direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kooiweg 8, Castricum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van de woning aan de Kooiweg 8 te Castricum is voornemens het kavel te splitsen. Het perceel is groter dan waar op dit moment vraag naar is in de markt. Met de splitsing wil de eigenaar de bouw van een tweede woning mogelijk maken. Hiervoor zal de bestaande woning moeten worden gesloopt en het kavel kadastraal worden gesplitst. In de huidige juridisch planologische situatie is er slechts één woning toegestaan. Om het voornemen mogelijk te maken dient een nieuw planologisch kader te worden opgesteld.

De gemeente Castricum heeft aangegeven mee te willen werken aan het verzoek. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan 'Kooiweg 8, Castricum' voorziet hierin.

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen op het adres Kooiweg 8 te Castricum (provincie Noord-Holland). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een sloot en aan de oostzijde ligt de Kooiweg. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het perceel van de Kooiweg 10 en aan de westzijde is een plantsoen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is de Beheersverordening Bakkum, Castricum Noord, Oost en West en Bedrijventerreinen uit 2019. In de Beheersverordening wordt voor wat betreft de regeling voor het plangebied verwezen naar het bestemmingsplan 'Castricum Noord, Oost en West' uit 2009 waarin het plangebied de bestemming Wonen heeft met een bouwvlak voor 1 woning. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Castricum Noord, Oost en West' opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Castricum Noord, Oost en West' (bron www.ruimtelijkeplannen.nl).

Tevens geldt het bestemmingsplan 'Standplaatsen, Terrassen en Parkeren' zoals vastgesteld door de gemeente Castricum in 2017. Het bestemmingsplan 'Standplaatsen, terrassen en parkeren gemeente Castricum' is opgesteld ten behoeve van het juridisch planologisch legaliseren van de reeds aanwezige standplaatsen en terrassen. Aanvullend is een parkeerregeling opgenomen.

Strijdigheid met het bestemmingsplan
Binnen het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan twee woningen te realiseren.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken.

  • Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en toekomstige ruimtelijk-functionele situatie in het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieuaspecten en de waterhuishouding.
  • In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd.
  • Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Kooiweg en nabij de Brakersweg in de wijk Castricum Noord. In de directe omgeving staan voornamelijk (vrijstaande) woningen met een goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter. In afwijking hiervan heeft de woning in het plangebied een goot- en bouwhoogte van 4 en 10 meter.

Het gehele perceel is 2.070 m² groot en het woonoppervlak is 149 m², de rest van het perceel is ingericht als tuin. De voorzijde van de kavel is bijna 38 meter breed, de achterzijde is iets meer dan 39 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0004.png"

Figuur 2.1 foto's Huidige situatie (bron: Quickscan Wnb - Kooiweg 8 Castricum).

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning en het bijgebouw te slopen. Hierna wordt de kavel in tweeën gesplitst zodat er twee vrijstaande woningen kunnen worden gebouwd. Omdat er nog geen concrete bouwplannen zijn zijn er nog geen bouwtekeningen of impressies van de woningen. Als gevellijn is voor de zuidelijke woning de huidige c.q. het verlengde daarvan aangehouden. De woningen dienen vanuit de karakteristiek van de Kooiweg onderling te verspringen, hierom verspringt de noordelijke woning iets (1 meter) naar voren.

De afstand tot de zijdelingse erfgrens is 3,5 meter. Het bouwvlak heeft een breedte van 12 meter per woning. De diepte van het bouwvlak is 15 meter. Dit geeft een bouwvlak van 180 m² per woning.

Het formaat van de woningen wordt echter wel aan banden gelegd. De nieuwe woningen krijgen dezelfde goot- en bouwhoogte als de omliggende woning namelijk 6 en 10 meter. Op de kavel blijft voldoende ruimte om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Op figuur 2.2 is de nieuwe verkaveling weergegeven.

Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt door de welstandscommissie de bouwstijl, uitstraling en de materialisering beoordeelt. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 3.3.3 .

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Nieuwe verkaveling (bron: Rho adviseurs voor leefruimte).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Vanuit het Rijksbeleid zijn de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) van belang. Zowel de SVIR als het Barro zijn van een dusdanig abstractieniveau dat gesteld kan worden dat dit de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg staat. Vanuit het Rijksbeleid/Rijkswetgeving is wel de ladder van duurzame verstedelijking van belang. Dit wordt in de volgende paragraaf behandeld.

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft geen functiewijziging van de woonfunctie en er wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling wordt derhalve niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 en Omgevingsverordening NH2020

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. Met de Omgevingsvisie richt de provincie zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig willen koesteren en die probeert in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst.

Bij de omgevingsvisie hoort een Omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen.

Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied en regels voor het landelijke gebied, water, groene ruimte e.d. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de Omgevingsverordening al dan niet van toepassing.

In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen en nieuwe kleinschalige stedelijke ontwikkelingen. Het onderhavige bestemmingsplan betreft een kleinschalige stedelijke ontwikkeling. Er wordt onderscheid gemaakt tussen binnen- en buiten Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). Binnen BSG zijn geen beperkingen opgenomen voor kleinschalige ontwikkelingen. Kooiweg 8 ligt binnen BSG. Er is dus geen provinciaal belang bij deze ontwikkeling.

Toetsing en conclusie

Er zijn geen provinciale belangen bij de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030 vastgesteld. De structuurvisie biedt een belangrijk kader voor de toekomst van de gemeente en zet de koers op hoofdlijnen uit. Er zijn kerndoelen geformuleerd ten aanzien van de identiteit, bevolkingsontwikkeling en doelgroepen van de volkshuisvesting, landelijk gebied / buitengebied, routes voor langzaam verkeer, werkgelegenheid, winkelvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen, duurzaamheid en water. Dit uit zich als volgt:

 

De vijf kernen Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude die als eenheid in verscheidenheid bij elkaar horen, maken gemeente Castricum tot een gemeente met een buitengewoon karakter. De dorpen zijn eigen gemeenschappen, die zich samen met elkaar bewust zijn van hun bevoorrechte positie in een aantrekkelijk en open landschap. De verbindende factor zijn de polders van de Binnendelta. Daarom worden deze bijzonder gekoesterd. Agrariërs krijgen de ruimte voor nevenactiviteiten om hun bedrijven economisch rendabel te exploiteren en hebben ook een rol in het behoud van het landschap.

 

De bevolking vergrijst maar door hier op in te spelen met bijvoorbeeld zorgvoorzieningen en andere maatregelen blijft de gemeente vernieuwen. Gemeente Castricum werkt eraan bekend te worden als leeftijdvriendelijke gemeente. De openbare ruimte wordt barrièrevrij ingericht waardoor iedereen ervan gebruik kan (blijven) maken. Nieuwbouwlocaties in de kernen bieden kansen voor experimenten: verschillende leeftijdsgroepen kunnen in een gebouw een plek krijgen (generatie wonen) en kleinschalige buitengewone projecten sluiten aan bij de wensen van een specifieke leefstijl. Inbreiden in de kernen houdt het landelijk gebied open. Daarmee zorgt het voor behoud van het dorpse karakter van de gemeente en maakt toch ontwikkeling mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen zijn gericht op het realiseren van een duurzame omgeving. Dit maakt de gemeente Castricum met haar kernen Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude buitengewoon. Het buitengebied blijft open, verdichting vindt plaats in de bebouwde kom. Dit sluit aan bij actueel provinciaal en Rijksbeleid zoals geformuleerd in bijvoorbeeld de Rijksstructuurvisie Randstad 2040.

 

De gemeente Castricum is vooral een woongemeente. Natuurlijk wordt er ook gewerkt. Werkgelegenheid is met name te vinden bij de onderwijs- en zorginstellingen en op de bedrijventerreinen. De agrarische economische activiteit buiten de kernen is zeer vitaal. Groeipotentie bieden de sectoren recreatie & toerisme, zorg en zakelijke dienstverlening in de dorpen. Werken aan huis en kantoorlocaties binnen de woonomgeving worden gefaciliteerd net als op bedrijventerreinen. Ook worden voorzieningen geconcentreerd. Ruimtelijke clusters van voorzieningen vergroten de economische levensvatbaarheid en zorgen voor dynamiek in de kernen. Voorzieningen zijn goed toegankelijk en aantrekkelijk voor zowel ouderen als jongeren en bereikbaar met langzaam vervoer.

 

Een sterke eigen identiteit van Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude maakt het buitengewone karakter van de gemeente zichtbaar. Cultuur, natuur en landschap dragen hieraan bij door zichtbaar te zijn voor bewoners en bezoekers. Zo wordt cultuur gevierd tijdens evenementen en is water bijvoorbeeld waarneembaar in het landschap. Daarnaast kan het buitengewone karakter ook tot uitdrukking komen in de openbare ruimte. Hier wordt namelijk het buiten naar binnen in het dorp gebracht. Hoogwaardige en goede openbare ruimte versterkt en bevestigt dit.

 

Toetsing en conclusie

Voorliggend plan betreft het slopen van één woning in de kern van Castricum en te vervangen door twee nieuwe woningen met bijbehorende bebouwing. Deze ontwikkeling is passend binnen het beleidskader zoals geformuleerd in de structuurvisie Buitengewoon Castricum. Per saldo neemt het aantal woningen met voorliggend plan met één woning toe, binnen de bestaande kern mogen woningen worden toegevoegd om de woningvoorraad met de demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de huishoudensamenstelling in de pas te laten lopen. Het onderhavige plan past binnen de beoogde bebouwingsstructuur.

3.3.2 Lokale woonvisie gemeente Castricum 2014-2030

In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Deze visie staat niet op zich, maar kan als lokale doorvertaling worden gezien van het Regionale Actieprogramma Wonen, dat in overleg met de regio en de provincie is vastgesteld, en als een uitwerking van de Strategische visie Buiten Gewoon Castricum, dat een toekomstbeeld voor de gemeente tot 2030 schetst.

 

De gemeente Castricum hanteert inzake haar woonbeleid de volgende doelstelling: In deze woonvisie onderbouwen wij ons streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit op de vraag van onze huidige en toekomstige inwoners. Een gedifferentieerd woningaanbod biedt de mogelijkheid om een gewenste wooncarrière te maken binnen de gemeente en draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw. Ter bevordering van deze evenwichtige bevolkingsopbouw besteden wij in ons programma wonen met name aandacht aan bouwen voor jongeren, starters en senioren.

Wij bieden een veilige en behaaglijke woonomgeving met veel groen, optimale voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen, fraaie verblijfsgebieden in de dorpen en de natuur. Kortom een inspirerende omgeving voor inwoners, ondernemers en bezoekers.

 

Vanuit deze doelstelling volgen drie beleidsopgaven:

  • Een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde: Een woningbouwprogramma dat toereikend is in aantal en gedifferentieerd is in eigendom, type en prijs. Dit gedifferentieerde woningbouwprogramma sluit aan bij de vraag en de financiële mogelijkheden van starters, kleine huishoudens, gezinnen en senioren en bevordert de doorstroming. Tot 2020 wil de gemeente 1.400 nieuwe woningen realiseren. Minimaal 25% daarvan wordt in de sociale categorie gerealiseerd.
  • Een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn: Een woningaanbod, dat veilig en toegankelijk is en in de nabijheid van voorzieningen. Een dergelijk aanbod maakt zorg op maat mogelijk en biedt mogelijkheden voor ontmoeting en sociale activiteiten, zodat alle inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en in de samenleving kunnen functioneren.
  • Aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en bestaande wijken: Een aantrekkelijke en behaaglijke woonomgeving waarborgen door beheer en waar nodig herstructurering, in samenhang met het woningbouwprogramma op inbreidings- en transformatielocaties. Daarmee wordt de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit versterkt en ontstaat een gedifferentieerd woningaanbod.

Als gevolg van de huishoudensverdunning is het daarvoor noodzakelijk om de woningvoorraad uit te breiden. De nieuwbouw zal hoofdzakelijk gerealiseerd worden in het bestaand bebouwde gebied van de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden. De locaties die mogelijk geschikt zijn voor nieuwbouw in de bestaande kernen zijn vermeld in het Masterplan Inbreidingen (2009). Dit masterplan komt in paragraaf 3.3.4 aan bod.

 

Toetsing en conclusie

Het plan ziet toe op een kleinschalige inbreiding / herontwikkeling. Dit sluit aan op de woonvisie, waarin de gemeente inzet op het realiseren van de benodigde woningen door middel van inbreiding.

3.3.3 Welstandsnota 2013

In de welstandsnota formuleert de gemeente voor haar grondgebied haar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit. Het geeft toetsingscriteria voor alle bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Het bestaande ruimtelijk beleid in de vorm van bestemmingsplannen en andere door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplannen dient als onderlegger. Een beoordelingskader geeft criteria voor de beoordeling van de stedenbouwkundige en architectonische inpassing van een bouwwerk in een bepaald gebied.

Het plangebied bevind zich in het woongebied van Castricum, hiervoor gelden de volgende eisen:

  • Het woongebied bestaat uit herhaalde korte rijen woningen van één tot twee lagen met een zadelkap langs groene straten.
  • De waarde van het woongebied is gelegen in het rustige beeld van de straten met het groen van bomen en voortuinen.
  • Criteria zijn ruimhartig opgesteld en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is hier geen ambitie van het welstandsbeleid.

Toetsing en conclusie

Het welstandbeleid van de gemeente vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

3.3.4 Masterplan Inbreidingen

Omdat Castricum sterk wil inzetten op inbreidingslocaties is een Masterplan Inbreidingen vastgesteld. Deze visie geeft antwoord op de vraag welke invulling(en) de gemeente aanvaardbaar acht, op het moment dat de wens (van bijvoorbeeld een grondeigenaar) ontstaat om een inbreidingslocatie tot (her)ontwikkeling te brengen. Het masterplan beschrijft de zoektocht naar mogelijke inbreidingslocaties binnen de kernen Castricum, Bakkum, Limmen en Akersloot. De zoektocht heeft geresulteerd in de aanwijzing van 33 locaties. Het betreft locaties die los staan van de bestaande visies en reeds bekende ontwikkelingen, en als mogelijke woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, al dan niet na sloop van bestaande bebouwing.

Het Masterplan Inbreidingen doet geen uitspraken over invulling en moment van uit-voering. Wel zijn per locatie uitgangspunten en randvoorwaarden voor bebouwing op-genomen ten aanzien van doelgroepen, type woningen en capaciteit.

 

In het Masterplan is als voorwaarde voor nieuwbouw binnen Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) opgenomen dat het dient te passen in de omgeving en in overleg met omwonenden tot stand dient te komen, rekening houdend met de uitgangspunten van de woonvisie.

 

Toetsing en conclusie

De kleinschalige inbreiding die met dit plan wordt beoogd sluit aan op de functionele en ruimtelijke structuur van de omgeving. Eerder in dit hoofdstuk is getoetst aan de Woonvisie. In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op het aspect participatie.

 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.

4.1 Mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling valt niet onder de categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. of een andere categorie. Hierdoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling en m.e.r.-beoordelingsbesluit niet nodig. Vanwege de kleinschaligheid zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belangrijke negatieve milieueffecten tot gevolg hebben. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Mobiliteit

Algemeen

De huidige vrijstaande woning zal worden gesloopt en er komen twee nieuwe vrijstaande woningen voor terug, er is dus sprake van één extra woning.

Ontsluiting

De twee kavels worden ontsloten op de Kooiweg.

Verkeersgeneratie

Een vrijstaande koop woning in de rest bebouwde kom van Castricum kent een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal (Bron: CROW) , deze zeer beperkte toename zal opgaan in het heersende verkeersbeeld en niet leiden tot knelpunten in de ontsluiting van de buurt.

Parkeren

Er dient er rekening te worden gehouden met de Nota Parkeernormen Castricum, zoals vastgesteld door de gemeenteraad in 2013. De parkeernorm voor een vrijstaande woning betreft drie parkeerplaatsen per woning, deze dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein. Twee van de drie parkeerplaatsen dienen onafhankelijk van elkaar bereikbaar te zijn.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de realisatie van de extra woning niet in de weg.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologische Waarde

Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011. De gemeente kiest hierin voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.

Archeologisch onderzoek
Uit het archeologiebeleid van de gemeente volgt dat ter plaatse van plangebieden met een omvang van meer dan 500 m2 en werkzaamheden dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek benodigd is. In voorliggend bestemmingsplan is een vergunningstelsel opgenomen in die zin dat onderzoek pas nodig is bij de aanvraag omgevingsvergunning. Op dat moment is het onderzoek dan ook vereist.

4.3.2 Cultuurhistorische waarde

Ter plaatse van het plangebied gelden geen bijzondere cultuurhistorische waarden. De historische ontwikkeling van de nabij gelegen Brakersweg wordt wel als cultureel waardevol geacht, dit heeft echter geen betrekking op voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) ingetreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4.1 Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • b. Natura-2000 gebieden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) evenals de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod.
De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod.
De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Provinciale vrijstellingen Noord-Holland
Per 3 oktober 2016 hebben Provinciale Staten de provinciale regels onder de Wet natuurbescherming vastgesteld, deze zijn per 1 januari 2017 in werking getreden. In de provincie Noord-Holland gelden vrijstellingen van de verboden van de wet voor het verrichten van handelingen door de eigenaar of de grondgebruiker in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daaropvolgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied.
De vrijstelling is van toepassing op een groot deel van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet, dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de kleine marterachtigen - bunzing, hermelijn en wezel - geldt echter geen vrijstelling meer

4.4.2 Toetsing

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op 1,4 kilometer van het stikstofgevoelige Natura-2000 gebied Noordhollands Duinreservaat. Directe effecten op dit gebied kunnen gezien de afstand worden uitgesloten. In figuur 4.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Noordhollands Duinreservaat te zien. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 108 meter (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0006.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied ten opzichte van Noordhollands Duinreservaat (bron: AERIUS Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0007.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van NNN (bron: Atlas Leefomgeving)

Stikstofdepositie
De verkeersgeneratie kan leiden tot een toename in stikstofdepositie. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is met behulp van de AERIUS Calculator 2020 de stikstofdepositie voor zowel de aanleg- als gebruiksfase berekend. De memo is in bijlage 1 bijgevoegd. De berekening is te vinden in bijlage 2. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename die hoger is dan 0,00 mol N/ha/jr op het Natura 2000-gebied. Het project is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Wet natuurbescherming niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

Quickscan

In opdracht van Rho Adviseurs is op 14-09-2020 een ecologische quickscan uitgevoerd aan de Kooiweg 8 te Castricum. Onderstaande samenvatting beschrijft de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek. Voor de volledigheid verwijzen wij u ook naar hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen van de rapportage zoals opgenomen in bijlage 3.

Uit het veldbezoek is naar voren gekomen dat:

- Er in het plangebied meerdere geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn. Door middel van nader onderzoek moet vastgesteld worden of het plangebied een (essentiële) functie heeft voor vleermuizen.

- Er kan een winterroestplaats van de ransuil niet worden uitgesloten.

Men heeft twee opties, bij optie één kan ervoor gekozen worden om een nader onderzoek naar ransuilen uit te laten voeren en voor het broedseizoen (15 maart – 15 juli) van algemene vogelsoorten te starten met de werkzaamheden.

De tweede optie is om in het voorjaar te starten nadat een deskundig ecoloog heeft vastgesteld dat het plangebied niet gebruikt wordt door broedvogels.

In tabel 4.1 staan de soorten weergegeven waarvoor nader onderzoek noodzakelijk is.

Tabel 4.1: Overzicht van soorten waarvoor nader onderzoek nodig is

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0008.png"

Nader onderzoek

Vleermuizen

Naar aanleiding van de quickscan Wnb is nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Om te voorkomen dat er door sloop- of bouwactiviteiten mogelijke verblijfsplaatsen van vleermuizen worden aangetast voordat dit onderzoek is afgerond, is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen. Met deze regeling is het slopen (van bebouwing) ter plaatse van de bestaande woning verboden. Van dit verbod kan worden afgeweken op het moment dat met onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten of dat er voldoende mitigerende en compenserende maatregelen zijn genomen al dan niet in combinatie met het verkrijgen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming. Op deze wijze kan het bestemmingsplan verder in procedure terwijl het onderzoek wordt uitgevoerd.

Ransuilen

Zolang het groen in de omgeving niet gerooid wordt is In dat geval geen onderzoek naar ransuilen noodzakelijk. Er moet dan wel rekening worden gehouden met het feit dat de sloopwerkzaamheden niet mogen starten tussen grofweg 15 oktober en 15 juli (15 oktober t/m 31 maart winterroest ransuilen en 15 maar t/m 15 juli broedseizoen vogels).Tevens dient er een broedvogelcontrole vooraf plaats te vinden voor de start van de (sloop)werkzaamheden na 15 juli. Ook dan kunnen nog vogels broeden.

Sloop

Wanneer er met de sloopwerkzaamheden wordt gestart tussen 15 juli en 15 oktober en er continu wordt doorgewerkt tussen 15 oktober en 15 juli, is het ransuilen onderzoek en de broedvogelcheck niet nodig. Er kan dan redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de verstoring al aanwezig is en dat de vogels hun heil elders zoeken. Starten tussen 15 juli en 15 oktober is afhankelijk van wanneer het vleermuisonderzoek is afgerond en wat daar de uitkomsten van zijn.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. In de te slopen woning zijn mogelijk vaste rust- of verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig. Nader onderzoek is in gang gezet (zomer 2020 op basis waarvan eventueel een ontheffing van de Wet natuurbescherming kan worden aangevraagd.  Dit onderzoek wordt in oktober 2021 afgerond. Hiervoor si een sloopverbod opgenomen.

Met inachtneming van de hiervoor beschreven regeling vormt het aspect ecologie is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Door het toepassen van maatregelen zoals natuur inclusief bouwen, kan de natuur op deze locatie wel worden versterkt.

4.5 Geluid

Beleid en normstelling

Wet geluidhinder en toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg stedelijk of buitenstedelijk ligt. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. Deze wegen hebben geen geluidzone. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

De Wet geluidhinder biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals de 2 geprojecteerde woningen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Voor de bepaling van de maximaal vast te stellen geluidbelasting houdt de Wgh rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen in stedelijk ofwel buitenstedelijk gebied. Voor niet-gezoneerde wegen worden de grenswaarden als richtwaarden gebruikt.

Toetsing

Het perceel Kooiweg 8 ligt niet binnen de geluidzone van een weg. Formeel is akoestisch onderzoek niet nodig. De Kooiweg grenst aan het plangebied. Dit is een 30 km/uur-weg waaraan wettelijk gezien niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder. Maar die in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel is beschouwd. De voorkeursrichtwaarde is 48 dB en gezien de ligging in stedelijk gebied is de maximaal aanvaardbare waarde 63 dB voor de 2 geprojecteerde woningen.

Onderzoek en resultaten

De Kooiweg heeft gezien zijn ligging en vormgeving voornamelijk een functie ter ontsluiting van de aangrenzende woningen. De weg wordt daardoor voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Een gemiddelde vrijstaande koop woning genereert circa 8,2 mvt/etmaal per woning (Bron: CROW). Uitgaande van deze verkeersgeneratie en het beperkte aantal woningen langs de Kooiweg zal de verkeersintensiteit op de Kooiweg laag zijn en laag blijven, mede gezien de uitbreiding met maar één woning. Hierdoor bestaat de zeer reële verwachting dat de geluidbelasting op de 2 geprojecteerde woningen lager zal zijn dan de richtwaarde van 48 dB.

Conclusie

De 2 geprojecteerde woningen in het plangebied kunnen mogelijk worden gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenluc ht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de sloop van een woning en het nieuwbouwen van twee woningen op de locatie. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Zeeweg, direct ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de prognose voor 2020; 13,6 µg/m³ voor NO2, 18 µg/m³ voor PM10 en 10,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,3 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Water

Deze paragraaf gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Toetsingskader

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard? De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat momenteel uit één woning en is grotendeels onbebouwd.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten noorden van het plangebied bestaat de grond uit Leemarm zand. Met betrekking tot grondwater is in de omgeving van het plangebied sprake van grondwatertrap IV. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen 80 en 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 1,8 meter +NAP.

Waterkwantiteit

Ten noorden van het plangebied bevindt zich een primaire watergang, zie figuur 4.3. De beschermingszone van een primaire watergang betreft 5,0 meter vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam. Binnen deze beschermingszone gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de beschermingszone buitenkant van een waterkering. Voor werkzaamheden binnen een beschermingszone dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van één woning en de realisatie van twee woningen.

Waterkwantiteit

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert een grenswaarde van 800 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 800 m2 is compensatie niet verplicht. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename aan verharding van maximaal 300 m2 (het extra bouwvlak). Er hoeft niet gecompenseerd te worden. Daarnaast bevindt het plangebied zich niet in de beschermingszone van de primaire watergang. Het bouwvlak wordt buiten de beschermingszone van 5 meter geplaatst.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Hemelwater afkomstig van de verhardingen kan als schoon worden beschouwd en kan worden afgevoerd op de watergang langs het plangebied.

Klimaatadaptatie
De komende jaren zullen steeds vaker extreme weersomstandigheden voorkomen. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast, hittestress en watertekort steeds meer toe. Het is belangrijk om het erf zoveel mogelijk klimaatbestendig in te richten, in dat licht adviseert het hoogheemraadschap om maximaal 40% van het erf te verharden.

Digitale watertoets
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Hoogheemraadschap, zie bijlage 4. Met de gegevens die zijn opgegeven, is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Op het plan is daarom de normale procedure van toepassing. Dit betekent dat een overleg noodzakelijk is hoe rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige belangen.

Uit dit overleg is naar voren gekomen dat zo lang er niet gebouwd wordt binnen 5 meter van het water is er geen aanleiding voor het stellen van verdere eisen. Aanvullend op voorliggende watertoets ziet het hoogheemraadschap geen aanleiding tot het maken van verdere opmerkingen

Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht. Hieruit blijkt dat er geen compensatie voor verharding nodig is, omdat de toename van verharding onder de grenswaarde van 800 m2 blijft. Ook bevindt het plangebied zich niet in een beschermings- of kernzone van een watergang of waterkering. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden. Aanvullend op voorliggende watertoets ziet het hoogheemraadschap op dit moment geen aanleiding tot het maken van verdere opmerkingen

4.8 Bodem

Beleid en normstelling
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming(Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden. In het kader van deze planologische procedure geldt dat de bestemming van het plangebied niet wijzigt.

Bodemonderzoek en conclusie
In het kader van het bestemmingsplan is bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is een bodemonderzoek verplicht.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Op basis van de risicokaart Nederland (zie figuur 4.4) blijkt dat ten oosten van het plangebied de buisleidingen A-562 en W-571-01 zijn gelegen. De buisleiding A-562 heeft een uitwendige diameter van 24 inch en een werkdruk van 66 bar. Het invloedsgebied bedraagt 310 meter. De buisleiding W-517-01 heeft een grootte van 12 inch, een werkdruk van 40 bar en een invloedsgebied van 140 meter. Het plangebied bevindt zich circa 920 meter van de buisleidingen en bevindt zich daarmee buiten het invloedsgebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0010.png"

Figuur 4.4 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied gemarkeerd.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een LPG-tankstation. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter. Met een afstand van circa 860 meter bevindt het plangebied zich niet in het invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich niet in een invloedsgebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Tevens geldt dat met aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied geen rekening hoeft te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

4.11 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie
In de beoogde situatie wordt een extra woning gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving zijn voornamelijk woonbestemmingen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

Ten zuiden van het plangebied is een maatschappelijke bestemming gelegen. Het betreft een bijeenkomstgebouw vergelijkbaar met een buurt- en clubhuis uit de VNG-brochure. Dit heeft een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van circa 93 meter wordt hier ruim aan voldaan.

Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en planregels in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Voor dit bestemmingsplan is de landelijk verplichte Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen editie 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan is opgezet conform de systematiek die in het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente is beschreven.

5.2 Methodiek

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. In de planregels zijn verwijzingen opgenomen naar deze aanduidingen, waardoor verklaard wordt wat de betekenis van deze aanduidingen is. Ten aanzien van de aanduidingen is een onderscheid te maken naar functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen. Tevens zijn bouwvlakken opgenomen op de verbeelding. Per bestemming is de betekenis van het bouwvlak opgenomen.

Planregels

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Naast de zogenoemde enkelbestemmingen is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels zoals de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiks- en bouwregels, aanduidingsregels en algemene ontheffingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting per hoofdstuk

5.3.1 Inleidende regels

De Inleidende regels (artikelen Begrippen en Wijze van meten) van de planregels bevat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Hierin worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt.

5.3.2 Bestemmingsregels

Enkelbestemming(en)

Artikel 3 Tuin

De bestemming "Tuin" is toegekend aan de gronden gelegen bij de bestemming "Wonen". Het betreft de voortuinen en de zijtuin. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en erkers (behorende bij de aangrenzende woningen in de bestemming "Wonen") toegestaan. Aan de bouwmogelijkheid voor erkers zijn nadere voorwaarden gesteld met betrekking tot maximale diepte, hoogte en dergelijke. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden in de bestemming Tuin in principe niet toegestaan.

Om de groene inpassing aan de noordzijde te waarborgen is de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van tuin - beschermingszone heg' opgenomen. Hier moet de heg zoals aanwezig gedurende de vaststelling van het bestemmingsplan minimaal dezelfde afmetingen behouden of door een heg met vergelijkbare afmetingen te worden vervangen.

Om de bomen aan de oostzijde van het plangebied te beschermen is de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van tuin - in- en uitrit' opgenomen. Hier moeten de in- en uitritten van de woningen gerealiseerd worden zonder aantasting van de reeds aanwezige bomen.

Artikel 4 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waar de nieuwe woningen zijn voorzien. Gekozen is voor twee bouwvlakken waarbinnen één woning per bouwvlak is toegestaan.

Binnen de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van bouwhoogten en omvang. Voor hoofdgebouwen zijn bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. De basis voor deze hoogtes is opgenomen in paragraaf 2.2. Voor het overige is het uitgeschreven in de planregels. Deze normen beogen met name te voorkomen dat er stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.

De hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak die op de verbeelding is weergegeven, worden gebouwd.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Het gaat hierbij om dienstverlenende beroepen op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie.

Naar aanleiding van de quickscan Wnb is nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Om te voorkomen dat er door sloop- of bouwactiviteiten mogelijke verblijfsplaatsen van vleermuizen worden aangetast voordat dit onderzoek is afgerond, is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen. Met deze regeling is het slopen (van bebouwing) ter plaatse van de bestaande woning verboden. Van dit verbod kan worden afgeweken op het moment dat met onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten of dat er voldoende mitigerende en compenserende maatregelen zijn genomen al dan niet in combinatie met het verkrijgen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming. Op deze wijze kan het bestemmingsplan verder in procedure terwijl het onderzoek wordt uitgevoerd.

Dubbelbestemming(en)

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

Deze dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige enkelbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Voor gronden met een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 geldt een onderzoekseis indien de bodemverstorende ingreep groter is dan 500 m2 en de bodemingreep dieper gaat dan 40 cm –mv.

5.3.3 Algemene regels

Het hoofdstuk Algemene regels bevat de overige regels, zoals de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels.

In de regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren. Tevens geld er een bestemmingsplan 'Standplaatsen, Terrassen en Parkeren'zoals vastgesteld door de gemeente Castricum in 2017. Het bestemmingsplan 'Standplaatsen, terrassen en parkeren gemeente Castricum' is opgesteld ten behoeve van het juridisch planologisch legaliseren van de reeds aanwezige standplaatsen en terrassen. Aanvullend is een parkeerregeling opgenomen. Deze parkeerregeling is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het hoofdstuk overgangs- en slotregels bevat de overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Volgens artikel 3.1.1.

Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden te aan een aantal overlegpartijen. De ingekomen reacties zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Participatie

De initiatiefnemers dienen de omliggende buren te informeren over de voornemens. Participatie krijgt een steeds belangrijkere rol. In een eventuele vervolgprocedure wordt de verantwoordelijkheid bij de initiatiefnemers gelegd om aan participatie te doen. Dit kan bijvoorbeeld door het organiseren van een buurtbijeenkomst met presentielijst waarbij mensen tekenen voor aanwezigheid (niet persé voor akkoord) of langs de deuren gaan met tekeningen waarbij handtekeningen worden opgehaald. Bij een eventuele bewonersbijeenkomst wordt de gemeente uitgenodigd als toehoorder.

Op de avond van 29 juni 2020 is initiatiefnemer langs de aangrenzende woningen van de Kooiweg 8 geweest om te vertellen over de sloop en splitsing van het kavel met de woning Kooiweg 8.

Kooiweg 10 (huis 1), echtpaar rond de 60. Dit zijn in onze ogen de meest belangrijke buren in dit proces, gezien het feit dat de erfgrenzen elkaar raken. Ze hadden al wat geruchten gehoord. Ze vonden onze plannen logisch en hebben er geen bezwaar tegen. Ze gaven aan interesse te hebben in het overpad dat ze samen met de Kooiweg 8 hebben. Ze zouden het willen overnemen, zodat de grond van het huidige overpad bij Kooiweg 10 hoort en er dus geen sprake meer is van een overpad.

Kooiweg 6 (huis 2), echtpaar rond de 60. Het echtpaar heette ons welkom en was zeer te spreken over het feit dat we ze persoonlijk op de hoogte kwamen stellen van onze plannen. De reactie was dat ze de plannen begrijpen en er geen problemen mee hebben. Ook lieten ze nog weten dat er achter hun een project is gestart op het terrein van voormalig tuincentrum aan de Brakersweg waar een woonhuis met grote schuur gebouwd wordt. Ook hier leken ze geen problemen mee te hebben.

Kooiweg  1(?) (huis 3), echtpaar rond de 60. Dit echtpaar deed de deur open en de heer des huizes zei al te weten waarvoor wij kwamen. En dat klopte inderdaad. We hebben onze plannen verder uitgelegd en de vrouw des huizes kwam er bij staan en begon haar eigen verhaal te vertellen over waar zij allemaal tegenaan waren gelopen bij de bouw van hun woning die er denk ik nu zo'n 3 jaar staat. De conclusie na een prettig gesprek is dat ook zij geen bezwaren hadden.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC21Kooiweg8-ON01_0011.png"

Figuur 6.1 Geïnformeerde omwonenden van het plangebied.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen in het gemeentehuis van Castricum. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.

Vaststelling

Nadat het plan ter zienswijze heeft gelegen wordt het door de gemeenteraad vastgesteld.