direct naar inhoud van Regels
Plan: 1e herziening bp Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0393.1eHerzBuitengeb-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan '1e herziening bp Buitengebied' met identificatienummer NL.IMRO.0393.1eHerzBuitengeb-VA01 van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden beroeps - of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde detailhandel, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aanduidingsvlak

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.8 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  • a. grondgebonden bedrijf: een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid van aanwezige gronden als agrarisch productiemiddel;
  • b. niet-grondgebonden bedrijf: een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie geheel of nagenoeg geheel niet afhankelijk is van de ter plaatse aanwezige gronden als agrarisch productiemiddel;
1.9 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.10 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.11 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak dan wel bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.14 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 Bedrijfsschip

een vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt - te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting - voor het vervoer van goederen of personen;

1.16 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.17 Bestaand

bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een melding of vergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

bestaand gebruik:

het gebruik dat legaal bestaat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.18 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.21 Bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd bijbehorend bouwwerk, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de hoofdbestemming, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.22 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

1.25 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 Café

en bedrijf dat overwegend gericht is op het verstrekken van dranken om ter plaatse te nuttigen;

1.30 Cultuurhistorische waarde

de waarde die een gebied ontleent aan zijn, door vroegere cultuur-, bodembewerkings-, of levenspatronen ontstane verschijningsvorm of eigenschap(-pen) dan wel in of op de bodem voorkomende overblijfselen van die patronen (zoals die zijn omschreven in de toelichting);

1.31 Cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;

1.32 Dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.33 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en horeca;

1.34 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.35 Discotheek

een horecabedrijf dat gericht is op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het verschaffen van dansgelegenheid een wezenlijk onderdeel vormen;

1.36 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.37 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.39 Gevoelige bestemmingen

woningen, scholen, crèches of kinderopvangplaatsen met bijbehorende erven en buitenspeelruimten;

1.40 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.41 Horecabedrijf

een bedrijf of instelling, zoals en hotel, restaurant of café, waar bedrijfsmatig dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of zaalaccommodaties worden geëxploiteerd en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.42 Hotel

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf al dan niet in combinatie met het verstrekken van drank en voedsel om ter plaatse te nuttigen;

1.43 Kampeerauto

een tot recreatief gebruik ingericht motorvoertuig, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en nachtverblijf;

1.44 Kampeermiddel
  • a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf
1.45 Kamperen
  • a. het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel;
  • b. het plaatsen dan wel het geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.46 Kas

een bouwwerk, waarvan het dak en/of de wanden grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen groenten of planten. Hieronder worden mede begrepen boog- en gaaskassen, alsmede fruitfoliekappen;

1.47 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.48 Ligplaats

een ruimte welke door een woonvaartuig, of recreatie- of pleziervaartuig - al dan niet met tussentijdse onderbrekingen - permanent wordt ingenomen;

1.49 Luchtvaartverkeerzones - LIB

een gebied dat voortvloeit uit het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol en waarbinnen beperkingen zijn opgelegd aan de bebouwing en het gebruik van de gronden en de bebouwing;

1.50 Lijst van toegelaten bedrijven

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.51 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.52 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.53 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.54 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.55 Ondergeschikte horeca

Er is sprake van ondergeschikte horeca indien:

  • a. De horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot en/of completeert;
  • b. er sprake is van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie; er kan geen sprake zijn van een volledig ingerichte of zelfstandig uitgevoerd horeca-etablissement;
  • c. de horeca-activiteit open is tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie; Het horecagedeelte mag uitsluitend bereikbaar zijn via de entree van de hoofdfunctie;
  • d. de ruimten niet worden verhuurd of anderszins in gebruik wordt gegeven aan derden ten behoeve van feesten en andere partijen;
  • e. de ondergeschikte horeca maximaal 25% van het bruto verkoopvloeroppervlak van de inrichting beslaat met een maximum van 90 vierkante meter (excl. terrassen); Onder bruto verkoopvloeroppervlak wordt verstaan het voor publiek toegankelijke gedeelte plus de ruimte achter de kassa. Opslagruimten en personeelsruimten worden hier niet toe gerekend;
  • f. terrassen zijn niet toe gestaan.

1.56 Ondergeschikte verblijfsrecreatie

Het ter plaatse aanbieden van nachtverblijf in een kampeermiddel aan de gasten die deelnemen aan de (buiten)sport- en spelactiviteiten van het recreatieverblijf, zonder dat er sprake is van verhuur van het terrein ten behoeve van verblijfsrecreatie in kampeermiddelen aan overige recreanten; er kan geen sprake zijn van een zelfstandig uitgevoerd verblijfsrecreatiebedrijf.

1.57 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.58 Onderkomen

een voor verblijf geschikt - al dan niet aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken - voertuig, vaartuig, ark, toer- en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken, alsmede een tent;

1.59 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.60 Overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie waarvan maximaal twee wanden tot de constructie behoren;

1.61 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.62 Peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd, het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld, of het afgewerkte bouwterrein.
1.63 Pleziervaartuig

een vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden;

1.64 Prostituee

diegene die zich beschikbaar stelt voor prostitutie;

1.65 Prostitutie

het aanbieden van seksuele diensten met anderen tegen materiële vergoeding;

1.66 Prostitutiebedrijf

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waar prostitutie mogelijk is;

1.67 Raam-, resp. straatprostitutie

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostituee, die door houding, gebaar, kleding of anderszins vanuit een raam of vitrine, respectievelijk op de openbare weg of andere van de openbare weg af zichtbare gronden plaatsvindt;

1.68 Recreatievaartuig

(zie 1.63 Pleziervaartuig)

1.69 Recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.70 Restaurant

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van dranken en voedsel om ter plaatse te nuttigen;

1.71 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (waaronder mede begrepen een voer-, of vaartuig), waarin bedrijfsmatig of in een mate alsof zij bedrijfsmatig zou zijn, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 Stacaravan

een wagen (niet inklapbaar), die niet kan worden aangemerkt als een aanhangwagen in de zin van het Wegenverkeersreglement en bedoeld voor gebruik op een vaste standplaats, of een caravan waarbij de mogelijkheid tot onmiddellijke verplaatsing door aansluiting op waterleiding en riolering of door anderszins aangebouwde constructies niet aanwezig is;

1.73 Theaterrestaurant

een restaurant annex feest- en danszaal met toneel;

1.74 Tourcaravan

een al dan niet uitklapbare wagen, gebouwd, ingericht en bestemd tot kamperen, die kan worden aangemerkt als een aanhangwagen in de zin van het Wegenverkeersreglement;

1.75 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.76 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.77 Verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie;

1.78 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.79 Volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.80 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.81 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.82 Waterberging

een gebied dat tijdelijk of permanent gebruikt wordt voor de berging van overtollig water in natte perioden;

1.83 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.84 Woning

een zelfstandige woonruimte, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.85 Woonvaartuig
  • a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of - te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting - uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
  • b. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a in aanbouw;
  • c. een casco, dat tot een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a kan worden opgebouwd;
  • d. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a t/m c;

waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  • een woonschip: een vaartuig dat herkenbaar is als een van origine varend schip;
  • een woonark: een vaar- of drijftuig dat feitelijk niet geschikt is om te varen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van woonvaartuigen

vanaf het gemiddelde waterpeil tot het hoogste punt, waarbij bij woonschepen stuurhutten en andere ondergeschikte oorspronkelijke constructies niet meegerekend worden;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²), of hectare (ha);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in de "Lijst van toegelaten bedrijven" (bijlage 2);
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag en onderhoud', een opslag en onderhoudssteunpunt ten behoeve van wegen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - reparatie landbouwwerktuigen', een bedrijf ten behoeve van reparatie van landbouwwerktuigen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - automobielbedrijf', een automobielbedrijf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken;
  • g. bedrijfswoningen;
  • h. ontsluitingswegen;
  • i. opslag-, los-, laad- en parkeervoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. water;
  • m. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd, tenzij een lager percentage is aangeduid;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 150 en niet meer dan 500 mag bedragen.

3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouw van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • b. op de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw is artikel 3.2.1, sub c van overeenkomstige toepassing;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning, die geen onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 5,5 m;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 450 m³ bedragen.

3.2.3 Karakteristieke bouwwerken

Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.1 onder b en toestaan dat maximaal 10% extra van de terreinoppervlakte van een bedrijf wordt bebouwd;
  • b. het bepaalde in 3.2.1 onder d voor het plat afdekken van bedrijfsgebouwen;
  • c. het bepaalde in artikel 3.2.3 indien:
    • 1. het bouwwerk (deels) teniet is gegaan door een calamiteit;
    • 2. handhaving van het bepaalde in artikel 3.2.3 niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredig nadelige gevolgen voor de eigenaar en/of gebruiker niet opgeheven kunnen worden.
  • d. het bepaalde in artikel 3.2.4, sub a en het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) toestaan tot een bouwhoogte van 2 m;
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig verkopen, of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd, of gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik. Desalniettemin is wel toegestaan de verkoop van goederen:
    • 1. die ter plaatse worden vervaardigd of bewerkt;
    • 2. waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening van en herstel-, of installatiebedrijf;
    • 3. die kunnen worden gezien als grondstoffen, of halffabricaten ten behoeve van industrie of handel, mits ondergeschikt deel uitmakend van de totale bedrijfsactiviteiten;
  • b. het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen tot een hoogte van meer dan 5 meter boven het aangrenzende maaiveld.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1, sub a onder 1 en de vestiging van bedrijven toestaan die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de "Lijst van toegelaten bedrijven" (bijlage 2) onder de categorieën A en B, mits het geen Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen betreft.
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1, en de vestiging van bedrijven toestaan die zijn genoemd in de "Lijst van toegelaten bedrijven" (bijlage 2) onder categorie C dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, mits:
    • 1. de gevolgen voor omliggende woningen niet onevenredig ongunstiger zijn dan de invloed van in artikel 3.1, sub a onder 1 bedoelde bedrijven; en
    • 2. het functioneren van één of meer bedrijven, die reeds in de omgeving daarvan aanwezig zijn, niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1, sub a onder 1 en het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken toestaan voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de plankaart is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in de "Lijst van toegelaten bedrijven" (bijlage 2) onder de categorieën A en B.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, de bij het plan behorende "Lijst van toegelaten bedrijven" (bijlage 2) wijzigen in die zin dat een wijziging betrekking kan hebben op het toevoegen van soorten bedrijven en het afvoeren van soorten bedrijven op grond van nieuwe inzichten of ontwikkelingen.
  • b. Het bevoegd gezag is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - 2' onder de volgende voorwaarden:
    • 1. na de wijziging zijn de regels van de bestemming 'Wonen - 2' overeenkomstig van toepassing met dien verstande dat het aantal nieuw te realiseren woningen binnen het bestemmingsvlak maximaal 3 bedraagt, waarmee het totaal aantal woningen binnen het bestemmingsvlak maximaal 5 bedraagt;
    • 2. met de situering van de woningen dient in voldoende mate rekening te worden gehouden met het vrije doorzicht vanaf de Lagedijk op het aangrenzende fort, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in de "Lijst van toegelaten bedrijven" (bijlage 2);
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning;

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken;
  • d. ontsluitingswegen;
  • e. opslag-, los-, laad- en parkeervoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwingspercentage per bedrijf mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 150 en niet meer dan 500 mag bedragen.

4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouw van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning, die geen onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, mag niet meer ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 450 m³ bedragen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – reclamemast' mag niet meer bedragen dan 26 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van

  • a. het bepaalde in 4.2.1 onder b en toestaan dat maximaal 10% extra van de terreinoppervlakte van een bedrijf wordt bebouwd;
  • b. het bepaalde in artikel 4.2.3, sub a en het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) toestaan tot een bouwhoogte van 2 m;
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig verkopen, of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd, of gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik. Desalniettemin is wel toegestaan de verkoop van goederen:
    • 1. die ter plaatse worden vervaardigd of bewerkt;
    • 2. waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening van een herstel-, of installatiebedrijf;
    • 3. die kunnen worden gezien als grondstoffen, of halffabricaten ten behoeve van industrie of handel, mits ondergeschikt deel uitmakend van de totale bedrijfsactiviteiten.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en de vestiging van bedrijven toestaan die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën A en B, mits het geen Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen betreft.
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1, en de vestiging van bedrijven toestaan die zijn genoemd in bijlage 2 onder categorie C dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, mits:
    • 1. de gevolgen voor omliggende woningen niet onevenredig ongunstiger zijn dan de invloed van in artikel 4.1, sub a onder 1 bedoelde bedrijven; en
    • 2. het functioneren van één of meer bedrijven, die reeds in de omgeving daarvan aanwezig zijn, niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1, sub a onder 1 en het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken toestaan voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de plankaart is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in de Lijst van toegelaten bedrijven (bijlage 2) onder de categorieën A en B.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, de bij het plan behorende "Lijst van toegelaten bedrijven" (bijlage 2) wijzigen in die zin dat een wijziging betrekking kan hebben op het toevoegen van soorten bedrijven en het afvoeren van soorten bedrijven op grond van nieuwe inzichten of ontwikkelingen.
  • b. Het bevoegd gezag kan de aanduiding als bedoeld onder 4.1 sub b van de verbeelding verwijderen, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid indien de activiteit ter plaatse langer dan een jaar is beëindigd.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  • a. een woning;
  • b. een horecabedrijf uitsluitend op de beganegrond;

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken;
  • d. ontsluitingswegen;
  • e. opslag-, los-, laad- en parkeervoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten, verlichtingselementen e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Aan huis verbonden beroep/bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, geldt dat de oppervlakte maximaal 30 % van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt.

5.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. kamerverhuur;
  • b. de bewoning van een woning door meer dan één huishouden;
  • c. het niet inpandig opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.3.1, onder a ten behoeve van een verruiming van het maximale oppervlak dat mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep/bedrijf tot ten hoogste 45 % met een maximum van 50 m², mits:

  • a. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
  • b. het gebruik geen afbreuk doet aan het landelijk karakter van de omgeving;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. detailhandel alleen plaatsvindt als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf;
  • e. het beroep/ bedrijf door een bewoner wordt uitgeoefend;
  • f. het geen activiteit betreft waarvoor een milieuvergunning of melding op grond van de milieuwetgeving verplicht is.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van masten en palen mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', een café- en/of restaurantbedrijf met een daarbij behorende bedrijfswoning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2', een theaterrestaurantbedrijf met een daarbij behorende bedrijfswoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3, een café-, hotel- en restaurantbedrijf, bowlingcentrum, vergader- en congrescentrum alsmede het gebruik voor feest- en bruiloftarrangementen met maximaal drie daarbij behorende bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • e. wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. laad-, los- en parkeervoorzieningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd, tenzij een lager percentage is aangeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 150 en niet meer dan 550 mag bedragen.

7.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,5 m respectievelijk 10 m, tenzij ter plaatse een andere maximale goot- en bouwhoogte (m) is aangeduid;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de bedrijfswoning dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15o en niet meer dan 55o mag bedragen.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8 m bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik als discotheek;
  • b. de bewoning van een bedrijfswoning door meer dan één huishouden.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sociale, educatieve, culturele en religieuze doeleinden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', een begraafplaats;

met de daarbij behorende:

  • c. ateliers, expositieruimten, verenigingsgebouwen, scholen, kerken;
  • d. dienstwoningen;
  • e. overige bouwwerken;
  • f. wegen en paden;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. water.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

8.2.2 Dienstwoning

Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bestemmingsvlak mag maximaal één dienstwoning worden gebouwd;
  • b. een dienstwoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • c. de goot- en bouwhoogte van een dienstwoning mag niet meer dan 6 m, respectievelijk 10 m bedragen, tenzij een andere maximale goot- en bouwhoogte is aangeduid;
  • d. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30o en niet meer dan 50o mag bedragen;
  • e. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen.

8.2.3 Karakteristieke bouwwerken

Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten, verlichtingselementen e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.3 indien:

    • 1. het bouwwerk (deels) teniet is gegaan door een calamiteit;
    • 2. handhaving van het bepaalde in artikel 8.2.3 niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredig nadelige gevolgen voor de eigenaar en/of gebruiker niet opgeheven kunnen worden.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik als discotheek;
  • b. de bewoning van een dienstwoning door meer dan één huishouden;
  • c. het uitoefenen van onderhoudswerkzaamheden van bedrijfsmatige aard.

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. het behoud en/ of herstel van de aanwezige dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en, indien aanwezig, cultuurhistorische waarde;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatief buitensportcentrum', activiteiten van sport en spel met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie;
  • c. de waterzuivering door middel van defosfatiseringsvelden;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • f. recreatiewoningen;
  • g. bergingen ten behoeve van woonvaartuigen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'boothelling', een boothelling met bijbehorende parkeervoorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', opslag van voor recreatiedoeleinden bedoelde middelen;

met de daarbij behorende:

  • j. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. recreatiewoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

9.2.2 Bijgebouwen bij woonschepen

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden grenzend aan de aanduiding 'woonschepenligplaats', met dien verstande dat ten behoeve van de aanliggende woonschepen per ligplaats één bijgebouw mag worden gebouwd, waarvan de oppervlakte, de gevelhoogte en de bouwhoogte niet meer dan 16 m2 respectievelijk 2 m respectievelijk 3 m mogen bedragen en waarvan de afstand tot het betrokken woonvaartuig niet meer dan 25 m mag bedragen.

9.2.3 Gebouwen voor opslag

Voor het bouwen van gebouwen voor opslag van voor recreatiedoeleinden bedoelde middelen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding 'opslag';
  • b. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 100m2 bedragen;
  • c. de hoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen.

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van het beheer van deze gronden;
  • b. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten, verlichtingselementen e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden, behorende bij deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruik als sport- of wedstrijdterrein, of als dagcamping, lig- of speelweide, zulks met uitzondering van het bepaalde in 9.1 onder b;
  • c. het gebruik als parkeerterrein, vliegveld of landingsplaats;
  • d. het gebruik voor het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen;
  • e. het aanwezig zijn of opgeslagen hebben van één of meer aan het gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • f. het opslaan, storten of opbergen van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van gronden.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.2 en artikel 9.3 door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.4 en het gebruik van ondergeschikte delen van de gronden ten behoeve van kleinschalige recreatie toestaan.

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het scheuren van grasland;
    • 2. het beplanten van gronden die op het moment van inwerkingtreding van het plan niet met bomen beplant zijn;
    • 3. het vellen, rooien, of beschadigen van houtgewas;
    • 4. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden van gronden;
    • 5. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het maken van dammen;
    • 6. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
    • 7. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    • 8. het storten van puin of afval bij wijze van oeverbeschoeiing;
    • 9. het aanbrengen van bovengrondse, of ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 10. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
    • 11. het verrichten van (proef-)boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.
  • b. Het in artikel 9.6, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het normale onderhoud;
    • 2. het periodiek kappen van hakhout;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • 4. met betrekking tot het houtgewas als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Boswet
  • c. De omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien met de werkzaamheden, of de gevolgen daarvan hetzij direct, hetzij indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke, of indien aanwezig, de cultuurhistorische waarden van de gronden.

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van fiets-, voet- en ruiterpaden, picknick- en rustplaatsen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven', een jachthaven, met een daarbij behorend verkooppunt voor scheepsbenodigdheden en voor motorbrandstoffen en ondergeschikte horeca in de vorm van een café- en/of restaurantbedrijf;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatief buitensportcentrum', activiteiten van sport en spel met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie;
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'manege', een manege;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', volkstuinen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein', een evenemententerrein;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', opslag van voor recreatiedoeleinden bedoelde middelen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonvaartuigen', ligplaatsen ten behoeve van woonvaartuigen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonvaartuigen' , bergingen ten behoeve van woonvaartuigen;
  • k. wegen en paden;
  • l. groenvoorzieningen en water;

met de daarbij behorende:

  • m. dienstwoningen, beheersgebouwen, informatiecentra ten behoeve van de dagrecreatieve voorzieningen;
  • n. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen;
  • o. kleine gebouwen en bouwwerken, ten behoeve van de volkstuinen;
  • p. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • q. openbare nutsvoorzieningen;
  • r. infrastructurele voorzieningen;
  • s. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • t. wegen en paden
  • u. groenvoorzieningen en water
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag 100% worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een lager maximum percentage is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan 5,5 m, respectievelijk 10 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een grotere maximum hoogte is aangegeven;
  • d. bedrijfsgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15o en niet meer dan 55o mag bedragen;
  • e. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 10 m bedragen;
  • f. per volkstuin met een minimale oppervlakte van 100 m2, mogen kleine gebouwen met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 10 m2 worden opgericht.

10.2.2 Dienstwoningen

Voor het bouwen van een dienstwoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één dienstwoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken in stand worden gehouden, dan wel herbouwd;
  • b. op de goot- en bouwhoogte van een dienstwoning die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw is artikel 10.2.1, sub c van overeenkomstige toepassing;
  • c. de goothoogte van een dienstwoning, die geen onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • d. de inhoud van de dienstwoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • e. de woningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30o en niet meer dan 55o mag bedragen;

10.2.3 Bijgebouwen bij woonvaartuigen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woonvaartuigen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonvaartuigen';
  • b. per ligplaats voor een woonvaartuig mag maximaal 1 bijgebouw worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 6 m2;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte en oppervlakte van kleine bouwwerken ten behoeve van de dagrecreatie mogen maximaal 3 m, respectievelijk 6 m2 bedragen;
  • d. de hoogte van aanlegsteigers mag niet meer bedragen dan 0,5 m, gemeten vanaf de aangrenzende oever;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen en een jachthaven mag maximaal 10 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten, verlichtingselementen e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.1 onder d voor het plat afdekken van gebouwen.

10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Woonvaartuigen
  • a. het aantal ligplaatsen voor woonvaartuigen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen' is aangegeven;
  • b. de lengte van een woonvaartuig mag niet meer bedragen dan 30 m;
  • c. de breedte van een woonvaartuig mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • d. de hoogte van een woonark mag, gemeten vanaf de hoogte van het gemiddelde waterpeil, niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de hoogte van een woonschip mag, gemeten vanaf de hoogte van het gemiddelde waterpeil, niet meer bedragen dan 4 m;
  • f. indien vaartuigen een bestaande hoogte hebben, die groter is dan de onder d en e bepaalde maximum hoogte, dan geldt de bestaande situatie als maximale hoogte.

10.4.2 Evenemententerrein

Voor de in 10.1 onder g genoemde gronden gelden de volgende regels:

  • a. er mogen per jaar maximaal 5 evenementen, niet zijnde een circus, worden gehouden met maximaal 50.000 bezoekers per evenement. Deze evenementen mogen ieder maximaal 2 dagen duren, exclusief op- en afbouw van materialen;
  • b. er mogen per jaar maximaal 10 evenementen, niet zijnde een circus, worden gehouden met maximaal 1.000 bezoekers per evenement. Deze evenementen mogen ieder maximaal 1 dag duren, exclusief op- en afbouw van materialen;
  • c. eenmaal per jaar is 1 circus toegestaan gedurende maximaal 7 dagen, exclusief op- en afbouw van materialen.

10.4.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
  • b. het plaatsen of geplaatst hebben van tenten, toercaravans, vouwwagens, of kampeerauto's tussen 22.00 uur en 06.00 uur;
  • c. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen als nachtverblijf, zulks met uitzondering van dienstwoningen en van het bepaalde in 10.1 onder c;
  • d. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • e. het gebruik als sport-, of wedstrijdterrein, zulks met uitzondering van het bepaalde in 10.1 onder c;
  • f. het gebruik voor beproeven van en voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  • g. het aanwezig zijn, of het opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede, dan wel onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen dan wel onderdelen daarvan;
  • h. het opslaan, storten of opbergen van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, of producten (behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte beheer);
  • i. het gebruik als opslag-, stalling, of opbergplaats ten behoeve van handelsdoeleinden en/of derden.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 10.1 voor het gebruik als klein ambachtelijk bedrijf, mits het kleinambachtelijke bedrijf een educatief karakter heeft in relatie tot de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. het bepaalde in 10.4.3 onder e voor het gebruik als sport-, wedstrijd-, of speelterrein tot een maximale oppervlakte van 2 ha.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het beplanten van gronden die op het moment van inwerkingtreding van het plan niet met bomen beplant zijn;
    • 2. het vellen, rooien, of beschadigen van houtgewas;
    • 3. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden van gronden;
    • 4. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het maken van dammen;
    • 5. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
    • 6. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    • 7. het storten van puin of afval bij wijze van oeverbeschoeiing;
    • 8. het aanbrengen van bovengrondse, of ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 9. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
    • 10. het verrichten van (proef-)boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.
  • b. Het in artikel 10.6, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het normale onderhoud;
    • 2. het periodiek kappen van hakhout;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • 4. met betrekking tot het houtgewas als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Boswet
  • c. De omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien met de werkzaamheden, of de gevolgen daarvan hetzij direct, hetzij indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke, of indien aanwezig, de cultuurhistorische waarden van de gronden.

Artikel 11 Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van fiets-, voet- en ruiterpaden, picknick- en rustplaatsen;
  • b. agrarische bedrijven;
  • c. de ontwikkeling, het herstel en het behoud van aanwezige dan wel aan het gebied eigen landschappelijke en, indien aanwezig, cultuurhistorische waarden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - plattelandswoning', een plattelandswoning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonvaartuigen', ligplaatsen ten behoeve van woonvaartuigen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', een paardenhouderij;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boerencamping', een boerencamping;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilvoer- en mestopslag', de opslag van kuilvoer en mest;
  • i. wegen en paden;
  • j. groenvoorzieningen en water;

met de daarbij behorende:

  • k. dienstwoningen, beheersgebouwen, informatiecentra ten behoeve van de dagrecreatieve voorzieningen;
  • l. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • m. bedrijfswoningen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • n. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen en bij bedrijfswoningen;
  • o. kleine gebouwen en bouwwerken, ten behoeve van de volkstuinen;
  • p. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • q. openbare nutsvoorzieningen;
  • r. infrastructurele voorzieningen;
  • s. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • t. wegen en paden
  • u. groenvoorzieningen en water
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag 100% worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een lager maximum percentage is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan 5,5 m, respectievelijk 10 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een grotere maximum hoogte is aangegeven;
  • d. bedrijfsgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15o en niet meer dan 55o mag bedragen;
  • e. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 10 m bedragen;
  • f. per volkstuin met een minimale oppervlakte van 100 m2, mogen kleine gebouwen met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 10 m2 worden opgericht;
  • g. er mogen geen kassen worden gebouwd;
  • h. In aanvulling op het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – luchthavenindelingbesluit' de bestaande oppervlakte, afmetingen en inhoud van de agrarische bedrijfswoning en de agrarische bedrijfsgebouwen niet mag worden veranderd.

11.2.2 Bedrijfswoningen en dienstwoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning, of dienstwoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning, of dienstwoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken in stand worden gehouden, dan wel herbouwd;
  • b. op de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning, of dienstwoning die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw is artikel 11.2.1, sub c van overeenkomstige toepassing;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning, of dienstwoning, die geen onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, of dienstwoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • e. de woningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30o en niet meer dan 55o mag bedragen;

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. sleuf- en mestsilo's mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilvoer- en mestopslag', kuilvoer- en mestplaten en sleufsilo's en mestkelders zijn toegestaan, waarbij de bouwhoogte van de sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten niet meer mag bedragen dan 2 m en van de mestkelders niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
  • c. de hoogte van sleuf- en mestsilo's mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte en oppervlakte van kleine bouwwerken ten behoeve van de dagrecreatie mogen maximaal 3 m, respectievelijk 6 m2 bedragen;
  • f. de hoogte van aanlegsteigers mag niet meer bedragen dan 0,5 m, gemeten vanaf de aangrenzende oever;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen en een jachthaven mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten, verlichtingselementen e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 11.2.1 onder c voor grotere goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen indien de bedrijfsvoering zulks noodzakelijk maakt;
  • b. het bepaalde in 11.2.1 onder d voor het plat afdekken van gebouwen.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Woonvaartuigen
  • a. het aantal ligplaatsen voor woonvaartuigen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen' is aangegeven;
  • b. de lengte van een woonvaartuig mag niet meer bedragen dan 30 m;
  • c. de breedte van een woonvaartuig mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • d. de hoogte van een woonark mag, gemeten vanaf de hoogte van het gemiddelde waterpeil, niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de hoogte van een woonschip mag, gemeten vanaf de hoogte van het gemiddelde waterpeil, niet meer bedragen dan 4 m;
  • f. indien vaartuigen een bestaande hoogte hebben, die groter is dan de onder d en e bepaalde maximum hoogte, dan geldt de bestaande situatie als maximale hoogte.

11.4.2 Boerencamping

Voor een boerencamping gelden de volgende regels:

  • a. een boerencamping is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 maart tot 1 oktober;
  • b. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 10.

11.4.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
  • b. het plaatsen of geplaatst hebben van tenten, toercaravans, vouwwagens, of kampeerauto's tussen 22.00 uur en 06.00 uur;
  • c. het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding 'magneetveldzone', als gevoelige bestemming;
  • d. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen als nachtverblijf (met uitzondering van dienstwoningen en bedrijfswoningen);
  • e. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • f. het gebruik als sport-, wedstrijd-, of speelterrein;
  • g. het gebruik voor beproeven van en voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  • h. het aanwezig zijn, of het opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede, dan wel onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen dan wel onderdelen daarvan;
  • i. het opslaan, storten of opbergen van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, of producten (behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte beheer);
  • j. het gebruik als opslag-, stalling, of opbergplaats ten behoeve van handelsdoeleinden en/of derden;
  • k. het scheuren van grasland;
  • l. het vermoerassen van de agrarische productiegronden.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 11.1 voor het gebruik als klein ambachtelijk bedrijf, mits het kleinambachtelijke bedrijf een educatief karakter heeft in relatie tot de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. het bepaalde in artikel 11.4.3 onder c en het gebruik als gevoelige bestemming toestaan indien na nadere technische uitwerking van de verbinding een rapport is overlegd met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzonde, berekend conform de handreiking van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu voor het berekenen van de specifieke 0,4 microTesla zone in de omgeving van de bovengrondse hoogspanningslijnen, versie 3.0, 25 juni 2009 of de aanvullende afspraken 'RIVM; afspraken over de rekenmethodiek voor de magneetveldzone bij ondergrondse kabels en hoogspanningsstations behorende tot de Randstad 380 kV verbinding d.d. 3 november 2011', en uit dit rapport blijkt dat de gevoelige bestemming na ingebruikname van de hoogspanningsverbinding niet binnen de specifieke magneetveldzone zal zijn gelegen.
  • c. het bepaalde in 11.4.3 onder g voor het gebruik als sport-, wedstrijd-, of speelterrein tot een maximale oppervlakte van 2 ha.
11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het beplanten van gronden die op het moment van inwerkingtreding van het plan niet met bomen beplant zijn;
    • 2. het vellen, rooien, of beschadigen van houtgewas;
    • 3. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden van gronden;
    • 4. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het maken van dammen;
    • 5. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
    • 6. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    • 7. het storten van puin of afval bij wijze van oeverbeschoeiing;
    • 8. het aanbrengen van bovengrondse, of ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 9. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
    • 10. het verrichten van (proef-)boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.
  • b. Het in artikel 11.6, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het normale onderhoud;
    • 2. het periodiek kappen van hakhout;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • 4. met betrekking tot het houtgewas als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Boswet
  • c. De omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien met de werkzaamheden, of de gevolgen daarvan hetzij direct, hetzij indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke, of indien aanwezig, de cultuurhistorische waarden van de gronden.
11.7 Wijzigingsbevoegdheid
11.7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen en

  • a. vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. aantoonbaar is gebleken dat vormverandering noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
    • 2. er geen milieuhygiënische bezwaren bestaan;
    • 3. met de vorm van het bouwvlak zo veel mogelijk wordt gewaarborgd dat bouwactiviteiten in ruimtelijk opzicht geconcentreerd plaatsvinden;
    • 4. de regels in dit artikel 'Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden' in acht genomen worden;
    • 5. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is;
    • 6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  • b. het bouwvlak voor een agrarisch bedrijf vergroten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. aantoonbaar is gebleken dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
    • 2. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    • 3. de regels in dit artikel Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden in acht genomen worden;
    • 4. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is;
    • 5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;

11.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 11.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de mogelijkheden tot het bergen van voldoende oppervlaktewater;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden en bedrijven;
  • d. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit.

Artikel 12 Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van fiets-, voet- en ruiterpaden, picknick- en rustplaatsen;
  • b. agrarische bedrijven;
  • c. de ontwikkeling, het herstel en het behoud van aanwezige dan wel aan het gebied eigen landschappelijke en, indien aanwezig, cultuurhistorische waarden;
  • d. twee bedrijfswoningen;
  • e. één recreatiewoning;
  • f. paardenbak;
  • g. weilanden;
  • h. kuilplaten;
  • i. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • j. aan de hoofdfunctie ondergeschikte nuts- en vergelijkbare voorzieningen, verkeersareaal, groen, tuinen en erven;
  • k. voet- fiets- en ruiterpaden met bijbehorende bruggen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. boerencamping;
  • n. boerengolf;
  • o. dagrecreatieve voorzieningen;
  • p. ondergeschikte horeca;
  • q. mobiele trekkershutten;
  • r. verkooppunt van eigen agrarische producten;
  • s. trapveld.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op en onder de in 12.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen op de in 12.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van enig gebouw mogen niet meer bedragen dan 6,5 m, respectievelijk 10 m, tenzij dat anders is aangeduid;
  • c. gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15º en niet meer dan 55º mag bedragen.

12.2.3 Bijbehorende gebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ten dienste van de in het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel aanwezige bedrijfswoningen mogen binnen het aangegeven bouwvlak bijbehorende gebouwen worden gebouwd;
  • b. voornoemde bijbehorende gebouwen mogen zowel vrijstaand als aan de woning aangebouwd gebouwd worden;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende gebouwen mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van enig bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. de bijbehorende gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 55° mag bedragen;
  • f. de afstand van enig bijbehorend gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • g. de afstand van enig bijbehorend gebouw tot de voorgevel van de woning mag niet minder dan 4 m bedragen.

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. sleuf- en mestsilo's mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoogte van sleuf- en mestsilo's mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 12.2.2 onder b voor grotere goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen indien de bedrijfsvoering zulks noodzakelijk maakt;
  • b. het bepaalde in 12.2.2 onder c voor het plat afdekken van gebouwen.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

12.4.2 Boerengolf

Voor boerengolf gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik voor boerengolf niet is toegestaan gedurende de winterperiode (21 december tot 21 maart);
  • b. het gebruik voor boerengolf niet is toegestaan gedurende de broedperiode (15 maart tot 15 juli)
  • c. het aantal holes niet meer dan 10 bedraagt.

12.4.3 Kuilplaten

Kuilplaten mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilplaat';

12.4.4 Boerencamping

Voor een boerencamping gelden de volgende regels:

  • a. een boerencamping is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 maart tot 1 oktober;
  • b. een boerencamping is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boerencamping';
  • c. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 15.

12.4.5 Mobiele trekkershutten

Voor mobiele trekkershutten gelden de volgende regels:

  • a. er mogen niet meer dan 7 standplaatsen voor mobiele trekkershutten binnen de bestemming worden gerealiseerd;
  • b. standplaatsen voor mobiele trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boerencamping';
  • c. het plaatsen van mobiele trekkershutten is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 maart tot 1 oktober;

12.4.6 Parkeren

Voor parkeren gelden de volgende regels;

  • a. parkeerplaatsen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - parkeerterrein 1' worden gesitueerd;
  • b. het aantal parkeerplaatsen mag niet minder dan 25 en niet meer dan 50 bedragen.

12.4.7 Paardenbak

Een paardenbak mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'.

12.4.8 Recreatiewoning

Voor een recreatiewoning gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatiewoningen mag niet meer dan 1 bedragen;
  • b. een recreatiewoning in de vorm van een appartement is uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'recreatiewoning' toegestaan.
  • c. het vloeroppervlak mag niet meer dan 60 m² bedragen;

12.4.9 Trapveld

Een trapveld mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trapveld' worden gerealiseerd.

12.4.10 Verkooppunt van eigen agrarische producten

Uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding: 'verkoop eigen producten' mag maximaal 1 verkooppunt van eigen agrarische producten worden gesitueerd.

12.4.11 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in 12.1 genoemde gronden en de zich daarop bevindende opstallen voor:

  • a. de opslag en permanente bewoning van kampeermiddelen;
  • b. de opslag van boten;
  • c. vergaderingen en workshops.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.2, onder b en toestaan dat tijdens de broedperiode op een gedeelte van de gronden boerengolf is toegestaan onder de voorwaarde dat per jaar uit inventarisatie aan het bevoegd gezag moet blijken dat het betreffende gedeelte van de gronden in dat jaar niet wordt gebruikt als broedgebied.

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.6.1 Verbodsregel

Het is verboden om ter plaatse van de als milieuzone aangeduide gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden, niet zijnde bouwen, uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoog opgaande en/of diepgewortelde beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal onderhoud;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook bergrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

12.6.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als hiervoor bedoeld is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

12.6.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden geweigerd indien geen bodemonderzoek is uitgevoerd. Als uit het onderzoek blijkt dat sanering aan de orde is dient hiervoor een saneringsplan opgesteld te worden. Uitvoering van de sanering dient dan vooraf plaats te vinden.

12.7 Wijzigingsbevoegdheid
12.7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen en

  • a. vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. aantoonbaar is gebleken dat vormverandering noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
    • 2. er geen milieuhygiënische bezwaren bestaan;
    • 3. met de vorm van het bouwvlak zo veel mogelijk wordt gewaarborgd dat bouwactiviteiten in ruimtelijk opzicht geconcentreerd plaatsvinden;
    • 4. de regels in dit artikel 'Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1' in acht genomen worden;
    • 5. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is;
    • 6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  • b. het bouwvlak voor een agrarisch bedrijf vergroten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. aantoonbaar is gebleken dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
    • 2. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    • 3. de regels in dit artikel Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1 in acht genomen worden;
    • 4. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is;
    • 5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  • c. het geheel of gedeeltelijk verplaatsen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boerencamping', onder voorwaarden dat:
    • 1. er dient sprake te zijn van verbetering van de situatie ten op zichte van het weidevogelleefgebied;
    • 2. de totale omvang van de aanduiding dient per saldo gelijk te blijven.

12.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 12.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de mogelijkheden tot het bergen van voldoende oppervlaktewater;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden en bedrijven;
  • d. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit.

Artikel 13 Recreatie - Verblijfsrecreatie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatief nachtverblijf in recreatiewoningen met de daarbij behorende

  • a. bouwwerken;
  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. tuinen, erven en terreinen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte, goot- en bouwhoogte van de recreatiewoningen mogen niet meer bedragen dan conform de regeling van het vergunningvrij bouwen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is toegestaan;
  • b. bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

13.2.2 Dienstwoningen

Voor het bouwen van een dienstwoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning, of dienstwoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken in stand worden gehouden, dan wel herbouwd;
  • b. op de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning, of dienstwoning die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw is artikel 13.2.1, sub d van overeenkomstige toepassing;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning, of dienstwoning, die geen onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, of dienstwoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • e. de woningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30o en niet meer dan 55o mag bedragen;

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten, verlichtingselementen e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
  • b. het gebruik als wedstrijdterrein;
  • c. het gebruik voor beproeven van en voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  • d. het aanwezig zijn, of het opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede, dan wel onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen dan wel onderdelen daarvan;
  • e. het opslaan, storten of opbergen van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, of producten (behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte beheer);
  • f. het gebruik als opslag-, stalling, of opbergplaats ten behoeve van handelsdoeleinden en/of derden.

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor :

  • a. sportvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'sportschool', een sportschool met bijbehorende kantine;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schietvereniging', een schietvereniging met bijbehorende kantine;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken;
  • e. wegen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten, verlichtingselementen e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 15 Tuin

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 1,5 m.

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en pleinen;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. bermen;
  • d. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg', spoorlijnen en spoorwegvoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', bergingen ten behoeve van woonvaartuigen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein voor auto's;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'park and ride', een p&r terrein bij station Halfweg;

met de daarbij behorende:

  • i. laad- en losplaatsen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. straatmeubilair;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. (ondergrondse) afvalcontainers;
  • n. kunstwerken;
  • o. beeldende kunst;
  • p. oeververbindingen (bruggen);
  • q. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
16.2.2 Bijgebouwen bij woonvaartuigen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woonvaartuigen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  • b. per ligplaats voor een woonvaartuig mag maximaal 1 bijgebouw worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 6 m2;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 12 m bedragen, zulks met uitzondering van de gronden van de autosnelwegen A9 en A200, waar de hoogte niet meer dan 25 m mag bedragen.
16.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, behorende bij deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. de verkoop van motorbrandstoffen;
  • b. het parkeren van vrachtauto's en kampeermiddelen;
  • c. het gebruik voor een standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. verblijfsrecreatie;
  • e. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van grond;

het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. natuur;
  • c. waterberging;
  • d. waterhuishouding;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', ligplaatsen ten behoeve van woonschepen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonvaartuigen', ligplaatsen ten behoeve van woonvaartuigen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal', een gemaal;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' een jachthaven, met de daarbij behorende steigers en aanlegplaatsen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger', aanlegsteigers;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats kleine schepen', steigers met ligplaatsen voor kleine schepen en een dekschuit ten behoeve van de aangrenzende bestemming 'Maatschappelijk';

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
17.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen, behoudens een gemaal ter plaatse van de aanduiding 'gemaal', geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. de afmetingen van het bestaande gemaal zijn de maximale afmetingen;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'jachthaven' en 'aanlegsteiger' mag:
    • 1. de bouwhoogte van aanlegsteigers niet meer dan 1 m, gemeten ten opzichte van de aangrenzende oever, bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 12 m, gemeten vanaf het gemiddelde waterpeil, bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m, gemeten vanaf het gemiddelde waterpeil, bedragen.
17.3 Specifieke gebruiksregels
17.3.1 Woonvaartuigen
  • a. het aantal ligplaatsen voor woonvaartuigen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen' is aangegeven;
  • b. de lengte van een woonvaartuig mag niet meer bedragen dan 30 m;
  • c. de breedte van een woonvaartuig mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • d. de hoogte van een woonark mag, gemeten vanaf de hoogte van het gemiddelde waterpeil, niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de hoogte van een woonschip mag, gemeten vanaf de hoogte van het gemiddelde waterpeil, niet meer bedragen dan 4 m;
  • f. indien vaartuigen een bestaande hoogte hebben, die groter is dan de onder d en e bepaalde maximum hoogte, dan geldt de bestaande situatie als maximale hoogte.
17.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, behorende bij deze bestemming, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een ligplaats voor één of meer plezier- en/ of woonvaartuigen, zulks met uitzondering van het bepaalde in 17.1 onder e en f;
  • b. sport- of wedstrijdgebied met uitzondering van de roei- en zeilsport;
  • c. het beproeven van vaartuigen;
  • d. het aanwezig zijn of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • e. het opslaan, storten of opbergen van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van het water.
17.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.3.1, onder b en een lengte toestaan van maximaal 40 m, mits het woonvaartuig van oorsprong een bedrijfsschip is geweest.

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonvaartuigen', ligplaatsen ten behoeve van woonvaartuigen;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken;
  • e. tuinen en erven;
  • f. voetpaden
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Woning

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het maximum aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c zijn hogere goot- en bouwhoogten van woningen toegestaan, indien dit op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, waarbij de bestaande, of vergunde goot- en bouwhoogte als maximum gelden;
  • e. de inhoud van een woning mag maximaal 600 m3 bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e is een grotere inhoud van een woning toegestaan, indien dit op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, waarbij de bestaande of vergunde inhoud als maximum geldt;
  • g. de woningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30o en niet meer dan 55o mag bedragen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' dienen de woningen plat te worden afgedekt;
  • i. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2 m.

18.2.2 Bijgebouwen
  • a. Bij elke woning mogen maximaal bijgebouwen worden gebouwd conform de regeling van het vergunningvrij bouwen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met dien verstande dat een maximale goot- en bouwhoogte zijn toegestaan van 3 m, respectievelijk 6 m.
  • b. ter plaatse van het perceel Lagedijk 6 zijn, behalve de mogelijke woonbebouwing, in een van de bijgebouwen een kantine en 2 recreatie-eenheden toegestaan.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – extra bijgebouwen' 407 m2 aan bijgebouwen is toegestaan.

18.2.3 Bijgebouwen bij woonvaartuigen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woonvaartuigen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  • b. per ligplaats voor een woonvaartuig mag maximaal 1 bijgebouw worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 6 m2;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

18.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van antennes, vlaggenmasten e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.2.2 en een gezamenlijk oppervlakte van aan en bijgebouwen toestaan van maximaal 70 m2 mits de oppervlakte van de woonbestemming bij de desbetreffende woning tenminste 400 m2 bedraagt en van maximaal 250 m2 mits de oppervlakte van de woonbestemming bij de desbetreffende woning tenminste 1.000 m2 bedraagt. Voor de bouw van bijgebouwen gelden alsdan de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 3 m, respectievelijk 6 m;
  • b. de afstand ven een bijgebouw tot de naar de weg gekeerde gevel van de woning of het denkbeeldig verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 4 m.
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Aan huis verbonden beroep/ bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, geldt dat de oppervlakte maximaal 30 % van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt, tenzij daarvoor op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig een groter percentage in gebruik was of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, waarbij het bestaande of vergunde percentage als maximum geldt.

18.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig verkoop-en of ten verkoop aanbieden van goederen en waren bestemd voor onmiddellijk gebruik of verbruik;
  • b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
  • c. het gebruik voor opslag-, los- of laadplaats ten behoeve van handelsdoeleinden
  • d. het opslaan, storten of opbergen van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, of producten;
  • e. het aanwezig zijn, of het opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede, dan wel onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen dan wel onderdelen daarvan;
  • f. het gebruik als staanplaats voor onderkomens;
  • g. kamerverhuur;
  • h. de bewoning van een woning door meer dan één huishouden.
18.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.4.1 ten behoeve van een verruiming van het maximale oppervlak dat mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep/bedrijf tot ten hoogste 45 % met een maximum van 200 m², mits:

    • 1. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
    • 2. het gebruik geen afbreuk doet aan het landelijk karakter van de omgeving;
    • 3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 4. detailhandel alleen plaatsvindt als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf;
    • 5. het beroep/ bedrijf door een bewoner wordt uitgeoefend;

Artikel 19 Wonen - 2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor de realisatie van vrijstaande woningen met de daarbij behorende bouwwerken en erven alsmede voor water.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Woning

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het maximum aantal woningen binnen het bestemmingsvlak bedraagt 3;
  • b. de inhoud van een woning mag niet meer dan 600 m3 bedragen;
  • c. de afstand van de voorgevel tot aan de weg mag niet minder dan 5 m en niet meer dan 8 m bedragen;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 4 m bedragen;
  • e. een woning omvat één bouwlaag en dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 55° mag bedragen.

19.2.2 Bijgebouwen

Bij elke woning mogen maximaal aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd conform de regeling van het vergunningvrij bouwen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met dien verstande dat een maximale goot- en bouwhoogte zijn toegestaan van 3 m, respectievelijk 6 m.

19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van antennes, vlaggenmasten e.d. mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.2.2 en een gezamenlijk oppervlakte van aan en bijgebouwen toestaan van maximaal 70 m2 mits de oppervlakte van de woonbestemming bij de desbetreffende woning tenminste 400 m2 bedraagt.

19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Aan huis verbonden beroep/ bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, geldt dat de oppervlakte maximaal 30 % van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt.

19.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig verkoop-en of ten verkoop aanbieden van goederen en waren bestemd voor onmiddellijk gebruik of verbruik;
  • b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
  • c. het gebruik voor opslag-, los- of laadplaats ten behoeve van handelsdoeleinden
  • d. het opslaan, storten of opbergen van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, of producten;
  • e. het aanwezig zijn, of het opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede, dan wel onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen dan wel onderdelen daarvan;
  • f. het gebruik als staanplaats voor onderkomens;
  • g. kamerverhuur;
  • h. de bewoning van een woning door meer dan één huishouden.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.4.1, onder a ten behoeve van een verruiming van het maximale oppervlak dat mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep/bedrijf tot ten hoogste 45 %, mits:

  • a. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
  • b. het gebruik geen afbreuk doet aan het landelijk karakter van de omgeving;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. detailhandel alleen plaatsvindt als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf;
  • e. het beroep/ bedrijf door een bewoner wordt uitgeoefend;
  • f. het geen activiteit betreft waarvoor een milieuvergunning of melding op grond van de milieuwetgeving verplicht is.

Artikel 20 Leiding - Gas 1

20.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Gas 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding, overeenkomstig het in Bijlage 1 opgenomen profiel, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - 2', de ondergrondse hoge druk aardgasleiding wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het leidingprofiel zoals opgenomen in Bijlage 3;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - 3', de ondergrondse hoge druk aardgasleiding wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het leidingprofiel zoals opgenomen in Bijlage 4;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - 4', de ondergrondse hoge druk aardgasleiding wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het leidingprofiel zoals opgenomen in Bijlage 5;

en daarbij behorende andere voorzieningen.

  • b. De bestemming 'Leiding - Gas 1' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
20.2 Bouwregels
  • a. Op of in de in 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd. Overige bouwwerken zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid;
  • b. de oppervlakte, respectievelijk de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld onder a mogen niet meer bedragen dan 10 m2, respectievelijk 3 m.
20.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2, onder a teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voorzover:

  • a. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
  • b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten en;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden en welke beperkingen en voorschriften bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verbodsregel

In het belang van het bepaalde in 20.1 is het verboden op of in de in 20.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen en/of stoffen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers, en andere wateren.

20.4.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. worden uitgevoerd ten dienste van de in 20.1 bedoelde bestemming;
  • f. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

20.4.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in 20.4.1 kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden de veiligheid van de aardgastransportleiding, of de energieleveringszekerheid wordt geschaad.

20.4.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 20.4.1 bij de betrokken leidingbeheerder schriftelijk advies inwinnen omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld in 20.4.3 , schaden en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 21 Leiding - Gas 2

21.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Gas 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van (ondergrondse) gasleidingen met een belemmerde strook ter weerszijden van de desbetreffende aangeduide leiding.
  • b. De bestemming 'Leiding - Gas 2' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
21.2 Bouwregels
  • a. Op of in de in 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd. Overige bouwwerken zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid;
  • b. de oppervlakte, respectievelijk de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld onder a mogen niet meer bedragen dan 40 m2, respectievelijk 3 m
21.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2, onder a teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voor zover:

  • a. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
  • b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten en;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden en welke beperkingen en voorschriften bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Verbodsregel

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan het normaal onderhoud;
  • d. diep ploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

21.4.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 21.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • b. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken
  • c. reeds in uitvoering zijn op het moment van inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens en reeds verleende vergunning;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen.

21.4.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden het belang van de leiding wordt geschaad.

21.4.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van en omgevingsvergunning als bedoeld in 21.4.1 de betrokken net beheerder(s) informeren omtrent de aanvraag en tevens aan de betrokken netbeheerder(s) vragen om binnen een termijn van 6 weken haar zienswijzen kenbaar te maken.

Artikel 22 Leiding - Hoogspanning

22.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hoogspanningsleidingen.
  • b. De bestemming Leiding - Hoogspanning' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Verbodsregel

Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd zonder een omgevingsvergunning.

22.2.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 22.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. de bouw van hoogspanningsmasten;
  • b. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het moment van inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

22.2.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de bouwwerken of bouwwerkzaamheden het belang van de leiding wordt geschaad.

22.2.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.2.1 de betrokken net beheerder(s) informeren omtrent de aanvraag en tevens aan de betrokken netbeheerder(s) vragen om binnen een termijn van 6 weken haar zienswijzen kenbaar te maken.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.3.1 Verbodsregel

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan het normaal onderhoud;
  • d. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

22.3.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 22.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het moment van inwerkingtreding van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens en reeds verleende vergunning;
  • c. het normale onderhoud en beheer betreffen.

22.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de bouwwerken of bouwwerkzaamheden het belang van de leiding wordt geschaad.

22.3.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van en omgevingsvergunning als bedoeld in 22.3.1 de betrokken net beheerder(s) informeren omtrent de aanvraag en tevens aan de betrokken netbeheerder(s) vragen om binnen een termijn van 6 weken haar zienswijzen kenbaar te maken.

Artikel 23 Leiding - Hoogspanningsverbinding I

23.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding I' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
    • 1. een ondergrondse 380 kV hoogspanningsverbinding

met de daarbij behorende:

    • 1. toegangswegen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'weg' uitsluitend toegangswegen ten behoeve van een hoogspanningsverbinding en opstijgpunten;
    • 3. gebouwen;
    • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding I' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
23.2 Bouwregels
  • 1. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  • a. de oppervlakte van een bouwwerk of overkappingen mag ten hoogste 40 m² bedragen;
  • b. per bestemmingsvlak mogen ten hoogste 8 gebouwen of overkappingen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk of overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
  • 2. Op of in deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
23.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 23.2, onder 2, indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijne, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbodsregel

In het belang van het bepaalde in 23.1 is het verboden op of in de in 23.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers, en andere wateren.
  • f. het permanent opslaan van goederen.

23.4.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 23.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(-en) betreffen.

23.4.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in 23.4.1 kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding. De diepte waarop de kabel ligt wordt daarbij mede betrokken.

23.4.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 23.4.1 bij de betrokken leidingbeheerder schriftelijk advies inwinnen omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld in 23.4.1 , schaden en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade. De leidingbeheerder dient zijn advies uit te brengen binnen 3 weken na ontvangst van het verzoek daartoe.

Artikel 24 Leiding - Water

24.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van (ondergrondse) waterleidingen met een belemmerde strook van 10 m ter weerszijden van de hartlijn van de aangeduide leiding;
  • b. de bestemming 'Leiding - Water' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Verbodsregel

Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd zonder een omgevingsvergunning.

24.2.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 24.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing ten behoeve van het leidingbeheer, met indien het een gebouw betreft, een maximale bebouwde oppervlakte van 40 m2;
  • b. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het moment van inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

24.2.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de bouwwerken of bouwwerkzaamheden het belang van de leiding wordt geschaad.

24.2.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 24.2.1 de betrokken net beheerder(s) informeren omtrent de aanvraag en tevens aan de betrokken netbeheerder(s) vragen om binnen een termijn van 6 weken haar zienswijzen kenbaar te maken.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.3.1 Verbodsregel

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan het normaal onderhoud;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

24.3.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 24.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • b. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken
  • c. reeds in uitvoering zijn op het moment van inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens en reeds verleende vergunning;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen.

24.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden het belang van de leiding wordt geschaad.

24.3.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van en omgevingsvergunning als bedoeld in 24.3.1 de betrokken net beheerder(s) informeren omtrent de aanvraag en tevens aan de betrokken netbeheerder(s) vragen om binnen een termijn van 6 weken haar zienswijzen kenbaar te maken.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanningsverbinding III - voorlopig

25.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding III - voorlopig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
    • 1. een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding voor en periode van maximaal 5 jaar waarbij de verbinding uitsluitend korter dan een jaar in werking mag zijn;

met de daarbij behorende:

    • 1. toegangswegen;
    • 2. bouwwerken.
  • b. De bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding III - voorlopig' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
25.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd die voldoen aan de volgende criteria:
    • 1. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'aangegeven hoogte bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken (niet zijne overkappingen) mag ten hoogste 2m bedragen;
  • b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(-en) mag, met in achtneming van de voor de betrokken bestemming(-en) geldende (bouw-)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Afwijken van de bouwregels

met en omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere dar voorkomende bestemming(-en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

25.4 Specifieke gebruiksregels

tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik van gronden ten behoeve van een in werking zijnde bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding gedurende een periode langer dan een jaar na inwerkingstelling van de hoospanningsverbinding.

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5.1 Verbodsregel

In het belang van het bepaalde in 25.1 is het verboden op of in de in 25.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers, en andere wateren.
  • e. het permanent opslaan van goederen.

25.5.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in 25.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. verband hebben met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(-en) betreffen.

25.5.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in 25.5.1 kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding.

25.5.4 Onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 25.5.1 bij de betrokken leidingbeheerder schriftelijk advies inwinnen omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld in 25.5.1 , schaden en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade. De leidingbeheerder dient zijn advies uit te brengen binnen 3 weken na ontvangst van het verzoek daartoe.

25.6 Definitieve bestemming

Na afloop van de in 23.1 genoemde termijn van vijf jaar vervalt de dubbelbestemming

Artikel 26 Waarde - Archeologie 1

26.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
26.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in 26.1 bedoelde bestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 26.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de primaire bestemming(-en) mits de bepalingen van 26.3 vooraf in acht zijn genomen.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Verbodsregel

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning enige bodemroerende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

26.3.2 Vereisten voor vergunningverlening
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in 26.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

26.3.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in 26.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, of ontgrondingsvergunning.

26.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden.

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting om de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

26.3.5 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek, als bedoeld in 26.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen, opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 2

27.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
27.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in 27.1 bedoelde bestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 27.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de primaire bestemming(-en) mits de bepalingen van 27.3 vooraf in acht zijn genomen.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Verbodsregel

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning enige bodemroerende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 0,35 m en over een (totale) oppervlakte groter dan 50 m2.

27.3.2 Vereisten voor vergunningverlening
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in 27.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

27.3.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in 27.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, of ontgrondingsvergunning.

27.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden.

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting om de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

27.3.5 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek, als bedoeld in 27.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen, opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 3

28.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
28.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in 28.1 bedoelde bestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 28.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de primaire bestemming(-en) mits de bepalingen van 28.3 vooraf in acht zijn genomen.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Verbodsregel

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning enige bodemroerende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 0,4 m en over een (totale) oppervlakte groter dan 500 m2.

28.3.2 Vereisten voor vergunningverlening
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in 28.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

28.3.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in 28.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, of ontgrondingsvergunning.

28.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden.

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting om de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

28.3.5 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek, als bedoeld in 28.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen, opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 4

29.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
29.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in 29.1 bedoelde bestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 29.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de primaire bestemming(-en) mits de bepalingen van 29.3 vooraf in acht zijn genomen.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Verbodsregel

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning enige bodemroerende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 0,4 m en over een (totale) oppervlakte groter dan 2.500 m2.

29.3.2 Vereisten voor vergunningverlening
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in 29.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

29.3.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in 29.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, of ontgrondingsvergunning.

29.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden.

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting om de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

29.3.5 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek, als bedoeld in 29.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen, opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 5

30.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
30.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in 30.1 bedoelde bestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 30.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de primaire bestemming(-en) mits de bepalingen van 30.3 vooraf in acht zijn genomen.
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Verbodsregel

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning enige bodemroerende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 0,3 m en over een (totale) oppervlakte groter dan 2.500 m2.

30.3.2 Vereisten voor vergunningverlening
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in 30.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

30.3.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in 30.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, of ontgrondingsvergunning.

30.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden.

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting om de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

30.3.5 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek, als bedoeld in 30.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen, opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 6

31.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
31.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in 31.1 bedoelde bestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van 31.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de primaire bestemming(-en) mits de bepalingen van 31.3 vooraf in acht zijn genomen.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Verbodsregel

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 0,4 m en over een (totale) oppervlakte groter dan 10.000 m2;

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
  • f. het heien van palen en het slaan van damwanden.

31.3.2 Vereisten voor vergunningverlening
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in 31.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

31.3.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in 31.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, of ontgrondingsvergunning.

31.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden.

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting om de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

31.3.5 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek, als bedoeld in 31.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen, opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

31.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 32 Waterstaat - Waterkering

32.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
    • 1. waterkeringen;
    • 2. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen;
    • 3. waterbergingsgebieden;
    • 4. waterlopen;
    • 5. waterpartijen.
  • b. de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover deze dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is de voorrangsregeling in artikel 39.1 van toepassing.
32.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de onder 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(-en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(-en) geldende (bouw-)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • c. op grond van de Keur van de waterbeheerder dient, alvorens kan worden gestart met de bouwwerkzaamheden, contact worden opgenomen met het Hoogheemraadschap van Rijnland, zodat kan worden beoordeeld of voor het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden een vergunning of ontheffing benodigd is.
32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 32.2. De vergunning kan worden verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 33 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 34 Algemene bouwregels

34.1 Toegestane overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen te overschrijden:

  • a. tot ten hoogste 2 m ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  • b. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 m;
  • c. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een rijwielpad en 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 m.
34.2 Ondergronds bouwen
  • a. Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
  • b. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
    • 1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
    • 3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b sub 3 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
    • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 35 Algemene gebruiksregels

35.1 Verbodsregels
  • a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels.
  • b. Als een verboden gebruik, als bedoeld in lid 1, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van de onbebouwde gronden en / of bebouwing:
    • 1. als bedrijven die worden begrepen in bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
    • 2. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden;
    • 3. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
    • 4. ten behoeve van seksinrichtingen, prostitutiebedrijven en automatenhallen;
    • 5. het gebruik van gebouwen ten behoeve van veredelingsbedrijven;
    • 6. het gebruik voor volkstuinen.

35.1.1 Afwijken van de verbodsregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 35.1 een omgevingsvergunning verlenen wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 36 Algemene aanduidingsregels

36.1 Geluidzone - Industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - Industrie' is het bouwen van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming, in overeenstemming met het bepaalde in Hoofdstuk 2 in dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van de gebouwen met deze geluidsgevoelige bestemmingen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

36.2 Luchtvaartverkeerzones - LIB

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - LIB' zijn de volgende beperkingen van toepassing.

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.1' gelden beperkingen, gesteld in artikel 2.2.1 van het “Luchthavenindelingbesluit Schiphol” met betrekking tot gevoelige bestemmingen. In het LIB zijn deze geclassificeerd als woningen, woonwagens, woonschepen, gebouwen met een gezondheidszorgfunctie en gebouwen met een onderwijsfunctie.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.3', gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking, gesteld in artikel 2.2.3 van het “Luchthavenindelingbesluit Schiphol”.

Artikel 37 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan met dien verstande dat:

  • a. in het plangebied de volgende bebouwing wordt toegestaan:
    • 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m2, alsmede;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies;
  • b. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke of technische beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met niet meer de 1 meter wordt vergroot;
  • d. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten, anders dan bedoel onder c, met ten hoogste:
    • 1. 5 m worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatieinrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie, zoals zonnepanelen;
    • 2. 3 m worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten;
    • 3. de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 m ten behoeve van balkons, bordessen, erkers, luifels, buitentrappen, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van een gebouw.

Artikel 38 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  • a. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  • b. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 39 Overige regels

39.1 Voorrangsregeling

Indien en voor zover de in het plan aangegeven bestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen zijn, voor zover de voor de dubbelbestemmingen geldende regels ten aanzien van bebouwing of gebruik niet met elkaar verenigbaar zijn, de regels van toepassing die gelden voor de dubbelbestemming met de hoogste prioriteit volgens de volgorde die is aangegeven in onderstaand schema:

Bestemming   artikelnummer   volgorde van toepassing  
Waterstaat - Waterkering   32   1  
Waarde - Archeologie 1   26   2  
Waarde - Archeologie 2   27   3  
Waarde - Archeologie 3   28   4  
Waarde - Archeologie 4   29   5  
Waarde - Archeologie 5   30   6  
Waarde - Archeologie 6   31   7  
Leiding - Gas 1   20   8  
Leiding - Gas 2   21   9  
Leiding - Hoogspanningsverbinding I   23   10  
Leiding - Hoogspanningsverbinding III - voorlopig   25   11  
Leiding - Hoogspanning   22   12  
Leiding - Water   24   13  

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 40 Overgangsrecht

40.1 Overgangsrecht bouwwerken
40.1.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

40.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

40.1.3 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

40.2 Overgangsrecht gebruik
40.2.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

40.2.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

40.2.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

40.2.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 41 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor het woonvaartuig "Wodan" aan Penningsveer 4A (ws) te Penningsveer (ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - persoonsgebonden overgangsrecht') geldt het volgende.

Het gebruik van deze ligplaats is in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied. Dit gebruik mag worden voortgezet met het woonvaartuig "Wodan" door de heer A. Peetoom en mevrouw M.J. van der Spree. Zodra het gebruik als ligplaats voor het woonvaartuig "Wodan" door de heer A. Peetoom en mevrouw M.J. van der Spree wordt beëindigd vervalt het recht op gebruik van deze ligplaats voor enig woonvaartuig.

Artikel 42 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan '1e herziening bp Buitengebied'.