direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kwadijk 139a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Kwadijk 139a in Kwadijk is bebouwing aanwezig dat is vergund voor agrarisch gebruik. Momenteel is er geen agrarisch bedrijf gevestigd, maar een gebruiksgerichte paardenhouderij. Dit gebruik is tijdelijk vergund. Het gebruik zal in de toekomst daarom moeten worden beëindigd. De bebouwing is gezien veroudering niet meer geschikt voor reguliere veehouderij. Het voornemen bestaat nu om de bestaande functie en bebouwing te vervangen door twee woningen.

De twee woningen zijn niet passend in de voor het projectgebied vigerende bestemmingsplannen omdat woningen niet zijn toegestaan. Daarom wordt met voorliggend bestemmingsplan de planologisch-juridische basis gelegd om twee woningen mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan Kwadijk 139a in Kwadijk. Het betreft een agrarisch kavel aan de noordzijde van de weg. Het plangebied bevindt zich op circa 500 meter ten oosten van de kern Kwadijk. Het agrarisch perceel is gelegen in de tweede lijn van de bestaande lintbebouwing en wordt van de lintbebouwing afgescheiden door een kavelsloot die evenwijdig loopt aan de weg.

Het lint kenmerkt zich door een menging van vooral woonfuncties met agrarische functies en bedrijfsfuncties.

De navolgende afbeelding toont het plangebied en toont de ligging in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01_0001.jpg"

Afbeelding: plangebied indicatief aangegeven met een blauw kader (bron: kadastralekaart.com)

1.3 Planbeschrijving

1.3.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied is een gebruiksgerichte paardenhouderij aanwezig. Deze is in februari 2021 tijdelijk vergund voor een periode van 4 jaar. De paardenhouderij bestaat uit een stal en een schuur met een oppervlakte van 756 m2. Daarnaast zijn er nog overige bouwwerken aanwezig: een mestopslag, paddocks afscheidingen en een paardenbak met omheining. De paardenbak is aan de oostzijde van het plangebied aanwezig en vergund. Naast de feitelijk aanwezige bebouwing heeft de gemeente in 1997 een bouwvergunning afgegeven voor een kapschuur met een oppervlakte van 360 m2. Dit levert een totale vergunde oppervlakte op van 1.116 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01_0002.jpg"

Afbeelding: bestaande situatie

1.3.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt het huidige gebruik als gebruiksgerichte paardenhouderij gestaakt en wordt de voormalige agrarische bebouwing verwijderd. Uitzondering hierop vormt de oostelijk gelegen paardenbak, deze blijft behouden.

Door het verwijderen van de bestaande schuren ontstaat er een zichtlijn naar het achterliggende landschap. Er wordt aan weerszijden van deze zichtlijn een woning gerealiseerd, in totaal dus twee woningen. De woningen worden uitgevoerd als schuurwoningen. De percelen gaan de uitstraling krijgen van een achtererf behorende bij de bebouwing aan het lint. Dit betreft de percelen Kwadijk 139C en 140. Nummer 140 is een stolpboerderij en nummer 139 is de brandweerkazerne. Ook wordt er binnen het plangebied water gerealiseerd (tot max 0,30 meter onder maaiveld) in de vorm van het historische slotenpatroon. De percelen worden bereikbaar door het bestaande toegangspad dat aanwezig is tussen Kwadijk 139C en 140.

De woningen krijgen beide een goothoogte van circa 6 meter en een bouwhoogte van circa 9 meter. Daarnaast krijgen beide woningen een bijgebouw met een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 7 meter. De oppervlakte van een woning is circa 105 m2. De oppervlakte van een bijgebouw is circa 60 m2. De bijgebouwen worden in dezelfde schuurstijl uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01_0003.jpg"

Afbeelding: nieuwe situatie

De navolgende afbeeldingen tonen de ontwerpen van de woningen zoals deze er nu uit zien. Omdat een bestemmingsplan niet gaat over het uiterlijk van gebouwen, kunnen de ontwerpennog wijzigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01_0004.jpg"

Afbeelding: voorlopige aanzichten woning 1 (oostelijke woning)

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01_0005.jpg"

Afbeelding: voorlopige aanzichten woning 2 (westelijke woning)

1.3.3 Inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing is een erfplan opgesteld door Timo Cents welke is bijgevoegd als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing. In het erfplan wordt ingegaan op de uitvoering van de woningen. De westelijke woning inclusief erf, vindt aansluiting bij het landschap en krijgt een groene uitstraling. De oostelijke woning inclusief erf vindt aansluiting bij de aan het lint gelegen stolpboerderij. Zo ontstaan er twee achtererven die qua identiteit verschillen en zo een relatie aangaan met het dorpslint of het landschap.

De schuurwoningen worden zorgvuldig ingepast in het bestaande landschap. De bestaande houtopstanden en bomen worden behouden. De tuinen rondom de gebouwen zijn natuurlijk en bevatten kleinschalige landschapselementen als rietoevers, losse gemengde hagen, boomgaardje en kruidenrijk gras.


1.4 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied zijn twee bestemmingsplannen van toepassing: 'Dorpskernen 2016' en 'Buitengebied Zeevang 2016'. Ook is het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren c.a.' van toepassing.

1.4.1 Dorpskern 2016

Het bestemmingsplan Dorpskernen 2016 is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 april 2017. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 5). Deze gronden zijn o.a. bedoeld voor de uitoefening van volwaardige en reële veehouderijen en weidebedrijven, extensief recreatief medegebruik en het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden. Reguliere woningen zijn hier niet toegestaan. Er wordt tevens water gegraven binnen deze bestemming. Water is toegestaan, maar voor het graven ervan is een aanlegvergunning benodigd.

De enkelbestemming 'Water' geldt ter plaatse van de bestaande dam die het agrarisch perceel met het lint verbindt. Dit is bestemd voor water, voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voor nutsvoorzieningen. Het gebruik ten behoeve van wonen is hiermee in strijd.

Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' (artikel 22) van toepassing met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-4'. Dit houdt in dat buiten de bestaande bouwvlakken geen bouwwerken mogen worden gebouwd met een grotere oppervlakte dan 500 m2 die dieper gaan dan 0,40 meter. De te bebouwen buiten het bouwvlak oppervlakte is kleiner dan 500 m2. De hoeveelheid te graven water mag ook niet meer zijn dan 500 m2. De oppervlakte te graven water blijft beneden de 500 m2. Ook worden deze veensloten ondiep uitgevoerd tot maximaal 0,30 meter.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap-Stelling van Amsterdam' (artikel 24). Deze dubbelbestemming beschermt de Stelling van Amsterdam. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, net als het graven van water of het beplanten van gronden. Hierop kan het bevoegd gezag via ene omgevingsvergunning van afwijken mits wordt aangetoond dat de kwaliteiten en het belang van de Stelling van Amsterdam niet worden geschaad. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 2.2.2. Uit deze paragraaf blijkt dat de kwaliteiten en het belang van de Stelling van Amsterdam niet worden geschaad als gevolg van de werkzaamheden en de realisatie van de woningen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01_0006.jpg"

Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Dorpskern 2016

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 31.2 geeft een bevoegdheid aan het college om agrarische bouwvlakken binnen de bestemming Agrarisch met waarden te wijzigen in Wonen. De voorwaarden zijn als volgt:

  • a. het betrokken agrarisch bedrijf wordt/is beëindigd en voortzetting daarvan, in redelijkheid, niet meer te verwachten is;
  • b. de resterende achterliggende gronden dienen te worden toegevoegd aan de productiegronden van het veenweidegebied;
  • c. bij de sloop van tenminste 500 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mag 1 woning worden gebouwd;
  • d. bij de sloop van tenminste 1000 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mogen 2 woningen worden gebouwd;
  • e. de landschappelijke en cultuurhistorische effecten van de wijziging in een beeldkwaliteitsplan zijn beschreven en verbeeld.


Aan de genoemde voorwaarden kan worden voldaan en er is (rekening houdend met de vergunde situatie) recht op de bouw van 2 woningen. Echter, omdat hier ook sprake is van een wijziging van het gebruik naar wonen buiten de bouwvlakken, kan de wijzigingsbevoegdheid niet 1 op 1 worden toegepast.

1.4.2 Buitengebied Zeevang 2016

Het bestemmingsplan Buitengebied Zeevang 2016 is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 april 2017. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 5). Deze gronden zijn o.a. bedoeld voor de uitoefening van volwaardige en reële veehouderijen en weidebedrijven, extensief recreatief medegebruik en het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden. Het gebruik ten behoeve van regulier wonen is hier niet toegestaan. Water is toegestaan, maar voor het graven ervan is een aanlegvergunning benodigd.

Ook geldt de bestemming 'Water' (artikel 19) binnen delen van het plangebied. Deze bestemming wordt gedeeltelijk betrokken bij het woonperceel. De gronden zijn bestemd voor water, voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voor nutsvoorzieningen.

Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 5' (artikel 26) van toepassing. Dit houdt in dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd met een grotere oppervlakte dan 500 m2 die dieper gaan dan 0,40 meter. De te bebouwen oppervlakte is kleiner dan 500 m2. Er wordt ook water gegraven. Deze veensloten worden echter ondiep uitgevoerd tot maximaal 0,30 meter.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap-Stelling van Amsterdam' (artikel 29). Deze dubbelbestemming beschermt de Stelling van Amsterdam. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, net als het graven van water of het beplanten van gronden. Hierop kan het bevoegd gezag via een omgevingsvergunning van afwijken mits wordt aangetoond dat de kwaliteiten en het belang van de Stelling van Amsterdam niet worden geschaad. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 2.2.2. Uit deze paragraaf blijkt dat de kwaliteiten en het belang van de Stelling van Amsterdam niet worden geschaad als gevolg van de werkzaamheden en de realisatie van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpKwadijk139a-vg01_0007.jpg" Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2015

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 36.4 geeft een bevoegdheid aan het college om agrarische bouwvlakken binnen de bestemming Agrarisch met waarden te wijzigen in Wonen. De voorwaarden zijn als volgt:

  • a. het betrokken agrarisch bedrijf wordt/is beëindigd en voortzetting daarvan, in redelijkheid, niet meer te verwachten is;
  • b. de resterende achterliggende gronden dienen te worden toegevoegd aan de productiegronden van het veenweidegebied;wijzigingsbevoegdheidwijzigingsbevoegdheid
  • c. bij de sloop van tenminste 500 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mag 1 woning worden gebouwd;
  • d. bij de sloop van tenminste 1000 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mogen 2 woningen worden gebouwd;
  • e. de landschappelijke en cultuurhistorische effecten van de wijziging in een beeldkwaliteitsplan zijn beschreven en verbeeld.


Aan de genoemde voorwaarden kan worden voldaan en er is (rekening houdend met de vergunde situatie) recht op de bouw van 2 woningen. Echter, omdat hier geen sprake is een bouwvlak, biedt de wijzigingsbevoegdheid geen uitkomst. De afwezigheid van bouwvlakken in dit bestemmingsplan is echter een ommissie geweest aangezien er wel bebouwing aanwezig is en de bouwvlakken binnen het bestemmingsplan Dorpskern 2016 op dit bestemmingsplan aansluiten.

1.4.3 Parapluherziening parkeren c.a.

Het bestemmingsplan Parapluherziening parkeren c.a. is vastgesteld op 14 juni 2018. Het bestemmingsplan regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen in voldoende mate in parkeerplaatsen wordt voorzien. Getoetst wordt aan de gemiddelde parkeerkencijfers voor matig stedelijke gebieden als bedoeld in de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.

Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,4 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. Er is voldoende ruimte om deze hoeveelheid parkeerplaatsen te realiseren en daarom is er geen strijd met de parkeerbepalingen uit dit bestemmingsplan. De parkeerregeling wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan om te borgen dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

1.4.4 Strijd met de bestemmingsplannen

Regulier wonen is niet toegestaan binnen zowel het bestemmingsplan Dorpskernen 2016 als Buitengebied Zeevang 2016. De wijzigingsbevoegdheden kunnen niet worden toegepast en daarom worden de woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt via een nieuw bestemmingsplan.

 

1.4.5 Opzet nieuw bestemmingsplan

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een kader geboden voor de realisatie van de nieuwe woonpercelen met woningen en bijgebouwen.

Er worden twee woonbestemmingen opgenomen gebaseerd op de bestaande wijze van bestemmen binenn bestemmingsplan Dorpskernen 2016. Binnen ieder bouwvlak mag een woning worden gebouwd met een goot van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. De voorgevel mag maximaal 8 meter breed zijn en de woning maximaal 15 meter diep. Binnen de woonbestemming is het bouwen van bijgebouwen mogelijk.

Om de openheid conform het erfplan te realiseren en te behouden is om de woonbestemmingen heen een tuinbestemming opgenomen. Zor wordt ook de zichtlijn vanaf de weg kwadijk open gehouden. De vergunde paardenbak heeft een aanduiding gekregen.

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie en ten behoeve van de Stelling van Amsterdam zijn overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen.

1.5 Motivering

Uit paragraaf 1.4 blijkt dat de voorliggende ontwikkeling van twee woonpercelen niet past binnen de geldende planologische regimes. Om de woonpercelen mogelijk te maken is daarom gekozen voor een nieuw bestemmingsplan voor beide woningen.

Het initiatief is een ruimtelijk aanvaardbare ontwikkeling om de volgende redenen:

  • 1. Ten opzichte van de bestaande situatie waarin er twee afzonderlijke agrarische bedrijven mogelijk zijn, betekent het realiseren van twee woonpercelen een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Uit het bijgevoegde erfplan blijkt dat er sprake is van een goede inpassing in de overgang van het lint naar het achterliggende poldergebied van Zeevang.
  • 2. Er wordt een nieuwe en passende invulling gegeven aan in onbruik geraakte agrarische bedrijfspercelen die tijdelijk zijn ingevuld met een gebruiksgerichte paardenhouderij.
  • 3. En geurbelastende functie wordt uit het lint verwijderd.
  • 4. De ontwikkeling is passend binnen de cultuurhistorisch waardevolle elementen: het BPL en de Stelling van Amsterdam.

Zoals uit Hoofdstuk 2 blijkt, past het voornemen binnen de beleidskaders die gelden. Uit Hoofdstuk 3 blijkt dat milieu- en omgevingsaspecten geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan 'Kwadijk 139a' is vervat in:

  • de verbeelding, waarop de bestemmingen van de in het plan gelegen gronden en bijbehorende verklaringen zijn aangegeven;
  • de planregels, waarin bepalingen zijn opgenomen over de inhoud van de bestemmingen en bepalingen omtrent het gebruik van gronden en de toelaatbaarheid van bebouwing.

Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van deze toelichting, waarin de opzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en verantwoord. Ook worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld, alsmede de resultaten van inventarisatie en onderzoek. Tot slot worden de resultaten van inspraak en overleg in deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf
eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.

De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fietsen wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt. Hetgeen hiervoor is beschreven vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.

Beoordeling

Voorliggend plan komt tegemoet aan de behoefte aan woningen die er bestaat. Tegelijkertijd wordt het op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap zoals blijkt uit het bijgevoegde erfplan. Er is daarom geen strijd met de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot onderwerpen die een nationaal belang hebben. Het gaat hierbij onder meer om Rijksvaarwegen, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied is gelegen in het Werelderfgoed De Stelling van Amsterdam. In paragraaf 2.2.2 wordt hier nader op in gegaan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Uit jurisprudentie blijkt dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer sprake is van de realisatie van meer dan 11 woningen. In voorliggend geval is sprake van de realisatie van maximaal 2 woningen en daarom is de ladder niet van toepassing. In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik is het van belang dat een ruimtelijke ontwikkeling altijd voorziet in een behoefte. In Nederland bestaat een grote behoefte aan woningen zoals uit paragraaf 2.1.1 blijkt. Daarnaast blijkt uit paragraaf 2.2 en 2.3 dat er een behoefte bestaat aan de woningen die worden gerealiseerd.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

Leefomgeving

  • a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
  • b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

Gebruik van de leefomgeving

  • a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
  • c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op
    klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering
    van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op
(een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat,
    waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Beoordeling

Het voorliggende initiatief voorziet in een toevoeging van 2 woningen ter vervanging van een agrarische bestemming met bouwmogelijkheden. Het draagt bij aan sterke kernen en sterke regio's door een passende functie (behoefte aan woningen) te realiseren die met respect voor de landelijke omgeving worden ingepast. Dit sluit tevens aan bij de beweging van een 'natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving'.

2.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.


Beoordeling

De relevante werkingsgebieden uit de Omgevingsverordening worden hierna behandeld.


Landelijk Gebied / MRA-landelijk gebied

Artikel 6.9 van de omgevingsverordening NH2020 geeft aan dat een ruimtelijk plan binnen het werkingsgebied MRA- landelijk gebied niet kan voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling. Lid 3 van artikel 6.9 geeft een afwijkingsmogelijkheid:

In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voorzien in functiewijziging van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. ter plaatse van het bestaande agrarisch bouwperceel is ten minste één bedrijfswoning planologisch toegestaan;
  • b. de functiewijziging naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;
  • c. de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden; en
  • d. een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.000 m² grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt.

Aan sub a kan worden voldaan, want er is sprake van twee afzonderlijke bouwvlakken. Binnen elk bouwvlak is één woning toegestaan, dus in totaal 2 woningen. Omringende agrarische bedrijfspercelen liggen op grote afstand en worden daarom niet belemmerd door voorliggend project. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Omdat er hier sprake is van een omgevingsvergunning is niet meer bebouwing mogelijk dan wordt aangevraagd. Wanneer een omgevingsplan wordt opgesteld in de toekomst, kan de beperking van de bouwmogelijkheden worden vastgelegd. Er wordt meer dan 1.000 m2 aan bebouwing gesloopt en daarom wordt ook voldaan aan sub d.


Bijzonder Provinciaal Landschap

Artikel 6.46 regelt de bescherming van Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). In het BPL zijn ruimtelijke ontwikkelingen, met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie. In de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan dat een ontwikkeling in het BPL mogelijk maakt, moet worden gemotiveerd dat de ter plaatse geldende kernkwaliteiten niet worden aangetast. In lijn met de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn de kernkwaliteiten beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

  • 1. Landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
  • 2. Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
  • 3. Ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.

Voorliggend projectgebied is onderdeel van BPL ensemble 'Zeevang'. De landschappelijke karakteristiek (1) ter plaatse kenmerkt zich door de strookverkaveling. Het verkavelingspatroon en hieraan gekoppeld slotenpatroon in de veenweidepolders dateert uit de middeleeuwen en is veelal nog intact. Het meest opvallende is het veervormige kavelpatroon in polder Zeevang. Hierbij is sprake van lange, smalle kavels van wisselden breedte, en bredere en smallere sloten, die bij de veenstromen een hoekverdraaiing hebben. Dit verkavelingspatroon is van hoge cultuurhistorische waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verkavelingspatroon wijzigen of die leiden tot het dempen of wijzigen van sloten zijn een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. In voorliggend geval wordt het verkavelingspatroon niet aangetast. Weliswaar wordt er water gerealiseerd in de vorm van dwarssloten, maar dit betreft geen wijziging van bestaande sloten. De kernkwaliteit wordt daarom niet aangetast. De dwarssloten wijken af van het historische slotenpatroon, maar vormen wel een mooie afronding van het erf en voegen bovendien ecologische kwaliteit en waterberging toe.

Het veenpolderlandschap heeft een zeer open karakter (2). Erven en lintbebouwing, soms in combinatie met recente uitbreidingswijken, zorgen voor een incidentele onderbreking van de openheid. De waarde van de openheid wordt bepaald door de doorlopende open ruimte en de vergezichten die deze mogelijk maakt. De openheid is extra goed beleefbaar vanaf de hoger gelegen dijken. Het project betekent een flinke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie. Door het aanbrengen van een zichtlijn in het verlengde van de toegangsweg ontstaat weer zicht op het achtergelegen open landschap. Vanuit de provincie is aangegeven dat het in het toekomstige omgevingsplan zo geregeld wordt dat deze zichtlijn ook daadwerkelijk openblijft. De ruimtelijke verdichting is in de nieuwe situatie vergelijkbaar met de huidige situatie, alleen worden de schuren weggehaald en oogt het geheel veel minder rommelig. Per saldo gaat deze ontwikkeling niet ten koste van de kernkwaliteit openheid. Positief is ook dat de nieuwe woningen haaks op de weg / in de lengterichting van de verkaveling wordt gepositioneerd, wat past bij het karakter van het bebouwingslint.

Ook is het voorliggende projectgebied onderdeel van habitat voor weidevogels. Geschikt habitat voor weidevogels kenmerkt zich door de volgende factoren: openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van microreliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ontwikkelingen die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van de kernkwaliteit m.b.t. weidevogels. In voorliggend geval is er reeds sprake van verstoring door de aanwezigheid van bebouwing en menselijke activiteiten door de aanwezige gebruiksgerichte paardenhouderij en de paardenbak. Bovendien betreft het een agrarisch bouwperceel waar reeds 2 bedrijfswoningen mogelijk zijn ingevolgde het bestemmingsplan. Er is daarom geen sprake van een aantasting van de kernkwaliteit habitat voor weidevogels.

Het aanwezige bebouwingslint is een ruimtelijke drager (3). De veelal langgerekte bebouwingslinten zijn kenmerkende opgaande structuren in het landschap. Deze bebouwingslinten zijn karakteristiek voor het gebied en zijn geënt op de ontginningsassen uit de vroege middeleeuwen. De linten bestaan uit één rij van individuele erven in een onregelmatig ritme aan één of beide kanten langs de weg. Vanuit de linten kan men de openheid van Zeevang steeds ervaren, aan één zijde van de weg of tussen de bebouwing door. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits er voldoende doorzichten in het lint blijven bestaan en zij zorgvuldig worden ingepast in de karakteristiek van het lint. Tweedelijnsbebouwing in de linten is een aantasting van de kernkwaliteit. Er is sprake van tweedelijnsbebouwing als een nieuw gebouw niet ondergeschikt is aan het bestaande hoofdgebouw in het lint, als de ontsluiting van bebouwing parallel aan het lint gelegd wordt of wanneer bebouwing langs een nieuwe dwarsweg wordt ontwikkeld en 'hofjes' worden gecreëerd. De voorliggende woningen worden gerealiseerd achter de bestaande bebouwing aan de weg. Doordat deze worden gerealiseerd als schuurwoningen en daarmee zijn ze qua uiterlijk ondergeschikt aan de bebouwing aan de weg. De ontsluiting wordt haaks op de weg gerealiseerd en er is geen sprake van de realisatie van een hofje. Zoals uit het bijgevoegde erfplan blijkt worden er op deze wijze achtererven gecreëerd die een ondergeschikte relatie aangaan met enerzijds het dorpslint en anderszijds het landschap.

Geconcludeerd wordt dat er geen strijd is met de bepalingen omtrent het BPL uit de Omgevingsverordening.


Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Artikel 6.49 gaat over de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Een ruimtelijk plan ter plaatse van dit werkingsgebied bevat regels ter bescherming en versterking van de kernkwaliteiten van het erfgoed. De stelling van Amsterdam is een dergelijk erfgoed. De kernkwaliteiten zijn als volgt:

  • 1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laat negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel, bestaande uit:
    • a. een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam;
    • b. sluizen en voor- en achterkanalen;
    • c. de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken;
    • d. inundatiegebieden;
    • e. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied);
    • f. de landschappelijke inpassing en slechte zichtbaarheid van de voormalige militaire objecten;
  • 2. Relatief grote openheid;
  • 3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam.

In voorliggend geval vervangen de schuurwoningen de bestaand aanwezige schuren binnen het projectgebied. Het vigerende bestemmingsplan staat reeds bedrijfswoningen toe inclusief bedrijfsbebouwing. Van een aantasting van de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam is daarom geen sprake.


Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de hiervoor beschreven werkingsgebieden uit de Omgevingsverordening. Overige bepalingen en werkingsgebieden uit de Omgevingsverordening zijn niet relevant voor het bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt daarom dat het bestemmingsplan passend is binnen de regels van de Omgevingsverordening NH2020. De provincie heeft per e-mail d.d. 16 juni 2023 aangegeven akkoord te zijn met 2 woningen, indien daarvoor kan worden voldaan aan artikel 6.9. Zoals in deze paragraaf wordt gemotiveerd is daarvan sprake.

2.2.3 Leidraad Landschap & Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. In de Leidraad die voor het laatst is vastgesteld op 10 april 2018 zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden.

Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale structuren. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.


Zeevang

Het voorliggende plangebied is gelegen in het ensemble Zeevang. Het eerder beschreven BPL-gebied Zeevang (zie paragraaf 2.2.2) maakt deel uit van het ensemble Zeevang in de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie. In lijn met de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn de kernkwaliteiten beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

  • 1. Landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
  • 2. Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
  • 3. Ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.

De beoordeling van het project in relatie tot de kernkwaliteiten is daarom reeds uitgevoerd. De conclusie is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten. Dit wordt tevens beoordeeld en geconcludeerd in het bijgevoegde erfplan van Timo Cents.


Conclusie

Er wordt geen afbreuk gedaan aan de geldende waarden en ontwikkelingsprincipes uit de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie.

2.2.4 Woonagenda 2020-2025

In de Woonagenda 2020 - 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen 'woonakkoorden' tussen provincie en gemeenten.


Regionaal Woonakkoord Zaanstreek-Waterland

De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben samen met de provincie een woonakkoord gemaakt voor de periode 2021-2025. Dit aan de hand van vier thema's:

  • 1. Nieuwbouw/ woningbouwprogrammering
  • 2. Betaalbare voorraad
  • 3. Wonen en Zorg
  • 4. Duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen

Met betrekking tot de nieuwbouw/ woningprogrammering is de opgave opgenomen om te werken aan de eigen én regionale woningbehoefte vanuit de MRA. Deze woningen bouwen de gemeenten in verschillende woonmilieus, die passen bij de verscheidenheid, en in verschillende prijsklassen en woningtypen. Er ligt een opgave om tot 2030 zoveel mogelijk woningen te realiseren om het woningtekort in te lopen en middels de bouw van woningen bij te dragen aan de ontwikkeling van de regionale economie. In de provinciale 'Monitor Woningbouw 2021' komt naar voren dat er voldoende harde plancapaciteit is voor de woningbouwopgave tot 2025. Voor de opgave tot 2030 kan er nog harde plancapaciteit bij. Het gaat dan om circa 2.750 woningen. De regio wil daarom snel een groot deel van de plancapaciteit van zacht naar hard brengen. Desalniettemin is de verwachting dat de vraag naar woningen tot 2040 blijft groeien en daarom zullen gemeenten voortdurend moeten zoeken naar locaties voor toekomstige woningbouw. De voorliggende planlocatie biedt ruimte aan twee vrijstaande woningen en draagt daarmee bij aan de opgave om meer harde plancapaciteit te realiseren.

Vanuit het thema 'Duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen' is de opgave om te werken aan klimaatneutrale-, klimaatadaptieve-, circulaire- en natuur- en landschapsvriendelijke nieuwbouw. Zoals uit het ontwerp van de schuurwoningen en het bijgevoegde erfplan blijkt, wordt de bebouwing natuur- en landschapsvriendelijk ingepast.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er overeenstemming is met de Woonagenda 2020 en het regionale Woonakkoord dat daaruit is voortgevloeid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Edam - Volendam

Op 20 juli 2023 heeft de gemeenteraad van Edam-Volendam de Omgevingsvisie 'Samen zetten we koers' vastgesteld. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie tot het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie betreft een samenhangende visie op alle terreinen van de ruimtelijke leefomgeving. De gemeente wil dat het ruimtelijke beleid simpeler wordt, met minder regels en meer ruimte voor initiatief.

De Omgevingsvisie bestaat uit vijf hoofdthema's waarin de visie en de hoofdlijnen van het beleid voor de samenleving in samenhang worden benoemd:

  • 1. Krachtige kernen en linten
  • 2. Werken aan ondernemen
  • 3. Ontspanning binnen handbereik
  • 4. Zorg voor het water en land
  • 5. Klaar voor transitie


Beoordeling

Voorliggend bestemmingsplan vindt vooral aansluiting bij het thema 'krachtige kernen en linten'. De visie van de gemeente is dat kernen en dorpslinten krachtig en leefbaar zijn. Edam-Volendam maakt zich daarom hard voor voldoende geschikte woonruimte, een goede openbare buitenruimte, voldoende voorzieningen en maatschappelijke verbondenheid. Uitgangspunt is een evenwichtige woningvoorraad die is afgestemd op de bevolkingsopbouw en een gezonde doorstroming op de woningmarkt. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan een evenwichtige woningvoorraad en bevordert doorstroming. Onderdeel van dit thema is ook het inzetten op binnenstedelijke herstructureringslocaties. Dit heeft de voorkeur vanuit het oogpunt van duurzaamheid en economie, maar er zitten ook grenzen aan. Vandaar dat woningbouw op uitbreidingslocaties noodzakelijk kan zijn om daarmee in de kwantitatieve- en kwalitatieve woningbehoefte te voorzien. Uitbreiding moet gebeuren op een verantwoorde manier waarbij zoveel mogelijk rekening wordt met de karakteristiek van de bebouwing en het landschap. Bedrijven kunnen op gespannen voet staan met de leefbaarheid in een dorpslint. Daarom wordt bij het vertrek van bedrijven ruimte geboden aan woningbouw, mits dat past binnen de karakteristieken van het lint. Uit paragraaf 2.2.2 en 2.2.3 blijkt dat de ontwikkeling passend is in het landschap en het aangrenzende lint.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de gemeentelijke Omgevingsvisie.

2.3.2 Woonvisie 2022 - 2025

De Woonvisie 2022-2025 van de gemeente Edam-Volendam is vastgesteld op 5 oktober 2021. In de woonvisie is beschreven dat jaarlijks 115 tot 150 woningen toegevoegd moeten worden om in de vraag naar woningen te kunnen voorzien. Bij nieuwbouw zal de gemeente prioriteit geven aan de bouw van levensloopgeschikte woningen voor senioren, met name in de betaalbare koop, sociale huur en middel dure huur. Maar een gevarieerd woningbouwprogramma wordt daarbij niet uit het oog verloren. Er is daarom de komende jaren nog steeds ruimte voor ruimere koopwoningen voor gezinnen.

Woningbouw is in elke kern gewenst, ook in de kleinere zoals Kwadijk. Belangrijk is dat in deze kleine kernen maatwerk geleverd kan worden. Als er zich een kansrijk initiatief aandient, dat aansluit op de kwalitatieve vraag (en waarmee zo'n plan een impuls geeft aan de leefbaarheid in een kleine kern), dan moet daar ruimte voor zijn. Voor een aantal andere kernen geldt dat er de afgelopen jaren -ondanks een duidelijke woningbehoefte- relatief weinig woningen zijn opgeleverd. Dit geldt met name voor Edam, Beets, Middelie en Kwadijk. In de komende jaren wil de gemeente extra aandacht hebben op het realiseren van woningen in deze kernen.

Er wordt ingezet op het bouwen op inbreidingslocaties. De keerzijde hiervan is dat gezien de grote vraag aan woningen die de komende jaren blijft bestaan kernen ook té vol gebouwd kunnen worden. Dit gaat ten koste van de leefbaarheid van kernen. Denk aan te kort openbare ruimte en groen, een te hoge parkeer- en verkeersdruk en hittestress en waterberging. Hierom staat de gemeente ook open voor uitbreiding, mits rekening wordt gehouden met de geldende landelijke en provinciale kaders.

Beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan komt tegemoet aan de vraag naar woningen die de komende jaren bestaat in de gemeente. Het past in de wens om ook woningen toe te voegen aan de kleinere kernen en gezien de passendheid van het initiatief in de provinciale regels voldoet het ook aan de mogelijkheid om buiten de kernen te bouwen.

2.3.3 Programmaplan 2017 - 2022

Het programmaplan heeft ten doel de basis te bieden voor de politieke keuzes ten aanzien van het te voeren beleid voor de toekomst. Dat wil zeggen dat de lijnen naar de komende begroting op basis van dit document kunnen worden uitgezet.

Op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en woningbouw kiest de gemeente ervoor om woningbouw toe te staan in alle kernen. Dit zal wel moeten gebeuren met respect voor lintbebouwing en moet passend zijn in de omgeving en het landschap. Er moet aandacht zijn voor een evenwichtige woningvoorraad en doorstroming op de woningmarkt.


Beoordeling

De realisatie van de voorliggende woningen draagt bij aan gewenste woningen in Kwadijk en met respect voor het aanwezige lint en het landschap. De realisatie van duurdere woningen biedt niet direct woonruimte voor starters, maar kan wel zorgen voor doorstroming ten behoeve van deze doelgroep. Het project is in lijn met het Programmaplan 2017-2022.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de verschillende relevante ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. Per aspect wordt beoordeeld of de voorliggende ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt beoogd ruimtelijk aanvaardbaar is.

3.1 Verkeer en parkeren

In het kader van een nieuwe ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.


Beoordeling

In voorliggende ontwikkeling is er geen sprake van een aanzienlijke toename aan verkeersstromen. Bovendien biedt de huidige vergunning de mogelijkheid voor een gebruiksgerichte paardenhouderij. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor twee agrarische bedrijven. Deze functies hebben een grotere verkeersaantrekkende werking dan twee woningen.

Op het aspect parkeren is al ingegaan in paragraaf 1.4.3. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2 Water

3.2.1 Algemeen

In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

3.2.2 Provinciale Watervisie 2021

Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid
en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is vastgelegd in de Watervisie 2021.

De Watervisie is een integraal onderdeel van het omgevingsbeleid. Er worden doelen gesteld voor primaire en regionale waterkeringen. Bij dijkversterkingen die tot 2021 plaatsvinden wordt toegezien op een goede ruimtelijke inpassing. In voorliggend geval is geen sprake van een waterkering waarop of waarbij wordt gebouwd.

3.2.3 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2022-2027) opgesteld. In het Waterprogramma 2022-2027 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het HHNK opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

3.2.4 Watertoets

De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming). Voor het bestemmingsplan is een digitale watertoets gedaan waarvan het resultaat is bijgevoegd als Bijlage 2.


Verharding en compenserende maatregelen

Er is sprake van een afname aan verharding (bebouwing en oppervlakteverharding). Er is daarom geen compensatie vanuit de Keur van het HHNK nodig. Bovendien wordt een deel van de daken van de nieuwe schuurwoningen groen uitgevoerd waardoor water vertraagd en verminderd wordt afgevoerd. Ook worden er ondiepe watergangen gegraven om water nog meer de ruimte te geven. Dit heeft een positief effect op de waterbergingscapaciteit.

Waterkwaliteit en riolering

Hemelwater wordt direct afgevoerd op de aanwezige sloten. Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen waardoor de waterkwaliteit niet negatief wordt beïnvloed. Het vuilwater wordt afgevoerd richting de bestaande riolering die aanwezig is bij de weg.


Conclusie

Uit de watertoets blijkt dat er geen waterbelangen negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Door Landview BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat is bijgevoegd als Bijlage 3. Het onderzoek is uitgevoerd volgens NEN 5740 en het asbest grondonderzoek volgens NEN 5707 richtlijnen.

Er zijn 15 grondboringen gezet. Ten behoeve van de voormalige (gedempte) watergangen zijn 3 boorraaien verricht. In het mengmonster van de puinhoudende kleigrond uit de boringen 2 en 3 is een sterke verontreiniging, tot boven de interventiewaarde, met zink geconstateerd. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten aan minerale olie, zink, lood en som PAK aangetroffen. In de overige onderzochte mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen, som PAK en/of minerale olie aangetroffen.

Er zijn 3 grondboringen tot de grondwaterstand gezet en er is 1 peilbuis geplaatst. In het grondwater is een lichte verhoging van barium aangetroffen. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.

Ten behoeve van het asbestonderzoek zijn 5 proefgaten gegraven. In de grond uit het mengmonster door het laboratorium is geen asbest in de fijne fractie (< 20 mm) geconstateerd. Het gehalte aan asbest op de onderzochte locatie ligt onder de toetsingswaarde van 50 mg/kg d.s, waardoor het statistisch aannemelijk is dat er tijdens een nader asbestonderzoek geen asbest boven de interventiewaarde in de grond wordt aangetroffen.

Conclusie

Ter plaatse van 2 boringen zijnsterke verontreinigingen met zink geconstateerd. Ter plaatse van de boringen is nader onderzoek nodig om de exacte omvang in kaart te brengen. Dit zal worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Aangezien in het overige deel van het onderzoeksgebied en het alleen lichte verhogingen met verontreinigende stoffen zijn aangetroffen, vormt het uitvoeren van het nadere onderzoek voor het relatief kleine deel van het plangebied geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.2 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).

Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.

Onderzoek

De planlocatie ligt aan de Kwadijk. De Kwadijk ligt binnen de bebouwde kom en heeft een snelheidsregime van 30 km/uur. Nabij de planlocatie sluit de Kwadijk aan op de Nieuwe Gouw. Deze weg ligt buiten de bebouwde kom en heeft een snelheidsregime van 60 km/uur. Dit is hiermee een gezoneerde weg en daarom is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai op grond van de Wet geluidhinder benodigd. Er is door Buro DB onderzoek uitgevoerd waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4. In dit onderzoek is ook berekend wat de geluidsbelasting is van de weg Kwadijk in verband met een goede ruimtelijke ordening.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ten gevolge van het verkeer op de Nieuwe Gouw de geluidsbelasting op de gevels van de woningen maximaal 35 dB zal zijn. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke norm (van 48 dB). De geluidsbelasting van het verkeer op de Kwadijk is (zonder correctie) maximaal 44 dB. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 55 dB voor een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat. Het nader onderzoeken c.q. treffen van geluidsbeperkende maatregelen is voor dit plan niet nodig.

De nieuw te bouwen woningen dienen te voldoen aan de geluidseisen van het Bouwbesluit 2012. Met een te realiseren minimale geluidwering van de gevels van 20 dB wordt voldaan aan het gestelde maximale binnenniveau van 33 dB. Onderzoek naar de benodigde geluidwering van de gevels is niet nodig. Vanuit het aspect geluid kunnen de nieuwe woningen van het plan zonder verdere eisen en/of extra voorzieningen worden gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.3 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit. Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin de grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen getoetst worden aan de wettelijke grenswaarden. De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande toestand. Bij kruimelgevallen komt de toetsing van effecten op de luchtkwaliteit eigenlijk niet aan de orde, maar toch wordt er hierna op ingegaan.

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan bestaat er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.


Verkeersbewegingen

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.


Beoordeling

Duidelijk is dat er bij de toevoeging van twee woningen geen sprake is van een project die in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In tegendeel, er zal gezien huidige de planologische mogelijkheid van twee agrarische bedrijven eerder een verbetering optreden doordat het aantal verkeersbewegingen afneemt.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.3.4 Milieuzonering

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

Beoordeling

In de directe omgeving zijn geen (agrarische) bedrijfspercelen aanwezig die extra worden belemmerd als gevolg van voorliggende realisatie van woonpercelen. Ten zuidwesten van de projectlocatie is op Kwadijk 139C een brandweerpost aanwezig. Een brandweerkazerne is in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering ingedeeld als categorie 3.1-bedrijf met een richtafstand van 50 meter. Omdat het lint gezien het voorkomen van bedrijfsfuncties is aan te merken als 'gemengd gebied' mag deze richtafstand worden teruggebracht met één stap tot 30 meter.

Aan weerszijden van de brandweerpost zijn op kortere afstand dan de nu te realiseren woningen reeds woningen aanwezig. Daarom kan worden betoogd dat de brandweerpost als gevolg van de realisatie van de woningen niet onevenredig wordt belemmerd in de bedrijfsvoering. Aangezien de richtafstand bij een brandweerpost wordt bepaald door het aspect geluid kan met betrekking tot het woon- en leefklimaat bij de nieuw te realiseren woningen het volgende worden overwogen. De woningen worden aan de achterzijde van de brandweerpost gerealiseerd op een afstand van meer dan 20 meter, wat minder is dan 30, maar toch aanzienlijk. Als dan wordt bedacht dat de in- en uitrit van de brandweerpost zich bevindt aan de zuidzijde van het gebouw, dan richt het geluid zich bij uitrukken van de projectlocatie af. De verwachting is daarom dat gezien dit feit in combinatie met de afstand er een acceptabel woon- en leefklimaat zal ontstaan bij de nieuw te realiseren woningen.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Ook dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen gemotiveerd toegestaan. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Groepsrisico

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Verantwoording groepsrisico

Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.

Het besluit verplicht ook om gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen waar kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, zoals woningen, rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat de woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een risicovol bedrijf dat werkt met grote hoeveelheden aan gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder hoge druk. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is geldt dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een nieuwe kwetsbare functie wordt mogelijk gemaakt, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de druk in de leiding. Binnen deze strook mag er niet gebouwd worden. Er kan bij omgevingsvergunning van worden afgeweken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen waar vervoer over plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk als er een toename van het aantal mensen wordt toegestaan. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken, buiten de 200 m, in de toelichting aandacht moet worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • 1. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • 2. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • 3. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.


Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen. In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen bij het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten aandacht besteed moet worden aan de effecten van een plasbrand. Het kan zijn dat er extra bouwkundige maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid van de personen te verhogen.

Beoordeling

In de omgeving van het plangebied zijn geen Bevi-bedrijven, transportroutes of buisleidingen aanwezig waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er is daarom ook geen sprake in een wijziging van het groepsrisico van enig externe veiligheidsbron. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

3.3.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de omgevingsvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op een geurgevoelig object mag veroorzaken. Tevens gelden er vaste afstanden tot woningen van derden. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Daarnaast bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Beoordeling

Vooropgesteld zorgt de realisatie van de woningen ervoor dat er een geurbelaste situatie wordt weggenomen, omdat de mogelijkheid verdwijnt om een veehouderij te exploiteren binnen het projectgebied. Op kortere afstand dan 50 meter bevinden zich namelijk woningen.

Daarnaast liggen de nieuw te realiseren woningen niet binnen de geurcontour van een bestaande veehouderij. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.


3.3.7 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het voorliggende plan zou kunnen worden geschaard onder D11.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In kolom 2 wordt onder andere genoemd dat het moet gaan om 2000 woningen of meer.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen een rol. Het is in ieder geval niet relevant of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van twee woonpercelen ter vervanging van twee agrarische bouwpercelen. Binnen de agrarische bouwpercelen zijn reeds twee agrarische bedrijfswoningen toegestaan inclusief bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen. Ten opzichte van deze planologisch mogelijke situatie is de beoogde situatie daarom tot op zekere hoogte vergelijkbaar. Gezien de aard en omvang van de planologische wijziging in relatie tot de omgeving dat voornamelijk is ingericht ten behoeve van wonen, wordt geconcludeerd dat geen sprake is van de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een aanmeldnotitie is daarom niet nodig. Voorts blijkt uit de voorliggende toelichting dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht als gevolg van het initiatief.

3.4 Ecologie

Er is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.


Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.


Nationaal Natuurnetwerk

De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.


Onderzoek beschermde soorten

In verband met de sloop van de aanwezige opstallen is door Els & Linde een quick scan ecologie uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5. Op 5 juni 2023 is door een ecoloog een bezoek gebracht aan het projectgebied. Ter plekke is beoordeeld of er beschermde soorten aanwezig kunnen zijn, die schade kunnen ondervinden van de geplande ontwikkelingen. Daarbij is gezocht naar sporen van dieren en is op basis van de begroeiing en de opbouw van het landschap, geschat of er beschermde soorten aanwezig kunnen zijn. De effecten worden beoordeeld als gevolg van de veranderde omgeving en het veranderde gebruik. Verder wordt geanalyseerd of de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om de veranderingen te bereiken, een effect veroorzaken.


Vleermuizen

Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden uitgesloten omdat er geen dekking in de opstallen aanwezig is waar deze dieren zich kunnen vestigen: alle wanden zijn enkelvoudig. Wanneer overdag wordt gewerkt en geen overmatig licht wordt gebruikt is er geen effect op de potentiële vliegroutes of foerageergebieden die langs de bebouwing of de zuidelijke sloot aanwezig kunnen zijn.


Laag beschermde zoogdieren

De schuren bieden onvoldoende dekkingsmogelijkheden voor de vestiging van beschermde grondgebonden zoogdieren. Kleine zoogdieren als muizen en egels kunnen aanwezig zijn. Voor deze soorten geld de zorgplicht.


Vogels

Op voorhand kan de aanwezigheid van gierzwaluw en huismus worden uitgesloten. Er zijn voldoende openingen waargenomen in de opstallen waar deze soorten naar binnen kunnen. Echter is er geen dekking in het pand aanwezig waar deze soorten zich kunnen vestigen.

De opstallen bieden ruimte voor soorten zoals de boerenzwaluw. Werkzaamheden dienen te starten buiten het broedseizoen van deze soort. Overige broedvogels hebben onvoldoende dekking of nestplaats in de schuur en kunnen op voorhand worden uitgesloten.


Onderzoek beschermde gebieden

De genoemde quick scan ecologie gaat ook in op beschermde gebieden.


Natura 2000-gebieden

De projectlocatie bevindt zich binnen de bebouwde kom van Kwadijk. De locatie wordt omsloten door bebouwing en weilanden. De locatie wordt omsloten door het Natura 2000-gebied 'Polder Zeevang' maar is er geen onderdeel van. In de Polder Zeevang is geen stikstofgevoelig habitat aanwezig, het gebied is aangewezen via de Vogelrichtlijn . De afstand tot een Natura 2000-gebied het Wormeren Jisperveld waarin wel stikstofgevoelig habitat aanwezig is komt op 6,8 km. Gelet op de omvang van het werk - slopen opstallen - is geen verhoogde depositie te verwachten. Toch is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd waarop wordt ingegaan in paragraaf 3.5.


NNN-gebied

NNN-gebied ligt op ruime afstand van de projectlocatie. Gelet op de aard en de omvang van de geplande werkzaamheden, wordt geen effect verwacht.


Conclusie

Er vindt als gevolg van de werkzaamheden geen aantasting van belangrijke ecologische waarden plaats. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.


3.5 Stikstofdepositie

Stikstofdepositie bestaat in gereduceerde vorm (NH3, ammoniak) en geoxideerde vorm (stikstofoxide, NOx). Beide vormen van stikstof kunnen worden omgezet tot de nutriënten ammonium (NH4) en nitraat (NO3). De extra aanvoer van deze voedingsstoffen kan vooral bedreigend zijn voor voedselarme habitattypen. Door de verrijking kan de vegetatie verruigen en kunnen kenmerkende soorten van schrale milieus verdwijnen. Daarnaast kan depositie van stikstof en dan vooral depositie van ammoniak, leiden tot een daling van de bodem-pH. Door verzuring verdwijnen gevoelige soorten en neemt de soortenrijkdom en kwaliteit van zuurgevoelige habitattypen af. Voor de toetsing van de effecten is het van belang om vast te stellen of de kritische depositiewaarde (KDW) van de betreffende habitattypen wordt overschreden. De KDW is de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Een overschrijding van de KDW betekent niet direct dat dit leidt tot een daadwerkelijke verslechtering van de kwaliteit, dit is afhankelijk van lokale situatie, waarbij er sprake kan zijn van buffering ten aanzien verzuring of vermesting.


Onderzoek

Om te bepalen wat de effecten van stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase en de gebruiksfase is op stikstofgevoelige gebieden, is een stikstofonderzoek uitgevoerd door Buro DB. De rapportage ervan is bijgevoegd als Bijlage 6. De berekening is uitgevoerd met de AERIUS Calculator versie 2022.2 d.d. 6 juli 2023.

Rekening is gehouden met een aanlegfase van maximaal 1 jaar en er is geen gebruik van aggregaten omdat netstroom aanwezig is. Voor de gebruiksfase wordt ervan uitgegaan dat de woningen niet met gas worden verwarmd en dat de emissie daarom plaatsvindt als gevolg van verkeersbewegingen.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie kan worden gesteld dat het plan zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde situatie in de aanlegfase en de gebruiksfase geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000- gebieden veroorzaakt. Uit de voortoets blijkt dat voor het plan geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is.


Conclusie

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.


3.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit is vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met name de Erfgoedwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.

Beoordeling

In het bestemmingsplan is een grens opgenomen voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Er is bepaald dat onderzoek nodig is wanneer bouwwerkzaamheden plaatsvinden met een groter oppervlak dan 500 m2 en die dieper gaan dan 0,40 meter, uitgezonderd bouwwerkzaamheden binnen een bouwvlak van bestemmingsplan Dorpskernen 2016. Ook geldt het voor aanlegwerkzaamheden met een groter oppervlak dan 500 m2 die dieper gaan dan 0,40 meter. In voorliggend geval blijven de bouwwerkzaamheden buiten het bouwvlak beneden de 500 m2. De overige bodemverstorende werkzaamheden blijven ook beneden de 500 m2 en is onderzoek daarom niet nodig. Het water dat wordt gegraven betreft namelijk ondiepe veensloten en gaan niet dieper dan 0,30 meter. Het zijn in feite greppels. Bovendien is er binnen het volledige plangebied van voorliggend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen waarmee de archeologische waarden die eventueel aanwezig zijn, blijvend zijn beschermd.


Cultuurhistorie

De bestaande bebouwing in het projectgebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Voor de overige cultuurhistorische waarden zoals de Stelling van Amsterdam en het BPL wordt verwezen naar hetgeen is opgenomen in paragraaf 2.2.2. Hier wordt geconcludeerd dat verder geen cultuurhistorische waarden worden aangetast als gevolg van de uitbreiding.


Conclusie

Er vindt geen aantasting plaats van archeologische- of cultuurhistorische waarden. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.


3.7 Kabels en leidingen

In een ruimtelijk plan moeten planologisch relevante leidingen worden opgenomen. Deze kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik in de omgeving. Planologisch relevant zijn hoofdnutsvoorzieningen, zoals leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen, aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen of afvalwaterleidingen. Als dergelijke leidingen in het plangebied voorkomen worden deze als zodanig bestemd. Dit inclusief de afstand die vrijgehouden moet worden van bebouwing om de leiding te beschermen.

In en rond het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in dit plan rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Planmethodiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

4.2 Toelichting op de planregels

In het hoofdstuk 'Inleidende regels' is een aantal begrippen verklaard welke gebruikt wordt in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in het artikel "Wijze van meten" bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd dient te worden.

In het hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan opgenomen bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn, waar dat wenselijk is, flexibiliteitbepalingen opgenomen.

Het nieuwe bestemmingsplan is gebaseerd op de systematiek voor de bestemming 'Wonen' en 'Tuin', zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Dorpskernen 2016. Bij de opzet van het bestemmingsplan is uitgegaan van een redelijk gedetailleerde planopzet.

4.3 Plansystematiek

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan toegestuurd aan verschillende overleginstanties toegestuurd. Dit is gedaan tijdens de inzagetermijn.

Er zijn geen vooroverlegreacties binnengekomen.

5.2 Ter inzage legging

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024. Gedurende deze periode kon eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan indienen. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin de grondoverdracht is geregeld, de planschaderegeling is opgenomen en waarin de kosten voor de procedure van het voorliggende bestemmingsplan worden verhaald op de initiatiefnemer.

Conclusie

Gezien hoofdstuk 2, 3, 4 en 5 van deze toelichting wordt het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht.