De Meester van Haarlem    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

verplicht

Afbeelding 1.1: Ligging van het bestemmingsplangebied

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan De Meester van Haarlem bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de toekomstige ontwikkeling van het gebied. De toelichting gaat in op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van bestemmingsplan De Meester van Haarlem ligt ten noordwesten van de binnenstad van Haarlem en beslaat een oppervlakte van circa 1,5 ha. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Verspronckweg, aan de noordzijde door de Begastraat, aan de oostzijde door de Brakenburghstraat en aan de zuidzijde door de Meester Cornelisstraat (zie afbeelding 1.2).

verplicht

Afbeelding 1.2: Plangebied

1.3 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan     

De reden om voor het plangebied De Meester van Haarlem een nieuw bestemmingsplan te maken is de beoogde transformatie van de voormalige Ambachtsschool. Het deels monumentale complex en de latere uitbreidingen zullen worden herontwikkeld van een schoolcomplex naar een wooncomplex met 178 woningen en een gebouwde parkeervoorziening. Voor deze transformatie is op 24 juli 2018 door het college van B&W een Stedenbouwkundig Plan vastgesteld (zie ook hoofdstuk 3).

In het geldende bestemmingsplan was door middel van een wijzigingsbevoegdheid al rekening gehouden met een transformatie van schoolgebouw naar woongebouw (zie paragraaf 1.5). Doordat de beoogde transformatie echter niet volledig via toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zou kunnen worden gerealiseerd, is het voorliggende bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld.

Het stedenbouwkundig plan uit 2018 gaat uit van 176 appartementen. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 178 appartementen mogelijk. De capaciteit van de parkeergarage is van 153 parkeerplaatsen uitgebreid naar 157 parkeerplaatsen. Na vaststelling van het stedenbouwkundig plan zijn de bouwplannen verder uitgewerkt. Hieruit bleek dat er ruimte was voor de uitbreiding. Het onbenut laten van deze ruimte zou leiden tot een niet efficiënte inrichting van het voormalige schoolgebouw. Een garage met 157 parkeerplaatsen kan overigens voorzien in een parkeerbehoefte van 181 appartementen.

1.4 Doel van het bestemmingsplan     

Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan De Meester van Haarlem is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied mogelijk wordt gemaakt. Het juridisch kader is afgestemd op de gestelde kaders van het vastgestelde Stedenbouwkundig Plan. Behoud van het monumentale gedeelte van het complex en rekening houden met de bestaande omgeving zijn daarbij belangrijke uitgangspunten.

Tweede doel van het bestemmingsplan is de bescherming van het beschermde stadsgezicht. Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied.

1.5 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied De Meester van Haarlem gelden de volgende bestemmingsplannen:

nr. Naam van het plan Vastgesteld Onherroepelijk
NL.IMRO.0392.BP6120006-va01 Kleverpark / Frans Hals 14-7-2016 06-10-2016
NL.IMRO.0392.BP0120001-va01 parkeernormen Haarlem 17-05-2018 04-07-2018

Tabel 1: Geldende bestemmingsplannen op moment van opstellen bestemmingsplan.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan De Meester van Haarlem zullen de in tabel 1 genoemde plannen, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, hun rechtskracht verliezen.

Sinds 5 juli 2016 is het plangebied, samen met omliggende gronden, aangewezen als "beschermd stadsgezicht" in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in het bestemmingsplan moet worden beschermd (op basis van artikel 36 van de Monumentenwet 1988 dat van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet). In het onderhavige bestemmingsplan is een artikel opgenomen voor het behoud van het beschermde stadsgezicht.

1.6 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan De Meester van Haarlem doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan is op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties op basis van het wettelijke vooroverleg hebben deels geleid tot aanpassing van het concept ontwerpbestemmingsplan De Meester van Haarlem.

Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij gegeven voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie is het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd heeft eenieder zienswijzen in kunnen dienen bij de gemeenteraad. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Wel zijn er enkele ambtshalve aanpassingen gedaan. De gemeenteraad besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan, met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen, wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

Dit hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van het bestemmingsplan. Vervolgens gaat Hoofdstuk 2 in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. De ontstaansgeschiedenis van het gebied verklaart namelijk de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel. Hoofdstuk 3 behandelt het Stedenbouwkundig Plan. Hoofdstuk 4 gaat in op het beleidskader. Hoofdstuk 5 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 6 beschrijft de visie op het plangebied en gaat in op de herontwikkeling die in het plangebied speelt. Hoofdstuk 7 gaat in op de juridische aspecten en licht de planregels,de verbeelding en de regeling voor bebouwing toe. Hoofdstuk 8 beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde vooroverleg toe. Bij de toelichting hoort ook een aantal bijlagen. Daarmee sluit de toelichting af.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE     

2.1 Korte historische schets     

2.1.1 Inleiding     

Het plangebied is gelegen in de Kleverparkbuurt-noord. In deze paragraaf zal als eerst een historische schets worden gegeven van deze buurt, waarna vervolgens zal worden ingezoomd op het plangebied.

2.1.2 Kleverparkbuurt-noord     

De Kleverparkbuurt-noord bevindt zich grotendeels ten westen van een strandwal die ter hoogte van de Kleverparkbuurt globaal wordt begrensd door de Velserstraat aan de westzijde en de Schoterweg en de Kennemerstraat aan de oostzijde. Deze van noord naar zuid lopende zandrug is bepalend geweest voor de prestedelijke structuur van onder meer de Kleverparkbuurt-noord.

In de periode van de 8e en 9e eeuw raakte het hoogste deel van de ten oosten van de Kleverparkbuurt-noord gelegen strandwal bewoond en ontstond daarop een langwerpig akkercomplex, ook wel "geestnederzetting" genoemd. De noordelijke punt van deze geest is nog te herkennen in de Kennemerstraat en het zuidelijke deel van de Schoterweg, die de geestgrond omsloten. Verder naar het zuiden, in de binnenstad van Haarlem, zijn de oude wegen ter weerszijden van de geest te herkennen als de trajecten Kruisweg - Kruisstraat en de Jansweg - Jansstraat. Ten noorden van de geest liepen er via de strandwal routes naar het noorden. In de lager gelegen gebieden ten westen en oosten van de strandwal werden ter ontwatering parallelle sloten gegraven van oost naar west. De belangrijkste afwatering was de vermoedelijk in de 14e eeuw gegraven De Delft. De noord-zuidverbinding via de Schoterweg is in oorsprong middeleeuws, evenals de oost-westroute via de Kleverlaan (welke de noordelijke grens van de Kleverparkbuurt-noord is). Als verkeersverbindingen zijn deze straten nog steeds structuurbepalende lijnen. De Velserstraat bevindt zich ter plaatse van een oude sloot die van noord naar zuid liep. Toen Haarlem zich in de middeleeuwen ontwikkelde tot een belangrijke en relatief grote stad, werd het gebied ten noorden ervan belangrijk voor de voedselvoorziening van de bewoners. Het gebruik van de gronden was met name agrarisch waarbij op de zandgrond van de strandwal akkerbouw en in de lagere randzones beweiding plaatsvond.

De driehoekige ruimte tussen de Schoterweg en de Kennemerstraat was in de 19e eeuw grotendeels in gebruik als exercitieveld. Langs het terrein stonden halverwege de 19e eeuw enkele villa's en andere huizen. In diezelfde tijd kwamen de buiten de singels gelegen gebieden in beeld als bouwterrein voor de inmiddels sterk groeiende stad. Zo ontwikkelde zich rond 1880 in de omgeving van het Frans Halsplein en de schuin daarop aansluitende Frans Halsstraat, de eerste stadsuitbreiding in Haarlem-Noord met voorname herenhuizen. Om de verdere groei te kunnen opvangen werd in 1884 het zuidelijke deel van de gemeente Schoten, ten noorden van de Haarlemse singels, door de stad geannexeerd. Zo kon de stad verder naar het noorden worden uitgebreid. De nieuwe gemeentegrens kwam iets ten noorden van de Kleverlaan te liggen.

Voor de Kleverparkbuurten was eind 19e eeuw een stedenbouwkundig plan gemaakt, uitgaande van de aan te leggen tramlijn van Haarlem naar Bloemendaal. Dit verklaart de spiegelende sterk gebogen gevelwanden aan het centrale parkgebied aan de Kleverparkweg, deze volgen de (voormalige) tramlijnen. In diezelfde tijd kwam ook de Frans Halsbuurt tot ontwikkeling. Aan de ontwikkeling van de Frans Halsbuurt lag geen samenhangend stedenbouwkundig plan ten grondslag.

Rond 1900 werd er volop gebouwd in zowel de Kleverparkbuurten als de Frans Halsbuurt. De Kleverparkbuurten kregen een representatief karakter en waren bedoeld voor de hogere (midden)klassen terwijl in de binnenstraten ook woningen voor arbeiders en de lagere middenstand gebouwd werden. De Frans Halsbuurt werd voornamelijk bebouwd met woningen voor de lagere middenstand en arbeiders.

verplicht Afbeelding 2.1: uitsnede "Kaart van Haarlem en omgeving" uit 1921, Emrik & Binger 

Buiten de woonbebouwing verrezen ook diverse gebouwen met andere functies voor de bevolking van de buurten zoals kerken en winkels. Zo waren op veel straathoeken buurtwinkels gevestigd die inmiddels vaak weer zijn verdwenen. Ook ontstonden er buurtcentra die tot op de dag van vandaag nog bestaan. Aan de Verspronckweg verrees in 1919 een Ambachtsschool (zie subparagraaf 2.1.3).

verplicht

Afbeelding 2.2: stedenbouwkundige ontwikkeling van <1850 tot >2005 (bron: Stedenbouwkundig Plan Haarlem - De Meester)

Na de Tweede Wereldoorlog werd in de Kleverparkbuurten nog slechts in beperkte mate gebouwd, zoals aan de kop van de Verspronckweg en in de Tetterodestraat.

2.1.3 Voormalige Ambachtsschool     

In 1891 werd in Haarlem de Vereniging 'De Ambachtsschool' opgericht vanuit de vereniging 'Volksbelang'. De vereniging, waarbij diverse in de stad vooraanstaande personen zich profileerden, voerde actief campagne voor het promoten van het Ambachtsonderwijs. De eerste school werd op 14 november 1892 aan de Kamperstraat geopend. Het aantal leerlingen groeide in een paar jaar tijd echter zo snel dat al gauw verbouwing nodig was en er tegelijkertijd een plan werd gemaakt voor een nieuw schoolgebouw, waarin het Ambachtsonderwijs en de nieuw op te richten Middelbare Technische School onder één dak konden worden gehuisvest.

Een eerste ontwerp voor de nieuw te bouwen Ambachtsschool werd al in 1912-1913 ontworpen door toenmalig directeur van de Ambachtsschool, P. Doorn. De planvorming liep, mede door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, vertraging op en het plan werd niet uitgevoerd. De plannen van Van Doorn werden door de Haarlemse architect C. Kruijswijk in een versoberde vorm verder uitgewerkt.Op dit plan werd uiteindelijk in november 1915 door de gemeente goedkeuring verleend. In december 1916 werd een fors bouwterrein in de nieuw te ontwikkelen wijk Kleverpark aan de Vereniging overgedragen voor Fl. 62.988,- waarna de bouw van een conciërgewoning met aan weerszijden twee kantines langs de Brakenburghstraat kon worden aanbesteed.

verplicht

Afbeelding 2.3: het oorspronkelijke ontwerp van P. Doorn voor een Middelbare Technische- en Ambachtsschool, het ontwerp werd op onderdelen later aangepast maar vormt duidelijk de basis voor het uitgevoerde ontwerp (bron: Een eeuw beroep op onderwijs, 1991)

Na de bouw van de conciërgewoning en de kantines werd op 16 juli 1920 de eerste steen van het nieuwe schoolgebouw gelegd. Het terrein aan de Verspronckweg was echter al op 8 september 1919 voor onderwijs in gebruik genomen doordat werd lesgegeven in een tweetal noodgebouwen aan de oostzijde van het terrein. Het definitieve en complete schoolgebouw werd in fases gebouwd en op 12 mei 1922 officieel geopend. De leerlingaantallen zouden in de hierop volgende jaren fors toenemen. In de loop van de jaren 1930 werd het ruimtegebrek nijpender en werden plannen gemaakt voor een eerste forse uitbreiding in de vorm van een dwarsvleugel. Het plan hiervoor werd gemaakt door J.C. Slagter, die naast architect ook als leraar aan de MTS was verbonden. De dwarsvleugel werd omstreeks 1940 gebouwd. Van september 1940 tot augustus 1944 werd het schoolcomplex bezet door de Duitse Wehrmacht.

verplicht

Afbeelding 2.4: het schoolgebouw in 1922, gezien vanaf de Verspronckweg (bron: NHA)

Een volgende forse uitbreiding volgde in 1958 naar een ontwerp van architect Huib Tuninga. Het betrof de realisatie van een vleugel van drie bouwlagen en een kelder in de noordoosthoek van het terrein. De laatste forse uitbreiding vond plaats in de periode 1969-1971 in de vorm van een gymzaal in de zuidoosthoek, naar een ontwerp van architect J.J. Kneppers. Deze gymzaal kwam in de plaats van nog uit 1922 daterende enkellaagse bouwdelen.

verplicht

Afbeelding 2.5: de noordelijke gevelwand in 1969 met links de in 1958 gerealiseerde vleugel, gezien vanaf de kruising Brakenburghstraat-Begastraat (bron: NHA)

In de jaren '80 vonden verschillende fusies en splitsingen plaats en ontstond de Scholengemeenschap Haarlem, waaronder ook de technische school aan de Verspronckweg kwam te vallen. In 1999 vond opnieuw een grote herziening van het voortgezet onderwijs plaats. Sindsdien verzorgt de school Voorbereidend Middelbaar Beroeps Onderwijs onder de naam Sterren College Haarlem. In 2006 fuseerde de school met de Lieven de Keyschool en sinds 2011 is de organisatie gevestigd in een nieuw gebouw aan het Badmintonpad te Haarlem.

verplicht Afbeelding 2.6: ontwikkeling gebouw van in de loop der jaren (bron: Stedenbouwkundig Plan Haarlem - De Meester)

Het complex staat sinds het vertrek van het Sterren College in 2009 leeg. Het gebouw werd overgenomen door woningcorporatie De Key, maar plannen voor een herbestemming vonden geen doorgang. Vastgoedontwikkelaar COD heeft de voormalige Ambachtsschool in maart 2016 gekocht van woonstichting De Key. De bouwkundige staat van het pand is door de jaren heen sterk verslechterd.

2.2 Beschermd stadsgezicht     

Sinds 5 juli 2016 is een belangrijk deel van Haarlem-Noord aangewezen als "beschermd stadsgezicht" in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd op basis van artikel 36 van de Monumentenwet 1988. Deze verplichting blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Het gehele plangebied valt binnen het beschermd stadsgezicht.

verplicht

Afbeelding 2.7: beschermd stadsgezicht Haarlem Noord, het plangebied is met een rood vlak aangegeven

De waardering van het beschermd stadsgezicht Haarlem-Noord bestaat uit:

  • het algemene belang vanwege de cultuurhistorische betekenis van dit overwegend tussen 1880 en 1940 tot stand gekomen woongebied voor middenstand en arbeiders;
  • de hoogwaardige en overwegend gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundige en architectonische samenhang met overwegend tuinwijkachtige kenmerken;
  • de representativiteit van het gebied voor de ontwikkeling binnen de Nederlandse stedenbouw en architectuur uit de periode 1880-1940, met name op het gebied van complexmatige woningbouw voor middenstand en arbeiders als gevolg van de Woningwet 1901.



Bij het opstellen van de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de aanwijzing als beschermd stadsgezicht doordat de dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht is toegepast.

2.3 Ruimtelijke structuur     

2.3.1 Inleiding     

Het plangebied is gelegen in de Kleverparkbuurt-noord, welke samen met Kleverparkbuurt-zuid de Kleverparkbuurten vormt. In deze paragraaf zal als eerst de ruimtelijke structuur van de buurten worden beschreven voor wat betreft de bebouwing, de wegenstructuur en de water- en groenstructuur, waarna vervolgens per aspect ook zal worden ingezoomd op het plangebied.

2.3.2 Bebouwing     

Het overgrote deel van de Kleverparkbuurten is als een zelfstandige eenheid herkenbaar door de vrij duidelijke begrenzingen en een interne samenhangende structuur met centrale plekken. De buurten hebben een fraaie symmetrische stedenbouwkundige hoofdopzet, waarin de in noord-zuid richting lopende Santpoorterstraat en Santpoorterplein de hoofdas vormen. In de zuidelijke helft overheerst een oost-westelijke oriëntatie van de straten terwijl in de noordelijke helft de straten iets dichter bij elkaar liggen en deze overwegend in noord-zuid richting lopen. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt in het deel van de Kleverparkbuurten waar sprake is van voornamelijk noord-zuid georiënteerde straten

verplicht

Afbeelding 2.8: luchtfoto Kleverparkbuurten, het plangebied is met een rood vlak aangegeven (bron: www.google.nl/maps/)

Bijzonder in de beide buurten is de combinatie van laagbouw in een relatief hoge dichtheid, voorzien van een grote variatie aan stedenbouwkundige vormen. Er is sprake van gebogen en geknipte straten, diagonalen en groene ruimten van diverse vormen en formaten, variërend van kleine groenstroken tot grote plantsoenen, geheel of half omsloten door bebouwing. De buurten kennen een veelheid aan architectonische en stedenbouwkundige elementen en omgevingsgroen.

Bij de aanleg van het noordelijk deel van de buurt werd, in afwijking van de regelmaat van het gehanteerde noord-zuid georiënteerde stratenpatroon, een groter bouwblok gecreëerd ter plaatse van het plangebied. Hierdoor eindigt de Van der Meerstraat op de langs de noordzijde van het blok aangelegde Begastraat.

verplicht

Afbeelding 2.9: luchtfoto voormalig schoolgebouw, gezien vanuit het noordoosten (bron: Stedenbouwkundig Plan Haarlem - De Meester)

Het gebouwencomplex in het plangebied heeft in vergelijking met de directe omgeving een hogere bouwmassa en lange aaneengesloten gevels. Daarbij komt dat vrijwel alle omliggende bebouwing bestaat uit merendeels twee bouwlagen tellende eengezinswoningen (met of zonder kap). Alleen bij het zuidelijke deel van de oostelijke gevelwand van de Brakenburghstraat is in de jaren '70-'80 van de vorige eeuw een appartementencomplex gebouwd, met een naar de zuidzijde oplopende hoogte van maximaal vijf bouwlagen.

Het gebouwencomplex wordt gekenmerkt door het oorspronkelijke en monumentale hoofdgebouw in een H-vorm met een semi-omsloten tuin aan de Verspronckweg. Één van de sterkste identiteitsdragers van het hoofdgebouw is de robuuste en massale verschijningsvorm. De grote schaal van het gebouw staat in sterk contrast met de kleinschaligheid van de omliggende woonwijk. Dit maakt het gebouw tot een ankerpunt in de wijk. De zuivere vormentaal, symmetrie en sterke ritmiek versterken het robuuste karakter van het gebouw. Zoals ook in subparagraaf 2.1.3 is beschreven kent het gebouwencomplex echter ook een lange geschiedenis van aanpassingen en verbouwingen. Het gebouwencomplex is daardoor steeds meer verworden tot een rommelig ensemble. De meeste aanbouwen aan de achterzijde van het gebouwencomplex bezitten niet dezelfde architectonische kwaliteit en historische waarde als het oorspronkelijke, in 1922 in H-vorm gebouwde schoolgebouw. Uitzondering daarop is de aanbouw uit 1958 op de hoek van de Begastraat met de Brakenburghstraat.

verplicht

Afbeelding 2.10: luchtfoto voormalig schoolgebouw, gezien vanuit het westen (bron: Stedenbouwkundig Plan Haarlem - De Meester)

De oorspronkelijke gevels van het hoofdgebouw zijn kenmerkend voor de uitstraling als schoolgebouw Zowel wat betreft de hoofdvorm als ook op detailniveau van gevels, gevelopeningen en daken met hierop aanwezige elementen is sprake van een gaaf geheel met hoge architectuurhistorische waarde.

Door de forse hoofdopzet en de karakteristieke lange gevels is het gebouwcomplex in hoge mate bepalend voor de direct omgeving. Door de geleding van de gevels met pilasters en door de naar de buitenzijde van het bouwblok gerichte gevels indertijd twee bouwlagen hoog te maken, ondanks de aanwezigheid van een volledige derde bouwlaag, heeft het gebouw toch ook aansluiting gevonden in omliggende bebouwing en is sprake van een evenwichtig beeld met een hoge ensemblewaarde. Voor de naar het achterterrein gerichte delen is deze, op de omgeving gerichte ensemblewaarde in veel mindere mate van toepassing.

Naast de bijzondere stedenbouwkundige en architectonische kenmerken bevat het gebouwencomplex nog een aantal identiteitsdragers die voor de buitenwereld niet direct zichtbaar zijn. Zo is in het interieur van de vroegste opzet van het complex met name de nog vrijwel volledig intacte en herkenbare gangstructuur van belang. Hoewel als totaal sprake is van een betrekkelijk sobere opzet, verlevendigen accenten in schoon metselwerk van verblendsteen en gekleurde plinten de gangwanden. Bovendien zijn op buitenhoeken pilasters met een decoratief uitgewerkte bovenzijde aanwezig. Met name in het zuidelijke deel van het gebouw is nog een belangrijk deel van de oorspronkelijke tegelvloeren aanwezig. In de centrale hal is een belangrijk deel van de oorspronkelijke uitmonstering met veelvuldige toepassing van travertijn goed behouden gebleven, evenals de hoofdopzet en treden van het hoofdtrappenhuis. Ook de ontsluiting is typisch voor het type gebouw. Deze oudste delen van het complex vormen een, zeker wat het exterieur betreft, goed bewaard gebleven voorbeeld van een groot schoolgebouw voor beroepsonderwijs uit de vroege 20ste eeuw met een opzet volgens het corridortype. De gangstructuur is om die reden kenmerkend voor het type gebouw en de toenmalige opvattingen over onderwijs.

verplicht verplicht

Afbeelding 2.11: voorbeeld van oorspronkelijk metselwerk en een corridor (bron: Stedenbouwkundig Plan Haarlem - De Meester)

Verder bevat het gebouwencomplex nog enkele specifieke en kenmerkende ruimtes met oorspronkelijk interieur. Van hoge waarde zijn vijf kamers met een aanzienlijk hoogwaardiger afwerking. Het betreft de bestuurskamer en twee directeurskamers op de begane grond en twee lerarenkamers op de verdieping. Binnen deze ruimtes vormen vloer-, plafonden wandafwerkingen nog in hoge mate een tot het oorspronkelijke ontwerp behorende eenheid. Met name de lerarenkamers zijn specifieke ruimtes die typerend zijn voor een schoolgebouw uit die tijd en vertegenwoordigen daarmee een belangrijke ‘herinneringswaarde’ als het gaat om de oorspronkelijke functie van het gebouw.

Voor het merendeel van de (overige) ruimtes geldt dat verschillende renovaties tot een sterke verarming van het oorspronkelijke beeld hebben geleid. Accenten in schoon metselwerk zijn overschilderd en oorspronkelijke plafonds met een eenvoudige vlakverdeling zijn achter systeemplafonds komen te liggen. Deze delen zijn echter nog wel aanwezig. Wat betreft de indeling is buiten de gangstructuur vooral waarde gelegen in de ruimtewerking door de aanwezigheid van grote lokalen. De invullingen tussen de lokalen had een functioneel karakter en is niet bepalend voor het totale beeld.

verplicht

Afbeelding 2.12: bestuurskamer (bron: Stedenbouwkundig Plan Haarlem - De Meester)

Het gebouwencomplex verkeert in het algemeen in bouwkundig slechte staat. De geconstateerde gebreken hebben voornamelijk betrekking op uitgesteld onderhoud en het einde van de levensduur van bepaalde elementen, waaronder het dak, de dakkapellen en de kozijnen. De constructie bevindt zich, voor zover visueel zichtbaar, wel in redelijke staat. De technische- en transportinstallaties zijn buiten werking gesteld en/of verkeren in zeer slechte staat.

2.3.3 Wegenstructuur     

De wegenstructuur in de Kleverparkbuurten kent een hiërarchische verkeersstructuur. De buurten worden door middel van drie bruggen over de Schotersingel en een tunnel onder het spoor verbonden met de binnenstad. De Verspronckbrug en de Kennemerbrug zijn daarbij ook bestemd voor gemotoriseerd verkeer terwijl de Noorderbrug uitsluitend is bedoeld voor niet-gemotoriseerd verkeer.

Vanaf de Verspronckbrug wikkelt met name de Verspronckweg (50 km/u) aan de westzijde van de buurten het doorgaande verkeer af richting Haarlem-Noord. Doorgaand verkeer vanuit het noorden van de stad kan eveneens via deze route naar de binnenstad rijden. Meer naar het oosten kan doorgaand gemotoriseerd verkeer vanuit de binnenstad via de Kennemerbrug en vervolgens via het Frans Halsplein en de Schoterweg (alle 50 km/u) naar de noordelijker gelegen buurten in Haarlem rijden. Via de Kennemerstraat, de Frans Halsstraat en het Frans Halsplein (eveneens alle 50 km/u) kan doorgaand verkeer vanuit het noorden van Haarlem naar de binnenstad rijden.

De oost-westverbinding Kleverlaan en de Ostadestraat, Kleverparkweg en de Velserstraat (alle 50 km/u) zijn belangrijke wegen voor gemotoriseerd en niet-gemotoriseerd verkeer om de buurten in of uit te gaan.

Voor het plangebied is vooral de Verspronckweg van belang. Het gebouwencomplex grenst aan de westzijde aan deze verbindingsweg tussen de binnenstad en Haarlem-Noord. De Meester Cornelisstraat (30 km/u) aan de zuidzijde van het plangebied is vooral van belang voor het verkeer naar de voorzieningen in de Kleverparkbuurten en niet-gemotoriseerd verkeer richting de binnenstad.

verplicht

Afbeelding 2.13: de rijweg van de Verspronckweg

2.3.4 Water- en groenstructuur     

Binnen de Kleverparkbuurten is op één plek open water aanwezig, namelijk De Delft ten westen van de Verspronckweg. Direct ten zuiden van de buurten ligt de Schotersingel.

De westzijde van de buurten vormt een overgang van het stedelijke gebied van Haarlem naar de duinen. Nabij het Badmintonpad bevinden zich veel bomen. In de Kleverparkbuurten zijn de plantsoenen aan de Kleverparkweg en aan het Santpoorterplein beeldbepalend openbaar groen. Door de geometrische belijning, formele inrichting, gazons en omzoming door hoge bomen, heeft vooral het plantsoen aan de Kleverparkweg een stedelijke allure. Op het terrein van het voormalige ziekenhuis St. Joannes de Deo is aan de zuidzijde een plein aangelegd met een groen karakter. Direct ten zuiden van de Kleverparkbuurten bevindt zich het groen van het tot het beschermde stadsgezicht behorende Staten Bolwerk.

2.4 Functionele structuur     

Voor de Kleverparkbuurten als geheel is wonen de dominante functie. Het grootste deel van de woningvoorraad in de Kleverparkbuurten is gebouwd in de eerste 40 jaar van de 20e eeuw. Twee derde van de woningen in de buurten is een eengezinswoning en daarnaast tellen de buurten relatief veel boven- en benedenwoningen.

Verspreid door de buurten bevinden zich een aantal vestigingen van bedrijven, kantoren en dienstverlening. In het oog springend is bijvoorbeeld de bedrijvigheid aan de zuidwestrand van de buurten, tussen de Verspronckweg en de spoorbaan Haarlem - Uitgeest. Daar bevindt zich een bedrijvenstrook waar onder andere een bouwmarkt is gevestigd. Op veel woonadressen zijn verder ook werkactiviteiten geadministreerd. Dit is werk aan of vanuit huis.

Detailhandel is met name geconcentreerd in het winkelcentrum Kleverpark in de Van Ostadestraat en het zuidelijke deel van de Kleverparkweg, in de Schoterweg en in mindere mate in de Santpoorterstraat nabij het Santpoorterplein. Aan de Meester Cornelisstraat is een supermarkt gevestigd. In de loop der tijd zijn veel voormalige winkelruimten, vooral hoekpanden, omgevormd tot woonpanden.

Op slechts enkele plekken in de buurten bevinden zich horecavoorzieningen. In de buurten zijn wel een behoorlijk aantal scholen gehuisvest. De komende jaren wordt een behoorlijke groei van het leerlingenaantal verwacht, waardoor de behoefte aan onderwijsvoorzieningen toeneemt. Om in deze behoefte te voorzien wordt ook nabij de Kleverparkbuurten voorzien in extra onderwijsvoorzieningen. Ten westen van De Delft zijn daarnaast ook nog diverse sportvoorzieningen aanwezig. Verder zijn er in de rest van de buurten nog de nodige zorgvoorzieningen aanwezig.

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is bijna 90 jaar in gebruik geweest als onderwijsfunctie. Het complex staat sinds het vertrek van het Sterren College in 2009 leeg. Van 2010 tot en met heden wordt het pand tijdelijk anti-kraak bewoond (30 wooneenheden) en een deel van het pand is in gebruik als tijdelijke bedrijfsruimte (circa 1.400 m² BVO).

Hoofdstuk 3 STEDENBOUWKUNDIG PLAN     

Voor de beoogde transformatie van de voormalige Ambachtsschool is door Inbo een Stedenbouwkundig Plan (SP) opgesteld (zie bijlage 1). Het definitief ontwerp van het SP is op 24 juli 2018 vastgesteld door het college van B&W en zal de basis vormen voor de verdere uitwerking op gebouwniveau en de vergunningsaanvraag.

In het SP is een analyse van de bestaande situatie opgenomen, waarbij onder meer is ingegaan op de geschiedenis van het gebouwencomplex, de identiteitsdragers en de bouwkundige staat (zie ook de beschrijving in hoofdstuk 2 van deze toelichting). Naar aanleiding van deze analyse is een concept opgesteld voor sloop en nieuwbouw en de transformatie van de monumentale school en de hoven/buitenruimten. Het concept wordt in de navolgende paragrafen beschreven.

3.1 Concept     

3.1.1 Sloop en nieuwbouw     

In de nieuwe situatie worden de waardevolle en kenmerkende onderdelen van de oude school behouden, terwijl de minder karakteristieke en veelal in slechte staat verkerende bouwdelen worden gesloopt om plaats te maken voor een ondergrondse parkeergarage. Door het Monumenten Advies Bureau is onderzoek verricht naar de bouw- architectuur- en cultuurhistorische waarden van de verschillende onderdelen van de bestaande school.

verplicht Afbeelding 3.1: voorstel sloop (zie rode vlakken) en nieuwbouw (zie blauwe vlakken)

Het oorspronkelijke schoolgebouw dat in 1922 is gebouwd in de kenmerkende H-vorm wordt in de nieuwe plannen behouden, evenals de hoogwaardige aanbouw uit de jaren ‘50 met lokalen en gymzaal. In de loop der jaren zijn in de oostelijk gelegen hof (zijde Brakenburghstraat) aanbouwtjes en losse bouwdelen toegevoegd die voor een verrommeling van het beeld hebben gezorgd. Deze later toegevoegde bouwdelen worden, afgezien van het eerder genoemde gedeelte uit de jaren ‘50, gesloopt. Aan de noordzijde van het oostelijke hof is de gevel van de oorspronkelijke school in dermate slechte staat door toevoegingen en aanpassingen in verschillende perioden dat deze zal worden afgebroken. Aan de zuidzijde van deze hof wordt een aangebouwde vleugel gesloopt. De te slopen bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw met een eigentijdse uitstraling, waarbij de “wonden” die de gesloopte bouwdelen achterlaten de aanleiding worden om de nieuwbouw te koppelen aan de bestaande school (zie paragraaf 3.2).

verplicht

Afbeelding 3.2: de te behouden hoogwaardige aanbouw uit de jaren ‘50

Bijna volledig verdiept onder de hof aan de zijde van de Brakenburghstraat en de nieuwbouw wordt een tweelaagse parkeergarage gemaakt om plaats te kunnen bieden aan 157 auto’s. Onder in de kelder van het bouwdeel uit de jaren ‘50 wordt een grote fietsenstalling gecreëerd.

3.1.2 Transformatie monumentale school     

Uitgangspunt in de transformatie van het monumentale gebouw is het behouden van de bestaande structuur met zijn gangen en trappenhuizen. Deze ruimten worden zoveel mogelijk teruggebracht in de originele staat. De later aangebrachte elementen, zoals de systeemplafonds, en kleuren worden verwijderd.

Omdat de corridors kenmerkend zijn voor het schoolgebouw wordt de bestaande ontsluitingsstructuur in het ontwerp behouden. Ook de interieurs van de bestaande gangen in de midden- en westelijke vleugels van het gebouw blijven in het ontwerp behouden. De meeste kenmerkende elementen die het gebouw typeren als schoolgebouw uit het begin van de 20e eeuw bevinden zich in dit deel.

Alle nieuwe woningen in het bestaande gebouw zullen worden ontsloten via de bestaande gangen en trappenhuizen. De herinneringswaarde die de gangen vertegenwoordigen wordt versterkt door de inzet van beelden uit het rijke verleden van de school.

De woningen in het bestaande gebouw behouden de sfeer van de oude klaslokalen. De nieuwe bewoners zullen herkenbaar in bijvoorbeeld het oude “houtbewerkingslokaal” of in de “tekenzaal werktuigbouwkunde” wonen. De vrije hoogte van de lokalen van bijna 4,5 meter is een belangrijk kenmerk. Deze dubbele hoogte zal aan de gevel altijd worden gehandhaafd.

3.1.3 Hoven/buitenruimtes     

Van origine heeft de school altijd twee hoven gehad. In de loop der jaren is de hof aan de oostzijde volgebouwd met aanbouwen en bijgebouwen. In de nieuwe situatie ontstaan er weer twee hoven:

  1. De hof aan de westzijde is de formele hof aan de Verspronckweg, en zal worden teruggegbracht in oude stijl. Vanuit deze hof blijft de monumentale hoofdentree van het totale complex. De tuin zal de buitenruimte zijn voor alle bewoners, maar vooral voor de bewoners van de om de hof gelegen woningen.
  2. De hof aan de oostzijde wordt een informele ruimte met een onderscheidend karakter. Veel woningen zullen hun terras aan de hof hebben. Het wonen aan hofjes is een veel voorkomende woonvorm in Haarlem. Deze hof ligt bovenop de verdiepte parkeergarage die voorziet in alle voor de bewoners benodigde parkeerplaatsen.

verplicht

Afbeelding 3.3: hoven in de nieuwe situatie (de inrichting is indicatief)

De bestaande muur rond de school wordt gebruikt als erfafscheiding die een bufferzone creëert tussen de publieke ruimte en de woningen. Deze bufferzone functioneert in het nieuwe ontwerp ook als buitenruimte voor de woningen (zie hierna).

De woningen die worden gecreëerd in de bestaande bebouwing zullen voor het grootste deel voorzien worden van een buitenruimte in de vorm van een terras of balkon volgens de volgende principes:

  • De nieuwbouw krijgt terrassen op het nieuwe woondek op de parkeergarage voor de begane grondwoningen, en balkons voor alle overige woningen.
  • De woningen in de monumentale bebouwing worden voorzien van terrassen (begane grond), balkons (1e verdieping), en patio’s op het dak, met dien verstande dat er geen buitenruimten komen in de hof aan de Verspronckweg.
  • De openingen in de gevel worden ten behoeve van de terrassen en balkons vergroot om de buitenruimtes toegankelijk te maken.

verplicht

Afbeelding 3.4: impressie buitenruimtes langs de Begastraat

3.2 Nieuwbouw     

De nieuwbouw aan de Brakenburghstraat wordt op de hoek van de Meester Cornelisstraat-Brakenburghstraat vijflaags en markeert de overgang van de straat met het brede profiel, de Meester Cornelisstraat, en de straat met het kleinschaliger profiel, de Brakenburghstraat. Deze overgang is vergelijkbaar met de hoek aan de andere zijde, ter plaatse van de Begastraat.

De bebouwing die doorloopt in de Brakenburghstraat krijgt vanwege zijn karakter een terugliggende vijfde laag met dakterrassen en een opgedeelde gevel.

verplicht

Afbeelding 3.5: impressie nieuwbouw, gezien vanaf de hoek Meester Cornelisstraat-Brakenburghstraat

De gevels van de nieuwbouw worden verwant gemaakt aan de bestaande gevels door op een vergelijkbare manier met de verhoudingen in de gevelcompositie om te gaan. De verticale naar voren uitstekende geveldelen van de gevel uit 1922, risalieten genaamd, beëindigd door de daklijst, zijn elementen die sterk het ritme van de gevel bepalen. In de aanbouw uit de 1955 op de hoek Brakenburghstraat - Begastraat heeft een materialisering en een ontwerp dat kenmerkend is uit die periode, maar het heeft een gelijke verhouding tot aan de dakrand. In de nieuwbouw komt deze zelfde verhouding terug in de ritmiek van de gevel. De gevels zijn niet hetzelfde, zijn allen karakteristiek uit hun eigen periode, maar zijn passend bij elkaar en herkenbaar onderdeel van hetzelfde complex.

verplicht

Afbeelding 3.6: ritmiek oude en nieuwe gevels

De nieuwbouw wordt in alle gevallen los gehouden van de bestaande bebouwing door entrees of trappenhuizen met een transparant karakter.

verplicht Afbeelding 3.7: impressie transparante hoofdentree tussen bestaand en nieuw

3.3 Programma     

Het programma van de transformatie is als volgt:

woningen in bestaande gebouw 114
woningen in nieuwbouw 59
bijzondere woningen in monumentale ruimten 5
totaal aantal woningen 178

De woninggrootte varieert van 59 - 215 m² GO (gemiddeld circa 96 m²).

In de parkeergarage zijn 157 parkeerplaatsen voorzien, waarvan 16 zijn gereserveerd voor deelauto’s. Het aantal fietsparkeerplaatsen bedraagt circa 445 (gemiddeld 2,5 per woning).

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER     

In dit hoofdstuk worden de beleidskaders belicht voor zover dat leidend is voor het bestemmingsplan. Eerst wordt kort ingegaan op de relevante (ruimtelijke) beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente.

4.1 Rijksbeleid     

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Ruimte moet zorgvuldig worden benut en overprogrammering dient te worden voorkomen. Om dat te bereiken is er in het Besluit ruimtelijke ordening een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Paragraaf 5.17 gaat daar verder op in.

Voor dit bestemmingsplan is vooral de bevordering van krachtige steden van belang. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen zijn van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR omdat het bijdraagt aan het bevorderen van een krachtige stad.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels aan de inhoud van bestemmingsplannen en vergelijkbare besluiten. Dit besluit is uitgewerkt in de onderliggende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. De regels van het Barro moeten ervoor zorgen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor 13 door de minister genoemde nationale belangen. Geen van de genoemde nationale belangen hebben betrekking op het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.3 Bestuursakkoord Water     

Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking mede ter uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Paragraaf 5.16 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

4.1.4 Nationaal Waterplan en Deltaprogramma     

Het in december 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de Deltabeslissingen uit het Deltaprogramma opgenomen. Het NWP2 richt zich op een klimaatbestendige inrichting van het watersysteem met een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het Deltaprogramma anticipeert op ons veranderende klimaat en heeft als doel Nederland te beschermen tegen overstromingen en te zorgen voor voldoende zoetwater. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied. Paragraaf 5.16 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid     

4.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.

Bestaande stedelijke woonmilieus moeten waar mogelijk verder transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties moeten waar mogelijk verder intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Een belangrijke drager voor de toeristische aantrekkelijkheid, leefbaarheid en economie van Noord-Hollandse steden is detailhandel. De hoofdwinkelstructuur dient daarom beschermd en versterkt te worden.

Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.

Op basis van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.

Het plangebied behoort tot het bestaand stedelijk gebied. Voor ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied gelden geen aanvullende eisen. Dit bestemmingsplan is daarom niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bevat de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Aanpassing van de PRV gebeurt met enige regelmaat, voor het laatst op 23 april 2018. Deze wijzigingen traden 2 mei 2018 in werking.

In de PRV is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend in een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan voorzien als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Voor ontwikkelingen die in overeenstemming zijn met deze regionale afspraken is nut en noodzaak aangetoond. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling nog niet is opgenomen, dan moeten de regionale afspraken eerst worden geactualiseerd om te borgen dat regionale afstemming daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en de regionale programmering nog steeds Ladderproof is.

Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening:  ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Omdat het voorliggende bestemmingsplan de transformatie mogelijk maakt van een voormalig schoolgebouw naar woningen is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in overeenstemming dient te zijn met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Uit het regionaal woonbeleid (zie subparagraaf 4.2.6) en paragraaf 5.17 blijkt dat de ontwikkeling past in het regionaal woonbeleid en voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Aanvullend kan nog worden opgemerkt dat het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.5) indirect ook al voorziet in een transformatie naar wonen, namelijk via een wijzigingsbevoegdheid. Het voornemen om het plangebied te transformeren naar wonen is in planologisch opzicht dus niet nieuw.

4.2.3 Watervisie 2021     

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

Paragraaf 5.16 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

4.2.4 Provinciale woonvisie 2010-2020     

De provincie heeft op 25 mei 2010 de woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De provinciale woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie en heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De provincie Noord-Holland wil samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners bestuurlijke afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Hiervoor worden Regionale actieprogramma's (RAP's) ontwikkeld (zie subparagraaf 4.2.6).

In de woonvisie wordt geconstateerd dat de druk op de woningmarkt in het zuiden van Noord-Holland toeneemt terwijl de ruimte om te bouwen schaars is. Voor Noord-Holland Zuid geldt een opgave van 75.000 woningen. In de woonvisie is afstemming van vraag en aanbod als één van de drie speerpunten benoemd. Het gaat daarbij om het beter afstemmen van het aanbod van woningen op de behoeften die er zijn binnen een regio en de behoeften van doelgroepen die minder kans hebben op het vinden van een geschikte woning, zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers.

4.2.5 Archeologie     

De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van archeologie. In het Verdrag van Malta ligt vast dat de provincie vindplaatsen in de bodem moet beschermen. Ten tweede moet, wanneer vindplaatsen verstoord worden, archeologisch onderzoek plaatsvinden. En ten derde, moeten de archeologische vondsten toegankelijk zijn voor het grote publiek.

Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen. Paragraaf 5.7 werkt het aspect archeologie verder uit.

4.2.6 Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland/IJmond 2016 t/m 2020 (RAP)     

Conform de provinciale woonvisie zijn dienen de bestuurlijke afspraken tussen de provincie en de diverse gemeenten binnen de regio's te worden vastgelegd door middel van Regionale actieprograma's (RAP). Haarlem behoort tot de regio Zuid-Kennemerland, welke verder nog bestaat uit de gemeenten Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemstede en Zandvoort.

verplicht

Afbeelding 4.1: de huidige bestuurlijke indeling van de regio Zuid-Kennemerland (bron: website provincie Noord-Holland)

Voor de regio Zuid-Kennemerland/IJmond is in 2016 een Regionaal Actieprogramma wonen opgesteld, welke door de provincie is geaccordeerd. De gemeenten en de provincie streven naar een bouwprogramma dat in de periode 2016 t/m 2020 uitgaat van 8.100 woningen in de regio Zuid-Kennemerland/IJmond, waarbij een bandbreedte van 20% geldt (zowel positief als negatief). Dit is de centrale opgave voor de regio in de komende RAP-periode. Omdat, zowel op de korte als op de lange termijn, een tekort aan plancapaciteit dreigt wordt gezocht naar extra plancapaciteit in de hele regio.

Het aantal van 8.100 woningen is gebaseerd op de geactualiseerde woningbehoefteberekening. Het regionaal gewenste bouwprogramma voor de gemeente Haarlem bedraagt 4.133 woningen in de periode 2016-2020 . Rekening houdend met 20% marge houdt dat in dat de gemeente zich inspant om in de periode 2016-2020 tussen de 3.306 en 4.960 woningen toe te voegen. Omdat de plancapaciteit binnen de gemeente 6.006 woningen bedraagt is er ten opzichte van het regionaal gewenste bouwprogramma sprake van een overschot van 1.873 woningen. De 178 woningen die binnen het plangebied zijn beoogd passen echter binnen de regionale woonafspraken voor de periode 2020-2024.

Uitgangspunt bij het realiseren van de opgave is dat primair wordt ingezet op het bouwen binnen Bestaand Stedelijk Gebied (met prioriteit voor locaties rondom OV-knooppunten) en door transformatie van leegstaande panden naar woningbouw.

Het plangebied van het bestemmingsplan bevindt zich in bestaand stedelijk gebied en maakt de transformatie van een leegstaand pand naar woningbouw mogelijk zodat er in de periode 2020-2024 wordt bijgedragen aan de regionale woningbehoefte.

4.3 Beleid van het hoogheemraadschap     

4.3.1 Waterbeheerplan 5     

Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het watersysteem in haar beheersgebied dat zich uitstrekt van Gouda tot Spaarndam. Het hele plangebied is daar onderdeel van.

Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren vast in een waterbeheerplan.

De belangrijkste taken van Rijnland zijn:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende, schoon en gezond oppervlaktewater en
  • het zuiveren van afvalwater.

Het WBP5 formuleert de ambities van Rijnland voor bovengenoemde taken in de periode 2016 -2021 en werkt deze uit in doelstellingen en maatregelen. Het WBP5 integreert daarbij de actuele  hoofdlijnen voor de aanpak voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zoals voorgeschreven door de Europese Unie.

Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te reguleren, gebruikt Rijnland de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waar werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem aan moeten voldoen.

4.3.2 Keur van Rijnland     

Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te kunnen reguleren, maakt Rijnland gebruik van de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waaraan werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem moeten voldoen. In de Keur 2015 gaat Rijnland niet langer uit van een 'nee, tenzij' aanpak maar van een 'ja, mits' en geeft daarmee verantwoordelijkheid en flexibiliteit aan de initiatiefnemers waar dat kan en stelt regels waar dat moet. Deze aanpak zorgt voor minder regeldruk en daarmee voor minder vergunningen en meldingen.

Ook voor het plangebied is het hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder.

4.4 Gemeentelijk beleid     

4.4.1 Structuurplan Haarlem 2020     

De gemeenteraad van Haarlem heeft op 20 april 2005 het Structuurplan Haarlem 2020 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de stad tot het jaar 2020. Ambities en wensen over gebruik van de (beperkte) ruimte zijn hierin vastgelegd. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbouwen. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen.

verplicht

Afbeelding 4.2: uitsnede hoofdkaart Structuurplan Haarlem 2020

Gebiedstypen

Voor de Kleverparkbuurten zijn de voorstellen die gedaan worden in het structuurplan relatief bescheiden en gericht op versterking van de buurten zelf. De buurten, inclusief het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, zijn voornamelijk aangeduid als woongebied. Voor woongebieden is handhaven van het woonmilieu het hoofdkenmerk, inclusief de bijbehorende buurtgerichte voorzieningen. Er wordt vooral ingezet op het speerpunt "Duurzaam goed wonen". Voorop staat verschillen tussen wijken te handhaven of sterker tot uiting te laten komen (buurtidentiteit). De nadruk ligt op versterking van de eigen buurtidentiteit. De opgave is een balans te scheppen tussen de gewenste mate van differentiatie binnen de stad en behoud van eigenheid in de buurten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de knooppunten in de stad vindt hier geen toevoeging van een substantieel programma plaats. Het Structuurplan streeft naar een hoogwaardige leefomgeving door aandacht te besteden aan - en waar mogelijk oplossingen aan te dragen voor - ruimte voor ontmoeting, leefbaarheid en levendigheid.

Wonen

Het structuurplan heeft ten aanzien van wonen ten doel gesteld om de mogelijkheden voor passende huisvesting van Haarlemse (en regionale) burgers te vergroten. Vraag en aanbod op de woningmarkt dient beter op elkaar afgestemd te worden. Tevens wordt gestreefd naar herstructurering in de bestaande voorraad van het sociale bezit, en wil de gemeente het woonklimaat versterken door in het stedelijk gebied woningen bij te bouwen. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermd stadsgezicht.

Woonwerk-assen

De randen langs de meeste wegen met een doorgaande functie en een aantal wegen met een centrale rol voor een buurt of stadsdeel zijn geschikt voor ontwikkeling tot woonwerk-assen. Vaak is hier al een gemengd karakter. Dit kan groeien tot as met een stedelijk karakter en een kenmerkend profiel. Het plangebied is niet aangewezen als woonwerk-as.

Groen

De doelstelling voor de ontwikkeling van het groen netwerk in Haarlem is tweevoudig: versterking van groen met vooral ecologische waarden en versterking van groen met vooral stedelijke waarden.

4.4.2 Ruimtelijke kwaliteit     

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.

Het plangebied van het bestemmingsplan behoort als onderdeel van beschermd stadsgezicht tot het gebied waarvoor een "Beschermende Regie" geldt. Deze is gericht op het behouden en versterken van de zichtbare relatie tussen geschiedenis, (inrichting van de) openbare ruimte, architectuur en functie. De bij het beschermde stadsgezicht behorende toelichting vormt de basis van de criteria. Nieuwe ontwikkelingen moeten de bestaande kwaliteiten versterken, repareren en verrijken. De samenhang tussen open en bebouwde ruimte, de functionele relaties, de diversiteit en de maat en schaal mogen niet worden verstoord.

Het plangebied maakt deel uit van de gebiedstypering "gebieden 1920-1960". Hier is sprake van een ontworpen, hiërarchisch stratenpatroon waarin stedenbouw, architectuur en openbare ruimte nauw samenhangen. Symmetrische pleinen, gespiegelde straatwanden, wooncomplexen, pleinen en poorten hebben naar één ontwerp gebouwde gevelwanden waarin horizontaliteit overheerst. De overgang van privé naar openbaar gebied is geleidelijk door erkers en voortuinen met (gemetselde) erfafscheidingen. Kenmerken zijn verder ambachtelijk materiaalgebruik en veel siermetselwerk. Elke nieuwe ontwikkeling zal hierop beoordeeld worden, hiervoor zijn beoordelingscriteria (deel 2) opgesteld, waaronder:

  • Ontworpen stratenpatroon met hiërarchische structuur handhaven, daarbinnen complexmatige bebouwing in gesloten bouwblokken, hoogte daarvan afgestemd op de hiërarchie.
  • Nauwe samenhang openbare ruimte (openbare binnengebieden, halfopen hoven), stedenbouw en architectuur handhaven/herstellen/aanbrengen.
  • Het daklandschap, bestaande uit platte daken en met pannen gedekte kappen, handhaven.
  • Lange lijnen en bijzondere plekken (bijzondere regie): de dakcontour is van grotere afstand zichtbaar. Opbouwen, installaties etc. moeten daarom binnen de contour passen.
  • Bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte en wordt niet fysiek of visueel afgesloten van zijn omgeving.
  • Overgang openbaar – privé bestaat uit voortuinen met gemetselde of groene erfafscheidingen die de voor het gebiedstype belangrijke relatie tussen openbaar groen en voortuin versterken. Deze erfafscheidingen handhaven of terugbrengen, bij nieuwbouw aanbrengen. Hoogte hekwerk maximaal 1 m, groene afscheiding bij voorkeur ook niet hoger dan 1m.
  • (Een ingreep in) de bebouwing past binnen de maat- en schaalverhoudingen van de gevel en de gevelwand als geheel.
  • Oorspronkelijke architectuur en architectonische bijzonderheden bij verbouw respecteren.
  • Driedeling toepassen in gevelopbouw: basement, middendeel en gevelbeëindiging, de vormgeving ervan kan verschillen per architectonische eenheid of complex.
  • Bijzondere aandacht voor vormgeving en detaillering van de overgang openbaar-privé: gemetselde of groene erfafscheidingen en in- en uitspringende delen van de gevel (erkers, balkons) handhaven of terugbrengen.
  • Bij verbouw en nieuwbouw blijven in- en uitspringende delen van de gevel (erker, balkon) ondergeschikt aan de hoofdmassa.
  • Installaties, pijpen en andere voorzieningen mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.
  • Het huidige monument is altijd uitgangspunt bij een wijziging. Historische (draag)constructies en bouwmaterialen worden zoveel mogelijk gehandhaafd en/of hersteld.
  • Nieuwe dakkapellen, daklichten en andere dakdoorbraken zijn alleen toegestaan als de monumentale onderdelen van de kap niet worden aangetast. De voorzieningen moeten tussen de spanten worden aangebracht en niet boven vlieringniveau. Deze doorbraken mogen (gezamenlijk) niet meer dan eenderde van de lengterichting van het dak beslaan. Bestaande schoorstenen blijven gehandhaafd. Nokrichting en dak- en kapvorm moeten gehandhaafd blijven.

Het Stedenbouwkundig Plan voor het plangebied is mede opgesteld aan de hand van de beoordelingscriteria in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

Nota Dak

De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 de nota Dak vastgesteld. Deze nota is een bijlage van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de nota Dak is vastgelegd hoe het Haarlemse daklandschap op een duurzame manier kan bijdragen aan enerzijds het behouden en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds aan een intensievere ruimtegebruik.

In de Nota Dak zijn de grootste delen van de Kleverparkbuurten aangegeven als "eerste uitbreidingen buiten de vestingsgracht". Voor dergelijke gebieden geldt het volgende:

In de gebieden die van na 1920 dateren, is de bebouwing veelal complexgewijs ontworpen. Dit uit zich in de samenhang van de architectuur, waardoor de panden zichtbaar deel uitmaken van een ensemble op het schaalniveau van het bouwblok. Veelal zijn er op de hoeken van bouwblokken architectonische accenten in de vorm van bijvoorbeeld afwijkende kappen of hogere bebouwing gerealiseerd. Langs hoofdstraten is de bebouwing twee bouwlagen met kap hoog, terwijl in de zijstraten de hoogte beperkt blijft tot één bouwlaag met kap of twee bouwlagen met plat dak. De nokrichting van de kap, een zadel- of een schilddak, loopt evenwijdig aan de as van de straat. Veel daken hebben zowel aan de voor- als achterzijde dakkapellen. Waar de kap ontbreekt wordt vaak per pand een dakopbouw gerealiseerd. De daken worden als zij voorzien zijn van een kap gedekt door matte antraciet kleurige of rode pannen.

Zonne-energie: Vanuit duurzame overwegingen (o.a. de ambitie Haarlem klimaat Neutraal in 2030) en vanuit het oogpunt van kostenbesparing is de opwekking van zonne-energie van groot belang. In Haarlem zijn veel kansen voor de toepassing van producten om zonne-energie op te wekken. Afhankelijk van het type dak (plat of hellend) en de oriëntatie ervan kan het rendement worden bepaald. In de Nota Dak zijn de kansen en mogelijkheden van de toepassing van zonne-energie uitgewerkt. In het bestemmingsplangebied zijn op grond van de Nota Dak mogelijkheden voor zonne-energie maar dit is kwetsbaar in verband met ruimtelijke kwaliteit. In de regels van dit bestemmingsplan is de aanleg van zonnepanelen mogelijk gemaakt maar hierbij is rekening gehouden met de zichtbaarheid en de aantasting van de cultuurhistorische waarden.

Windenergie: De interesse in kleinschalige gebouwgebonden windmolens neemt nog steeds toe. De verwachting is dat de aanschafprijs verder omlaag zal gaan en de opbrengst omhoog. Het plaatsen van kleinschalige windmolens heeft uiteraard visueel meer gevolgen dat de toepassing van de minder zichtbare zonne-energiesystemen. Vooral hogere gebouwen lenen zich voor het plaatsen van kleinschalige windmolens. Door het toestaan van individuele molens kan toch verrommeling van het gebied ontstaan. Om die reden moeten kleinschalige windmolens ruimtelijk goed ingepast worden. Dat wil zeggen dat de molen een onderdeel wordt van het ontwerp, zowel van het gebouw als van de omgeving.

Het bestemmingsplangebied is geen gunstig windgebied, de voorzieningen zijn enkel mogelijk op hoge niet monumentale bebouwing mits zorgvuldig ontworpen.

Utilitaire voorzieningen: Binnen het beschermd stadsgezicht moeten utilitaire voorzieningen volledig zijn geïntegreerd in het daklandschap en mogen niet zichtbaar zijn vanaf de straat.

4.4.3 Wonen     

Haarlem is een aantrekkelijke stad om in te wonen. De vraag naar woningen in Haarlem blijft onverminderd hoog. De woonvisie Haarlem 2017-2020: “Doorbouwen aan een (t)huis” benoemt drie hoofddoelen. Dat zijn het verbeteren van de beschikbaarheid van woningen voor verschillende doelgroepen, het voorkomen van een tweedeling in de stad en het werken aan een energie-neutrale stad.

Door de populariteit van Haarlem als stad om in te wonen staan de betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen onder druk, vooral van sociale huurwoningen. De woonvisie zet daarom in op het vergroten en versnellen van de woningproductie. Door de grote opgave om woningen te realiseren en de ruimtelijke beperking die Haarlem heeft, moet het toevoegen van extra woningen binnen het bestaand stedelijk gebied gebeuren. De prioriteit ligt daarbij op locaties rondom OV-knooppunten en door transformatie van leegstaande panden naar woningbouw. De ambitie is om tot en met 2020 4.300 extra woningen toe te voegen en tot 2025 7.500 extra woningen. Hiermee voert Haarlem de afspraken die gemaakt zijn over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) 2016-2020 en de Actie-Agenda 2016-2020 Metropoolregio Amsterdam uit.

De woonvisie zet ook in op de ambitie om Haarlem een ongedeelde stad te laten zijn, met gemengde wijken waar plaats is voor iedereen. Dat gebeurt vooral door het stimuleren van een divers woningaanbod en door ervoor te zorgen dat er verschillende soorten huishoudens (rijk, arm, jong, oud, etc.) samen in dezelfde wijk kunnen (blijven) wonen. Om dat te bereiken is het voornemen om sociale huurwoningen bij te bouwen aan met name de westkant van de stad. Aan de oostkant komen naast sociale huurwoningen ook duurdere woningen ter bevordering van de gewenste gemengde wijken. De opgave geformuleerd in de woonvisie bedraagt 1.200 sociale huurwoningen voor het westelijke deel van de stad (waaronder stadsdeel Noord) en 700 voor het oostelijke deel.

Ook het verduurzamen van zowel de bestaande als de nieuwe woningvoorraad heeft hoge prioriteit in Haarlem. Uitgangspunten daarbij zijn onder andere levensloopbestendig bouwen, flexibiliteit en bij voorkeur aardgasvrij wonen.

In de gemeentelijke woonvisie is ook ingegaan op de diverse stadsdelen. Voor het stadsdeel Noord, waartoe het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan behoort, is voor de komende jaren het volgende aangegeven:

  • Toevoeging van circa 1.400 woningen, waarbij een groot deel van de nieuw te bouwen woningen in de ontwikkelzone van de Planetenlaan-Orionweg worden gerealiseerd (circa 600 woningen), de zone Spaarnedamseweg: (circa 500 woningen) en de zone Korte Verspronckweg-Spoorwegstraat (circa 300 woningen, waarbij de zone deels in Noord en deels in Zuidwest ligt).
  • Realisering van gemengde wijken door stedelijk toevoegen van 1.900 sociale huurwoningen in 2025, waarvan 1.200 in het westelijk deel van Haarlem en voor Noord circa 600 sociale huurwoningen.
  • Er zijn in dit stadsdeel tot 2025 ruim 1.200 huishoudens die naar een geschikte woning voor mensen met een zorgbehoefte moeten doorverhuizen en waarvoor de woningvoorraad in het stadsdeel nu nog geen ruimte biedt. Via nieuwbouw en aanpassing van de bestaande woningvoorraad zouden deze woningen moeten worden gerealiseerd.
  • Doorgaan met de aanpak van duurzaamheid, pilot(s) met gasloze nieuwbouw, faciliteren en ondersteunen bewonersinitiatieven en energie coöperaties.

Het bestemmingsplan draagt met de realisatie van 178 woningen bij aan de opgave om in Haarlem-Noord circa 1.400 woningen toe te voegen. De woninggrootte zal daarbij variëren van circa 59 tot 215 m² GO waardoor wordt bijgedragen aan een divers woningaanbod. 25 van de 178 woningen vallen in het middensegment. Dit is conform de afspraak die de gemeente met de ontwikkelaar heeft gemaakt.

4.4.4 Economie     

Inzet is versterking van de economie van de stad Haarlem. De Economische Agenda Haarlem Samen Doen uit 2016 moet bijdragen aan een optimaal ondernemingsklimaat, het versterken van sectoren die Haarlem aantrekkelijk maken en de kansen van de nieuwe economie benutten.

De sectoren die Haarlem aantrekkelijk maken zijn detailhandel en horeca, toerisme en de creatieve industrie, kunst en cultuur. Deze sectoren zijn niet aan de orde in het onderhavige plangebied.

4.4.5 Maatschappelijk     

In het Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentie geschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is niet als zodanig aangewezen.

4.4.6 Verkeer en vervoer     

De Structuurvisie Openbare ruimte Haarlem 2040: Groen en Bereikbaar (2017) beschrijft het beleid met betrekking tot de openbare ruimte. In de Structuurvisie is een zonering van de stad en een twaalftal hoofdkeuzes beschreven. Deze zijn vertaald naar ruimtelijke ingrepen in de stad in de vorm van sleutelprojecten en themakaarten voor onder meer voetganger, fiets, openbaar vervoer en gemotoriseerd verkeer. De doelen van de structuurvisie zijn een aantrekkelijke stad, een gezonde stad, een metropolitane economie en een bereikbare stad.

Om dit te bereiken heeft het Haarlemse gemeentebestuur een aantal duidelijke keuzes gemaakt met betrekking tot verkeer en vervoer. Zo zal het doorgaande autoverkeer via de Regioring rond de stad worden geleid, terwijl woningen en winkels bereikbaar zullen zijn. De ruimere binnenstad wordt het domein van voetgangers en fietsers, auto's zijn te gast. De levendigheid die zich vooral concentreerde in de binnenstad zal zich uitstrekken over een groter oppervlak. De afstanden in de stad lijken korter te worden doordat voorheen drukke verkeersassen makkelijk over te steken zullen zijn. De omliggende wijken worden beter aangesloten op het centrum. Het terugbrengen van oude watergangen, om klimaatveranderingen op te vangen, maken de stad ook aantrekkelijker voor recreatie op en rond het water. Recreatieve routes brengen het buitengebied binnen handbereik. Een fietsring verknoopt (regionale) fietsroutes en biedt een alternatief voor routes door de drukke binnenstad. De aanleg van ruimere fietspaden en meer stallingsmogelijkheden bij winkelgebieden en ov-knooppunten en andere plekken waar veel mensen samenkomen zal mensen ertoe aanzetten vaker de fiets te pakken. Haarlem zal samen met de regio en de provincie de openbaar vervoerverbindingen verbeteren. De HOV-knooppunten bieden de mogelijkheid over te stappen op andere vervoersvormen. Haarlemmers en bezoekers zullen met de trein, tram of bus snel en comfortabel op bestemmingen in en buiten de stad zijn.

De gemaakte keuzes zijn vertaald in een visiekaart.

verplicht

Afbeelding 4.3: uitsnede visiekaart Structuurvisie Openbare ruimte Haarlem 2040

Zonering

Het plangebied is gelegen in de zone die is aangewezen als 'Centraal stedelijk gebied'. Het centraal stedelijk gebied omvat de buurten op loopafstand van de binnenstad. De centrale positie van dit gebied en de ontwikkeling naar een meer stedelijk woonmilieu bieden kansen om de mobiliteit anders te organiseren; meer lopen, meer fietsen, meer ov-gebruik en een lager autobezit en -gebruik. Het centraal stedelijk gebied zal een gebied worden voor voetgangers- en fietsers, waar de andere verkeersdeelnemers te gast zijn. De fietser is maatgevend voor de snelheid. Bij een lage maximale snelheid kunnen fietsers en andere verkeersdeelnemers makkelijker mengen, met uitzondering van de HOV-assen en gebiedsontsluitingswegen voor gemotoriseerd verkeer. De overige buslijnen rijden mee met het autoverkeer. Auto's van bezoekers en bewoners worden zoveel mogelijk naar parkeergarages gestuurd. Meer fietsers betekent ook een grotere vraag naar fietsstallingsruimte. In het centraal stedelijk gebied is de ruimte op straat beperkt. Ook woningbouwprojecten en voorzieningen zullen veel meer dan in het verleden worden voorzien van een fietsstalling.

Langzaam verkeer

Uit oogpunt van gezondheid, duurzaamheid en efficiënt ruimtegebruik kiest Haarlem voor de fiets als belangrijkste vervoermiddel binnen de stad. Daarom wordt het fietsnetwerk de komende jaren geoptimaliseerd. Dat gebeurt door het beter integreren van het lokale netwerk en het regionale fietsnetwerk, door het realiseren van ontbrekende schakels, door het geven van ruimte en ‘comfort’ op de hoofdfietsroutes en door meer plekken om fietsen te kunnen parkeren.

Rondom het plangebied maakt de Verspronckweg onderdeel uit van het Regionaal fietsnetwerk terwijl de Velserstraat onderdeel uitmaakt van het hoofdfietsnetwerk. De Kleverlaan is onderdeel van het fietsnetwerk en de Kleverparkweg is onderdeel van een recreatieve route.

Haarlem wil inwoners en bezoekers verleiden om meer te lopen in de binnenstad en in het centraal stedelijk gebied. Behalve extra fysieke ruimte op de trottoirs betekent dit ook iets voor de kwaliteit van de loopomgeving. Deze moet aangenaam zijn en toegankelijk voor mindervaliden. Dit aandachtspunt speelt vooral langs de stadsstraten en rond voorzieningen en parken in de rest van de stad. Daarom wil de stad doorgaan op de ingeslagen weg om looproutes meer kwaliteit te geven.

Openbaar vervoer

Het netwerk voor openbaar vervoer bestaat uit vijf niveaus, die steeds fijnmaziger door de stad lopen. Aan de ene kant van het spectrum staat Haarlem als Intercitystation, waarmee de stad landelijke verbinding heeft. Aan de andere kant van het spectrum zorgen reguliere busverbindingen voor een totale dekking van openbaar vervoer binnen de stad. Een deel van de Verspronckweg is aangewezen als openbaar vervoerlijn van en naar richting Bloemendaal.

Autoverkeer

In het belang van de regionale bereikbaarheid en de leefbaarheid in de stad kiest Haarlem er voor het doorgaande autoverkeer te bundelen op een ring. De ring loopt over de A9, via afslag Haarlem-Zuid (N205) naar de Westelijke randweg. De Westelijke Randweg is op korte afstand van het plangebied gelegen.

De stad in rijden met de auto is mogelijk, maar via minder directe routes. Dit kan betekenen dat de automobilist in sommige gevallen om de stad heen moet rijden om zijn bestemming binnen Haarlem te bereiken. Bezoekers met de auto worden langs vastgestelde routes van en naar de binnenstad geleid. Onderweg kan worden gekozen uit gratis parkeren op een Park & Ride, goedkoop parkeren in een Park & Walk en betaald parkeren in de binnenstadgarages. De nabij het plangebied gelegen Kleverlaan is een aanrijroute voor parkeren (Park & Walk in de Cronjé parkeergarage).

De Verspronckweg is aangewezen als hoofdontsluitingsweg bebouwde kom. Hier mag 50 km/u gereden worden. Gebiedsontsluitingswegen hebben als doel het verkeer dat de stad in- of uitgaat zo goed mogelijk af te wikkelen naar de Regioring. Het hoofd autonetwerk omvat een structuur aan gebiedsontsluitingswegen die Haarlem en de regio verbinden met de Regioring.

Alle overige wegen zijn erftoegangswegen. Dit zijn meestal de gewone woonstraten. Deze straten hebben een verblijfskarakter en zijn bedoeld om bestemmingsverkeer zo goed mogelijk af te wikkelen, van de bestemming naar het hoofd autonetwerk of andersom.

4.4.7 Parkeren     

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied.

Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de 'Parkeervisie' vast waarmee de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte.

Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De functie en de locatie bepalen de parkeernormen en liggen vast in de 'Beleidsregels parkeernormen Haarlem 2015'. Uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden en/of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de 'Beleidsregels parkeernormen Haarlem 2015'. Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel gaan over het toevoegen van bouwactiviteiten als over het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Al bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.

Naast het parkeren van auto's verdient het parkeren van fietsen speciale aandacht. In de Structuurvisie Openbare ruimte is daar invulling aangegeven. Steeds meer fietsers betekent dat er ook meer ruimte moet komen voor het parkeren van fietsen. Niet alleen daar waar mensen wonen, maar ook op de plaats van bestemming. Met name in de binnenstad, bij HOV-haltes en in de buurt van winkels. Voor de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte is het belangrijk dat fietsparkeren goed wordt geregeld. Bij grote vraag naar fietsparkeren gaat de voorkeur uit dit niet op straat op te lossen. Nieuwe woningbouwprojecten beschikken over voldoende fietsparkeerruimte op eigen terrein.

Paragraaf 5.14 toont aan dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Beleidsregels parkeernormen Haarlem 2015' die onderdeel uitmaken van het Parapluplan Parkeernormen Haarlem.

4.4.8 Water     

Integraal Waterplan Haarlem

De gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan (IWP) Haarlem vastgesteld. Dit plan is in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water.

Uit het IWP blijkt dat zich binnen en nabij het plangebied geen watergangen bevinden die verbeterd moeten worden. Tot in ieder geval 2050 zijn er ook geen nieuw aan te leggen watergangen in of nabij het gebied gepland.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma (VGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn worden beschreven. Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het VGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. De nadruk in het VGRP 2014-2017 ligt op onderzoek. Hierdoor kunnen in het opvolgende VGRP (2018 en verder) onderbouwde keuzes gemaakt worden voor de noodzakelijke investeringen, om zo te kunnen blijven voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.

Structuurvisie Openbare ruimte

In de structuurvisie is ingegaan op de relatie tussen de openbare ruimte en de claim van tijdelijke afvoer van regenwater over het oppervlak. Klimaatverandering zal ook voor meer neerslag zorgen en met name de intensiteit van buien zal toenemen. In een korte periode kan zoveel regen vallen dat de bodem en het riool dat niet gelijk kunnen opnemen. Er is een inventarisatie gemaakt van de plekken in de stad die daar het meeste last van zullen hebben (voorlopige resultaten). De definitieve resultaten met de bijbehorende acties worden in het kader van het beleidstraject klimaatadaptatie opgesteld.

De Verspronckeweg, de Brakenburghstraat en de Begastraat zijn aangewezen als locaties in Haarlem waar na een intense bui veel regenwater over het oppervlak afstroomt. De stroombanen zijn weergegeven op wegen waarover het water kan afstromen. Deze stroombanen moeten behouden blijven en er moeten geen obstakels op de banen zijn. Door ruimtelijke aanpassingen kunnen nieuwe stroombanen worden gecreëerd of bestaande worden aangepast.

Bij nieuwbouwlocaties is de hoogte van het grondniveau een aandachtspunt. Dat moet hoog genoeg zijn om toekomstige waterproblemen te voorkomen. De projectontwikkelaar krijgt dan ook de opgave zorg te dragen voor de afvoer van het hemelwater.

4.4.9 Groen     

De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen. Uitgangspunt is verder de versterking van de beleving van groen in Haarlem. Het plangebied zelf maakt, afgezien van de hoofdbomenstructuur langs de Verspronckweg, geen deel uit van de hoofdzonering van de groenstructuur.

Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. Bomen begeleiden vooral de oude structuur en ontwikkelingslijnen. De Verspronckweg maakt onderdeel van van de Haarlemse hoofdbomenstructuur.

verplicht

Afbeelding 4.4: Hoofdbomenstructuur

De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Door de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening Haarlem beschermt monumentale bomen.

Bestemmingsplannen in Haarlem bieden bescherming aan de groeiplaats van alle monumentale bomen in de openbare ruimte die (deels) binnen een plangebied liggen. Op die manier zijn niet alleen de monumentale bomen beschermd op basis van de Bomenverordening, maar op basis van het bestemmingsplan ook de ruimtes die de monumentale bomen nodig hebben om te kunnen groeien. Voor het kunnen vastleggen van alle groeiplaatsen is er in het kader van het geldende bestemmingsplan een actuele inventarisatie uitgevoerd waarbij bepaald is welke monumentale bomen er in het plangebied zijn op het moment dat het geldende bestemmingsplan is opgesteld. Daaruit blijkt dat er in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan geen groeiplaatsen van monumentale bomen zijn. Wel staat er ter hoogte van het plangebied een monumentale boom aan de westzijde van de Verspronckweg maar deze boom en de groeiplaats daarvan bevindt zich op een afstand van circa 10 meter van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.

De in de toelichting als paragraaf 5.10 opgenomen groenparagraaf gaat uitgebreid in op het aspect groen.

4.4.10 Ecologie     

Het ecologisch beleidsplan uit 2013 heeft als doel het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden en de richtlijnen uit het beleid verankeren in planprocessen en beheer- en onderhoudsprogramma's. Duurzaamheid, biodiversiteit en participatie zijn onderwerpen die een belangrijke rol spelen bij de invulling en uitvoering hiervan.

Het ecologisch beleid bevat een afwegingskader bij projecten en andere ingrepen dat weergeeft waar men op moet letten bij projecten. Hierdoor is er minder kans op vertraging. Ook wordt ingezet op het verbeteren van beheer en inrichting van de locaties met ecologische potentie. Dit kan alleen als beheer en inrichting zoveel mogelijk gebaseerd zijn op ecologische principes.

Binnen Haarlem zijn verschillende gebieden aangegeven als ecologische hotspots of als ecologische potentiegebieden. Deze laatste zijn waardevolle groene gebieden die zich door de juiste inrichting en beheer tot hotspots kunnen ontwikkelen. Geen van deze gebieden bevinden zich in het plangebied.

Daarnaast omvat het beleidsplan ook het ecologisch actieplan van de gemeente Haarlem met daarin de ambities voor de periode van 2013-2022 voor onder andere het afkoppelen van regenwater en het toepassen van gevelgroen. Bij de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt, wordt het ecologisch beleidsplan Haarlem betrokken.

In het plan staan maatregelen genoemd zoals het inbouwen van faunavoorzieningen (onder meer voorzieningen voor gierzwaluwen, vleermuizen, huismussen en wilde bijen) bij nieuwbouw en renovatie, het verbinden van groenelementen en het ecologisch beheer en onderhoud van de openbare ruimte.

Ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving zijn, gelet op ecologische kaart van de Structuurvisie Openbare ruimte (2017), geen ecologisch waardevolle elementen aanwezig.

4.4.11 Archeologie     

Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren.

Het gemeentelijke beleid voor de archeologische monumentenzorg richt zich er in de eerste plaats op waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem (in situ). De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem liggen vast in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlemse grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH).

De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit is aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor in elk geval één van de volgende vergunningen vereist is:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.

Het bestemmingsplan kent aan de gebieden die zijn weergegeven op de ABH de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe. De planregels definiëren de relevante begrippen en bepalen welke archeologische voorwaarden aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.

Bij uitvoering van het gemeentelijke beleid moet ook rekening gehouden worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk. Paragraaf 5.7 gaat uitgebreid in op het aspect archeologie.

4.4.12 Duurzaamheid en energie     

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Haarlem bepaalt in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999). Toepassen van maatregelen is afhankelijk van het stedelijk milieutype, bijvoorbeeld een grote waterberging past niet in een hoog stedelijk gebied.

In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).

De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen of de basiskwaliteit.

Duurzaam bouwen

De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. De basiskwaliteit is gebaseerd op een voortschrijdende normstelling en zal worden aangescherpt. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

  • Door het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
  • Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.

De gemeente kan het initiatief nemen om samen met de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).

Haarlem Klimaatneutraal

In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vastgesteld. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect aandacht krijgt, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt door bijvoorbeeld situering en door zonne-energie in combinatie met warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.

Nieuwbouw

Bij de nieuwbouw binnen het plangebied moeten minimaal de vaste maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel utiliteitsbouw, grond- weg- en waterbouw als woningbouw. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en afkoppelen van regenwaterafvoer. Bij voorkeur wordt nu al rekening gehouden met een mogelijke verandering van bestemming in de toekomst. Dit staat ook bekend als flexibel bouwen.

Paragraaf 5.9 gaat in op het aspect duurzaamheid.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende milieuonderzoeken. Daarbij komen aspecten aan de orde zoals geluid, lucht- en bodemkwaliteit, natuurwaarden en externe veiligheid. Het gaat hier om zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen in het plangebied. In bijlagen 2 t/m 12 zijn de uitgevoerde onderzoeken voor bodem, externe veiligheid, geluid, ecologie, verkeer en parkeren opgenomen.

5.1 Bedrijven en milieuzonering     

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

5.1.1 Categorisering van bedrijven in het plangebied     

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden (waaronder aanwezige functies, bebouwingsdichtheid, ligging ten opzichte van wegen en stations e.d.). Het plangebied De Meester van Haarlem valt volgens de milieuzonering in de gebiedstypering wonen met een maximaal toegestane hindercategorie B (wonen met overwegend laagbouw in een lage en/of hoge dichtheid).

Er heeft in het kader van het geldende bestemmingsplan een inventarisatie plaatsgevonden van de bedrijven in en nabij het plangebied, vallend onder de Wet milieubeheer (Wm). Per bedrijf is aangegeven welke categorie van toepassing is. Deze categorieën worden bepaald met de algemene zoneringlijst, welke is bijgevoegd in bijlage 1 van de regels. Uit de inventarisatie blijkt dat in en in de nabijheid van het plangebied alleen gasstation 73 in de voortuin van de voormalige Ambachtsschool relevant is. Dit gasstation valt onder categorie 2 en categorie zonering B. Bij bedrijven die onder deze zonering vallen is wonen met overwegend laagbouw in een lage en/of hoge dichtheid toegestaan. Het gasstation zal echter verdwijnen als gevolg van de beoogde herontwikkeling van het plangebied. Er hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met het gasstation.

5.1.2 Conclusie     

Uit de toetsing komt naar voren dat in en nabij het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de beoogde transformatie naar wonen.

5.2 Bodemparagraaf     

In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek noodzakelijk om te bepalen of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

5.2.1 Onderzoek naar bodemkwaliteit     

Door RPS advies- en ingenieursbureau bv is in het kader van de toenmalige eigendomsoverdracht een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 1505422A00-R15-856, d.d. oktober 2015, zie bijlage 2). Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek zijn concrete aanwijzingen naar voren gekomen dat de grond in het plangebied, of een deel ervan, verontreinigd is met zware metalen en/of PAK. Het grondwater is mogelijk verontreinigd met VOCL als gevolg van de voormalige chemische wasserij aan de Brakenburghstraat 5. Uit de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek is gebleken dat de boven- en ondergrond lokaal matig tot sterk is verontreinigd met somparameter PAK. Over het algemeen is het plangebied licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Dit komt overeen met de bodemkwaliteitskaart van de gemeente. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium en/of naftaleen. Er zijn geen (sterk) verhoogde concentraties aan VOCL in het grondwater aangetroffen.

Vanwege de voorgenomen herontwikkeling en de tijdens het verkennend bodemonderzoek geconstateerde verontreinigingen met PAK is door RPS advies- en ingenieursbureau bv een nader afperkend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 1701372A00-R17-800, d.d. oktober 2017, zie bijlage 3). Daaruit blijkt dat de in het nader bodemonderzoek geconstateerde bodemverontreiniging met PAK slechts gedeeltelijk kunnen worden afgeperkt door de aanwezigheid van een kruipruimte/kelder waardoor de verontreinigingssituatie onder de bebouwing niet nader in kaart kon worden gebracht. In een deel van het plangebied is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK, met een omvang groter dan 25 m³ boven de interventiewaarde. Omdat nieuwbouw is voorzien op gebieden waar sprake is van sterk verontreinigde grond zijn saneringsmaatregelen noodzakelijk. Gezien de aard en omvang van de verontreiniging(en) is een melding in het kader van de BUS-systematiek aan te bevelen, waarbij wordt uitgegaan van de volledige verwijdering van de sterk verontreinigde grond.

Naar aanleiding van de uitgevoerde bodemonderzoeken is door RPS een BUS-melding voorbereid voor de sanering van het plangebied. Deze BUS-melding is in september 2018 ingediend via het bodemloket van de gemeente en op 6 november 2018 akkoord bevonden.

5.2.2 Conclusie     

Vanwege sterk verontreinigde grond zijn saneringsmaatregelen noodzakelijk. Deze sanering zal conform de BUS-melding worden uitgevoerd.

5.3 Externe veiligheid     

Binnen en in de naaste omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Er is in de nabijheid van het plangebied (circa 150 meter) echter wel sprake van een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, namelijk de Delftlaan en de Westelijke Randweg (de provinciale weg N208). Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het Besluit Transport Externe Veiligheid (Btev) van toepassing. Het transport kan namelijk risico's met zich meebrengen voor personen die zich binnen het invloedsgebied van de weg bevinden. Het Btev hanteert 2 verschillende waarden die verschillende risico's tot uitdrukking brengen: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Het Plaatsgebonden Risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een individu die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Deze grenswaarde resulteert in een afstand die in acht moet worden genomen tussen risicovolle activiteiten, zoals in dit geval het transport van gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten. Onder andere woningen (en kantoren) worden in de regelgeving beschouwd als (beperkt) kwetsbare objecten. De grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico in nieuwe situaties is de contour (afstand vanaf de risicobron) waar een Plaatsgebonden Risico geldt van 1 op de 1.000.000.

Het Groeps Risico (GR) is de kans op gelijktijdig overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico bestaat geen harde grenswaarde. Wel bestaat er een referentie (oriëntatiewaarde). Het Btev verplicht het bevoegd gezag bij de overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename ervan het groepsrisico expliciet te betrekken bij de vaststelling van het omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening. Hiervoor dient advies in gewonnen te worden bij de Veiligheidsregio. In dit geval moet het bestuur van de gemeente Haarlem de hoogte en de toename van het groepsrisico verantwoorden.

Over de spoorlijn van Haarlem naar Uitgeest vindt formeel geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaats. Ook zijn er een buisleidingen in of in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

5.3.1 Onderzoek vervoer gevaarlijke stoffen N208     

In het kader van de beoogde transformatie is door adviesgroep AVIV BV een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N208 (projectnummer 163227, d.d. december 2018, zie bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat de N208 geen 10-6-contour heeft. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde transformatie van het plangebied. Daarnaast neem neemt het groepsrisico af door de beoogde transformatie. Het groepsrisico in de toekomstige situatie is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Volgens art 8.2 van het Bevt kan in dat geval de verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

Het bestuur van de veiligheidsregio is verzocht om advies uit te brengen over het onderzoek en het plangebied. In de toelichting van het ruimtelijk besluit (in dit geval het voorliggende bestemmingsplan) dient op basis van dat advies in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet. In het advies van de Veiligheidsregio is het volgende aangegeven:

  • De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten is voldoende, mits de huidige infrastructuur niet wijzigt en daarmee mogelijk verslechtert. De hulpdiensten kunnen nu bij een ramp binnen de normtijd aanrijden en ter plaatse zijn. De geplande woningen zijn via meerdere wegen bereikbaar en ambulances kunnen via meerdere wegen aan- en af rijden. Mocht de infrastructuur wijzigen, dan wordt geadviseerd om vooraf met de veiligheidsregio af te stemmen.
  • De bluswatervoorzieningen die op dit moment aanwezig zijn, lijken voldoende, mits de huidige bluswatercapaciteit niet vermindert ( o.a. bestaande uit brandkranen en bereikbaar oppervlakte water, zoals de Delft en het Spaarne). Bij de bouwplantoetsing op het aspect "brandveiligheid" zal de bluswatercapaciteit met betrekking tot de geplande woningen nader worden getoetst, want de benodigde capaciteit is afhankelijk van het definitieve bouwplan.
  • De mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen hangen af van de mate waarin een persoon zelfredzaam is. Personen zijn zelfredzaam indien ze het gevaar correct kunnen inschatten, weten hoe correct te handelen en ook in fysiek en psychisch staat zijn om correct te handelen. Dit correcte handelen bestaat onder andere uit vluchten of schuilen. Het is op dit moment niet bekend wie de bewoners van het plangebied zullen zijn en wat hun mate van zelfredzaamheid is. De Veiligheidsregio kan dan ook geen uitspraken over doen over de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners. Er wordt wel geconcludeerd dat de huidige infrastructuur rond het plangebied voldoende mogelijkheden geeft voor zelfredzame personen om het plangebied, indien nodig, te ontvluchten bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen op de N208. Bij de bouwplantoetsing op brandveiligheid zal getoetst worden of de brandveiligheid en ontvluchting van de geplande bouwwerken voldoende is, conform de vereisten van het geldende Bouwbesluit. De verwachting is dat de geplande woningen voldoende mogelijkheden tot bescherming bieden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen op de N208, aangezien de woningen op 150 meter afstand van de risicobron (de provinciale weg N208) zijn gepland.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op een transformatie van het bestaande gebouwencomplex en er geen infrastructuur wordt gewijzigd, is en blijft de bereikbaarheid voor hulpdiensten voldoende. Ook zijn er vooralsnog geen wijzigen voorzien in de bluswatercapaciteit. De toekomstige woningen zullen voornamelijk bewoond worden door zelfredzame personen die, in geval van een calamiteit, in staat zijn om correct te handelen. De beoogde transformatie leidt naar verwachting tot een verbetering van de zelfredzaamheid aangezien het gebouwencomplex voorheen in gebruik was als middelbare school.

5.3.2 Conclusie     

Het plangebied ligt in de nabijheid van een route voor gevaarlijke stoffen, namelijk de N208. Uit onderzoek is gebleken dat het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering vormt voor de beoogde transformatie. Uit het advies van de Veiligheidsregio blijkt dat er sprake is van een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten en dat er geen knelpunten zijn te verwachten in de bluswatercapaciteit. De beoogde transformatie leidt tot een verbetering van de zelfredzaamheid.

5.4 Geluid     

De mate waarin wegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai en/of industrielawaai het (woon)milieu mogen belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen of ziekenhuizen) niet hoger mag zijn dan de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Dit moet getoetst worden bij bouwaanvragen en/of bij bestemmingswijzigingen.

Het plangebied is gelegen buiten de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein maar binnen de geluidszones van de Verspronckweg, de Kleverlaan, de Westelijke Randweg (N208) en van de spoorweg Haarlem- Uitgeest. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB en voor spoorweglawaai 55 dB. Er kunnen in bepaalde gevallen hogere grenswaarden worden vastgesteld van 63 dB voor wegverkeerslawaai en 68 dB voor spoorweglawaai. Vanwege de beoogde transformatie naar wonen is akoestisch onderzoek nodig om te bezien of de geluidsbelasting op de gevels voldoet aan de voorkeurgrenswaarde dan wel dat er een hogere grenswaarde kan worden verleend.

5.4.1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en/of spoorwegverkeerslawaai     

Door Cauberg-Huygen is akoestisch onderzoek uitgevoerd (referentienummer 02257-46512-02, d.d. december 2018, zie bijlage 5). Daaruit blijkt het volgende:

  • Wegverkeer Verspronckweg: de geluidsbelasting op de gevels bedraagt maximaal 59 dB ter plaatse van de westgevels van het gebouw. Er wordt daarmee niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), de maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt echter niet overschreden.
  • Wegverkeer N208: de geluidbelasting vanwege de N208 bedraagt maximaal 51 dB. Er wordt daarmee niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), de maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt echter niet overschreden.
  • Wegverkeer Kleverlaan: de geluidbelasting vanwege de Kleverlaan voldoet vanwege de afstand en de tussengelegen gebouwen ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
  • Wegverkeer Meester Cornelisstraat: de geluidsbelasting vanwege de Meester Cornelisstraat (30 km/u) bedraagt 49 dB en naar verwachting geldt een zelfde geluidsbelasting vanwege de Brakenburghstraat en de Begastraat. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is bij 30 km/u wegen geldt vanwege het wegverkeer deze wegen geen voorkeursgrenswaarde of maximale ontheffingswaarde. Een geluidsbelasting van 49 dB wordt aanvaardbaar geacht.
  • Spoorweg Haarlem-Uitgeest: de geluidbelasting vanwege spoorverkeer bedraagt maximaal 55 dB. Er wordt daarmee op alle gevels voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (55 dB).
  • De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt ten hoogste 64 dB. Voor de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting is de geluidbijdrage van de Verspronckweg veruit bepalend. Geconcludeerd wordt dat er nagenoeg geen sprake is van een samenloop van de verschillende geluidbronnen en dat de berekende gecumuleerde geluidbelastingen als aanvaardbaar worden aangemerkt.

Voor de beoogde transformatie zijn hogere grenswaarden nodig vanwege het wegverkeer op de Verspronckweg en de N208. In het akoestisch onderzoek is nagegaan of maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied of aan de ontvangzijde mogelijk zijn dan wel voldoende soelaas bieden. Dat is niet het geval zodat in het kader van het bestemmingsplan hogere grenswaarden vanwege het wegverkeer op de Verspronckweg en de N208 zullen worden aangevraagd.

In het akoestisch onderzoek is ook getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid. Voor transformatie worden daarin geen specifieke eisen benoemd in de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” (Haarlem, augustus 2009) aangezien het beleid richt zich op nieuwe woningen. In beginsel is voor de kwalitatieve beoordeling van de geluidbelastingen aangesloten bij de navolgende eisen voor nieuwbouw uit het gemeentelijk beleid:

  • Conform het gemeentelijk geluidbeleid dienen woningen waarop een geluidbelasting groter dan 48 dB vanwege wegverkeer, 55 dB vanwege railverkeer of 50 dB(A)-etmaalwaarde vanwege industrielawaai ten minste één geluidluwe zijde te hebben oftewel een zijde met een geluidsbelasting van ten hoogste 48 dB vanwege wegverkeer, 55 dB vanwege railverkeer en 50 dB(A)-etmaalwaarde vanwege industrielawaai. Eventuele buitenruimte(n) die als buitengebruiksruimte(n) word(en)(t) gebruikt moet(en) aan de geluidluwe zijde zijn gesitueerd.
  • Bij een geluidbelasting groter dan 53 dB vanwege wegverkeer, 58 dB vanwege railverkeer of 55 dB(A)-etmaalwaarde vanwege industrielawaai, gelden de volgende woningindelingseisen:

    - Verblijfsruimten moeten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijde liggen.

    - Ten minste één slaapkamer moet aan de geluidluwe zijde liggen.

Uit de toetsing van de voorlopige woningplattegronden blijkt dat ruim de helft van de woningen een geluidluwe zijde krijgt. Circa 45 woningen aan de zijde van de Verspronckweg (15 woningen per gebouwlaag) krijgen op de gevel één of meer geluidbelastingen boven de 48 dB vanwege wegverkeer, waarvan circa 21 woningen (geschat, 7 woningen per gebouwlaag) een geluidbelasting van meer dan 53 dB. De beleidsregels richten zich op nieuwbouw van woningen en niet op woningen binnen transformatieprojecten. Maatregelen met betrekking tot geluidluwe gevels of buitenruimten hoeven formeel gezien niet te worden getroffen. Wel is geadviseerd, omwille van een goed akoestisch woonklimaat binnen, om tenminste de slaapkamers van de genoemde, circa 45 woningen een dusdanige gevel-geluidwering te geven dat binnen een geluidniveau Lden van ten hoogste 33 dB wordt bereikt.

Naast de hogere grenswaarde vanwege het wegverkeer op de Verspronckweg en de N208 zullen er, conform het Bouwbesluit 2012, maatregelen worden getroffen om ook bij de overige woningen een binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. Dat geldt ook voor de woningen die vanwege het wegverkeer op de Meester Cornelisstraat en andere 30 km/u-wegen een geluidsbelasting ondervinden van 49 dB. Voor deze woningen is geen hogere grenswaarde mogelijk (omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op 30 km/u wegen), maar de geluidsbelasting is zodanig dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor een goed woon- en leefklimaat. Ook de gecumuleerde geluidsbelasting heeft geen nadelige gevolgen voor een goed woon- en leefklimaat aangezien er nagenoeg geen sprake is van een samenloop van de verschillende geluidbronnen. Bovendien is een gecumuleerde geluidsbelasting van maximaal 64 dB gebruikelijk in stedelijk gebied. Een dergelijke gecumuleerde geluidsbelasting leidt niet tot overlast.

5.4.2 Conclusie     

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van enkele stedelijke wegen en de spoorlijn tussen Haarlem en Uitgeest. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat het wegverkeer op de Verspronckweg en de N208 tot een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde leiden (geluidsbelastingen van respectievelijk maximaal 59 en 51 dB). Hiervoor zal een hogere grenswaarde worden aangevraagd. De procedure voor de hogere waarde loopt gelijk op met de procedure van dit bestemmingsplan. Voor het wegverkeer op de Meester Cornelisstraat en andere 30 km-uwegen is geen hogere grenswaarde mogelijk, maar de geluidsbelasting is zodanig dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor een goed woon- en leefklimaat.

In bijlage 14 Besluit hogere waarde is het besluit voor de vaststelling van de hogere geluidswaarde opgenomen.

5.5 Luchtkwaliteit     

De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen. Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.

Wanneer een bestemmingsplan vastgesteld of gewijzigd wordt dient vast te staan dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan die eisen (als gevolg van art. 5.16 lid 1 en 2). Die gevolgen worden bepaald door de verandering in gebruik en functies die door het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande (toegestane) functies.

Maatgevend is de met de veranderingen samenhangende groei van het autoverkeer en de daardoor veroorzaakte uitstoot van de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Wanneer met inbegrip van de door het plan mogelijk gemaakte functies wordt voldaan aan de grenswaarden vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan De Meester van Haarlem is gericht op herontwikkeling van school naar wonen. Er vinden voor de luchtkwaliteit relevante wijzigingen van toegestane functies plaats die niet al in het vorige bestemmingsplan of vrijstellingen/projectbesluiten ruimtelijk zijn vastgelegd. Wel bevat het huidige bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming om te zetten naar 'wonen'.

Om de bestaande en te verwachten luchtkwaliteit te beoordelen is de zogeheten NSL-Monitoringstool geraadpleegd (www.nsl-monitoring.nl). Met deze Monitoringstool stelt de Rijksoverheid jaarlijks de luchtkwaliteit langs (ondermeer) relevante wegen in Nederland vast. Deze gegevens vormen ook de basis voor de verplichte rapportage van de luchtkwaliteit aan de EU. De berekeningen en prognoses voldoen aan alle voorschriften voor de berekening van de luchtkwaliteit (Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007). Zij worden jaarlijks geactualiseerd, met controle door de wegbeheerder (in dit geval Haarlem en de Provincie Noord-Holland). In de onderliggende verkeersmodelgegevens zijn alle bekende lopende en toekomstige projecten en ontwikkelingen in en rond Haarlem en regio verwerkt, inclusief de beoogde transformatie van het voorliggende plangebied.

De relevante weg nabij het plangebied is de Verspronckweg. De Monitoringtool geeft ter hoogte van het plangebied de concentraties en overschrijdingsdagen in de rekenjaren 2016, 2020 en 2030 aan zoals weergegeven in tabel 2.

Stoffen 2016 2020 2030
NO2-concentratie < 35 ug/m³ < 35 ug/m³ < 35 ug/m³
PM10-concentratie < 35 ug/m³ < 35 ug/m³ < 35 ug/m³
PM10-overschrijdingsdagen < 35 dagen < 35 dagen < 35 dagen
PM2,5-concentratie < 20 ug/m³ < 20 ug/m³ < 20 ug/m³
EC-concentratie 1-1.25 ug/m³ < 0.75 ug/m³ < 0.75 ug/m³

Tabel 2: waarden in de jaartallen 2016, 2020 en 2030 ter hoogte van het plangebied van dit bestemmingsplan

De berekende concentraties en overschrijdingsdagen voldoen ruimschoots aan de grenswaarden.

5.5.1 Conclusie     

Uit de Monitoringtool blijkt dat de luchtkwaliteit in en nabij het plangebied De Meester van Haarlem ruim voldoet aan de grenswaarden in alle relevante beoordelingsjaren. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

5.6 MER-beoordeling     

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Hiervoor gelden twee Europese richtlijnen te weten de Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten van 13 december 2011 en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's van 27 juni 2001. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage ontwikkeld.

In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. Dit heeft uiteraard raakvlakken met het bestemmingsplan, waarin de milieukwaliteit een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling in de Wet milieubeheer dat voor (bepaalde) inrichtingen een milieuvergunning vereist is. De Wet milieubeheer bevat bepalingen die een rechtstreekse relatie hebben met bestemmingsplannen. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage (mer) moet worden opgesteld.



Het Besluit mer maakt onderscheid tussen drie groepen:

  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de C-lijst van het Besluit, waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die boven de in de lijst genoemde drempelwaarde valllen. Hiervoor dient en mer-beoordeling uitgevoerd te worden;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die onder de in de lijst genoemde drempelwaarde vallen. Hiervoor dient een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd te worden;

verplicht

Afbeelding 5.1 schematische weergave mer-procedures

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 178 woningen en parkeervoorzieningen op eigen terrein mogelijk. Een dergelijke ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld op de D-lijst van het Besluit mer maar de herontwikkeling is lager dan de drempelwaarde. Voor het bestemmingsplan is daarom een vormvrije mer-beoordeling noodzakelijk.

5.6.1 Vormvrije mer-beoordeling     

De initiatiefnemers beogen om het terrein van de voormalige Ambachtsschool te transformeren naar een woongebouw met 178 woningen en parkeervoorzieningen op eigen terrein. Het gebruik als wonen sluit goed aan op de bestaande omgeving en levert geen hinder op. De bestaande functies in de omgeving zijn uitsluitend woningen. Het toevoegen van een woonbestemming binnen het plangebied heeft zodoende geen relevante nadelige milieueffecten in de omgeving en leidt dus ook niet tot nadelige gecumuleerde effecten. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen is niet aan de orde.

Het plangebied De Meester van Haarlem is gelegen in de Kleverparkbuurt-Noord. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Begastraat, aan de oostzijde aan de Brakenburghstraat en aan de zuidzijde aan de Meester Cornelisstraat. Deze straten zijn alle woonstraten. De aan de westzijde gelegen Verspronckweg is een doorgaande weg, welke een belangrijke verbinding vormt tussen Haarlem-Noord en de binnenstad. Het plangebied bevindt zich daarmee op het snijvlak van verschillende sferen. De ligging is een ideaal uitgangspunt voor stedelijk en metropolitaans leven. Het plangebied is na transformatie een stedelijke, dynamische woonplek.De voorgenomen activiteiten passen goed in de bestaande woonbuurt. De toevoeging van maximaal 178 woningen sluit functioneel goed aan bij de functies in de directe omgeving en leidt tot een verbetering van de sociale veiligheid.

De herinrichting van het gebied biedt mogelijkheden om de (hemel)waterhuishouding te optimaliseren en om groen in het plangebied te verbeteren. Deze positieve effecten binnen het plangebied hebben ook hun positieve effecten in de omgeving.

De van toepassingen zijnde normen inzake milieukwaliteit die bij communautaire wetgeving zijn vastgesteld (onder meer luchtkwaliteit, geluid en (indirect) flora en fauna) worden niet overschreden (zie de overige paragrafen in dit hoofdstuk).

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat als gevolg van de bouw van 178 woningen er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor de Kleverparkbuurt-Noord en het milieu. Geconcludeerd wordt dat er geen MER noodzakelijk is.

5.7 Archeologie     

5.7.1 Inleiding     

In 1992 ondertekende onder andere Nederland het Verdrag van Valletta. Het doel van dit verdrag is het beschermen van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag is verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Erfgoedwet. De gemeente is op basis van artikel 38a van die wet verplicht om rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:

  • het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • het vroegtijdig integreren van de zorg voor het archeologisch erfgoed in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.

5.7.2 De Haarlemse bodem     

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op één na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, vanaf de Karolingische tijd, ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is de Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

5.7.3 Verwachtingswaarde plangebied     

Het plangebied staat op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) als een terrein zonder archeologische waarde. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied een lager trefkans.

Op grond van de voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) is het plangebied ingedeeld als categorie 5 (grijs) op basis van de archeologische verwachtingswaarde.

verplicht Afbeelding 5.2: Uitsnede Archeologische Beleidskaart Haarlem

In gebieden van de vijfde categorie zijn sporen te verwachten daterend vanaf de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Vooral uit de periode van de 17e-19e eeuw zijn in vondsten gedaan. Deze gebieden zijn relatief laat voor bewoning geschikt gemaakt en hebben daarom een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt een regime van 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. De archeologische beleidskaart is vertaald naar de verbeelding en de regels (zie uitleg hoofdstuk 7). Dat betekent dat de ontwikkelaar een waardestellend archeologisch rapport dient te overleggen bij een ingreep groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Het aspect archeologie is daarmee voldoende gewaarborgd. Aanvullend kan nog worden vermeld dat met de ontwikkelaar is afgesproken dat de gemeentelijke archeoloog meekijkt tijdens de graafwerkzaamheden.

5.8 Cultuurhistorie     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar deel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen.

5.8.1 Beschermd stadsgezicht     

Sinds 5 juli 2016 is een belangrijk deel van Haarlem-Noord aangewezen als "beschermd stadsgezicht" in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd op basis van artikel 36 van de Monumentenwet 1988. Deze verplichting blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Het gehele plangebied valt binnen het beschermd stadsgezicht.

De waardering van het beschermd stadsgezicht Haarlem-Noord bestaat uit:

  • het algemene belang vanwege de cultuurhistorische betekenis van dit overwegend tussen 1880 en 1940 tot stand gekomen woongebied voor middenstand en arbeiders;
  • de hoogwaardige en overwegend gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundige en architectonische samenhang met overwegend tuinwijkachtige kenmerken;
  • de representativiteit van het gebied voor de ontwikkeling binnen de Nederlandse stedenbouw en architectuur uit de periode 1880-1940, met name op het gebied van complexmatige woningbouw voor middenstand en arbeiders als gevolg van de Woningwet 1901.

5.8.2 Waarderingskaart     

Met de aanwijzing als beschermd stadsgezicht is een waarderingskaart opgesteld (niet bijgevoegd). Op de waarderingskaart zijn ook alle gebouwen in het gebied gewaardeerd, uitgaande van de cultuurhistorische waarden. Gewerkt wordt met drie orden, nieuwbouw, ensembles & seriebouw.

verplicht

Afbeelding 5.3: uitsnede waarderingskaart

Uit de waarderingskaart blijkt dat het H-vormige hoofdgebouw tot orde 1 (gemeentelijk monument) behoort. De waarderingskaart is vertaald naar de verbeelding en de regels (zie uitleg hoofdstuk 7).

De voormalige conciërgewoning aan de Brakenburghstraat 4-6 behoort ook tot het gemeentelijk monument, alhoewel dit gebouw niet als orde 1 is aangewezen op de waarderingskaart. Dat de conciërgewoning onderdeel uitmaakt van het gemeentelijk monument blijkt uit de redengevende omschrijving die ten grondslag ligt aan de toewijzing van het voormalige schoolgebouw als gemeentelijk monument. Voor de herontwikkeling en bijbehorende restauratie van het in verval geraakte monumentale schoolgebouw is sloop van de conciërgewoning echter noodzakelijk. Dit in verband met het realiseren van nieuwbouw (aan de Brakenburghstraat) en de ondergrondse parkeergarage (om zo te voorzien in voldoende parkeergelegenheid). De voormalige conciërgewoning bevat, in relatie tot het belang van het restaureren en in stand houden van het monumentale schoolgebouw, niet voldoende monumentale elementen om het object te behouden. De gemeente zal dan ook een sloopvergunning verlenen voor de sloop van de voormalige conciërgewoning. Op de verbeelding en in de regels is daarom geen rekening gehouden met behoud van de voormalige conciërgewoning.

5.8.3 Erfgoed en ruimte     

In 2013 is Haarlem gestart met een actualisering van het gemeentelijke erfgoedbeleid door vaststelling van de nota Aanpak Erfgoed & Ruimte. Deze nota geeft een koers en een uitvoeringsprogramma voor het erfgoedbeleid in de komende jaren. Het naoorlogse/wederopbouw erfgoed en industrieel erfgoed maakt onderdeel uit van dit geactualiseerde erfgoedbeleid. Het voormalige schoolgebouw is in verval geraakt. De transformatie van school naar wonen maakt het mogelijk de monumentale waarden van het pand te herstellen. Ook zullen de hoven na aanleg een bijdrage leveren aan de uitstraling van het perceel als onderdeel van het beschermde stadsgezicht.

5.9 Duurzaamheid en energie     

Zoals in paragraaf 4.4.12 is beschreven dient bij herontwikkeling rekening te worden gehouden met duurzaamheid. In het Stedenbouwkundig Plan voor de beoogde transformatie is aangegeven dat het energieconcept voor De Meester uitgaat van een collectieve warmtevoorziening voor alle appartementen. Het is daarom mogelijk om het project volledig gasvrij te maken. De appartementen worden aangesloten op één hoofdinstallatie welke warmte en/of koude levert. Na onderzoek is gebleken dat een collectieve luchtwaterwarmtepompinstallatie hier het meest geschikt voor is. Een luchtwaterwarmtepomp haalt op een energiezuinige wijze uit lichte temperatuurverschillen van de buitenlucht energie om water op te warmen of af te koelen. In elk appartement wordt een afleverset geplaatst welke het water op hoge temperatuur brengt voor warm tapwater in de woning of voor de verwarmingsradiatoren / convectoren op piekmomenten.

Vloerverwarming en -koeling is alleen mogelijk in de nieuwbouw. De bestaande vloeren in het monument zijn hier niet geschikt voor. In het monument is het wel mogelijk om aan de binnenzijde van de gevel het pand extra te isoleren, daarnaast wordt het enkel glas van de bestaande kozijnen vervangen voor glas met een hogere isolatiewaarde. Daarmee zullen de appartementen in het monument weer voldoen aan moderne eisen en energieverbuik.

Tenslotte is bij het ontwerp van het daklandschap rekening gehouden met de plaatsing van PV-panelen welke de algemene voorzieningen voorzien van elektriciteit.

5.10 Groenparagraaf     

5.10.1 Inleiding     

De groenparagraaf biedt inzicht in de kwaliteit en de kwantiteit van het aanwezige groen binnen het plangebied. Deze paragraaf sluit aan op het gemeentelijke beleid zoals dat is opgenomen in paragraaf 4.4 en beschrijft niet alleen duidelijk welke effecten dit bestemmingsplan heeft op het aanwezige groen, maar gaat ook in op de kansen voor en de bescherming van groen. De aspecten water en natuurwaarden werkt deze paragraaf niet verder uit. Paragraaf 5.16 gaat dieper in op het aspect water en paragraaf 5.13 op het aspect natuurwaarden.

5.10.2 Beschrijving plangebied     

Het plangebied is bebouwd en verhard, met uitzondering van de semi-omsloten tuin aan de Verspronckweg. Deze semi-omsloten tuin bevindt zich op eigen terrein en is daarmee geen onderdeel van de openbare ruimte. De semi-omsloten tuin draagt wel bij aan het groene aanblik van de Verspronckweg.

verplicht

Afbeelding 5.4: de semi-omsloten tuin aan de Verspronckweg

De herontwikkeling biedt de mogelijkheid om meer groen aan het plangebied toe te voegen door middel van daktuinen en mos-sedumdaken.

5.10.3 Bomen     

5.10.3.1 Algemeen     

Bomen zijn van invloed op de kwaliteit van de leefomgeving en hebben meerdere betekenissen. Zowel in de belevingssfeer als ruimtelijk, milieutechnisch, ecologisch cultuurhistorisch als educatief zijn bomen van belang. Daarom is een boom het waard om zorgvuldig mee om te gaan.

In het plangebied bevinden zich diverse bomen in de semi-openbare tuin aan de zijde van de Verspronckweg. De bomen langs deze weg maken onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur. Het uitgangspunt voor de hoofdbomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. Structurele boombeplanting is de drager van het landschap, de stedenbouwkundige structuur en de infrastructuur. Alhoewel de semi-openbare tuin strikt genomen geen onderdeel is van de hoofdbomenstructuur dragen de aanwezigheid van diverse bomen wel bij aan de hoofdbomenstructuur.

5.10.3.2 Monumentale bomen     

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn geen groeiplaatsen van monumentale bomen. Wel staat er ter hoogte van het plangebied een monumentale boom aan de westzijde van de Verspronckweg maar deze boom en de groeiplaats daarvan bevindt zich op een afstand van circa 10 meter van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.

5.10.4 Effecten op groen     

Van origine heeft de school altijd twee hoven gehad. In de loop der jaren is de hof aan de oostzijde (zijde Brakenburghstraat) volgebouwd met aanbouwen en bijgebouwen. In de nieuwe situatie worden de twee hoven weer in ere hersteld:

  1. De hof aan de westzijde is de formele hof aan de Verspronckweg, en zal worden teruggebracht in oude stijl. Vanuit deze hof blijft de monumentale hoofdentree en opzet van het totale complex zichtbaar. De tuin zal de buitenruimte zijn voor alle bewoners, maar vooral voor de bewoners van de om de hof gelegen woningen. Het groen in de hof blijft grotendeels behouden.
  2. De hof aan de oostzijde wordt een informele ruimte met een onderscheidend karakter en enkele groene zones. Veel woningen zullen hun terras aan de hof hebben. Het wonen aan hofjes is een veel voorkomende woonvorm in Haarlem.

Rondom het bestaande complex zal de huidige verharding achter de bestaande perceelmuur plaats maken voor onverharde terrassen, welke toe zullen behoren aan de appartementen op de begane grond die hier direct aan grenzen.

5.10.5 Kansen en bescherming groen     

De planregels van dit bestemmingsplan zorgen voor een optimale bescherming van het beoogde semi-openbare groen in het plangebied. Dit komt in de planregels tot uitdrukking in de strikte bouwregels binnen de bestemming Tuin - 1.

5.10.6 Conclusie     

Het plan draag bij aan een verdere versterking van het semi-openbare groen in het plangebied.

5.11 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied waarvoor een specifieke regeling nodig is. In dit licht zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Onder en nabij de Verspronckweg bevindt zich nog wel een ondergrondse hoogspanningsleiding van 50 kilovolt (kV). Deze leiding is echter buiten het plangebied gelegen en de beoogde transformatie heeft geen gevolgen voor de leiding.

5.12 Molenbiotoop     

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een molen zodat er ook geen sprake is van de ligging binnen een molenbiotoop. De boogde transformatie heeft daarom geen gevolgen voor de windvang van een bestaande molen.

5.13 Natuurwaarden     

5.13.1 Inleiding     

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het goed gaat met de natuur, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn regelen vanuit Europa de bescherming van soorten en gebieden. Deze richtlijnen hebben als doel de bescherming van soorten en hun natuurlijke leefgebieden. In Nederland verloopt de bescherming van natuurwaarden via twee sporen: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit ligt vast in de Wet natuurbescherming. Deze wet voorziet in vereenvoudige regels ter bescherming van de natuur en in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies.

5.13.2 Wet natuurbescherming     

Algemene zorgplicht

De Wet natuurbescherming bepaalt dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit houdt in dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerwerk, nieuwbouw en planologische ontwikkelingen moet iedereen, naar redelijkheid, mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren voorkomen en er in elk geval rekening mee houden. Voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is een ontheffing echter niet vereist op grond van de algemene zorgplicht.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming wijst op basis van de hiervoor genoemde Europese richtlijnen zogenaamde Natura 2000-gebieden aan. Deze gebieden vormen samen één Europees netwerk van natuurgebieden. Naast de Natura 2000-gebieden zijn er nog andere vormen van gebiedsbescherming. Een aantal terreinen in Nederland is namelijk aangewezen als onderdeel van het natuurnetwerk Nederland (NNN), als bijzonder nationaal landschap, of bijzonder provinciaal natuurgebied dan wel landschap, en de nationale parken. De impact voor een concreet terrein van één van deze vormen van beschermde status kan per situatie anders zijn.

Voor dit bestemmingsplan is nagegaan of er vanuit het bestemmingsplangebied externe invloeden mogelijk zijn op de beschermde waarden van een natuurfunctie. Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermingsgebied en ligt er ook niet in de buurt. Gevolgen voor beschermde gebieden zijn daarom niet aannemelijk. In subparagraaf 5.13.3 wordt hier nader op ingegaan.

Soortenbescherming

Ook de soortenbescherming in Nederland ligt wettelijk vast in de Wet natuurbescherming. Het doel is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming deelt soorten in drie beschermingsregimes in. Dit zijn het beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, het beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en het beschermingsregime andere soorten. Voor alle regimes geldt dat de beschermde soorten niet verstoord mogen worden. Sommige soorten genieten een striktere bescherming dan andere soorten. Als uit de voorgenomen ingreep blijkt dat verstoring aan de orde is, dan is het aanvragen van een ontheffing bij het bevoegd gezag noodzakelijk.

Het beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn gaat over alle van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Deze soorten mogen niet worden gedood of gevangen, of opzettelijk worden verstoord als dit verstoring van de instandhoudingsstaat wezenlijk beïnvloedt. Ook de eieren, nesten en rustplaatsen van deze soorten genieten bescherming.

Het beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn betreft de (vogel)soorten die genoemd zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage II van het Verdrag van Bonn. Ook onder dit beschermingsregime is het verboden om de betreffende dieren in hun natuurlijke verspreidingsgebied te doden of te vangen of opzettelijk te storen. Ook dit regime beschermt eieren, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen en daarnaast beschermt het plantensoorten op diverse aspecten.

Het beschermingsregime andere soorten gaat over soorten als genoemd in bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van bepaalde soorten zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.

De minister stelt daarnaast van een aantal soortengroepen “rode lijsten” vast van zeldzame en van afnemende soorten. Met de soorten op deze lijsten moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden om te zorgen voor de instandhouding daarvan. Een ontheffing is echter niet noodzakelijk.

Voor het plangebied geldt dat er wijzigingen aan de bestaande situatie worden doorgevoerd als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. Nadelige effecten voor plant- en diersoorten zin daardoor niet op voorhand uitgesloten. Een quick scan onderzoek naar ecologie is noodzakelijk.

5.13.3 Onderzoek ecologie     

Door Els & Linde is in het kader van de beoogde transformatie in eerste instantie een quick scan uitgevoerd, daarna gevolgd door een afdoend onderzoek naar vleermuizen (projectnummer 16.141, d.d. februari 2017, zie bijlage 6) en huismussen (projectnummer 16.141H, d.d. mei 2017, zie bijlage 7). Uit deze rapporten blijkt dat het voorkomen van vleermuizen, gierzwaluw, huismus en marterachtigen niet kon worden uitgesloten op basis van de quick scan ecologie zodat voor deze soorten afdoend onderzoek is uitgevoerd. De aanwezigheid van andere soorten is niet aannemelijk of deze soorten zijn niet (specifiek) beschermd.

Uit de rapporten blijkt ten aanzien van de mogelijk aanwezige beschermde soorten het volgende:

  • Vleermuizen: In het voormalige schoolgebouw zijn één zomerverblijfplaats en twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig.
  • Gierzwaluw: In het schoolgebouw zijn zes nestplekken van de gierzwaluw aanwezig.
  • Huismus: In het schoolgebouw en de woningen aan de Brakenburghstraat zijn zes nestplekken van de huismus aanwezig.
  • Marterachtigen: Uit cameravallen blijkt dat er geen marterachtigen aanwezig zijn. Omdat uit onderzoek van de tijdens de quick scan aangetroffen ontlasting is gebleken dat het om een voormalige aanwezigheid gaat, kan de hedendaagse aanwezigheid worden uitgesloten.

Voor de gewenste ontwikkelingen is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Voor het tegengaan van effecten zijn mitigerende en compenserende maatregelen noodzakelijk. Geadviseerd is om te werken met een Ecologisch werkprotocol. Dit Ecologisch werkprotocol is inmiddels opgesteld (zie bijlage 8) en op 3 oktober 2017 heeft de regionale uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend (zie bijlage 9). Aan de in de ontheffing gestelde voorwaarden is inmiddels voldaan doordat extra nestkasten zijn opgehangen om nesten van de gierzwaluw, huismus en de gewone dwergvleermuis op te vangen.

5.13.4 Conclusie     

De beoogde transformatie heeft geen nadelige gevolgen voor de natuurwaarden. In verband met de aanwezigheid van vleermuizen, gierzwaluw en huismus wordt gewerkt met een Ecologisch Werkprotocol en is er inmiddels een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend.

5.14 Verkeer en parkeren     

5.14.1 Verkeer     

De beoogde transformatie heeft geen gevolgen voor de bestaande verkeersstructuur (er worden geen nieuwe wegen aangelegd of bestaande wegen gewijzigd), maar doordat er sprake is van een ander gebruik kunnen er wel gevolgen ontstaan voor de verkeersafwikkeling. Door Goudappel Coffeng is daarom in het kader van de planvorming een verkeersanalyse uitgevoerd om te kijken wat de verkeersgeneratie van het plan is (kenmerk COD010/Bkd, d.d. maart 2019, bijlage 10). Uit de verkeersanalyse volgt dat er in de toekomstige situatie bij 178 woningen sprake is van 1.021 motorvoertuigen per etmaal (werkdag). Omdat de toegang van de parkeergarage zich aan de Brakenburghstraat zal bevinden en al het autoverkeer van en naar de parkeergarage zal rijden, is aangenomen dat in de omliggende straten de volgende toenames zullen optreden:

  • Brakenburghstraat (zijde Begastraat/ten noorden van de parkeergarage): 50% x 1.021 = 511 motorvoertuigen per etmaal.
  • Begastraat: 25% x 1.021 = 255 motorvoertuigen per etmaal.
  • Molijnstraat: 25% x 1.021 = 255 motorvoertuigen per etmaal.
  • Brakenburghstraat (zijde Meester Cornelisstraat/ten zuiden van de parkeergarage): 50% x 1.021 = 511 motorvoertuigen per etmaal.
  • Meester Cornelisstraat: 50% x 1.021 = 511 motorvoertuigen per etmaal.

Deze toenames zijn opgeteld bij verkeerstellingen die in de verschillende straten zijn uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het aantal verkeersbewegingen het hoogst zal zijn in de Meester Cornelisstraat (1.268 motorvoertuigen per etmaal). Uit de wegenscan die vervolgens is uitgevoerd blijkt dat in deze situatie de breedte van de weg (5,0 meter) maatgevend is voor de wegvakcapaciteit. De wegvakcapaciteit van 2.400 motorvoertuigen per etmaal ligt ver boven de verwachte verkeersdruk van 1.268 motorvoertuigen per etmaal. Er zal daarmee in de planvariant sprake zijn van een acceptabele en verkeersveilige situatie op de Meester Cornelisstraat. Aangezien de vormgeving van deze weg gelijk is aan die van de Begastraat en de Brakenburghstraat en de verkeersdruk op die wegen lager is, wordt geconcludeerd dat op alle omliggende straten van het plangebied sprake is van een acceptabele verkeerssituatie. De verkeersintensiteit op de Meester Cornelisstraat komt pas boven de 2.400 motorvoertuigen per etmaal uit als er bovenop het plan van 178 appartementen nog 188 dure koopappartementen of 276 middeldure appartementen extra zouden worden gerealiseerd.

De beoogde transformatie heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op omliggende wegen.

5.14.2 Parkeren     

5.14.2.1 Autoparkeren     

Een herontwikkeling dient te voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Door Goudappel Coffeng is daarom in het kader van de planvorming een parkeeronderzoek uitgevoerd om te kijken wat de parkeerbehoefte is als gevolg van het plan en of er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid (kenmerk COD007/Bkd, d.d. maart 2019, zie bijlage 11). Uit het parkeeronderzoek blijkt het volgende:

  • De huidige tijdelijke functies hebben volgens de gemeentelijke normen een parkeerbehoefte van 44 parkeerplaatsen. Na de beoogde transformatie met 178 woningen zal de parkeerbehoefte 266 parkeerplaatsen bedragen (inclusief bezoekersparkeren). Dat is een toename van 222 parkeerplaatsen.
  • Indien rekening wordt gehouden met aanwezigheidspercentages dan is er op het maatgevende moment (doordeweekse avond) sprake van een toename van de parkeerbehoefte met 201 parkeerplaatsen. Omdat de parkeergarage plek zal bieden aan maximaal 157 parkeerplaatsen zijn er op doordeweekse avonden nog 44 parkeerplaatsen nodig. Op andere momenten in de week is de parkeergarage niet volledig in gebruik (werkdagochtend, - middag en zaterdagmiddag).
  • Op basis van de meest actuele parkeerkengetallen van CROW komt de parkeerbehoefte uit op ongeveer de capaciteit van de parkeergarage (parkeervraag: 161 parkeerplaatsen en parkeeraanbod: 157 parkeerplaatsen).
  • Uit een parkeerdrukmeting blijkt dat er in de omgeving geen restcapaciteit beschikbaar is.
  • Een mogelijkheid om de omvang van de parkeerbehoefte als gevolg van de nieuwe ontwikkeling te verlagen is het gebruik van een systeem met deelauto's, die op een moderne wijze vorm geeft aan de mobiliteitsbehoefte van de toekomstige bewoners. De gemeente Haarlem biedt de mogelijkheid om deze vorm van vervoersmanagement toe te passen. Ervaringen elders in Nederland leert dat één parkeerplaats voor een deelauto vier normale parkeerplaatsen vervangt, met dien verstande dat dit uitsluitend toegepast kan worden in het centrum en de schil er om heen. Het plangebied De Meester van Haarlem behoort tot de schil rondom het centrum. Voor een reductie van de parkeerbehoefte conform de Haarlemse parkeernormen met 44 parkeerplaatsen in de avonduren zijn 16 deelauto's nodig. De parkeerbehoefte daalt dan met 16x4 = 64 parkeerplaatsen. De deelauto's parkeren dan ook in de parkeergarage. Door dus 16 parkeerplaatsen te reserveren voor deelauto's kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte volgens de gemeentelijke parkeernormen.
  • Binnen de parkeercapaciteit van 157 parkeerplaatsen is het mogelijk nog 3 dure appartementen extra te realiseren (totaal: 181 appartementen).

Zowel bewoners als bezoekers van De Meester van Haarlem zullen in de parkeergarage parkeren. Bewoners krijgen een afstandsbediening (of soortgelijke voorziening) waarmee de toegang tot de parkeergarage bediend kan worden. Bezoekers kunnen bij de toegang via een bedieningspaneel contact opnemen met de bewoners. De bewoners kunnen de bezoekers daarmee toegang verlenen tot de parkeergarage. De verwachting is dat bezoekers gebruik zullen maken van de parkeergarage, vanwege:

  • Vanuit de parkeergarage is er met liften direct en drempelloos toegang tot het woongebouw. Vanaf straatniveau ligt het bestaande pand een meter hoger en is dus letterlijk en figuurlijk sprake van een drempel.
  • Er is altijd plek in de parkeergarage, dus zoeken is niet nodig.
  • Veilige, afgesloten en droge plek voor de auto.
  • De huurder in De Meester zal via de servicekosten mee betalen aan de parkeergarage en zal er daarom naar verwachting ook gevoelsmatig eigenaar van zijn.

De beoogde transformatie heeft gelet op het voorgaande geen nadelige gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving.

5.14.2.2 Fietsparkeren     

In de bestaande jaren '50 uitbreiding van het schoolcomplex is in de kelder een gemeenschappelijke fietsenstalling voorzien met ongeveer 2,5 fietsparkeerplaatsen per woning waardoor er in totaal sprake is van circa 445 fietsparkeerplaatsen. Een dergelijke toepassing is ruim voldoende voor het stallen van fietsen van bewoners en bezoekers.

5.14.3 Conclusie     

De beoogde transformatie heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op omliggende wegen en er is sprake van voldoende parkeergelegenheid voor zowel auto's als fietsen.

5.15 Vliegverkeer     

Vanaf 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht, welke nadien enkele malen is gewijzigd (voor het laatst op 1 januari 2018). Dit besluit wijst rond het luchthavengebied een beperkingengebied aan. Binnen dat gebied gelden regels voor beperkingen van bestemming en gebruik van grond. Het gaat om beperkingen voor bebouwing, hoogte en het realiseren van vogelaantrekkende bestemmingen, vogelaantrekkend gebruik, windturbines en lasers. Deze paragraaf gaat in op deze beperkingen en eventuele gevolgen voor dit bestemmingsplan.

5.15.1 Bebouwing en gebruik     

Binnen het plangebied gelden geen beperkingen voor bebouwing en het gebruik daarvan als bedoeld in artikel 2.2.1 tot en met 2.2.1.e van het LIB voor het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting door het luchthavenverkeer. Het plangebied ligt namelijk niet in een aan- en uitvliegroute van het vliegverkeer en daarnaast op een te grote afstand van de luchthaven.

5.15.2 Hoogte     

Voor het hele plangebied gelden wel hoogtebeperkingen op basis van de artikelen 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB. De hoogtebeperkingen zorgen ervoor dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

De maximaal toegestane hoogte op grond van artikel 2.2.2 bedraagt 146 meter NAP ter plaatse van het plangebied. Op grond van artikel 2.2.2a geldt daarnaast nog een specifieke toetshoogte van 80 meter NAP waarboven zonder advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen objecten zijn toegestaan ter bescherming van het functioneren van radarapparatuur. Ook voor bomen en struiken geldt dat die de veiligheid van het luchtverkeer niet mogen verstoren. Zodra een boom of struik hoger is dan de maximaal toegestane hoogte zoals bepaald in het LIB, kan de ILT bepalen dat deze hinder veroorzaakt voor het vliegverkeer of luchtverkeersapparatuur en adviseren om maatregelen te nemen om de hinder weg te nemen.

Voor het bestemmingsplan hebben de hoogtebeperkingen gezien de gehanteerde maximale hoogten geen gevolgen.

5.15.3 Vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik     

In het hele plangebied is het niet toegestaan om vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk te maken volgens het LIB. Dit voorkomt concentraties vogels in de nabijheid van de luchthaven die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen. Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:

  • industrie in de voedselsector met extramurale opslag of overslag;
  • viskwekerijen met extramurale bassins;
  • opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  • natuurreservaten en vogelreservaten;
  • moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.

Dit bestemmingsplan maakt geen vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk.

5.15.4 Windturbines en lasers     

Rondom de luchthaven Schiphol wijst het LIB een toetszone aan waarin extra beperkingen voor windturbines en vaste laserinstallaties gelden. Deze regels moeten hinder voor landend en startend vliegverkeer voorkomen en een goede werking van de luchtverkeersapparatuur waarborgen. Windturbines kunnen hierop namelijk van extra invloed zijn door onder andere hun hoogte en de aanwezigheid van bewegende delen. Het gebruik van laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit op de grond en in de directe omgeving van Schiphol kan de vliegveiligheid ook beïnvloeden.

Voor nieuwe windturbines geldt een maximaal toegestane tiphoogte van 35 meter of bij plaatsing van een dakturbine op een gebouw een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter waarbij de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine de 35 meter niet mag overschrijden. Uiteraard blijven daarnaast de eerder genoemde hoogtebeperkingen gelden. Afwijking van één van de hoogtebeperkingen is niet toegestaan tenzij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart is verkregen. Ook voor nieuwe laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit binnen de toetszone is een dergelijke verklaring van geen bezwaar nodig.

Voor het bestemmingsplan hebben de extra beperkingen geen gevolgen omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voldoen aan de gestelde beperkingen.

5.15.5 Conclusie     

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het LIB.

5.16 Waterparagraaf     

5.16.1 Inleiding     

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders willen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl.

De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. In het plangebied is het hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder. Het beleid ten aanzien van water van de diverse overheidslagen is weergegeven in hoofdstuk 4. Voor de water gerelateerde aspecten zijn de Keur van Rijnland 2015 alsmede de bijbehorende uitvoeringsregels van toepassing.

Het bestemmingsplan De Meester van Haarlem is een op ontwikkeling gericht plan.

5.16.2 Beschrijving watersysteem     

In en nabij het plangebied zijn geen watergangen of waterkeringen aanwezig. De watergang tussen het spoor en de achterkant van de woningen aan de Verspronckweg, is de dichtbijgelegen watergang. Deze watergang heeft een waterpeil van ongeveer 0,42 meter beneden NAP en is onderdeel van het onderbemalen systeem met een pompgemaal ter hoogte van de Julianalaan, dat het overtollige water naar de Garenkokersvaart pompt.

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een voor de waterhuishouding belangrijk kunstwerk of watertransportleiding.

Grondwater en drainage

Het gemeentelijk grondwaterbeleid richt zich op het opheffen dan wel voorkomen van grondwateroverlast op openbaar terrein. Dat gebeurt vooral door de aanleg en het beheer van drainagesystemen.

De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. De gemeente heeft de zorgplicht voor een goede ontwatering van de openbare ruimte en om grondwateroverlast in de openbare ruimte te voorkomen. Daarom is er onder veel wegen in het gebied drainage aangelegd onder de wegen. Deze systemen hebben een regulerend effect op de grondwaterstanden. Bij rioolvernieuwingen legt de gemeente nieuwe drainagesystemen aan indien dit nodig is. Het beleid voor riolering en grondwaterbeheer ligt vast in het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma dat ongeveer eenmaal in de 5 jaar geactualiseerd wordt.

Riolering en afkoppeling

Het plangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolwaterzuivering gevoerd. Enkele malen per jaar treden bij extreme regenbuien riool overstorten naar het oppervlaktewater in werking. Aangezien dit de waterkwaliteit niet ten goede komt, streven de gemeente en het hoogheemraadschap van Rijnland bij de vervanging van bestaande riolering en aanleg van nieuwe riolering naar doelmatige investeringen. Daarbij is het afkoppelen van verharding en het gescheiden afvoeren van hemelwater en afvalwater één van de opties waar naar gekeken wordt om overstorten op open water te beperken en vuil en schoon water aan de bron te scheiden.

Compensatie

Een algemene regel voor de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Als verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland stellen als richtlijn dat - als er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van oppervlaktewater. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van het rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt.

Ruimtelijke ontwikkelingen en hun gevolgen

- Watercompensatie

Dit bestemmingsplan is op herontwikkeling gericht. In het bestemmingsplan wordt echter niet voorzien in een relevante toename van verharding aangezien het plangebied nu al bijna volledig is verhard. De nieuwe situatie leidt, ten opzichte van de huidige situatie, tot een afname van verharde ondergrond met een totaal oppervlak van ruim 1.250 m². Met name verharde delen aan de buitenzijde van het complex en het toegangspad in de voorhof worden onverhard uitgevoerd. Het ontwerp van de voorhof en rondom voorziet in een tuin van 1.960 m² in de volle grond en 463 m² aan looppaden. De looppaden worden uitgevoerd met 100% waterdoorlatende honingraatmatten welke gevuld worden met nidagravel. Het ontwerp van de binnenhof (boven de parkeergarage) voorziet in een tuin van 672 m² grond in bakken en 380 m² aan looppaden.

verplicht

Afbeelding 5.5: overzicht bestaande oppervlaktes

verplicht

Afbeelding 5.6: overzicht toekomstige oppervlaktes

Er zijn vanwege de afname van verharding geen compenserende maatregelen opgenomen op het gebied van waterhuishouding. Doordat in het plangebied daktuinen worden gerealiseerd zal bovendien worden bijgedragen aan het langer vasthouden van regenwater.

- Grondwater

Omdat er in het plangebied een maximaal tweelaagse ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor het grondwater in en rondom het plangebied. Door Geomet is een beschouwing op de mogelijke invloed van de kelder op het freatische grondwaterstand uitgevoerd (kenmerk AA15913-9/dzn, d.d. oktober 2018, zie bijlage 12). Uit deze beschouwing blijkt dat de nieuwbouw een obstakel vormt in de ondergrond welke theoretisch invloed kan hebben op de waterhuishouding in de topzandlaag tot 1,5 à 1,75 meter onder NAP, de holocene zandlaag tussen 3,75 en 8,0 meter onder NAP en de holocene zandlaag tussen 10,5 en 12,75 meter onder NAP. Aan de bovenstroomse zijde kan dan een grondwaterstandverhoging plaatsvinden en aan de andere zijde een grondwaterstandsverlaging. Wanneer dit fenomeen zich voordoet bij de freatische grondwaterstand, kan dit invloed hebben op de omgeving.

Voor de nieuwbouw wordt verwacht dat geen significante negatieve effecten zullen optreden op de omgeving en waterhuishouding om de volgende redenen:

  • De lage freatische grondwaterstand is bij benadering gelijk aan het open waterpeil in de omgeving. Echter in natte perioden is ten oosten van de Verspronckweg lokaal sprake van hogere grondwaterstanden, wat duidt op een lokaal gebrek aan horizontale doorlatendheid in de topzandlaag. In deze periode zal een beperkte grondwaterstroming in zuidwestelijke of westelijke richting optreden.
  • Gelet op het feit dat de topzandlaag ter plaatse van het uitgevoerde grondonderzoek aan de zijde van de Brakenburghstraat integraal aanwezig is en doorloopt tot circa 1,75 meter onder NAP, kan het grondwater goed om de kelder heen stromen. Echter peilbuis 05-112 gaf in natte perioden (tot juni 1999) incidenteel een grondwaterstand tot maaiveld. In de periode voor 1995 kwamen grondwaterstanden tot maaiveld in peilbuis 05-112 vaker voor.
  • De holocene grondlagen zijn voldoende doorlatend. Bij potentiaalverschillen kan het grondwater goed om de kelder heen stromen.
  • De fundering van het bestaande pand, met name ter plaatse van het middendeel, vormt reeds een barrière in de topzandlaag. De extra barrière door de damwand zal geringe invloed hebben.

Teneinde de invloed van de nieuwbouw te monitoren wordt geadviseerd in de Brakenburghstraat op 2 locaties peilbuizen te plaatsen en de grondwaterstand gedurende een langere periode te monitoren met een diver. De monitoring dient plaats te vinden zowel voor als na de aanleg van de kelder. Indien uit de metingen blijkt dat er toch invloed is, kan in overleg met de gemeente Haarlem een drainage worden aangebracht voor afvoer van grondwater in natte perioden.

Momenteel wordt een nader onderzoek uitgevoerd aan de hand van modelberekeningen. De resultaten van het onderzoek zullen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

- Riolering

Het huidige gebouwencomplex is direct aangesloten op het openbaar riool. De hemelwaterleidingen aan de buitenzijde van het gebouwencomplex lopen via de gevels van het dak tot onder het maaiveld. Hiervandaan wordt de installatie gekoppeld op het openbaar riool. In de nieuwe situatie zullen de buitengevels en daarmee ook de bestaande hemelwaterafvoeren van het gebouwencomplex gehandhaafd blijven.

Het gebouwencomplex en de nieuwbouw zullen gedeeltelijk op het bestaande, gemengde rioolsysteem worden aangesloten. Op plaatsen waar afkoppeling mogelijk is, om direct af te wateren op onverhard oppervlak, zal dat worden toegepast. Daarbij wordt onderzocht of vertraagde infiltratie middels buizen mogelijk is.

Om het gemeenteriool tijdens regen verder te ontlasten wordt onderzoek gedaan naar het toevoegen van mos sedum daken met een totaal oppervlak van circa. 560 m².

De toetsing van de ontwikkelingen aan regelgeving en beleid

De voorgenomen herontwikkeling voldoet aan de regelgeving en het beleid ten aanzien van water.

Advies hoogheemraadschap / Gemaakte inhoudelijke en procesafspraken

Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het kader van het wettelijke vooroverleg geraadpleegd. Verder wordt verwezen naar paragraaf 8.2.2.

5.17 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een aantal eisen aan de toelichting bij het bestemmingsplan bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit moet voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen dat er sprake is van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.

Doel is om bij de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken te zorgen voor een zorgvuldig of duurzaam gebruik van ruimte, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat daarom een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het plangebied is onderdeel van bestaand stedelijk gebied en voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Daarom dient te worden getoetst of dit bestemmingsplan voor wat betreft behoefte aan de ladder voor duurzame verstedelijking voldoet.

5.17.1 Woningbehoefte     

De handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking geeft aan dat hantering van de ladder beoogt dat er voldoende behoefte bestaat binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De behoefte bij een woonplan wordt bepaald door de confrontatie van de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

In Nederland zal de onderlinge samenhang tussen regio's in de toekomst vooral gezocht worden in het vormen van een netwerk van steden en regio's met elk een eigen identiteit en goede bereikbaarheid. Dit is noodzakelijk om tegengewicht te bieden aan de concurrerende internationale regio's. De samenwerking in de metropoolregio in Amsterdam (waar Haarlem ook toe behoort) is hiervoor een voorbeeld, waarbij niet gezocht wordt naar onderlinge concurrentie, maar naar elkaar aanvullende identiteiten. Deze samenhang vertaalt zichzelf ook naar de woningmarkt. Amsterdam en de daaromheen liggende gemeenten zijn communicerende vaten: het aantal verhuisbewegingen tussen Amsterdam en de omliggende gemeenten is enorm. Vooral Haarlem is populair bij bewoners van Amsterdam die de stad verlaten maar toch graag in een stedelijke omgeving willen blijven wonen. De druk op de Haarlemse woningmarkt is dan ook hoog. De schaarste op de woningmarkt doet zich alom voelen.

In Haarlem zijn diverse plannen in uitvoering en in voorbereiding om de vraag naar woningen op te lossen (de zogenaamde planvoorraad) en tevens te voorzien in een woningvoorraad die aansluit bij de vraag vanuit de markt. De provincie Noord-Holland monitort de woningbouwontwikkeling en de woningbehoefte per regio, om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie. Zoals ieder jaar is onderzoek gedaan naar de plancapaciteit (aantal woningen in bestaande plannen) bij Noord-Hollandse gemeenten. In de Monitor Woningbouw 2016 van de provincie is voor de periode 2016-2020 een totale woningbehoefte van 59.000 woningen aangegeven voor Noord-Holland Noord en MRA. Voor de periode 2020-2030 bedraagt de totale behoefte 111.000 woningen voor de MRA. In het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (zie subparagraaf 4.2.6) is voor de periode 2016 t/m 2020 uitgegaan van 8.100 woningen in de regio Zuid-Kennemerland/IJmond, waarbij een bandbreedte van 20% geldt (zowel positief als negatief). Dit is de centrale opgave voor de regio in de komende RAP-periode. Omdat, zowel op de korte als op de lange termijn, een tekort aan plancapaciteit dreigt is en wordt gezocht naar extra plancapaciteit in de hele regio. Het regionaal gewenste bouwprogramma voor de gemeente Haarlem bedraagt 4.133 woningen in de periode 2016-2020 . Rekening houdend met 20% marge houdt dat in dat de gemeente zich inspant om in de periode 2016-2020 tussen de 3.306 en 4.960 woningen toe te voegen. Omdat de plancapaciteit binnen de gemeente 6.006 woningen bedraagt is er ten opzichte van het regionaal gewenste bouwprogramma sprake van een overschot van 1.873 woningen, waarmee wordt bijgedragen aan het oplossen van het dreigende tekort aan plancapaciteit. De 178 woningen die binnen het plangebied zijn beoogd vallen voor een groot deel binnen de plancapaciteit van de gemeente voor de periode 2020-2024 (150 woningen, bron: www.plancapaciteit.nl). De woningen zullen derhalve bijdragen aan het oplossen aan het tekort aan plancapaciteit in de periode 2020-2024.

Hoofdstuk 6 VISIE OP HET PLANGEBIED     

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe beleid en planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het plan.

6.1 Ruimtelijke aspecten     

6.1.1 Beschermd stadsgezicht     

Het plangebied behoort tot het beschermd stadsgezicht Haarlem-Noord dat in juli 2016 is aangewezen. Dit betekent dat het wettelijk verplicht is om het bijzondere ruimtelijke karakter van het plangebied te beschermen in het bestemmingsplan waarbij het beschermen van de bestaande kwaliteiten het stedenbouwkundig hoofduitgangspunt is. Deze kwaliteiten worden vooral bepaald door:

  1. de historisch gegroeide ruimtelijke hoofdstructuur en de samenhang van de openbare ruimte en de waardering van de kwaliteit van de daaraan gelegen bebouwing;
  2. de schaal en verscheidenheid van de bebouwing;
  3. de verscheidenheid en vervlechting van functies en activiteiten.

De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is niet bedoeld om de bestaande toestand in al zijn facetten te "bevriezen". Het plangebied moet kunnen leven. De opgave van dit bestemmingsplan is om bij nieuwe ontwikkelingen de historisch stedenbouwkundige eenheid zoveel mogelijk te versterken.

In het kader van het geldende bestemmingsplan is een waarderingskaart opgesteld (zie subparagraaf 5.8.2). De waarderingskaart is een combinatie van de waardering van afzonderlijke gebouwen met de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Het behouden van architectonische en stedenbouwkundige waarden heeft concrete gevolgen voor het vastleggen van rooilijnen, dakopbouwen, goot- en bouwhoogtes, erfafscheidingen, overstekken e.d. Daar waar de historische waarden van het beschermd stadsgezicht desondanks in het geding zouden kunnen komen, wordt gedetailleerd bestemd.

Deze visie op het beschermd stadsgezicht heeft geleid tot een bestemmingsplanregeling die het stadsgezicht op een passend wijze beschermt. De hoofdopzet van deze regeling bestaat uit de volgende elementen:

  • een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' waarin gedetailleerde, strakke bouwregels zijn opgenomen die de bestaande situatie vastleggen met alleen beperkte ontwikkelingsmogelijkheden;
  • strakke bouwvlakken op de verbeelding, waarbinnen de hoofdbebouwing

    moet zijn gesitueerd;
  • om de karakteristieke structuur van de open binnenterreinen en tussen

    panden gelegen tuinen te behouden is voorzien in tuinbestemmingen met

    beperkte bebouwingsmogelijkheden, die gewoonlijk niet verder reiken dan wat vergunningsvrij op grond van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht is toegestaan;
  • de orde-aanduidingen op de verbeelding en in de planregels. De basis van de orde-aanduidingen is terug te vinden op de waarderingskaart;
  • gelet op de gedetailleerde, strakke bestemmingsregels zijn specifieke

    afwijkingsmogelijkheden opgenomen, die passen bij de aard van het gebied en die tegemoet komen aan karakter van de levende stad.

6.1.2 Stedenbouwkundig instrumentarium / uitgangspunten     

Voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het plangebied worden de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd.

Voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is de lijn waar de weg de voorgevel raakt. Het is de scheidslijn tussen bebouwd en onbebouwd. De manier waarop de voorgevelrooilijn loopt bepaalt de loop van de gevels en daarmee vaak de vorm van de openbare ruimte. De voorgevelrooilijn is dus een belangrijke vormgever van de historische kenmerken van het plangebied. Uitgangspunt is dat voor alle bebouwing in het plangebied de voorgevel in de voorgevelrooilijn dient te zijn gebouwd.

Bouwvlak

Met het bouwvlak worden de gronden aangeduid waar bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten. In het bestemmingsplan is daarbij zoveel mogelijk rekening gehouden met de historisch bepaalde situatie van het oorspronkelijke hoofdgebouw, terwijl voor de nieuwbouw rekening is gehouden met het Stedenbouwkundig Plan.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij moet worden aangesloten op de belendende gebouwen.

Gevelindeling

De huidige gevelindeling (stramien en gevelopeningen) aan de straatzijde is kenmerkend en beeldbepalend voor het oorspronkelijke hoofdgebouw. De hoofdopzet van de gevel blijft behouden, de kozijnen worden vanwege hun zeer slechte staat vervangen met een nieuw kozijn volgens de bestaande maatverdeling. In samenspraak met de ARK is gekozen om de kozijnen dusdanig aan te passen dat de woningen direct toegang hebben tot een buitenruimte. Op de begane grond middels een terras, en op de verdieping middels een balkon. Deze ingreep wordt gedaan per twee traveeën, in lijn met de strenge gevelstructuur van het bestaande pand.

Hoogtes 

De goothoogte, dakvorm en nokrichting zijn kenmerkend en beeldbepalend voor het oorspronkelijke hoofdgebouw. Dit wordt in het bestemmingsplan gewaarborgd door de bestaande goot- en bouwhoogtes van het als gemeentelijk monument (orde 1) aangewezen gebouwdeel gedetailleerd vast te leggen. Onder strikte voorwaarden mag hiervan worden afgeweken.

Voor de nieuwbouw is uitgegaan van vijf bouwlagen, wat is vertaald in een maximum bouwhoogte van 16,5 meter. Dat is lager dan de nokhoogte van het monument (17,5 meter).

Daklandschap

De kappen van het oorspronkelijke hoofdgebouw vormen tezamen het daklandschap. Het oorspronkelijke hoofdgebouw is voorzien van een schildak, met de nok evenwijdig aan de straat, en dakkapellen aan de straatzijde. Het is belangrijk dat de hoofdkarakteristiek gehandhaafd blijft. Uitgangspunt is dan ook dat het als orde 1 aangeduide gebouw voorzien dient te zijn van een kap en dat de bestaande nokrichting en dakvorm behouden blijven, evenals de dakkappellen aan de straatzijden. Nieuwe dakkapellen mogen worden opgericht maar hieraan worden stringente eisen gesteld voor hoogte, breedte en afstand tot nok en dakvlak, gelijk aan de bestaande. Onder bepaalde voorwaarden mogen de dakkappellen aan de niet-straatzijde worden uitgebouwd en worden op (gedeeltelijk) platte daken ook dakterassen toegestaan. Tenslotte zijn collectoren voor warmteopwekking en panelen voor elektriciteitsopwekking onder voorwaarden mogelijk gemaakt.

Bij de nieuwbouw zijn platte daken toegestaan.

De ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten zijn meegenomen bij het opstellen van de regels in het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 wordt uiteengezet hoe de juridisch bindende delen van het bestemmingsplan, de regels, de verbeelding en de waarderingskaart, zijn vormgegeven.

6.2 Functionele aspecten     

Het plangebied wordt getransformeerd van maatschappelijk naar wonen. Het gaat daarbij om maximaal 178 woningen. Dit maximum woningaantal is in het bestemmingsplan vastgelegd om te waarborgen dat er geen toename ontstaat van de milieu- en omgevingsaspecten zoals beschreven in hoofdstuk 5.

In de nieuwe woningen is het mogelijk om onder voorwaarden een aan-huis-verbonden-beroep uit te oefenen of gastouderopvang of bed & breakfast aan te bieden. Werken aan huis kan een bijdrage leveren aan het plaatselijke (met name dienstverlenende) voorzieningenniveau. Het toestaan van beroepsmatige activiteiten aan huis kan de economische ontwikkeling stimuleren. Het starten van een bedrijf is op deze wijze heel laagdrempelig. Veel ondernemers zijn op deze manier begonnen. Binnen de ruimtelijk-functionele opzet van bestaande woonwijken zijn de mogelijkheden van het toestaan van beroepsmatige activiteiten aan huis uiteraard beperkt. Overlast voor het wonen moet namelijk voorkomen worden, omdat bijvoorbeeld het verkeerssysteem en de verkaveling niet inspelen op andere functies en de gevolgen daarvan. Ook mag het werken de woonfunctie niet verdrijven. Kortom: de gemeente staat in principe positief tegenover deze ontwikkeling zonder de mogelijke nadelen uit het oog te verliezen. Het gebruiken en inrichten van woningen en bijgebouwen voor beroepsmatige activiteiten aan huis is mogelijk als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo zijn alleen dienstverlenende beroepen mogelijk en mag er geen overlast voor de woonomgeving ontstaan. Bovendien geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie gehandhaafd dient te blijven. De omvang van de beroepsmatige activiteiten wordt daarom in de regels gelimiteerd: 35 procent van het bruto vloeroppervlak van een woning tot een maximum van 50 m2 mag voor beroepsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt.

Aan huis verbonden, dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten voor de zogenaamde vrije beroepen zoals arts, tandarts en notaris.

Hoofdstuk 7 JURIDISCHE ASPECTEN     

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels (hoofdzakelijk bestemmingsregels) die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.

7.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.

7.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

De regels van het bestemmingsplan vallen op grond van de SVBP2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

7.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de regeling SVBP2012 dwingend voor.

7.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

7.2.2.1 Bestemmingen     

Artikel 3 Tuin - 1

De op de verbeelding voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn alleen tuinen, waterpartijen, groenvoorzieningen en verhardingen toegestaan, terwijl aan de zijde van de Brakenburghstraat ook een ondergrondse parkeergarage met bijbehorende in- en uitrit is toegestaan. De gronden die ook als ondergrondse parkeergarage mogen worden gebruikt zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding door middel va een functieaanduiding.

Onder voorwaarden kunnen bouwwerken geen gebouw zijnde worden toegestaan zoals erfafscheidingen en vlaggenmasten. Een aan- of uitbouw of een bijgebouw zoals een berging kan niet binnen deze bestemming worden gebouwd. Het dak van de ondergrondse parkeergarage mag maximaal 1 meter boven het peil (straatniveau) uitsteken, met dien verstande dat het dak (of kelderdek) als groene daktuin wordt ingericht.

Artikel 4 Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en aan de beoogde (bovengrondse) nieuwbouw. Naast het gebruik als wonen zijn ook bijbehorende voorzieningen als tuinen en erven toegestaan en, ter plaatse van specifieke aanduidingen, ook een fietsenkelder en een (deel van de) ondergrondse parkeergarage.

Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn binnen de bestemming Wonen toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen en niet meer ruimte in beslag nemen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak van een woning met een maximum van 50 m2. Aan huis verbonden dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten voor de zogenaamde vrije beroepen zoals arts, tandarts en notaris. Verder is gastouderopvang en bed & breakfast toegestaan.

Ten aanzien van bouwen gelden de bouwregels zoals opgenomen in de Algemene regels.

7.2.2.2 Dubbelbestemmingen     

Artikel 5 Waarde - Archeologie

De aanwezige archeologische verwachtingswaarde krijgt bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Het bestemmingsplan houdt, conform het geldende bestemmingsplan, rekening met de Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het plangebied komt alleen categorie 5 voor (zie subparagrafen 4.4.11 en 5.7.3). In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een zeer lage archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 10.000 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Artikel 6 Waarde - Beschermd stadsgezicht

De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' ligt over het hele plangebied. Het doel van het bestemmingsplan is de essentiële waarden van dit Beschermd Stadsgezicht te beschermen. De waarden van het beschermde stadsgezicht zijn in het bestemmingsplan in alle bestemmingen vastgelegd.

Voor de bescherming van het beschermd stadsgezicht zijn bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Behoud, bescherming en waar mogelijk versterking van het straat- en bebouwingsbeeld.
  • Instandhouding en/of herstel van het gemeentelijk monument. Deze is op de verbeelding aangegeven als orde 1.

Deze dubbelbestemming bevat bouwregels die recht doen aan het beschermde stadsgezicht. Zo zijn er bepalingen opgenomen over het aansluiten op aangrenzende belendende gebouwen, het plaatsen van dakkappellen en collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking.

7.2.2.3 Nadere eisen     

Bestemming: Nadere eisen ten aanzien van:
Waarde - Archeologie - situering

- de inrichting van de gronden

- het gebruik van de gronden
Waarde - Beschermd stadsgezicht - plaats en afmetingen van de bebouwing

- kaprichting

- kapvorm

- dakhelling

- indeling en vormgeving van de bebouwing

Binnen bovenstaande dubbelbestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouw- en gebruiksregels.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' bevat de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders (het bevoegde gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouw- en gebruiksregels als uit onderzoek blijkt dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

Aan zowel de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden kunnen binnen het Beschermd stadsgezicht nadere eisen gesteld worden.Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.

Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  3. de cultuurhistorische waarden;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Het straat- en bebouwingsbeeld

Het straat- en bebouwingsbeeld vormt een belangrijk onderdeel van het beschermd stadsgezicht in Haarlem. Het oorspronkelijk patroon van straten en bebouwing is praktisch nog geheel aanwezig. Bij de toetsing van aanvragen tot afwijking wordt gekeken of de aanvraag afbreuk hieraan doet. Hier wordt gekeken naar:

  • oriëntatie van panden ten opzichte van de straat;
  • samenhang met de belendende panden;
  • samenhang met de overige omliggende panden;
  • behoud dan wel versterken van de aanwezige trends.

Trends zijn de binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen, dakkapellen of dakterrassen en dergelijke (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn). Hieronder vallen in ieder geval ensembles en seriebouw.

Voor dit onderwerp zal getoetst worden aan:

  • de Nota Ruimtelijke Kwaliteit;
  • de Nota Dak;
  • de parcellering;
  • de aanwezigheid van ensembles en seriebouw.

De privacy en bezonning van de omwonenden

Voor de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden of tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding en de aanwezigheid van voldoende privacy. Bij privacy wordt gekeken naar het gebruik van het bouwwerk en de invloed daarvan op de omliggende gronden. Naarmate de invloed van het gebruik op de omgeving toeneemt, dient een grotere afstand tot de omliggende gronden te worden aangehouden.

De cultuurhistorische waarden

Voor de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, waarbij wordt gestreefd naar het in stand houden of versterken van deze waarden. Uit cultuurhistorisch onderzoek, naar het oordeel van de gemeentelijk architectuurhistoricus, of uit andere informatie dient te blijken dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Voor dit onderwerp zal getoetst worden aan:

  • de Nota Ruimtelijke Kwaliteit;
  • de Nota Dak;
  • de parcellering;
  • de aanwezigheid van ensembles en seriebouw;
  • de bouwhistorische waarderingskaart.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Voor de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, als deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

7.2.2.4 Afwijken van de bouwregels     

(Dubbel)bestemming: Afwijking voor:
Waarde - Archeologie - de regels voor het overleggen van een waardestellend archeologisch rapport

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' bevat de bevoegdheid om af te wijken van bepaalde bouwregels. Het bevoegde gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het overleggen van een waardestellend archeologisch rapport, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels. Deze vergunning wordt verleend als aangetoond is dat er geen archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn, of als aangetoond is dat die niet verstoord zullen worden.

7.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is vooral van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden al meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn de regels voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gedetailleerd vastgelegd. Omdat het plangebied binnen het beschermd stadsgezicht ligt zijn de daarop van toepassing zijnde regels ook bij dat artikel ondergebracht. Deze regels gelden naast de in de dubbelbestemmingen genoemde specifieke bouwregels.

Er zijn algemene bouwregels opgenomen voor het bouwvlak, de voorgevelrooilijn en de maximum bouwhoogte. Ook gelden er bouwregels voor balkons en collectoren.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

De bepaling in dit artikel geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen gelden. Ook komen aanvullende specifieke gebruiksregels voor binnen een aantal bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, bij nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voortschrijdend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering oif een andere functie van bouwwerken.

Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.

Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.

Artikel 11 Overige regels

Dit artikel legt een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de 'Beleidsregels parkeernormen Haarlem 2015' van de gemeente Haarlem. De parkeernormen liggen niet vast in het bestemmingsplan maar in gemeentelijke beleidsregels. Het voordeel daarvan is dat het niet nodig is om het bestemmingsplan te wijzigen wanneer er behoefte is aan het wijzigen van de parkeernormen. Het wijzigen van de 'Beleidsregels parkeernormen Haarlem 2015' volstaat daarvoor. Die gemeentelijke beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's en het laden of lossen van goederen. Ook gaan de beleidsregels in op de mogelijkheden om af te wijken van de geldende parkeernormen. Als er een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend voor een ontwikkeling waardoor de parkeerbehoefte wijzigt, zal getoetst worden aan de 'Beleidsregels parkeernormen Haarlem 2015' zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

7.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.

Artikel 13 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

7.3 Hoofdopzet verbeelding     

7.3.1 Opbouw verbeelding     

De verbeelding is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn:

  • de bestemmingen;
  • de dubbelbestemmingen;
  • aanduidingen.

Hieronder wordt verder uitgelegd wat deze elementen inhouden.

De bestemmingen

De verbeelding geeft in verschillende kleuren de bestemmingen 'Tuin - 1' en 'Wonen' weer. De bestemmingen worden begrensd door bestemmingsgrenzen. De regels geven per bestemming aan wat deze bestemming inhoudt en welke bouw- en gebruiksregels gelden voor die bestemming. Ter onderscheid met de dubbelbestemmingen worden de bestemmingen ook wel enkelvoudige bestemmingen genoemd.

De dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn een aparte vorm van bestemmingen. Dubbelbestemmingen beslaan vaak een groter gebied en omvatten vaak meerdere enkelvoudige bestemmingen. Op de verbeelding zijn ze opgenomen door middel van een arcering. De regels van de dubbelbestemmingen gaan vóór ten opzichte van de regels van de enkelvoudige bestemmingen. Dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van specifieke sectorale belangen. Zo is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' gericht op de bescherming van het stadsgezicht en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op de bescherming van de archeologische waarden in de ondergrond. Voor de dubbelbestemmingen geldt net als voor de enkelvoudige bestemmingen dat in de regels de specifieke bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen.

Aanduidingen

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming verder of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen op grond van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) opgenomen:

  1. bouwvlakken;
  2. functieaanduidingen;
  3. bouwaanduidingen;
  4. maatvoeringen;
  5. figuren.

1. Bouwvlakken

Bouwvlakken zijn een noodzakelijk onderdeel van de verbeelding. Bouwvlakken bestaan uit dikke zwarte lijnen, die aangeven waarbinnen hoofdbebouwing is toegestaan. Bouwvlakken bepalen vaak ook de voorgevelrooilijn van gebouwen of clusters van gebouwen, waardoor ze een belangrijk element vormen bij de bescherming van een bepaald straatbeeld. Ook de achtergevelrooilijn wordt vaak al bepaald met een deel van de bouwvlaklijn. Hier geldt toch vaak een vergunningsvrije bouwmogelijkheid, waar er hier minder sprake is van een beschermend karakter in vergelijking met de voorgevelzijde.

2.Functieaanduidingen

Functieaanduidingen zijn er in vele soorten en maten. De benaming van de diverse functieaanduidingen is vastgelegd in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. Een functieaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd voor het gebruik. Het is daarbij gewoonlijk niet wenselijk of mogelijk om die functie in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen. Het kan hierbij gaan om een verdere specificatie van het gebruik, een uitdrukkelijke verruiming daarvan of juist een beperking.

3. Bouwaanduidingen

Bouwaanduidingen geven specifieke bouwmogelijkheden aan. Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. De benaming van de diverse bouwaanduidingen zijn vastgelegd in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Een bouwaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd voor de bouwmogelijkheden. Het is daarbij gewoonlijk niet wenselijk of mogelijk om die bebouwing in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen.

4. Maatvoeringsaanduidingen

Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel voor het bouwen als voor het gebruik.

Afhankelijk van de waardering en het type bebouwing wordt een hoogte aangegeven met een van de volgende aanduidingen:

  • te handhaven goot-/bouwhoogte (orde 1)
  • maximum bouwhoogte (nieuwbouw)

De opgenomen maten zijn in halve meters en naar boven afgerond.



Te handhaven goot- en bouwhoogte

Voor panden die op de verbeelding zijn aangegeven als orde 1 is in de regels omschreven dat de bestaande goot- en bouwhoogte gehandhaafd dient te blijven.



Maximum bouwhoogte

De aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is alleen gebruikt bij de beoogde nieuwbouw. Door deze aanduiding is bebouwing met een hoofdzakelijk platte afdekking mogelijk maar ook afdekken met een kap wordt op deze manier mogelijk gemaakt (mits er wordt voldaan aan de maximum bouwhoogte).

5. Figuren

Figuren hebben in tegenstelling tot de andere aanduidingen geen betrekking op een vlak. Een figuur bestaat altijd uit lijnstukken. Een figuur is in dit bestemmingsplan gebruikt voor de gevellijn aan een deel van de achterzijde van de nieuwbouw.

Hoofdstuk 8 UITVOERBAARHEID     

8.1 Economische uitvoerbaarheid     

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan ook een exploitatieplan moet vaststellen als het kostenverhaal bij ontwikkelingen niet is verzekerd. Het bestemmingsplan maakt een nieuw bouwplan mogelijk als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Omdat de grond in het plangebied in eigendom is van de gemeente en de gemeente en COD een anterieure overeenkomst hebben gesloten is het kostenverhaal voldoende gewaarborgd. Er is daardoor dus geen plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Het bestemmingsplan voorziet in stedenbouwkundige veranderingen in het plangebied. De ontwikkeling en invulling van het plangebied vindt - uiteraard binnen de randvoorwaarden die de gemeente in dit plan stelt - plaats voor risico van de marktpartij.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.2.1 Participatie     

Het bestemmingsplan is gebaseerd op het Stedenbouwkundig Plan (SP, zie hoofdstuk 3). In het kader van de voorbereiding van het SP zijn omwonenden en andere belanghebbenden, conform het participatie- en inspraakplan van de gemeente, geïnformeerd en geraadpleegd tijdens een vergadering van de wijkraad en tijdens een bewonersavond.

Het voorlopig ontwerp van het SP heeft ter inzage gelegen van 7 september 2017 t/m 18 oktober 2017, waarbij op 28 september een informatieavond over het ontwerp is gehouden. In totaal zijn er 25 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn door het college van B&W betrokken bij de vaststelling van het SP door middel van een zienswijzennota. De ingebrachte zienswijzen zijn deels verwerkt in het definitief ontwerp van het SP.

8.2.2 Wettelijk vooroverleg     

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Rijkswaterstaat;
  • ProRail;
  • Brandweer Kennemerland;
  • Liander.

De volgende instanties hebben niet gereageerd:

-Liander

De volgende instanties hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen op het ontwerp-bestemmingsplan te hebben:

- Provincie Noord-Holland

- Rijkswaterstaat

- ProRail

- Brandweer Kennemerland: de brandweer heeft enkele adviezen meegegeven.

De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:

- Hoogheemraadschap van Rijnland

In bijlage 13 Verwerking artikel 3.1.1 Bro Inspraakreacties is een samenvatting van de ingekomen overlegreacties, samen met de beantwoording van het gemeentebestuur opgenomen.

8.2.3 Zienswijzen en ambtshalve aanpassingen     

Gedurende een periode van 6 weken, van 1 februari 2019 tot en met 14 maart 2019, is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan. In bijlage 15 (nog toevoegen)is een samenvatting van de ingekomen zienswijzen, samen met de beantwoording van het gemeentebestuur opgenomen. De ambtshalve aanpassingen zijn ook in deze bijlagen opgenomen.

8.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt namelijk gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid over de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, wat een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt vooral de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan ook plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Zo draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aan-huis-verbonden beroep:     

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 Achtergevelrooilijn:     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.

1.11 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.12 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.13 Balkon:     

uitkraging aan een gevel waarvan het bovenvlak vanuit het gebouw toegankelijk is en als buitenruimte fungeert.

1.14 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 Bed & breakfast:     

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de woning met behoud van de woonfunctie.

1.17 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.18 Beschermd stads- of dorpsgezicht:     

stads- of dorpsgezicht dat door het daartoe bevoegde gezag, ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen.

1.19 Bestaande (situatie)     

onder “bestaande” goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm, nokrichting, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens bestaat of rechtens mag bestaan.

1.20 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.22 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.24 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.25 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.27 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.28 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.30 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.31 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.33 Cultuurhistorische waarde:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.34 Dakhelling:     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.35 Dakkapel:     

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.36 Dakopbouw:     

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.37 Dakterras:     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.38 Ensemble:     

twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.

1.39 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Gastouderopvang:     

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.41 Gevellijn     

een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.42 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.43 Huishouden:     

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.44 Kantoor:     

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.45 Kap:     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.46 Kunstwerk:     

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.47 Niet-publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.48 Nok:     

horizontale snijlijn tussen twee dakvlakken die de bovenkant van het dak vormt.

1.49 Orde 1 bouwwerken:     

orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Erfgoedwet, de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening.

1.50 Orde 2 bouwwerken:     

orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.

1.51 Orde 3 bouwwerken:     

orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.

1.52 Pand:     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.53 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.54 Plan:     

het bestemmingsplan De Meester van Haarlem met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP6120010-va01van de gemeente Haarlem.

1.55 Plat dak:     

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.56 Publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.57 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 Sloopvergunning:     

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.60 Trend:     

binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg indentieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).

1.61 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.62 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.63 Voorzieningen van openbaar nut:     

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.64 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.65 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.66 Woongebouw:     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes, een minimale uitloop van een liftschacht en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, penanten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Tuin - 1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, waterpartijen, groenvoorzieningen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. en ondergronds parkeren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  3. een in- en uitrit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer in- en uitrit parkeergarage'.

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen worden gerealiseerd:

a. erfafscheidingen van maximaal 1 meter hoog. b. een ondergrondse parkeergarage met als voorwaarden dat:

1. de parkeergarage maximaal 2 bouwlagen heeft; 2. de verticale diepte maximaal 7 meter bedraagt; 3. het dak maximaal 1 meter boven het peil ligt en een overwegend groene inrichting krijgt.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 9 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een woongebouw, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals: groenvoorzieningen, waterpartijen, tuinen, erven, ondergrondse parkeer- en fietsvoorzieningen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - fietsenkelder' en ' specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage'.

4.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 8.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 9 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m²;
  3. voor de functie wonen geldt een maximum aantal woningen van 178;
  4. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
    2. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 5 Waarde - Archeologie     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;

  1. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 5.2 onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 5.2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

5.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 5.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 5.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologische deskundige.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 5.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 6 Waarde - Beschermd stadsgezicht     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

6.2 Bouwregels     

In aanvulling en met voorrang op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen gelden voor bouwwerken de volgende regels:

bouwvlak

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;

goothoogte / bouwhoogte c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' dienen de bestaande goot- en bouwhoogte te worden gehandhaafd;

kap / nokrichting / vorm d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' dienen de bestaande nokrichting, dakkappelen aan de straatzijden en het voordakvlak gehandhaafd te blijven m.u.v. ondergeschikte onderdelen zoals dakdoorbrekingen;

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak e. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak worden opgericht, mits:

  1. de dakkapel een maximum breedte heeft van 2,5 m, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
  2. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 m bedraagt
  3. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimum afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen.

dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak f. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits: 1. de dakkapel een maximum breedte heeft van 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;

2. de onderzijde van de dakkapel:

  • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
  • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;

3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;

  1. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 m bedraagt. In geval van een dwarskap bedraagt de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de voorgevel minimaal 2,5 m;
  2. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimum afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.

Uitbouw achterdak- en zijdakvlakken

g. bij de 'specifieke bouwaanduiding - opbouw' mogen de achterdak- en zijdakvlakken worden uitgebouwd met een dakopbouw, waarbij de dakopbouw gemeten vanuit de nok maximaal 4,5 meter diep mag zijn en niet boven de nok mag uitsteken.

dakterras

h. een dakterras op het deel van het gebouw met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', is toegestaan, mits:

1. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten; 2. privacyschermen niet hoger zijn dan 1,8 m en niet zichtbaar vanaf de openbare weg; 3. Voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 meter; 4. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.

collectoren voor warmteopwekking, panelen voor elektriciteitsopwekking, zonnestroomverdeler

i.  collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:

1. op een schuin achterdakdak of een niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, de collectoren of de panelen:

  • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
  • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
  • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.

2. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel; 3. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst. 4. zonnestroomverdelers en benodigde ombouwen daarvoor mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

j. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking zijn niet toegestaan op een voordakvlak of een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak.

6.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvormvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  3. de cultuurhistorische waarden;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

Voor het bouwen op de gronden met de bestemming Wonen gelden, onder voorbehoud van andersluidende bepalingen in artikel 5 en artikel 6, de volgende bepalingen.

8.1 Bouwregels     

8.1.1 Gebouwen     
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het bouwvlak volledig mag worden benut;
  2. er mogen maximaal 178 woningen worden gerealiseerd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  4. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht of in de op de verbeelding aangegeven gevellijn.
  5. bij de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer in- en uitrit parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan met als voorwaarden dat:

1. de parkeergarage maximaal 2 bouwlagen heeft; 2. de verticale diepte maximaal 7 meter bedraagt; 3. het dak maximaal 1 meter boven het peil ligt en een overwegend groene inrichting krijgt.

8.1.2 Balkons, collectoren, panelen en zonnestroomverdelers     

a. Met uitzondering van het bepaalde in sub b zijn bij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' balkons toegestaan mits:

1. het balkon maximaal 4 meter breed is en; 2. het maximaal 1,5 meter uit de gevel steekt;

b. bij de gevels langs de Meester Cornelisstraat en de Begastraat waarbij de 'specifieke bouwaanduiding - balkon' en de 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' van toepassing zijn, zijn alleen op de eerste verdieping balkons toegestaan als:

1. het balkon niet meer dan 1,5 meter uit de voorgevel steekt en; 2. het niet breder is dan 2,6 meter.

c. collectoren voor warmteopwekking, panelen voor elektriciteitsopwekking en zonnestroomverdelers zijn toegestaan mits:

1. op een schuin dak de collectoren of de panelen:

  • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
  • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
  • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.

2. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel; 3. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.

4. zonnestroomverdelers en benodigde ombouwen daarvoor mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

d. technische voorzieningen op het dak inclusief geluidwerende maatregelen. Deze voorzieningen mogen niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar toegankelijk gebied en de maximum bouwhoogte niet overschrijden.

8.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. cultuurhistorische waarden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

10.1 Afwijken van de regels algemeen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
  2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
  3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m², met als voorwaarde dat deze voorzieningen niet boven de nok uitsteken van het hoofdgebouw met de 'specifieke bouwaanduiding orde 1';
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in openbaar toegankelijk gebied wordt geplaatst, mits:
    1. er geen achterom aanwezig is bij de woning;
    2. de hoogte van de voorziening maximaal 1,3 m mag bedragen;
    3. de oppervlakte van de voorziening maximaal 4 m² mag bedragen.

10.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 10.1 onder a tot en met d nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeerssituatie ter plaatse;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  5. cultuurhistorische waarden.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Parkeren, laden en lossen     

11.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.

11.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 11.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

11.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 11.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 11.1.2.

11.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 11.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 11.1.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Meester van Haarlem'.