuwe gasleidingtracé voor hoogcalorisch gas is niet geheel in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van de geldende planologische situatie is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken in de gemeente Haarlemmermeer. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGbuitengbiedrdsl-B001_0001.png"

Figuur 1.1. Globale ligging tracé Raasdorp - Sloten

1.2 Geldende planologische regeling

De gronden waarop het tracé Raasdorp-Sloten is geprojecteerd in de gemeente Haarlemmermeer, zijn geregeld in de volgende bestemmingsplannen en beheersverordening.

Tabel 1.1 Overzicht geldende planologische regelingen

Document   Naam   identificatie   vaststellings-
besluit  
Bestemmingsplan   Nieuwe Meer 1e herziening   NL.IMRO.0394.BPGbadnwmeer1eherz-C001   2018-01-19  
Bestemmingsplan   Badhoevedorp De Veldpost   NL.IMRO.0394.BPGbaddeveldpost-C001   2018-07-19  
Bestemmingsplan   Badhoevedorp Lijnden-Oost   NL.IMRO.0394.BPGbadlynoost00000-C001   2013-07-04  
Bestemmingsplan   Badhoevedorp Lijnden Oost 1e herziening   NL.IMRO.0394.BPGbadlynoost1eher-C001   2016-03-17  
Bestemmingsplan   Buitengebied Noord   NL.IMRO.0394.BGPlgbbuitengebnrd-C001   2013-07-04  
Bestemmingsplan   Vijfhuizen Nieuwe Meer 150 kV verbinding   NL.IMRO.0394.BPlgbvyfnwm150kv-C001   2022-02-10  
Beheersverordening   Haarlemmermeer 2014   NL.IMRO.0394.BVOhlm2014-C001   2014-12-04  
Parapluplan   Parapluplan parkeerregels   NL.IMRO.0394.BPGlgbparkeerregls-C001   2018-10-04  
Parapluplan   Parapluplan datacenters   NL.IMRO.0394.BPGhlmdatacenters0-C001   2020-10-22  
Parapluplan   Parapluplan wonen   NL.IMRO.0394.BPGhlmppwonen-C001   2022-03-10  

Het tracé is in deze bestemmingsplannen en beheersverordening bestemd voor agrarisch, groen, natuur, sport, verkeer, verkeer-wegverkeer, verkeer-railverkeer en water. De aanleg van een planologisch relevante leiding is binnen deze bestemmingen niet mogelijk. Op de wijze van regelen van deze herziening wordt ingegaan in paragraaf 2.5.

1.3 Leeswijzer

Vanwege de samenhang en uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om voor de herziening van de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Haarlemmermeer één toelichting te schrijven.

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het project, het tracé en op de technische aspecten van de verbinding.
  • In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 wordt het project getoetst aan de relevante omgevingsaspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omschakeling van grootverbruikers naar hoogcalorisch gas

In navolging van de verschillende forse aardbevingen in Groningen in 2018 en 2019 werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas.

Op 29 maart 2018 heeft het kabinet aangekondigd dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig wordt beëindigd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Dat is de beste manier om de veiligheid te garanderen en de veiligheidsbeleving in Groningen te verbeteren. In die brief is het basispad geschetst waarlangs de gaswinning uit het Groningenveld wordt beëindigd.

Voor het behalen van het basispad is het essentieel dat tenminste de grootste verbruikers (> 100 miljoen Nm3) van het laagcalorisch gas afschakelen (dit betreft nu negen bedrijven). Deze groep vertegenwoordigt een dusdanig verbruik dat omschakelen wezenlijk bijdraagt aan de reductie van de winning uit het Groningerveld en is daarmee essentieel voor het behalen van het basispad.

Op maandag 3 december 2018 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een verplichting tot omschakeling aangekondigd. Deze verplichting houdt in dat bedrijven met een verbruik van meer dan 100 miljoen Nm3 laagcalorisch gas per jaar om moeten schakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief. Op 1 juli 2021 is de Gaswet in werking gegaan waarin dit verplicht wordt gesteld.

Dit betekent concreet dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief. Voor deze omschakeling dient een aantal werkzaamheden uitgevoerd te worden, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.

2.2 Beschrijving tracé en omgeving

Het tracé wordt aangelegd in het kader van de ombouw van delen van het gastransportnet van G-gas (laag calorisch gas) naar H-gas (hoog calorisch gas). Het gaat om de tracé's A-803-02 (Amsterdam en Haarlemmermeer) en W-534-01 (Amstelveen).

De totale ontwikkeling bestaat uit twee delen:

  • de aanleg van een nieuwe DN450 HTL-leiding (hoofdtransportleiding) tussen schema Raasdorp (S-293) en M&R Sloten (A-173) van 8 km (gemeente Haarlemmermeer en Amsterdam);
  • de aanleg van een nieuwe DN400 RTL-koppelleiding (regionale transportleiding) nabij de Bosbaan in Amsterdam van 1,5 km en het herstellen van een aansluiting ten oosten van de Bosbaan (gemeente Amstelveen).

De leidingen worden aangelegd in gronden die nu hoofdzakelijk agrarische bestemmingen, verkeersbestemmingen of groene/natuur bestemmingen hebben. Er wordt voor de leidingen geen extra aanspraak gemaakt op land of bodem. Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na aanleg en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er niet blijvend door veranderd. Het toevoegen van de dubbelbestemming leidt tot enkele beperkingen met betrekking tot de bebouwingsmogelijkheden.

2.3 Technische beschrijving nieuw tracé

De aan te leggen leiding heeft een druk van 80 bar. De aan te leggen leiding zal worden aangesloten op het afsluiterschema Raasdorp en het meet- en regelstation Sloten. Op een gasontvangststation wordt het aardgas afgeleverd aan de afnemer (regionaal gasbedrijf, industrie en centrales). Voorafgaand aan het afleveren van het aardgas wordt de druk van het gas verlaagd naar 8 bar.

De leidingen worden deels via een open ontgraving aangelegd en deels door gestuurde boringen (HHD's). Hiervoor worden sleuven en werkputten (kruisingen voor gestuurde boringen) gegraven, tot onder de grondwaterstand. Om de werkzaamheden droog te kunnen uitvoeren is bemaling nodig.

Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na afronding van de activiteiten en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt niet blijvend veranderd.

2.4 Geldend bestemmingsplannen, regelingen en plangebied

2.4.1 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het nieuwe HTL tracé in de gemeente Haarlemmermeer en gemeente Amsterdam. In figuur 2.1 is de ligging van de leiding opgenomen (in paars deelgebied Amstelveen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGbuitengbiedrdsl-B001_0002.png"

Figuur 2.1 Globale ligging gastransportleiding

Het tracé van de hoofdtransportleiding gaat door grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer, Amsterdam en Amstelveen. Binnen het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer verloopt het tracé vanaf het afsluiterschema Raasdorp langs de A9 en buigt voor knooppunt Badhoevedorp richting het noorden. Richting het noorden loopt het tracé tot aan de gemeentegrens in het midden van de Ringvaart.

2.4.2 Huidige planologische situatie

Het plangebied heeft betrekking op meerdere bestemmingsplannen en één beheersverordening. De bestemmingsplannen en beheersverordening met bijbehorende bestemmingen zijn in tabel 2.1 vermeld. In de meest rechtse kolom is aangegeven op welke enkelbestemmingen de herziening concreet betrekking heeft. De wijze van regelen van deze herziening op de bestemmingsplannen en de beheersverordening wordt toegelicht in paragraaf 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGbuitengbiedrdsl-B001_0003.png"

Figuur 2.2 Ligging gastransportleiding t.o.v. vigerende bestemmingsplannen

Tabel 2.1 Overzicht documenten

document   plannaam
 
identificatie   vastgesteld door de gemeenteraad op   geldende enkelbestemmingen  
Bestemmingsplan   Nieuwe Meer 1e herziening   NL.IMRO.0394.BPGbadnwmeer1eherz-C001   2018-01-19   Artikel 13 Natuur
Artikel 15 Sport - Golfbaan
Artikel 18 Verkeer  
Bestemmingsplan   Badhoevedorp De Veldpost   NL.IMRO.0394.BPGbaddeveldpost-C001   2018-07-19   Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Sport - 1  
Bestemmingsplan   Badhoevedorp Lijnden-Oost   NL.IMRO.0394.BPGbadlynoost00000-C001   2013-07-04   Artikel 3 Agrarisch
Artikel 23 Natuur
Artikel 25 Sport - 1
Artikel 28 Verkeer
Artikel 30 Water  
Beheersverordening   Haarlemmermeer 2014   NL.IMRO.0394.BVOhlm2014-C001   2014-12-04   Artikel 3 Agrarisch
Artikel 14 Verkeer  
Bestemmingsplan   Buitengebied Noord   NL.IMRO.0394.BGPlgbbuitengebnrd-C001   2013-07-04   Artikel 3 Agrarisch
Artikel 34 Verkeer
Artikel 37 Water  
Bestemmingsplan   Vijfhuizen Nieuwe Meer 150 kV verbinding   NL.IMRO.0394.BPlgbvyfnwm150kv-C001   2022-02-10   Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Verkeer  

2.5 Wijziging van planologische regelgeving

De aanleg en het gebruik van de aardgasleiding wordt mogelijk gemaakt via een partiële herziening van de geldende bestemmingsplannen en de beheersverordening(hierna: basisplannen). Het gaat om een herziening waarbij de basisplannen en de geldende bestemmingen van toepassing blijven en waarbij uitsluitend de dubbelbestemming Leiding-Gas wordt toegevoegd aan het plan.

Daarnaast vervangt het bestemmingsplan 'Buisleiding Raasdorp-Sloten, Haarlemmermeer' de beheersverordening 'Haarlemmermeer 2014', vastgesteld 4 december 2014 met identificatienummer NL.IMRO.0394.BVOhlm2014-C001, voor zover het de gronden betreft die deel uit maken van dit bestemmingsplan. Een deel van het kabeltracé ligt in een beheersverordening en die kan niet met nieuwe ontwikkelingen in de vorm van een nieuwe dubbelbestemming worden aangevuld. Voor dit gedeelte van het kabeltracé vervangt het onderhavige bestemmingsplan de beheersverordening.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid geformuleerd in de NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) 

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), staat een aantal onderwerpen waarvoor het Rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte regels stelt. Voor gemeente Haarlemmermeer is hierin van belang:

  • Toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • De ruimte reservering voor de parallelle kaagbaan;
  • Zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • Aan de provincies is opgedragen om herijkte EHS te beschermen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • Nationale landschappen zoals het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, worden ruimtelijk beschermd;
  • Kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking en voor de bufferzones.

Conclusie

Dit bestemmingsplan wordt niet beïnvloed of belemmerd door voornoemde regels.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2011)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2017) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Conclusie

De aanleg van een buisleiding is geen stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.

Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingenstroken). Op een visiekaart zijn de hoofdverbindingen die van nationaal belang aangegeven. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. De uitwerking ligt dus bij provincies en gemeenten. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken).

De nieuwe gastransportleiding is niet opgenomen in het nationale beleid voor buisleidingen, maar is een gevolg van de in juni 2020 gewijzigde Gaswet welke voorziet de omschakeling van verschillende bedrijven van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas om de gaswinning in Groningen terug te dringen.

Conclusie

Door voortschrijdend inzicht is de Gaswet gewijzigd, de Structuurvisie Buisleidingen voorziet niet in deze veranderende inzichten over gas en het bijbehorende netwerk. Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid geformuleerd in de Gaswet.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie NH 2050 (november 2018)

In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren. Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie:

  • 1. Leefomgeving: een gezonde en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving, met als doel:
  • a. een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland;
  • b. het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving;
  • c. het vergroten van de biodiversiteit in Noord-Holland.
  • 2. Gebruik van de leefomgeving: ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, met als doel:
  • a. een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor;
  • b. vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter met elkaar in overeenstemming brengen;
  • c. dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden;
  • d. het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
  • 3. Energietransitie: Noord-Holland als samenleving in 2050 klimaatneutraal en gebaseerd op hernieuwbare energie.

Conclusie

In de omgevingsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt er nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht wordt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.

De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet, omdat ze door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet.

Natuur

Het tracé doorkruist enkele provinciale natuurverbindingen, zoals de verbinding 'groene as (Amstelland - Spaarnwoude)'. De waarborging hiervan is vastgelegd in artikel 6.43:

Artikel 6.43 Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen

  • 1. De wezenlijke kenmerken en waarden als bedoeld in dit artikel zijn vastgelegd in bijlage 5.
  • 2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen strekt in ieder geval tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden.
  • 3. Het ruimtelijk plan stelt in ieder geval regels in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden. Bij het stellen van deze regels moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden in acht worden genomen.
  • 4. Het ruimtelijk plan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.

De verbindingszones worden door de beoogde ontwikkeling niet aangetast. Het tracé kruist de verbindingszone. Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na afronding van de activiteiten en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt niet blijvend veranderd. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden zijn op voorhand uitgesloten.

Waterkering

De leiding doorkruist op de gemeentegrens de waterkering Nieuwe Meer met de bijbehorende beschermingszone.

Artikel 6.77 Regionale waterkeringen

  • 1. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.
  • 2. Ter plaatse van het werkingsgebied beschermingszone regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn.
  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het ruimtelijk plan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Ter plaatse van de waterkering wordt enkel de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' toegevoegd. De vigerende beschermingsregels van de waterkering blijven gelden. Op de effecten van water wordt in paragraaf 4.8 nader ingegaan. De werkzaamheden worden afgestemd met het bevoegd gezag. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.46 Bijzonder provinciaal landschap

  • 1. De kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 6.
  • 2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder provinciaal landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.
  • 3. In afwijking van artikel 6.3 bevat het ruimtelijk plan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
  • 4. Het ruimtelijk plan kan regels bevatten die een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast.
  • 5. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede en, indien van toepassing, het vierde lid.
  • 6. Indien uit de motivering volgt dat maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in het vierde lid, dan dient de uitvoering hiervan te zijn geborgd bij de vaststelling van het ruimtelijk plan.
  • 7. In afwijking van het vierde lid kan het ruimtelijk plan regels bevatten die de volgende ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken:
    • a. een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare; of
    • b. nieuwe bebouwings- en functiemogelijkheden op grond van artikel 6.33, eerste lid, onder e en f en artikel 6.33, tweede en derde lid.
  • 8. In afwijking van het derde en vierde lid kan het ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling of een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die de kernkwaliteiten aantast mogelijk maken, indien:
    • a. er sprake is van groot openbaar belang;
    • b. er geen reële alternatieven zijn; en
    • c. de aantasting zoveel mogelijk wordt beperkt en de aantasting wordt gecompenseerd.
  • 9. In afwijking van het derde en vierde lid kan het ruimtelijk plan voorzien in woningbouw overeenkomstig de afspraken tussen Rijk, provincie en betrokken gemeenten met betrekking tot de Pilot Waterland.
  • 10. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen over de motivering als bedoeld in het vijfde lid en over de wijze van compensatie als bedoeld in het achtste lid, aanhef en onderdeel c.
  • 11. Gedeputeerde Staten kunnen de kernkwaliteiten zoals opgenomen in Bijlage 6 wijzigen.

Ter plaatse van de waterkering wordt enkel de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' toegevoegd. De vigerende beschermingsregels van het Bijzonder Provinciaal landschap blijven gelden. Er wordt vanwege de functie geen stedelijke ontwikkeling gerealiseerd. Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na afronding van de activiteiten en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt niet blijvend veranderd. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden zijn op voorhand uitgesloten.

Conclusie

De boogde ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Haarlemmermeer

In de omgevingsvisie Haarlemmermeer worden de huidige ontwikkelingen in de gemeente Haarlemmermeer beschreven. Daarnaast worden de belangrijkste ontwikkeldoelen van de gemeente uitgewerkt in deze visie. Tevens wordt per deelgebied aangegeven wat de kwaliteiten en de ontwikkeldoelen zijn. Hoofddorp is hierbij aangemerkt als een apart deelgebied. In de omgevingsvisie wordt aangegeven dat het centrumgebied zich als een aantrekkelijk verblijfsgebied ontwikkelt. Dit is in lijn met de ambities van de gemeente. De gemeente ziet daarbij echter ook graag dat deze verblijfsgebieden zich ook richten op de sociale cohesie in de stad.

Tevens wordt ten aanzien van wonen een aantal doelen in de omgevingsvisie weergegeven:

  • We willen een diverser aanbod van woonmilieus.
  • We willen meer diversiteit in prijs- en eigendomscategorieën; de beschikbaarheid van betaalbare woningen willen we vergroten.
  • We willen goede huisvesting voor verschillende doelgroepen.
  • We willen een vitale en kwalitatief goede woningvoorraad in wijken en kernen.
  • We willen een toekomstbestendige leefomgeving voor onze inwoners behouden en creëren.

Transport- en buisleidingen

In de gemeente bevinden zich veel grote transport- en buisleidingen. Onder meer voor: CO2, afvalwaterzuivering, energie, kerosine en drinkwater. Deze hoofdinfrastructuur moet gewaarborgd worden voor transport van stoffen.

Bij activiteiten op en in de ondergrond wordt rekening gehouden met de kwaliteiten van de ondergrond en de doelen die de gemeente wil bereiken. Bij ontwikkelingen dienen relevante onderzoeken uitgevoerd te worden.

Conclusie

In de omgevingsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of benoemd. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De toetsing van de relevante onderzoeken vindt plaats in hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Archeologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030

Met het 'Archeologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030' is beleid opgesteld voor het ondergrondse erfgoed. In dit beleid is een verwachtingskaart en een beleidskaart opgenomen. Op de verwachtingskaart is te zien wat de verwachting is op archeologische vondsten naar aanleiding van onderzoek van historische kaarten en eerdere vondsten. Als er nieuwe vondsten zijn gedaan wordt de kaart daarop bijgewerkt. De beleidskaart geeft aan wanneer er verder onderzoek gedaan moet worden als de bodem verstoord wordt. Naar aanleiding van de verwachtingen zijn zes regimes ingevoerd. De grootte van het plangebied en de diepte van de grondverstoring bepalen of er onderzoek gepleegd moet worden.

Conclusie

In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie. Voor de ontwikkeling is een archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Natuurvisie

In de Natuurvisie staan de doelen en ambities van de gemeente over natuur en biodiversiteit. Het grootste doel is de biodiversiteit binnen onze gemeente te vergroten. Hiertoe zijn streefbeelden opgesteld voor de landschappelijke categorieën stedelijk, agrarisch en natuur- en recreatiegebied. Er is ook streefbeeld opgesteld voor het realiseren van een groen-blauwe structuur van ecologische verbindingen. Door uit te gaan van een aantal uitvoeringsprincipes wordt de komende decennia toegewerkt. Deze beelden en principes geven ook handvatten voor samenwerking, educatie en participatie met gebiedspartners, -partijen en inwoners, ondernemers en instellingen.

Het doel is biodiversiteit zichtbaar en beleefbaar te maken voor de inwoners en bezoekers van de gemeente. Dit doen we door: 

  • bereiken dat iedereen in Haarlemmermeer zich mede-eigenaar voelt van de natuur en zich in wil zetten voor het behoud hiervan. Dit geldt voor inwoners, ondernemers, bezoekers en voor de gemeente;  
  • behouden en realiseren van een grote variatie aan biotopen met daarin vitale populaties van planten- en diersoorten en verbindingen tussen de leefgebieden;  
  • het aangrijpen van kansen om de biodiversiteit te vergroten waar zich mogelijkheden voordoen;  
  • in al ons functioneren met zorg omgaan met de ecologische kwaliteiten van de stedelijke omgeving en het buitengebied;  
  • het beheer van het eigen areaal richten op versterking van de biodiversiteit. 

Waar mogelijk worden uitvoeringsprincipes gezamenlijk opgepakt met of in andere ruimtelijke processen zoals (herziening van) de Leidraad Duurzame Inrichting Openbare Ruimte (DIOR), bestemmingsplannen, projecten en het dagelijks beheer van de openbare ruimte. De uitvoeringsprincipes van de Natuurvisie worden hierbij afgewogen samen met en overeenkomstig de (toekomstige) visies Landschap en recreatie, Polderlinten en de andere onderwerpen die vallen onder de Omgevingsvisie en het ruimtelijk afwegingskader. Natuur wordt daarmee integraal onderdeel van het afwegingskader in omgevingsvraagstukken, zoals de Omgevingswet vereist.

Conclusie

In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op het aspect natuur. In deze paragraaf is aangetoond dat de Wet natuurbescherming de ontwikkeling voor wat betreft de soortenbescherming niet in de weg staat.

Nota bodembeheer 2022

De Nota bodembeheer is bedoeld als handvat voor aannemers, adviesbureaus, gemeenten, projectontwikkelaars, grondeigenaren/gebruikers en voor iedereen die iets te maken heeft met (her)gebruik van grond en/of baggerspecie, graafwerkzaamheden en bodemonderzoek in de gemeente. De gemeente Haarlemmermeer wil met deze Nota een praktische richtlijn bieden hoe in de gemeente met grond, vrijkomende grond en baggerspecie moet worden omgesprongen.

De bodem in de regio wordt zeer intensief gebruikt. Het bodembeleid wil dan ook zoveel mogelijk ruimte geven aan maatschappelijke activiteiten op en in de bodem, zoals gebiedsontwikkeling en woningbouw, bedrijfsactiviteiten, de aanleg van wegen of het uitbaggeren van vaarwegen. Tegelijkertijd is het bodembeleid erop gericht om negatieve effecten op de bodemkwaliteit tegen te gaan, zodat deze ook op zeer lange termijn geschikt blijft om te gebruiken. Het hoofduitgangspunt van de gemeenten in de regio is dan ook dat de kwaliteit van de bodem binnen de regio niet verslechtert.

Conclusie

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect bodem. De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Voor de beoogde ontwikkeling is archeologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 1.

Onderzoek

Uit de in en rond het plangebied uitgevoerde archeologische onderzoeken kan geconcludeerd worden dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een lage archeologische verwachting voor alle perioden. Uit archeologisch onderzoek is duidelijk dat even ten noorden van het plangebied, ter hoogte van de A4, diepe veenontgravingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast is het gebied voor de droogmaking van het Haarlemmermeer lange tijd water geweest, waardoor het veen is verdwenen.

Op advies van de gemeente Haarlemmermeer wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Dit vanwege de omvang van het gebied. Het plan van aanpak voor het verkennend onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Omdat het verkennend onderzoek nog niet is afgerond worden de archeologische dubbelbestemmingen overeenkomstig de archeologische beleidskaart van de gemeente Haarlemmermeer opgenomen op de verbeelding en in de regels. Hierdoor zijn eventueel aanwezige archeologische waardes gewaarborgd. Op basis van het verkennend onderzoek kan worden besloten om de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6' te verwijderen.

Conclusie

Uit het bureauonderzoek blijkt dat er sprake is van een een lage archeologische verwachting. Vanwege de omvang van het plangebied wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Door het opnemen van de dubbelbestemmingen zijn de eventueel aanwezige archeologische waardes gewaarborgd. Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Bodem

Onderdeel van een ruimtelijke procedure is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De functie van de gronden wijzigt niet, alleen de ondergrondse gastransportleiding zal worden aangelegd. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Hierbij zijn onder meer bestaande bodemonderzoeken en de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Amsterdam en Amstelveen geraadpleegd. Het onderzoek richt zich op de gehele werkstrook (15 meter vanuit hart leiding) en tot 100 meter aan weerszijden van deze werkstrook (115 meter vanuit hart leiding).

Uit het bronnenonderzoek blijkt dat de locatie grotendeels kan worden beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Desalniettemin zijn 9 locaties in de gemeente Haarlemmermeer gedefinieerd als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Een overzicht van de verdachte locaties is weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Overzicht van de van bodemverontreiniging verdachte locaties (bron: WSP Nederland B.V.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGbuitengbiedrdsl-B001_0004.png"

Uit het uitgevoerde vooronderzoek volgt dat ter hoogte van verschillende locaties vanwege het aantreffen van puin in de bodem een verkennend asbest- en/of bodemonderzoek uitgevoerd moet worden.

Op de verdachte locaties zijn nadere bodemonderzoeken uitgevoerd, zie bijlagen 4, 5 en 6. De resultaten geven geen aanleiding tot de uitvoering van vervolgonderzoek. De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden

PFAS

Op basis van de beleidsregels van de gemeenten Amsterdam, Amstelveen en Haarlemmermeer is geen onderzoek naar PFAS benodigd. De HTL- en RTL-leidingen zullen worden aangelegd in een gebied waar geen puntbronnen bekend zijn. Ook zijn in de directe omgeving van de geplande leidingen geen (significant) verhoogde concentraties aan PFAS vastgesteld.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Wet natuurbescherming

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek soortenbescherming

Onderzoeken soortenbescherming

In het kader van voorliggend planvoornemen zijn sinds 2019 meerdere natuuronderzoeken uitgevoerd.

De natuurtoets van Natuurbalans in bijlage 7 geeft aan of het plangebied geschikt biotoop bevat voor beschermde soorten in het kader van de soortbescherming. Binnen de gemeente Haarlemmermeer betreffen dit broedvogels zonder jaarrond beschermd nest, rugstreeppad en vissen. Voor deze soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk en wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld.

Vervolgonderzoeken soortenbescherming

Omdat er tijdens de voorbereiding tracéwijzigingen hebben plaatsgevonden, zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. 

Memo aanvullend veldbezoek tracéwijziging

Door Natuurbalans is een natuurtoets (zie bijlage 6) uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkelingen. Rondom de A4 is echter in een later stadium een tracéwijziging doorgevoerd, waarbij de A4 middels twee HDD boringen zal worden aangelegd. Ten behoeve van de aanleg van deze twee HDD boringen met werkputten bij de in- en uittredepunten, zijn tevens uitlegstroken op het maaiveld voorzien. Hiertoe is een aanvullend ecologisch veldbezoek uitgevoerd door Antea Group, zie bijlage 7. Uit de resultaten is gebleken dat, voor de werkzaamheden binnen de gemeente Haarlemmermeer, ter plaatse van het bosgebied langs de Schipholweg een roofvogelnest aanwezig is. Hiertoe is een ontheffingstraject noodzakelijk vanwege het verstoren van een jaarrond beschermd nest. Verder werd geadviseerd ter plaatse van dit bosgebied nader onderzoek uit te voeren naar marterachtigen.

Memo Vogelonderzoek Badhoevedorp

Ter plaatse van het bosgebied langs de Schipholweg is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de beschermde nestplaatsen door Natuurlijke Zaken (bijlage 9). Op basis van de waarnemingen komt er één nestplaats voor van een havik (andere nesten zijn onbewoond). Er wordt momenteel een activiteitenplan opgesteld waarna ontheffing van de Wet natuurbescherming wordt aangevraagd.

Nader onderzoek marterachtigen

Uit de hiervoor benoemde Memo aanvullend veldbezoek tracéwijziging blijkt dat het plangebied geschikt leefgebied is voor kleine marterachtigen. Op basis van deze bevindingen is ter plaatse van het bosgebied bij de Schipholweg in 2022 een nader onderzoek uitgevoerd naar marterachtigen (zie bijlage 10). Tijdens het onderzoek zijn geen marterachtigen waargenomen. Voor marterachtigen is er geen sprake van het overtreden van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming bij de voorgenomen werkzaamheden.

Conclusies soortenbescherming

Gelet op het bovenstaande staat de Wet natuurbescherming de ontwikkeling voor wat betreft de soortenbescherming niet in de weg.

Onderzoek gebiedsbescherming

In bijlage 7 is het aspect gebiedsbescherming nader toegelicht.

Natura 2000-gebieden

Er ligt geen Natura 2000-gebied binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000- gebied zijn op voorhand uitgesloten.

Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie, aangezien stikstof via de lucht verder reikt dan alle andere storingsfactoren. Negatieve effecten van verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand uitgesloten worden.

De effecten van stikstof in de aanlegfase zijn in beeld gebracht, zie bijlage 11. Voor Natura 2000-gebieden 'Kennemerland-Zuid', 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', 'Polder Westzaan', 'Botshol', 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder', 'Naardermeer', 'Oostelijke Vechtplassen', 'Noordhollands Duinreservaat' en 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' geldt dat de achtergrondconcentratie hoger is dan de kritische depositiewaarden van een aantal habitattypen die in deze Natura 2000-gebieden voorkomen. In deze gebieden neemt de depositie met maximaal 0,02 mol/ha/jaar toe. Deze toename van de depositie is niet meetbaar en verwaarloosbaar bij de jaarlijkse variatie in de achtergrondconcentratie. Dergelijke lage deposities hebben daarnaast geen meetbare gevolgen voor de groeisnelheid van planten en leiden niet tot verschuivingen in de aanwezige habitattypen. Er wordt dus geconcludeerd dat de tijdelijke toename van de depositie geen significant negatieve gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In en nabij het tracé in de gemeente Haarlemmermeer liggen geen NNN-gebieden, waardoor effecten zijn uitgesloten. Het leidingtracé ligt in Haarlemmermeer wel in of nabij een in de provinciale omgevingsverordening opgenomen natuurverbinding. Het betreft:

  • De watergang en oevers parallel aan de N232 Schipholweg te Badhoevedorp. Het tracé ligt hoofdzakelijk in de agrarische percelen ten zuidwesten van deze watergang over een afstand van bijna 3 km. Ter hoogte van de Sloterweg komt het tracé vlakbij of in de watergang uit;
  • Op de overige delen waar de betreffende natuurverbinding op of bij het tracé ligt (omgeving A4), wordt de leiding aangelegd middels een boring. Aangezien geen bovengrondse werkzaamheden plaatsvinden, is schade aan de natuurverbinding op deze plekken bij voorbaat uitgesloten.

De watergangen blijven grotendeels onaangetast. Waar mogelijk wel werkzaamheden zijn voorzien in een watergang, betreffen het steile rechtgetrokken oevers en wateren met beperkte hoeveelheid water- en oeverplanten. De werkzaamheden zijn tijdelijk van aard en te allen tijde blijven alternatieve verbindingen in het netwerk beschikbaar. Na afloop wordt het werkterrein zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat hersteld. Dit betekent dat watergangen weer beschikbaar zijn als natte verbinding en de vegetatie in oevers en bermen zich weer kan herstellen. Kruidenrijke graslanden, schraallanden en moeraszones herstellen in vrij korte tijd. Samenvattend kan gesteld worden dat de functie van waterrijke natuurverbinding niet in gevaar komt. Het huidige netwerk van natte verbindingen met natuurlijke oevers, brede moerassen en een goede waterkwaliteit met aangrenzende natuurlijke groenstroken blijft behouden. Ook komen de ontwikkelingspotenties niet in gevaar. Er is dan ook geen sprake van permanent oppervlakteverlies of verlies van samenhang.

Conclusie gebiedsbescherming

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt bij ruimtelijke procedures, zoals hier het bestemmingsplan, de relaties tussen de activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In artikel 8, lid 1 van het Bevb is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR 10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevb verplicht ertoe dat het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)

De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:

  • aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA (16 Bar) of meer;
  • aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
  • brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
  • giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
  • specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).

Het Bevb is niet van toepassing op:

  • Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
  • Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
  • Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
  • Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.

Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

In aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving kent de gemeente Haarlemmermeer ook eigen externe veiligheidsbeleid. Specifiek gaat het om regels over de aanvaardbaarheid en verantwoording van het groepsrisico. Een belangrijke richtsnoer is onder andere dat objecten met niet- of met beperkt zelfredzame personen buiten het invloedsgebied van een risicobron worden geprojecteerd en dat een toename van het risico in beginsel niet is toegestaan.

Onderzoek en conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd (Bilfinger Tebodin BV, 24 oktober 2022, zie bijlage 12.

In het rapport is een risicoanalyse gepresenteerd waarin berekeningen zijn uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) voor een gastransportleiding van N.V. Nederlandse Gasunie (A-803-02). Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een ombouw van G-gas naar H-gas.

De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van een risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk gastransportleidingen. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen.

Plaatsgebonden risico

Voor het tracé A-803-02 is geen PR 10-6 per jaar contour berekend. Er liggen dus geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 per jaar contour. Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR uit het Bevb.

Groepsrisico

Voor leiding A-803-02 is een maximaal groepsrisico berekend van 0,167 maal de oriëntatiewaarde. Dit correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 3990,00 en stationing 4990,00. Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde (= 1) niet overschrijdt.

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor het leidingtransport vormt geen belemmering voor het plan, daarom kan een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. De beperkte verantwoording van het groepsrisico is hieronder opgenomen. Het advies van de veiligheidsregio Kennemerland is verwerkt in de beknopte verantwoording.

Gemeentelijk beleid

Een toename van het risico is volgens het gemeentelijk beleid in beginsel niet toegestaan. Afwijken van dit beleid moet goed worden afgewogen. Bij het bepalen van het tracé is de ligging zorgvuldig bepaald. In de beknopte verantwoording is ingegaan op de afweging en verantwoording van de risico's en op de getroffen maatregelen. Op basis hiervan kan worden afgeweken van het gemeentelijk beleid.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het is van belang dat de hulpdiensten in geval van een incident het plangebied kunnen bereiken. Hierbij is het van belang dat de toegangsweg voor de hulpdiensten niet geblokkeerd wordt door bouwmateriaal. Het plangebied ligt voornamelijk naast de A9. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

De kans op een calamiteit met hogedrukaardgasleidingen als deze ongestoord blijven liggen, is zeer gering. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen/vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om in bebouwing afschakelbare ventilatie te installeren om te voorkomen dat (rook) gassen naar binnen worden gezogen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen

Uit de opgestelde QRA blijkt dat de diepe ligging van de leiding de PR 10-7 contour van de leiding grotendeels buiten de geprojecteerde bebouwing van de nieuwe mogelijke projecten Schuilhoeve en Catharinahoeve ligt. Hiermee is de kans op falen van de gasleiding dusdanig klein dat er geen extra bouwkundige maatregelen aan de geprojecteerde bouwwerken nodig zijn. Wel moet het bestuur een verantwoording schrijven, omdat het gekozen tracé en daarmee de 100 % letaliteitszone voor een deel over de mogelijk later te ontwikkelen woonwijk Schuilhoeve en bedrijventerrein Catharinahoeve ligt. Toekomstige bewoners en gebruikers van deze woonwijk en het bedrijventerrein kunnen geconfronteerd worden met de effecten van een calamiteit aan de gasleiding mocht zich die voordoen.

Om de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening te vergroten, indien er zich toch een calamiteit voordoet, adviseert de brandweer Kennemerland om de onderstaande maatregelen toe te passen bij de te ontwikkelen gebieden.

  • 1. Situering en (nood)uitgangen: De toekomstige bebouwing moet zodanig gesitueerd worden dat aanwezigen bij een (dreigende) brand gelegenheid hebben te vluchten. Hierbij dient minimaal één (nood)uitgang van de bron af gericht te zijn. Alle (nood)uitgangen dienen aan te sluiten op de infrastructuur binnen en buiten het plangebied.
  • 2. Gebruik en markering belemmeringsstrook: Voor de gebruiksfase van het openbaar gebied moet erop worden toegezien dat binnen de belemmeringsstrook (5 meter aan weerszijde van de gasleiding) geen zwaar materieel voor onderhoud aan gebouwen of tijdens evenementen e.d. wordt geplaatst. Ook het verankeren in de grond van tijdelijke bouwwerken/objecten binnen de belemmeringsstrook is niet toegestaan. Markering van de belemmeringsstrook als onderdeel van de terreininrichting kan gebruikers bewuster maken van de aanwezigheid van de gasleiding in de grond.
  • 3. Beplanting openbare ruimte: Om aantasting van de beschermende coating van de gasleiding te voorkomen mag er bij de invulling van de openbare ruimte geen diep wortelende beplanting binnen de belemmeringsstrook van 5 meter aan weerszijde van de gasleiding worden aangebracht.
  • 4. Noodplannen: Voor de in het plangebied aanwezige objecten waar noodplannen voor opgesteld dienen te worden, dienen deze mede op basis van de genoemde externe veiligheidsrisico's opgesteld te worden.
  • 5. Risicobewustzijn: Draag zorg voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn regels met betrekking tot geluid voorgeschreven. Hierin is voorgeschreven dat in bepaalde nieuwe situaties akoestisch onderzoek moet worden verricht. Het gaat daarbij om nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) en om nieuwe geluidveroorzakende functies (zoals wegen en bedrijven).

Conclusie

De aanleg van een gastransportleiding leidt niet tot een extra geluidbelasting, want dit heeft geen verkeersaantrekkende werking. Tevens is de gasleiding geen geluidgevoelige functie. Onderzoek naar het aspect geluid is daarom niet nodig.

4.6 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gm

ehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate

In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Conclusie

De aanleg van de gastransportleiding valt niet onder de genoemde categorieën. Deze ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en zal daarom niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Niet gesprongen explosieven

Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er ontplofbare oorlogsresten (OO) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van OO uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane OO vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Onderzoek

Omdat er gegraven zal worden in de bodem heeft de Gasunie een explosievenonderzoek laten uitvoeren door AVG. In het rapport 'Vooronderzoek OO, (d.d. 26 oktober 2021), zijn hiervan de bevindingen beschreven (zie bijlage 13).

De volgende gevechtshandelingen / OO gerelateerde handelingen hebben in en nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:

  • Het neerkomen van afwerpmunitie.
  • De aanleg van loopgraven, wapen-/ en geschutstellingen, munitieopslagen te velde en andere militaire objecten binnen verdedigingswerken.

De volgende OO kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:

  • Afwerpmunitie.
  • Gedumpte munitie ter plaatse van de verdedigingswerken.

Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op OO.

Ter plaatse van de niet verdachte gebieden kunnen de werkzaamheden onder reguliere condities worden uitgevoerd. Voor de verdachte gebieden dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Het projectplan voor dit onderzoek is opgenomen in het detectierapport in bijlage 14.

De verplichting om een projectplan in te dienen, volgt niet uit de Wabo of de Wro, maar (indirect) uit de Arbowetgeving (zie met name artikel 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Daaruit volgt dat een opsporingsbedrijf voorafgaand aan de werkzaamheden het project dient aan te melden bij de EODD. Uit de aanmelding moet blijken dat het bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid instemt met het uitvoeren van de opsporing (zie CS-OOO, bijlage 3 richtlijn EODD inzake communicatie). Een projectplan mag op ieder moment worden ingediend, mits dat maar 'voorafgaand aan de werkzaamheden' gebeurt (en dat is minimaal 10 werkdagen voor aanvang van het project).

Indien uit het nader onderzoek blijkt dat er maatregelen nodig zijn worden deze opgevolgd. Het aspect niet gesprongen explosieven staat het bestemmingsplan niet in de weg.

Conclusie

Het aspect niet gesprongen explosieven belemmert het bestemmingsplan niet.

4.8 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.

Onderzoek

In het geohydrologische rapport (bijlage 15) zijn de lokale geohydrologische situatie, het te verwachten waterbezwaar en de effecten en mogelijke risico's van de bemaling beschouwd.

De bodemopbouw bestaat vanaf maaiveld (NAP -1,5 tot -5,0 meter) tot NAP -10 a -12 meter uit een deklaag van voornamelijk klei. Lokaal zijn veenlagen en zandlagen aanwezig in deze deklaag. Onder deze deklaag is een watervoerend pakket aanwezig. Dit watervoerenpakket heeft een dikte die varieert van ca. 5 meter tot meer dan 100 meter.

De freatische grondwaterstand fluctueert tussen NAP -1,7 meter a -5,3 meter (GHG) en NAP -2,7 meter en -6,0 meter (GLG). De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket varieert van NAP -3,2 a -4,0 meter (GHS) tot NAP -3,5 a -4,5 meter (GLS).

Onttrekking en lozing

Op het trace worden een aantal vormen van bemaling geadviseerd. Dit betreft freatische bemaling in de deklaag van klei en veen, freatische bemaling in zandlagen die aan het maaiveld liggen en semi-spanningsbemaling in zandlagen die onder een kleidek liggen waar de putbodem doorheen snijdt. Voor deze delen wordt verticale bemaling geadviseerd met filters tot 2 a 3 meter onder de putbodem, mits de filters de deklaag niet doorsnijden.

Tenslotte is spanningsbemaling in een zandtussenlaag of watervoerend pakket benodigd. Op basis van bovenstaande worden open bemaling en verticale bemaling geadviseerd. Indien zeer grote debieten worden verwacht kan ook bemaling met deepwells worden overwogen.

Het totale waterbezwaar van de onttrekking bedraagt circa 60.300 m3 in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Rijnland. De onttrekking voldoet aan de algemene regels van het Hoogheemraadschap. Derhalve kan worden volstaan met een melding. Voor de lozing kan tevens worden volstaan met een melding. Wel dient voldaan te worden aan het besluit Lozen buiten inrichtingen (Blbi). Geadviseerd wordt om te lozen op de sloten langs het tracé. Bij spanningsbemaling worden verhoogde chloride gehaltes verwacht. De lozing wordt afgestemd met de vergunningverlener.

Effecten

Er dient rekening gehouden te worden met het lozen van zout grondwater. Verder blijkt dat binnen het invloed gebied van de bemalingen een grondwaterverontreiniging (stortlocatie 'Broekhoven') is aangetroffen waarbij monitoring van het grondwater en eventueel een nader onderzoek benodigd is. Er wordt contact gezocht met Provincie Noord-Holland om zodoende de inspanningen en werkzaamheden op elkaar af te stemmen voor de stortlocatie 'Broekhoven'.

De overige omgevingseffecten door de bemalingen zijn beperkt of verwaarloosbaar.

Conclusie

De werkzaamheden worden afgestemd met het bevoegd gezag. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het kader van de ontwikkeling van de locatie is een ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Deze beoordeling maakt onderdeel uit van deze bestemmingsplanprocedure. In deze paragraaf wordt beoordeeld of de ontwikkeling mogelijk kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.

Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.

  • 1. Een plan m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk). Bij een plan m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
  • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden. Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  • c. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D is er sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiervoor hoeft geen raadpleging plaats te vinden en het besluit hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatcourant. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

Onderzoek

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Gasleiding Raasdorp - Sloten' maakt het realiseren van een gasleiding mogelijk. In relatie met aardgastransportleidingen is van belang categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën".

Er is hier sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen aanleg heeft namelijk geen betrekking op een buisleiding geprojecteerd in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (zoals natuurgebieden).

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 16) gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hieronder is de samenvatting opgenomen.

  • 1. Kenmerken van de ontwikkeling

Aard omvang activiteit   :   Toevoeging van een aardgastransportleiding. Gezien m.e.r. regelgeving beperkt impact omdat de drempelwaarde niet wordt overschreden.  
Cumulatie   :   Voor zover op dit moment bekend, worden er in de omgeving geen andere projecten uitgevoerd die een relevante cumulatie met de aanleg van de leiding veroorzaken.  
Natuurlijke hulpbronnen   :   Bij het graven van sleuven en putten, het boren en het bemalen worden machines en generatoren ingezet. Deze gebruiken brandstof. De uitvoeringsduur, in combinatie met het aantal machines en generatoren zorgt niet voor een zodanig gebruik van brandstoffen, dat hierdoor belangrijke nadelige milieugevolgen ontstaan.  
Ongevallen en gezondheid   :   De aard en omvang van de werkzaamheden op zich zorgen niet voor een risico op ongevallen. De aanwezigheid
van een in werking zijnde gasleiding is wel van belang uit oogpunt van externe veiligheid. Het groepsrisico is kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde (=1).  

  • 2. Locatie van de ontwikkeling

Bestaand grondgebruik   :   Het gebruik van de gronden is grotendeels agrarisch in een open landschap.  
Opnamevermogen natuurlijk milieu   :   Het gebied waar de leiding wordt aangelegd, heeft geen bijzondere kwaliteiten. De gronden worden voornamelijk agrarisch gebruikt.  

  • 3. Potentiële effecten

Natuur
 
:   Er zijn geen effecten op beschermde gebieden (stikstof).  
Cultuur/archeologie   :
 
Geringe kans op verstoring eventuele archeologische waarden door ontgravingen.  
Verkeer   :   Geen effecten.  
Geluid   :   Geen permanente effecten.  
Lucht   :   Geen permanente effecten.  
Bodem   :   De bodem is voldoende onderzocht en is geschikt voor de toekomstige bestemming en het gebruik.  
Ongevallen   :   De toename groepsrisico is aanvaardbaar.  
Gezondheidseffecten   :   Er treedt geen significant verslechtering van de milieukwaliteitsmaat op.  

Conclusie

Op grond van bovenstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de volgende conclusies getrokken:

  • De ontwikkeling zal niet leiden tot belangrijke uitstoot van verontreinigingen.
  • Er treedt dan ook geen belangrijke cumulatie op met betrekking tot geluid en/of luchtkwaliteit.
  • Beschermde gebieden liggen niet in het plangebied en er zijn geen bijzondere effecten op beschermde gebieden te verwachten.
  • De ontwikkeling zal geen bijzondere negatieve invloed hebben op de omliggende woningen of bedrijven.

Op grond van het bovenstaande is het niet te verwachten dat het vaststellen van het bestemmingsplan leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het opstellen van een milieueffectrapport is dan ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm, de systematiek en leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.

5.2 Planvorm

Het onderhavige bestemmingsplan heeft een hybride karakter. Voor een deel vult het een aantal bestaande bestemmingsplannen aan met een dubbelbestemming en voor een deel vervangt het een bestaande beheersverordening door nieuwe bestemmingen in de vorm van een nieuw bestemmingsplan. In de regels van dit bestemmingsplan is dat vastgelegd in artikel 13. Daar is precies beschreven welke bestemmingsplannen worden aangevuld met welke dubbelbestemming en gebiedsaanduiding, en welke gebieden van de beheersverordening worden vervangen door welke nieuwe bestemmingen en aanduidingen. Zie voor de uitleg van deze regeling ook paragraaf 2.5 van deze toelichting.

Dit voorliggende bestemmingsplan vormt een partiële herziening. Dat houdt in dat het geldende bestemmingsplan dat binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt, blijft gelden en niet wordt vervangen door dit nieuwe bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan komt er als het ware ‘overheen’ te liggen. Ter plaatse van de beheersverordening zijn wel alle geldende bestemmingen overgenomen.

Ter plaatse wordt het bestaande gebruik volgens de onderliggende bestemmingen overgenomen in de vorm van de enkelbestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Verkeer’, 'Verkeer - Railverkeer' de dubbelbestemmingen ‘Leiding Brandstof’, ‘Leiding Water’, 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen ‘geluidzone – industrie’ en ‘luchtvaartverkeerszone – lib’. Voor de nieuwe ontwikkeling is de enkelbestemming ‘Leiding – Gas’ toegevoegd. De thematische herzieningen van de beheersverordening (datacenter en parkeerregels) zijn niet relevant voor dit plangebied.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de bestemmingen die voorkomen in het gebied. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.

Toepassingsregels bestemmingsplannen

In de planregels van het bestemmingsplan zijn de planregels van het geldende bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard. Alle bestemmingen zijn en blijven daarmee nog steeds van kracht.

Toepassingsregels beheersverordening

Voor het gedeelte van de beheersverordening ‘Haarlemmermeer 2014’ zijn de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Verkeer', 'Verkeer - Railverkeer' en de dubbelbestemmingen ‘Leiding – Brandstof’, ‘Leiding – Water’ en 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze bestemmingen zijn overgenomen uit de beheersverordening ‘Haarlemmermeer 2014’ volgens het bestaande gebruik ter plaatse.

Dubbelbestemming Leiding - Gas

Over gehele plangebied wordt de dubbelbestemming Leiding – Gas toegevoegd. Voor deze bestemming is bepaald dat er geen bouwwerken mogen worden opgericht. Hiernaast is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. Deze twee bepalingen zijn voorgeschreven in artikel 14, lid 2, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Tevens is in dit artikel, in het eerste lid, voorgeschreven dat een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Deze belemmeringenstrook moet minimaal 5 meter aan weerzijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze belemmeringenstrook aangehouden en deze strook vormt de breedte van het plangebied.

Voor de gehele leiding door de verschillende gemeentes is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Dit betekent dat de opgenomen dubbelbestemming afwijkt van de gemeentelijke standaard. De maximale diameter en druk van de leiding en de maximale hoogte en oppervlak van een bouwwerk zijn niet overgenomen om eventueel benodigde flexibiliteit te behouden.

Dubbelbestemmingen archeologie

Omdat het archeologisch onderzoek nog niet is afgerond zijn de dubbelbestemmingen overeenkomstig de archeologische beleidskaart van de gemeente Haarlemmermeer opgenomen. Binnen het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaand hoofdstuk, zal ook de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project moeten worden aangetoond.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De aanleg van de nieuwe leiding (horizontaal gestuurde boring) en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. Gasunie Transport Services (hierna: GTS) heeft voor het project een raming opgesteld. GTS is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook voor het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van GTS. GTS is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.

6.2 Grondexploitatie

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De aanleg van een leiding wordt echter niet als een dergelijk bouwplan aangemerkt. Op grond van het Bro behoeft daarom geen anterieure overeenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.

Hoewel de gemeente niet wettelijk verplicht is de kosten te verhalen is er met de Gasunie een vergoeding overeengekomen voor het begeleiden van het proces en het doorlopen van de ruimtelijke procedure. Door het aangaan van de vergoedingenovereenkomst worden de gemeentelijke kosten voor de voorbereiding, toetsing en administratie van de benodigde ruimtelijke maatregel op de Gasunie verhaald. In de overeenkomst zijn ook bepalingen voor het afhandelen van eventuele planschade opgenomen. De eventuele planschadekosten zijn voor rekening van de Gasunie.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. De binnengekomen zienswijzen zullen in deze paragraaf behandeld worden.

Tevens vindt in deze periode het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening plaats. De geraadpleegde (overheid)instanties kunnen in dezelfde periode ook een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan indienen

Vaststelling

Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.