Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Duinstruweel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0383.BP21259-ON01 |
BMB Projecten B.V. (hierna: initiatiefnemer) is voornemens op de locatie aan de Puikman 1 te Castricum, liggend in de Zanderij Zuid, te herontwikkelen. In de huidige situatie ligt de projectlocatie deels braak en is deels in gebruik voor tijdelijke flexwoningen (tot 1 november 2025). Het plan staat ook wel bekend onder de naam 'Duinstruweel'.
Duinstruweel behelst de ontwikkeling van maximaal 86 woningen verdeeld over drie bouwblokken, waarvan één bouwblok voorziet in sociale en middeldure huurwoningen en twee bouwblokken voorzien in vrije sectorwoningen. Daarnaast wordt voorzien in de realisatie van een parkeergarage. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is reeds door de gemeenteraad van Castricum een Ruimtelijk Kader vastgesteld op 20 juli 2023. In het Ruimtelijk Kader zijn de hoofdlijnen van de (her)ontwikkeling vastgesteld en het kader dient daarmee als basis voor de nadere planuitwerking en de te doorlopen planologische procedure.
Omdat het geldende omgevingsplan, waar het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum" (2014) tijdelijk onderdeel van uitmaakt, niet toereikend is voor de geplande ontwikkeling, is een nieuw planologisch kader nodig. Voorliggend TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Duinstruweel voorziet dan ook in het planologisch kader voor deze locatie.
Het plangebied van Duinstruweel ligt aan de westzijde van Castricum, op de overgang tussen de bebouwde kom en het groengebied rondom Castricum. Het duingebied start op minder dan tweehonderd meter westwaarts. De planlocatie maakt onderdeel uit van de zone tussen Puikman aan de zuidwestzijde en het station van Castricum aan de noordzijde, waar ook Huis van Hilde deel uitmaakt. Aan de oostzijde grenst de projectlocatie aan de Beverwijkerstraatweg. Figuur 1.1 toont de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied weergegeven op een luchtfoto (bron:
QGIS, eigen bewerking)
Het perceel van het plangebied staat kadastraal bekend als (delen van): gemeentecode CTC00, sectie B, perceelnummer 10193, 10192, 12294 en 12753. In figuur 1.2 is de kadastrale verkaveling weergegeven.
Figuur 1.2: Ligging plangebied weergegeven op een luchtfoto met kadastrale percelen (bron: QGIS, eigen bewerking)
Opgemerkt wordt dat het gebied ten oosten van het plangebied, gelegen tussen het plangebied en de Beverwijkerstraatweg, niet wordt meegenomen in onderhavig TAM-omgevingsplan. Aanleiding hiervoor is dat voor dit stuk grond te zijner tijd met het oog op het verbreden van de Beverwijkerstraatweg door de gemeente Castricum een separate planologische procedure wordt doorlopen. Zodoende hoeft dit stuk grond niet te worden meegenomen in dit TAM-omgevingsplan.
Ter plaatse van het projectgebied geldt het "Omgevingsplan gemeente Castricum" (/akn/nl/act/gm0383/2020/omgevingsplan), zoals gepubliceerd op 22 mei 2023 (in werking vanaf 1 januari 2024). Het projectgebied valt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan, aangezien de voormalige bestemmingsplannen nog niet zijn omgezet naar het definitief omgevingsplan. In Hoofdstuk 3 van dit TAM-omgevingsplan wordt hier nader op ingegaan.
De beoogde activiteit 'Wonen' is in het geldende omgevingsplan in het gehele projectgebied niet toegestaan en de ontwikkeling voldoet bovendien niet aan de bouwregels. Middels voorliggend TAM-omgevingsplan wordt voorzien in het planologisch kader.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige en nieuwe situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 vindt de toetsing aan het geldende omgevingsplan plaats. Hoofdstuk 4 geeft een beschouwing van de relevante beleidskaders en hoofdstuk 5 betreft een beschrijving van de omgevingskwaliteit, waarbij onder meer de stedenbouwkundige inpassing, archeologie en duurzaamheid aan bod komen. Hoofdstuk 6 bevat vervolgens een beschrijving van de aspecten met betrekking tot de fysieke leefomgeving, waar omgevingsaspecten zoals bodem, geluid en gezondheid behandeld worden. In hoofdstuk 7 wordt de uitvoerbaarheid van het project beschreven en in tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan.
Het plangebied is gelegen in het gebied De Zanderij. De Zanderij is gelegen ten westen van de spoorlijn en het station met als geografisch kader de duinen en de karakteristieke binnenduinrand aan de westzijde, de Beverwijkerstraatweg aan de zuidzijde en in het noorden de Vinkebaan en het terrein van Duin en Bosch. Het is een bijzonder gebied gelegen tussen de duinen en het dorp ‘afgeschermd’ door de spoorlijn Amsterdam/Haarlem - Den Helder (barrièrewerking). Het is te typeren als een karakteristiek geestgrondengebied dat de overgang vormt tussen de duinen en het dorp Castricum.
Het contrast tussen de duinen en het cultuurlandschap van de Zanderij is groot, met name ter hoogte van de Papenberg is dit het grootst, nog versterkt door het opgaande loofbos op het duin. De omringende ‘dichte wanden’ (bos, spoorweg, bebouwing) vergroten het contrast nog verder. De ligging vlak tegen het dorp en het dorpscentrum (Dorpsstraat/Burg. Mooijstraat) en het zicht op deze duinrand is een bijzondere kwaliteit van het gebied.
De Zanderij valt uiteen in twee contrasterende delen met als grens de Geversweg/Oude Schulpweg: een noordelijk deel (voormalig duingebied en de eigenlijke Zanderij) en een zuidelijk deel (de omgeving van het station) met een grote diversiteit aan functies. Deze grens valt samen met een restant van de Atlantic Wall uit WOII in de vorm van een tankversperring die aan de zuidzijde langs de Oude Schulpweg ligt.
Figuur 2.1: Begrenzing gebied De Zanderij i.r.t. begrenzing plangebied (bron: QGIS, eigen bewerking)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het zuidelijk deel van De Zanderij. Meer concreet is het plangebied gelegen aan de Puikman 1 te Castricum, ten zuiden van het Huis van Hilde en het station. In het verleden was in het plangebied Tuincentrum Terlouw gevestigd. Dit tuincentrum is in 2008 gesloopt en vervolgens heeft het plangebied nog enige tijd dienstgedaan voor een tijdelijke winkel van de Aldi.
In de huidige situatie ligt het plangebied gedeeltelijk braak. Het andere gedeelte van het plangebied is in gebruik voor tijdelijke flexwoningen. Deze tijdelijke flexwoningen zullen uiteindelijk plaatsmaken voor de toekomstige woningbouw.
Figuur 2.2: Afbeelding Google Streetview, huidige situatie tijdelijke flexwoningen (bron: Google Streetview)
Figuur 2.3: Afbeelding Google Streetview, huidige situatie braakliggend (bron: Google Streetview)
Figuur 2.4: Afbeelding Google Streetview, huidige situatie zicht vanaf Beverwijkerstraatweg (bron: Google Streetview)
Figuur 2.5: Afbeelding Google Streetview, huidige situatie zicht vanaf hoek Westerplein / Puikman (bron: Google Streetview)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied 'De Zanderij'. De Zanderij behelst het gebied aan de westkant van Castricum, tussen de spoorlijn en de duinen. Het gebied De Zanderij valt uiteen in twee contrasterende delen met als grens de Geversweg/Oude Schulpweg: een noordelijk deel (voormalig duingebied en de eigenlijke Zanderij) en een zuidelijk deel (de omgeving van het station) met een grote diversiteit aan functies. Deze grens valt samen met een restant van de Atlantic Wall uit WOII in de vorm van een tankversperring die aan de zuidzijde langs de Oude Schulpweg ligt. Het plangebied waar dit TAM-omgevingsplan op toeziet maakt onderdeel uit van het zuidelijk deel van De Zanderij (soms ook aangeduid als 'locatie Terlouw', maar tegenwoordig bekend als 'Duinstruweel').
De herontwikkeling van het plangebied is reeds in 2008 door de gemeenteraad van Castricum voorzien. In de afgelopen jaren zijn hiertoe de Gebiedsvisie Zanderij 2008 (september 2008), de Kadernota Zanderij Zuid (2021) en het Ruimtelijk Kader Puikman 1 Castricum (2023) vastgesteld. In de hiervoor genoemde beleidsdocumenten zijn ambities, richtlijnen en aanwijzingen voor de herontwikkeling van het plangebied opgenomen. De ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt, is dan ook uitgewerkt binnen deze kaders. Voor een volledige beschrijving van de toekomstige situatie, wordt derhalve eerst nader ingegaan op de drie beleidsdocumenten (paragraaf 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3). Vervolgens wordt de ontwikkeling toegelicht, die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt (paragraaf 2.2.4 en 2.2.5).
De Gebiedsvisie Zanderij 2008 geeft uitwerking aan de opgave de ruimtelijke kwaliteit van het gebied De Zanderij te verbeteren. Binnen deze opgave moet tegelijkertijd invulling worden gegeven aan een concreet ontwikkelingsprogramma:
De gebiedsvisie beoogt De Zanderij tot een mooi landschappelijk en functioneel geheel te maken en kansen te benutten die zich aandienen om een kwaliteitsimpuls aan het gebied te geven. Hierdoor neemt de betekenis van het gebied toe en wint Castricum aantrekkelijkheid op het gebied van recreatie en toerisme. De Zanderij wordt het startpunt voor wandel-, fiets- of ruiterroutes, of een bezoek aan het strand.
In de gebiedsvisie is opgenomen dat de ontwikkelingen in het zuidelijk deel van De Zanderij zijn gericht op het geven van een kwaliteitsimpuls middels integrale herontwikkeling waarbij binnen het landschappelijk kader laagwaardig rood (bebouwing) wordt omgezet in hoogwaardig rood. Binnen het landschappelijk kader van het zuidelijk deel krijgen zowel bestaande (Vitesse '22) en nieuwe hoogwaardige functies/bebouwing (locatie Terlouw en 'Strawberry Queen') een plek. Deze plek wordt in samenhang met het verleggen van de aansluiting van de Puikman op de Beverwijkerstraatweg in zuidelijke richting, als nieuwe entree tot het gebied vormgegeven.
Specifiek voor het plangebied van onderhavig TAM-omgevingsplan, zijn in de gebiedsvisie de volgende ambities c.q. randvoorwaarden opgenomen:
Voor de daken van de nieuwe bebouwing gaat de voorkeur uit naar vegetatiedaken en voor de woningbouw kan ook gedacht worden aan riet.
De Kadernota Zanderij-Zuid bouwt voort op de Gebiedsvisie Zanderij 2008 en het Haalbaarheidsonderzoek Stationsomgeving 2009. Op enkele onderdelen wijkt de Kadernota af van de Gebiedsvisie als gevolg van een andere, op de actualiteit toegesneden interpretatie van uitgangspunten, voortschrijdend inzicht of economische (on)mogelijkheden. Als belangrijkste afwijkingen kunnen worden genoemd:
De in de Gebiedsvisie uitgesproken ambities ten aanzien van de algehele kwalitatieve verbetering van landschap, bebouwing en infrastructuur zijn onverminderd van toepassing.
In de uitwerking van het stedenbouwkundig concept uit de Kadernota tekenen zich vier deelgebieden af waarvan - binnen de geformuleerde totaalvisie op de Zanderij-Zuid - de kaderstelling ten aanzien van functie, structuur en beeldkwaliteit deelgebiedsgewijs kan worden geformuleerd. Drie deelgebieden betreffen het voor bebouwing en landschappelijke inrichting bestemde gedeelte van de Zanderij-Zuid, waarvan de ruimtelijke inrichting en de kwaliteitsrichtlijnen onafhankelijk van elkaar en onafhankelijk van het vierde deelgebied kunnen worden geformuleerd. Het vierde deelgebied betreft de Stationsomgeving.
Figuur 2.6: Deelgebieden Zanderij-Zuid (bron: Kadernota Zanderij-Zuid 2012)
Deelgebied 1 is verdeeld in twee projectgebieden, waarvoor de uitgangspunten op het gebied van stedenbouw en beeldkwaliteit evenwel gelijk zijn. De projectgebieden worden begrensd door het P+R-terrein en de Puikman en zijn onderling gescheiden door een circa 15 meter brede openbare zone. Onderhavig plangebied (van dit TAM-omgevingsplan) omvat deelgebied 1A zoals weergegeven in figuur 2.6. Het hoofdthema voor de ontwikkeling van bebouwing en openbaar gebied is evenals in de andere deelgebieden van De Zanderij: "bouwen in en met het landschap".
Deelgebied 1A is volgens de Kadernota uitstekend geschikt voor de vestiging van publieksfuncties en aan deze openbare functies kan de woonfunctie als een ondergeschikt onderdeel van het bouwprogramma worden toegevoegd. Voor de ontsluiting is het plandeel voorlopig nog aangewezen op de Puikman en de bestaande aansluiting op de Beverwijkerstraatweg. Het parkeren bij de gebouwde functies in de Zanderij-Zuid wordt evenwel zoveel mogelijk op eigen terrein, onder een opgetild maaiveld gesitueerd. Het P+R parkeren en het (niet-overdekte) parkeren bij de particuliere terreinen wordt als een samenhangend en volledig toegankelijk gebied ingericht. Voor wat betreft de beeldkwaliteit is het concept een golvend en opgetild maaiveld, zoveel mogelijk continu over en rond bebouwingsobjecten en tussen de deelplannen doorgaand duinlandschap. Het beeld van "plateaus" met "taluds" als randen dient vermeden te worden.
In 2023 is door de gemeenteraad van Castricum een ruimtelijk kader vastgesteld voor het perceel Puikman 1. Het Ruimtelijk Kader bestaat uit een principeverzoek en een beeldkwaliteits- en landschapsplan voor de herontwikkeling van Puikman 1. Het Ruimtelijk Kader vormt hiermee een globaal ruimtelijk kader.
In het Ruimtelijk Kader zijn diverse afwijkingen van de Gebiedsvisie 2008 en de Kadernota Zanderij-Zuid 2012 voorzien. Zo ligt de nadruk in het Ruimtelijk Kader op woonfuncties in plaats van publieksfuncties. Uit een verrichte studie volgt dat er momenteel weinig behoefte bestaat aan commerciële of maatschappelijke functies, vooral omdat deze al voldoende aanwezig zijn in het centrum van Castricum. Bovendien is in deelgebied 1B (zie ook figuur 2.6) invulling gegeven aan een publieksfunctie met het 'Huis van Hilde'. Verder wordt in de Kadernota niet dwingend opgelegd dat sprake moet zijn van een publieksfunctie, slechts als het gebied hiervoor geschikt is. Onder deze omstandigheden is in het Ruimtelijk Kader een programma met enkel woningbouw aanvaardbaar geacht. Een andere afwijking is dat de gemiddelde hoogte van 12 meter uit de Kadernota wordt overschreden. Om (sociale) woningbouw in het plangebied te realiseren wordt een hoogte van gemiddeld 14 meter aanvaardbaar geacht.
Het Ruimtelijk Kader voorziet daarnaast in de realisatie van maximaal 86 woningen (appartementen), verdeeld over drie gebouwen. Van het totaal aantal woningen vallen 25 woningen binnen de sociale woningbouwcategorie 1 en vier woningen in de middenhuur. Het landschapsontwerp is gebaseerd op de posities van de bouwvlakken van de inrichtingstekening. De posities van de bouwwerken zijn convergerend naar het stationsplein. Het landschap loopt af vanaf het stationsplein en de Puikman op dusdanige wijze, zodat gebouwde parkeervoorzieningen op het huidige maaiveldniveau onder de gebouwen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast worden overige benodigde parkeerplaatsen op maaiveldniveau gerealiseerd, waarbij het aanpassen van de langsparkeervakken in de tussenstraat naar haaksparkeren verkeerskundig akkoord is bevonden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld door Moke Architecten en LoosvanVliet. Het volledige plan is opgenomen in Bijlage 3 van deze motivering.
Hieronder worden de belangrijkste zaken nader toegelicht.
Inrichtingsprincipes: ontwerpen vanuit het landschap
Voor het beoogde ontwerp zijn de landschappelijke kenmerken als inspiratie en basis gehanteerd. De nieuwbouw voegt zich hiermee in een nieuw duinlandschap van parabolische duinen met gebiedseigen beplantingen. Deze duinen zorgen tevens voor privacy voor de woningen die grenzen aan het maaiveld. Een tweetal kronkelige paden lopen over en door het duin, op twee plekken liggen verblijfsplekken. Heestergroepen zijn gevormd door de wind en liggen zuidwest naar noordoost georiënteerd. De boombeplanting is zodanig voorzien dat belangrijke zichtassen vanaf de stationslocatie vrij blijven. Beplanting is inheems en is tevens aantrekkelijk voor bijen, vlinders en vogels. De materialisatie is duurzaam, waterdoorlatend en voegt zich qua kleur in het landschap. Spelaanleiding is vanzelfsprekend en passend bij de natuurlijke inrichting. Parkeren is deels onder het duin in een garage en deels landschappelijk ingepast aan de zijde van het station. De hoofdentrees van de gebouwen liggen aan de Puikman en vormen een duidelijk adres aan de doorgaande route.
Massa en architectonische uitwerking
Het duinachtige karakter bepaalt in sterke mate de inrichting van de buitenruimte. Het vormt tegelijkertijd de basis voor het architectonische ontwerp van de gebouwen. Aan de westzijde van Puikman zijn de gebouwen op de weg georiënteerd. In de strook tussen Puikman en het spoor zijn de gebouwen informeel gepositioneerd ten opzichte van elkaar en de omringende infrastructuur. Ze voegen zich naar het landschap in plaats van naar bebouwing of infrastructuur.
De gebouwen in de strook tussen Puikman en het spoor zijn alzijdig hoogwaardig uitgewerkt. Ze hebben een autonoom karakter, waarbij de verschillende clusters, zoals Hofstede, Huis van Hilde en Duinpoort, duidelijk afleesbaar zijn. Binnen de clusters wordt gekozen voor subtiele variatie (gebouwen zijn familie van elkaar). De positie van de voorkanten met entrees varieert en is vaak niet gericht op de Puikman maar op de informele interne ontsluitingsroutes. Veel entrees liggen op de snijlijn tussen het landschap en de plint van de gebouwen. De grondkering wordt op dergelijke plekken ingezet als architectonisch element en hoogwaardig vormgegeven.
De beoogde gebouwen hebben een heldere, rechthoekige hoofdmassa. Er zijn geen bijgebouwen, zodat de interactie tussen de gebouwen en het landschap goed leesbaar is. In het ontwerp van de gevels wordt onderscheid gemaakt tussen de plint, de romp en in mindere mate de kop. De plint vormt het raakvlak tussen het gebouw en het landschap en is stenig en robuust. De romp en kop zijn licht en transparant van aard. Ter plekke van de bovenste bouwlaag springt de gevel op de hoeken van gebouw A en B terug ten behoeve van een dakterras.
Hoogteverschillen
Het plangebied ligt circa een halve meter boven peil, vergelijkbaar met Puikman. De hoogte van het kunstmatige duin ter plekke van Huis van Hilde is maximaal circa 4,8 meter boven peil. De hoogte van het kunstmatige duin ter plekke van Hofstede is circa 3,50 meter tot maximaal 4 meter boven peil. Het pad tussen Huis van Hilde en het plangebied loopt op richting het P+R parkeerterrein, welke circa 1,15 meter boven peil ligt. Tussen het plangebied en het P+R parkeerterrein bestaat een hoogteverschil van ruim 0,6 meter.
De Beverwijkerstraatweg ligt ter plekke van de spoorwegovergang circa 1,50 meter boven peil en is ter plekke van de splitsing naar Puikman 0,7 meter boven peil. Het perron ligt circa 2,30 meter boven peil en circa 2 meter boven het niveau van het plangebied.
Typologie, gebouwhoogte en oriëntatie van de gebouwen
Ten behoeve van het realiseren van goede zichtlijnen is ervoor gekozen om drie gebouwen te realiseren (in de Kadernota werd nog uitgegaan van vier gebouwen). De gebouwen zijn losjes gepositioneerd in het landschap. Naast het aangelegd duinlandschap, zijn de zichtassen leidend, vanaf het station tussen de gebouwen door. Deze brede zichtassen zorgen ervoor dat vanaf het station het prachtige duinlandschap goed zichtbaar is. De visuele verbinding zorgt ervoor, dat het aangelegd duinlandschap van Puikman een coherent onderdeel wordt van de hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Figuur 2.7: zichtlijnen tussen gebouwen (bron: Moke Architecten en LoosvanVliet)
De drie appartementengebouwen hebben een kernontsluiting. Gebouw A (meest linker gebouw op figuur 2.7) en B (middelste gebouw op figuur 2.7) bevatten zeven of acht appartementen per bouwlaag. De bovenste etage bevat vier woningen. Gebouw C (meest rechter gebouw op figuur 2.7) huisvest 8 appartementen per bouwlaag. Alle appartementen zijn toegankelijk per lift en levensloopbestendig. Ze hebben een separate berging buiten de woning op de begane grond van het gebouw.
De hoogte van de gebouwen varieert. Gebouw A, het meest westelijke gebouw, heeft vijf bouwlagen, gemeten vanaf het peil van de straat. Gebouw B en C hebben vier bouwlagen. Omdat het plangebied op een lager niveau ligt ten opzichte van zijn direct omgeving, zullen de gebouwen lager ogen. Zo ligt het perron meer dan 2 meter hoger dan het plangebied. Voor treinreizigers op het perron ligt de eerste etage op ooghoogte.
De stallingsgarage ligt onder het verhoogd aangelegd duinlandschap, op de hoogte van de begane grond. Omdat een deel van het terrein is opgehoogd is de plint vaak niet of maar deels zichtbaar en ogen de gebouwen een etage lager.
Footprint van de gebouwen
De footprint van de bovengrondse gebouwen is, na aanleg van het duinlandschap, in totaal 2.060 m2. Dit is de zichtbare footprint. Inclusief de ondergrondse bebouwing bedraagt de footprint 3.430 m2.
Eindbeeld
In onderstaand figuur is het eindbeeld van het landschappelijk inrichtingsplan weergegeven. Voor een vergrootte weergave, wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan dat in Bijlage 3 van deze motivering is opgenomen.
Figuur 2.8: Eindbeeld landschappelijk inrichtingsplan (bron: Bijlage 3 van deze motivering)
Verder geven onderstaande impressies de beoogde beeldkwaliteit van het plan weer. Deze impressies volgen ook uit het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan dat in Bijlage 3 van deze motivering is opgenomen.
Figuur 2.9: Impressie vanaf het perron (bron: Bijlage 3 van deze motivering)
Figuur 2.10: Impressie vanaf de sportvelden Vitesse '22 (bron: Bijlage 3 van deze motivering)
Conform het Ruimtelijk Kader (zie paragraaf 2.2.3) voorziet onderhavig TAM-omgevingsplan in maximaal 86 woningen. In de regels van dit TAM-omgevingsplan is daarnaast opgenomen dat minimaal 29% van het totaal aantal te realiseren woningen, een woning in het sociale segment moet betreffen.
Verder is in de regels en op de verbeelding van dit TAM-omgevingsplan geborgd dat enkel gestapelde woningen mogen worden gerealiseerd, verdeeld over drie hoofdgebouwen. De maximale bouwhoogte bedraagt 16,5 meter voor gebouw A, 13 meter voor gebouw B en 13,5 meter voor gebouw C.
In het plangebied is verder zowel de realisatie van de beoogde parkeergarage als de parkeerplaatsen op maaiveld mogelijk gemaakt.
Om te borgen dat het plangebied ook daadwerkelijk wordt ingericht conform het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van het Ruimtelijk Kader, is in de regels van dit TAM-omgevingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente Castricum bestaat uit de (voormalig geldende) bestemmingsplannen, de verordeningen tijdelijk deel omgevingsplan en de bruidsschat. Hierna wordt per relevant onderdeel de voorgenomen ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt, getoetst op strijdigheden.
Op 20 januari 2013 is het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum" vastgesteld door de gemeenteraad van Castricum. Op basis van dit bestemmingsplan heeft onderhavig plangebied de bestemming 'Agrarisch', de functieaanduiding 'tuincentrum' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Daarnaast is in het plangebied een bouwvlak opgenomen.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden veehouderij of paardenfokkerij, wisselteelt en bestaande schuilstallen. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' tevens een tuincentrum toegestaan. Bedrijfsgebouwen zijn enkel toegestaan binnen een bouwvlak, waarbij een maximale goothoogte van 6 meter geldt en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Een en ander is weergegeven op figuur 3.1.
Figuur 3.1: verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Castricum" (bron: QGIS, eigen bewerking)
De voorgenomen ontwikkeling voorziet uitsluitend in de realisatie van woningen, in de vorm van drie appartementengebouwen met een hoogte van maximaal 16,5 meter. De ontwikkeling is derhalve in strijd met zowel de gebruik- als bouwregels behorende bij de bestemming 'Agrarisch'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt in dit TAM-omgevingsplan overgenomen teneinde eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen.
Het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum, herziening regels" is op 11 juni 2015 door de gemeenteraad van Castricum vastgesteld. Middels dit bestemmingsplan zijn diverse wijzigingen in de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum" doorgevoerd. Zo is bijvoorbeeld de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen in de bestemming 'Agrarisch' op 11 meter in plaats van 10 meter gezet. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de doorgevoerde wijzigingen echter niet relevant, daar reeds sprake is van strijd met de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum". De wijzigingen in het bestemmingsplan "Buitengebied Castricum, herziening regels" doen hier niets aan af.
Het Parapluplan Parkeren en Wonen ligt momenteel nog als ontwerpbestemmingsplan ter inzage en heeft daardoor nog geen rechtskracht verkregen. Dit ontwerpbestemmingsplan voert - zodra het rechtskracht verkrijgt - echter wel relevante wijzigingen door in de bestaande bestemmingsplannen op het gebied van parkeren en wonen. De bepalingen uit het Parapluplan zijn, daar waar relevant, dan ook alvast overgenomen in de regels van dit TAM-omgevingsplan.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk. De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de NOVI is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Relatie tot het plangebied
Onderhavig TAM-omgevingsplan maakt de ontwikkeling van 86 woningen in het plangebied mogelijk. De ontwikkeling sluit daarmee aan bij nationaal belang nummer 5: 'zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit bij woonbehoeften'. De opgave is om aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) tussen 2019 en 2030 circa 1 miljoen woningen te realiseren en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio's met bevolkingsdaling te behouden. Het plangebied is gelegen op korte afstand van het station van Castricum en op de grens van dorp en duin. Castricum zelf maakt onderdeel uit van een stedelijke regio. Gelet op voorgaande kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de opgave behoren bij nationaal belang nummer 5. De overige 20 nationale belangen zijn niet relevant voor het plangebied.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan staat een ontwikkeling toe, die in overeenstemming is met opgaven uit de NOVI.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan onder meer regels over omgevingswaarden, instructieregels en beoordelingsregels. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.
Omgevingswaarden
Een omgevingswaarde is een van de instrumenten waarmee overheden het beleid van een omgevingsvisie kunnen uitvoeren. Deze moet objectief zijn vast te stellen en meetbaar zijn. De rijksomgevingswaarden zijn vastgesteld in hoofdstuk 2 van het Bkl. De rijksomgevingswaarden luiden als volgt:
Provincies en gemeenten mogen afwijkende of aanvullende omgevingswaarden stellen voor luchtkwaliteit, zwemwater en waterkwaliteit. Ook kunnen ze omgevingswaarden stellen voor onderwerpen waarover het Rijk geen omgevingswaarden stelt. Hierbij te denken aan omgevingswaarde voor geur- of lichthinder.
Instructieregels
Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Instructieregels gaan over de inhoud, toelichting of motivering van een instrument dat een bestuursorgaan op grond van de Omgevingswet kan inzetten.
Regels voor monitoring
Bij monitoring verzamelen bestuursorganen gedurende langere tijd op systematische wijze gegevens over de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan.
Relatie tot het plangebied
Hoofdstuk 5 Bkl bevat instructieregels voor het omgevingsplan. Afdeling 5.1 stelt instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De toets aan deze instructieregels vindt plaats in Hoofdstuk 5 Omgevingskwaliteit en Hoofdstuk 6 Aspecten fysieke
leefomgeving van deze motivering. Daar waar aan de orde, zijn de instructieregels vertaald in de Regels van dit TAM-omgevingsplan.
Afdeling 5.2 bevat instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Deze instructieregels gaan over:
Onderhavig TAM-omgevingsplan ziet niet toe op de hoofdspoorweginfrastructuur, de infrastructuur van rijkswegen en lokale spoorwegen. Zodoende kan een nadere toetsing aan deze instructieregels achterwege blijven. Verder voorziet dit TAM-omgevingsplan enkel in de realisatie van woningen. Het lozen van industrieel afvalwater in het openbaar vuilwaterriool is derhalve eveneens niet aan de orde. Ditzelfde geldt voor de bebouwingscontouren jacht en houtkap: deze zijn niet opgenomen in dit TAM-omgevingsplan waardoor toetsing aan deze instructieregels achterwege kan blijven.
Afdeling 5.3 bevat regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan. Deze hoeven niet te worden aangewend ten behoeve van de ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt.
Tot slot geldt dat het plangebied op basis van het Bkl gelegen is binnen de gebiedsaanwijzing 'Gebieden waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren'. Onderhavig TAM-omgevingsplan staat de realisatie van windturbines niet toe. Zodoende is geen sprake van strijd met de regels behorende bij deze gebiedsaanwijzing.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met het Bkl.
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich uit over het Waarom en deels over het Wat. Onder de hoofdambitie 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen. De bijbehorende deelambities zijn:
Relatie tot het plangebied
Eén van de aspecten die de provincie noemt voor een goede balans tussen leefbaarheid en economische ontwikkeling is een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De ontwikkelingen in de provincie dienen daarom passend te zijn in het (karakteristieke) landschap en mogen het behoud van de (karakteristieke) landschappen niet te belemmeren. Dit wordt onder andere gerealiseerd door natuurinclusief ontwikkelen. Dit TAM-omgevingsplan maakt de ontwikkeling van 86 woningen mogelijk, waarbij veel oog is voor de leefomgeving. Dit is met name terug te zien in het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan dat ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is opgesteld (zie hiervoor ook paragraaf 2.2, waar een uitgebreide planbeschrijving heeft plaatsgevonden).
Het plangebied betreft daarnaast het derde en laatste deel van het grotere gebied 'Zanderij Zuid' dat voor ontwikkeling in aanmerking komt. Het doel is om tot een woonlocatie te komen met maximaal 86 appartementen, waarvan 25 woningen in het sociale segment. Deze ontwikkeling is reeds opgenomen in het Regionaal Actie Programma, zodat er regionale afstemming is geweest en tegelijk de conclusie luidt dat de ontwikkeling in het plangebied één van de plannen betreft die voorziet in de woningbehoefte de komende tijd.
Tot slot is sprake van een verduurzamingsslag in het plangebied. Op het thans braakliggende perceel - dat gedeeltelijk in gebruik is ten behoeve van tijdelijke flexwoningen - wordt voorzien in nieuwe, duurzame woningen waarbij in het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan ook ruim aandacht is voor een klimaatbestendige inrichting van het plangebied.
Conclusie
Onderhavig TAM-omgevingsplan is in lijn met de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.
De Omgevingsverordening NH2022 vertaalt de ambities, ontwikkelprincipes en de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050. In de Omgevingsverordening NH2022 zijn daarnaast de provinciale regels over de fysieke leefomgeving opgenomen.
Relatie tot het plangebied
De Omgevingsverordening NH2022 is opgebouwd uit artikelen die toezien op het gehele grondgebied en specifieke werkingsgebieden. Hieronder wordt eerst de toets aan de regels voor het gehele grondgebied uitgevoerd. Vervolgens zal de relatie van de werkingsgebieden tot de voorgenomen ontwikkeling nader worden beschouwd.
Regels voor het gehele grondgebied
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
Artikel 6.12 van de Omgevingsverordening NH2022 bepaalt dat paragraaf 6.2.2.1 van de omgevingsverordening van toepassing is op nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied. De regels in deze paragraaf zijn onder andere opgesteld met het oog op het actief stimuleren van regionale afstemming, duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering. Op grond van artikel 6.13 van de Omgevingsverordening NH2022 kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. Onder de binnen de regio gemaakte afspraken worden onder meer woonakkoorden verstaan.
Dit TAM-omgevingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Er mogen immers maximaal 86 woningen in het plangebied worden gerealiseerd.
Figuur 4.1: Uitsnede monitor plancapaciteit (geraadpleegd: 28 maart 2024)
Met de monitor plancapaciteit brengt de provincie samen met de MRA het mogelijke plan- en locatieaanbod in beeld. Hierin staat het plan Duinstruweel (waar onderhavig TAM-omgevingsplan op toeziet) expliciet benoemd als bouwplan in voorbereiding. Hierbij wordt uitgegaan van de realisatie van maximaal 86 woningen, waarvan 25 sociale huurwoningen. Dit programma is eveneens opgenomen in onderhavig TAM-omgevingsplan.
Risico's van klimaatverandering
Artikel 6.75 van de Omgevingsverordening NH2022 bepaalt dat de motivering van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering moet bevatten. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met de risico's van klimaatverandering. Het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan (zie ook paragraaf 2.2.4 van deze motivering) beoogd een biodivers en klimaatadaptief landschap te realiseren. In het plangebied wordt een nieuw duinlandschap gerealiseerd met gebiedseigen beplanting. Beplanting is inheems en tevens aantrekkelijk voor bijen, vlinders en vogels. Materialisatie is duurzaam, waterdoorlatend en voegt zich qua kleur in het landschap. Gelet op voorgaande wordt voldoende rekening gehouden met de risico's van klimaatverandering.
Specifieke werkingsgebieden
Op basis van de digitale viewer van de Omgevingsverordening NH2022 (te raadplegen via Regels op de Kaart) kan beoordeeld worden binnen welke specifieke werkingsgebieden de projectlocatie is gelegen. Dit betreffen de volgende werkingsgebieden:
Beoordeling veehouderij en ammoniak
In paragraaf 4.2.4 van de Omgevingsverordening NH2022 zijn de beoordelingsregels opgenomen in verband met de gevolgen van de emissie van ammoniak op voor verzuring gevoelige gebieden waarmee rekening moet worden gehouden bij:
De hierboven genoemde activiteiten worden niet mogelijk gemaakt in dit TAM-omgevingsplan. Nadere toetsing aan de regels behorende bij paragraaf 4.2.4 van de Omgevingsverordening NH2022 kan derhalve achterwege blijven. Strijdigheid met deze artikelen doet zich niet voor.
Datacenters uitgesloten
Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied 'Datacenters uitgesloten'. Artikel 6.32c van de Omgevingsverordening NH2022 stelt dat binnen het werkingsgebied geen nieuwe datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA gerealiseerd mogen worden. Dit TAM-omgevingsplan voorziet niet in de realisatie van een datacenter zoals bedoeld in artikel 6.32c. Nadere toetsing aan artikel 6.32c kan derhalve achterwege blijven. Strijdigheid met artikel 6.32c doet zich niet voor.
Ontgrondingen
Afdeling 4.5 van de Omgevingsverordening NH2022 (bestaande uit artikel 4.56 t/m 4.58) stelt regels met het oog op het vrijstellen van activiteiten waarvoor vanwege het doel of de omvang van de ontgronding geen vergunningplicht geldt. Er worden in de artikelen 4.57 en 4.58 aanvullingen geformuleerd op de vrijstellingen zoals geformuleerd in artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt dat vermoedelijk geen omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit noodzakelijk is. De volgende activiteiten zijn onder meer vrijgesteld:
Mocht toch een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit noodzakelijk zijn, dan zal deze worden aangevraagd. De Omgevingsverordening NH2022 staat hier niet aan in de weg.
Regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied
Binnen het werkingsgebied 'Regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied' gelden regels in het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort. Met het oog op de verdeling van het beschikbare water uit het IJsselmeer wordt in artikel 6.92a prioriteit toegekend aan bepaalde behoeften waarvoor dit water benodigd is.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen. De ontwikkeling heeft geen betrekking op de verdeling van water bij een watertekort. Nadere toetsing aan artikel 6.92a kan derhalve achterwege blijven. Er doet zich geen strijdigheid met dit artikel voor.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met de (instructie)regels uit de Omgevingsverordening NH2022.
In de Woonagenda 2020-2025 van de provincie Noord-Holland is bepaald dat de regio's samen met de provincie Woonakkoorden opstellen. Hierin zijn afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied opgenomen. Het Woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma (RAP). De regio Alkmaar, waar de gemeente Castricum onderdeel van uit maakt, ziet het Woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het akkoord biedt een actuele en krachtige impuls en inspiratie voor lokale woonvisies en prestatieafspraken, maar heeft zelf niet die status. Het Woonakkoord zet in op het toevoegen van minimaal 2.000 woningen per jaar binnen de regio tot 2030. Tot 2040 wordt ingezet op het toevoegen van circa 25.000 - 33.000 woningen.
De regio Alkmaar zet in op binnenstedelijk bouwen. Er wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van woningen op inbreidingslocaties, nabij OV-knooppunten en in de nabijheid van andere voorzieningen. In de Regio Alkmaar is ruimte om een deel van de benodigde nieuwbouwopgave van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op te vangen door aanvullende woonmilieus en productmarktcombinaties te realiseren. De regio bouwt niet meer woningen dan nodig is voor de woningbehoefte, maar zoekt wel naar flexibiliteit waar dat leidt tot een grotere vraaggerichtheid van de nieuwbouw.
Relatie tot het plangebied
Uit het Woonakkoord volgt dat aan alle segmenten behoefte is en dat versnelling van woningbouwrealisatie essentieel is. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 86 appartementen, waarvan 25 appartementen in het sociale segment. Het plangebied is daarnaast gelegen op een binnenstedelijke locatie, in de nabijheid van het station Castricum (en daarmee het OV). De voorgenomen ontwikkeling levert derhalve een bijdrage aan de doelstellingen zoals geformuleerd in het Woonakkoord.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met de doelstellingen uit het Woonakkoord Regio Alkmaar.
In paragraaf 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3 is de voorgenomen ontwikkeling reeds getoetst aan de Gebiedsvisie Zanderij 2008, de Kadernota Zanderij-Zuid 2012 en het Ruimtelijk kader Puikman 1 Castricum. Deze gemeentelijke beleidsdocumenten komen derhalve in deze paragraaf niet meer aan bod. In deze paragraaf wordt derhalve enkel nog ingegaan op de Omgevingsvisie gemeente Castricum en de gemeentelijke woonvisie.
In de Omgevingsvisie gemeente Castricum (april 2023) komen de ambities van de gemeente voor de toekomst, de wensen van betrokken partijen en het bestaande beleid, mede op basis van trends en ontwikkelingen samen. De omgevingsvisie is bindend voor de gemeente: afwijken is slechts mogelijk op basis van een goede onderbouwing.
In de omgevingsvisie is de ambitie voor de gemeente beschreven aan de hand van drie hoofddoelen, die nader zijn uitgewerkt in verschillende speerpunten. Bij ontwikkelingen binnen deze drie hoofddoelen is het belangrijk om rekening te houden met de kernwaarden. Dit zijn de waarden waar inwoners trots op zijn, die mede de identiteit vormen van de gemeente en waarvan de gemeente behoud en liefst versterking belangrijk vindt. De waarden zijn per gebied en per dorpskern beschreven. Verder is in de omgevingsvisie de visie op de gebieden en de dorpen beschreven. Dit is in de visiekaart en kernenkaarten in beeld gebracht.
Figuur 4.2: schematische weergave opzet omgevingsvisie
Relatie tot het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die een bijdrage levert aan de hoofddoelen (en de daarbij behorende speerpunten) uit de omgevingsvisie. In het plangebied worden immers 86 woningen toegevoegd, waarvan 29% van de woningen in het sociale segment worden gerealiseerd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan hoofddoel 1. Daarnaast wordt blijkens het landschappelijk inpassings- en beeldkwaliteitsplan ontwikkeld met respect voor de waarden, de cultuurhistorie, het landschap en de natuur in het plangebied (hoofddoel 2). Het plangebied is daarnaast uitstekend gelegen ten opzichte van de openbaar vervoersverbindingen, maar wordt eveneens goed ontsloten voor het auto- en langzaamverkeer. Ook is veel aandacht voor het duurzaam inrichten van de locatie (hoofddoel 3). Het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan (zie ook paragraaf 2.2.4 van deze motivering) beoogd een biodivers en klimaatadaptief landschap te realiseren. In het plangebied wordt een nieuw duinlandschap gerealiseerd met gebiedseigen beplanting. Beplanting is inheems en tevens aantrekkelijk voor bijen, vlinders en vogels. Materialisatie is duurzaam, waterdoorlatend en voegt zich qua kleur in het landschap.
Specifiek voor het dorp Castricum, waarbinnen het plangebied is gelegen, is in de omgevingsvisie onder meer opgenomen dat er in Castricum mogelijkheden zijn voor gestapelde bouw, mits goed ingepast. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in gestapelde bouw. De borging voor een goede (landschappelijke) inpassing is geborgd in het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan, dat beiden ook onderdeel uitmaken van de bijlagen van dit TAM-omgevingsplan.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met de hoofddoelen, speerpunten en ambities zoals opgenomen in de Omgevingsvisie gemeente Castricum.
De Woonvisie Castricum 2020 - 2025 (december 2019) schetst de gemeentelijke visie op het wonen in de gemeente Castricum. De woonvisie houdt rekening met de kaders van het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Voor de onderbouwing van deze woonvisie is gebruikgemaakt van het kwalitatieve woningmarktonderzoek uit de notitie Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar en het Woningbehoefteonderzoek Castricum 2018. In het Woningbehoefteonderzoek is middels een enquête de woonwensen van de inwoners van Castricum geïnventariseerd. Ruim 2.400 inwoners hebben via de enquête hun woonwensen aangegeven.
In de woonvisie onderbouwt de gemeente het streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit op de vraag van de huidige en toekomstige bewoners. Een gedifferentieerd woningaanbod biedt de mogelijkheid om een gewenste wooncarrière te maken binnen de gemeente en draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw. De gemeente streeft naar een lichte groei van het aantal inwoners, zodat ook aan de vraag van huishoudens die vanuit de metropool regio Amsterdam (MRA) naar Castricum verhuizen kan worden voldaan. Op deze wijze wordt verdrukking van eigen inwoners op de woningmarkt beperkt. Daarnaast zorgt een toename van het aantal inwoners ervoor dat er ook in de toekomst voldoende draagvlak blijft voor het huidige voorzieningenniveau.
De gemeente biedt een veilige en behaaglijke woonomgeving met veel groen, optimale voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen, fraaie verblijfsgebieden in de dorpen en de natuur. Kortom een inspirerende omgeving voor inwoners, ondernemers en bezoekers.
Relatie tot het plangebied
Uit de woonvisie volgt dat binnen de regio Alkmaar sprake is van een vijftal opgaven:
Op de korte termijn is daarnaast behoefte aan realisatie van grondgebonden woningen, maar op de lange termijn is behoefte aan kleinschalige appartementencomplexen met appartementen die zowel geschikt zijn voor starters als senioren. Om doorstroming te bevorderen moeten daarnaast koopwoningen en vrije sector huurwoningen worden toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een drietal woongebouwen met daarin ruimte voor maximaal 86 appartementen. 29% van dit aantal woningen dient gerealiseerd te worden in het sociale segment. Daarnaast worden ook een aantal middeldure woningen toegevoegd en het overige aandeel betreft woningen in de vrije sector. De voorgenomen ontwikkeling levert hiermee een positieve bijdrage aan de beoogde doorstroming op de markt, maar draagt eveneens bij aan de lange termijn behoefte naar kleinschalige appartementencomplexen. De aard en omvang van de voorgenomen bebouwing bezien in relatie tot het plangebied, leidt immers niet tot grootschalige woningbouw. De ontwikkeling draagt gelet op voorgaande - in meer en mindere mate - bij aan de vijftal opgaven die spelen binnen de regio Alkmaar.
Uit de woonvisie volgt verder het streven om bij nieuwbouw in te zetten op 30% sociale woningbouw. Voor de komende jaren ligt de nadruk binnen het sociale segment vooral op de huursector. In het Ruimtelijk Kader voor deze ontwikkeling (zie ook paragraaf 2.2.3 van deze motivering) is vastgelegd dat voor deze ontwikkeling een percentage van 29% van het totaal aantal woningen moet worden gerealiseerd in het sociale segment.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie Castricum 2021 - 2025.
In de Omgevingswet is een goede omgevingskwaliteit opgenomen als een centrale doelstelling (artikel 1.3 Omgevingswet). Dit duidt op het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving.
Op Rijksniveau zijn er een beperkt aantal instructieregels opgesteld voor landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De provincie en gemeente hebben hierdoor vrijheid om de aspecten landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit in te vullen in bijvoorbeeld de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan. Eén van de instructieregels waaraan de provincies en gemeenten moeten voldoen betreft het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5 van het Bkl).
Relatie tot het plangebied
In paragraaf 2.2.4 van deze motivering is reeds uitgebreid ingegaan op de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. In onderhavige paragraaf wordt derhalve volstaan met de constatering dat in dit TAM-omgevingsplan voldoende rekening is gehouden met de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van het voorgenomen initiatief.
Om te borgen dat het plangebied ook daadwerkelijk wordt ingericht conform het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan, is in de regels van dit TAM-omgevingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Conclusie
Het aspect landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing staat de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
Artikel 22.29 lid 1 onder b van het geldende omgevingsplan gemeente Castricum bepaalt dat een omgevingsvergunning met betrekking tot een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk alleen wordt verleend als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota.
Relatie tot het plangebied
In aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota, wordt in dit TAM-omgevingsplan de verplichting opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen getoetst moet worden aan het beeldkwaliteitsplan dat voor deze specifieke ontwikkeling is opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan zijn in hoofdstuk 4 specifieke welstandscriteria opgenomen die bewerkstelligen dat in het plangebied een sterk met het landschap verweven woonvorm wordt gerealiseerd, te weten een "woonlandschap". Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij de Regels van dit TAM-omgevingsplan opgenomen.
Conclusie
Het aspect beeldkwaliteit / architectuur / welstand staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Onderdeel van de fysieke leefomgeving is het cultureel erfgoed en werelderfgoed. Cultureel erfgoed bestaat uit vijf elementen, namelijk monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschap en roerend of immaterieel erfgoed. Alle wettelijke regelingen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving zijn in de Omgevingswet terecht gekomen. Artikel 5.130 en Artikel 5.131 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat de instructieregels voor het cultureel erfgoed. Het beschermingsregime in het omgevingsplan moet ertoe strekken om in een vroeg stadium inzicht te verschaffen in het cultureel erfgoed dat binnen het desbetreffende gebied aanwezig is en om dit cultureel erfgoed voldoende te beschermen als een activiteit wordt ontplooid. De Omgevingswet vormt samen met de Erfgoedwet (2016) het fundament voor de bescherming van het erfgoed.
Relatie tot het plangebied
Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten archeologie, cultuurhistorie en erfgoed.
Archeologie
Op basis van het tijdelijk deel van het omgevingsplan (o.a. bestaande uit het bestemmingsplan “Buitengebied Castricum”) heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Op basis van de bepalingen behorende bij deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht indien het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 500 m2 of de grondbewerking dieper dan 0,4 meter vanaf het maaiveld is. Met de voorgenomen ontwikkeling worden deze grenzen overschreden. Derhalve is door Hamaland Advies een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit archeologisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze motivering. De resultaten van het onderzoek worden hieronder weergegeven.
Op grond van de door Hamaland Advies bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting heeft op archeologische resten uit de periode vanaf het Mesolithicum tot aan de Nieuwe Tijd. Vondsten in de directe omgeving van het plangebied zijn afkomstig uit de Romeinse IJzertijd.
In het plangebied is sprake van wash-overgronden op oude strandafzettingen of getijdeafzettingen. Hierin heeft zich op basis van de Bodemkaart een kalkhoudende vlakvaaggrond ontwikkeld. De afzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk).
Voorafgaand aan het booronderzoek is een Plan van Aanpak opgesteld dat op 18 maart 2019 getoetst is door NMF Erfgoedadvies, waarna het booronderzoek uitgevoerd is. Op grond van de resultaten van het uitgevoerde booronderzoek is het volgende geconcludeerd. De basis van het profiel wordt in boring 3 en boring 5 gevormd door een pakket van goed gesorteerd, fijn, zwak siltig, geel, kalkrijk zand met complete schelpen (‘nonnetjes’) en schelpfragmenten. Op basis van de korrelgrootte, de sortering en de aanwezigheid van complete schelpen is dit pakket geïnterpreteerd als de afzetting van een strandvlakte welke behoort bij het Laagpakket van Zandvoort (Formatie van Naaldwijk). Op basis van lithologie/sediment is een strandwal- en vlakte echter slecht van elkaar te onderscheiden. Hierbij vormt de aanwezigheid van intacte schelpen, als aanwijzing voor een strandvlakte, het voornaamste argument. De sedimentaire gelaagdheid alsmede het lithologische onderscheid tussen een strandvlakte en strandwal is in de praktijk in een smalle guts echter zeer moeilijk waarneembaar. Deze interpretaties zijn daarom niet alleen als doorslaggevend argument gebruikt in de uiteindelijke interpretatie.
In de overige boringen is sprake van homogene afzettingen van fijn zand met schelpgruis. Op basis van de hierboven beschreven redenering is het mogelijk dat deze strandafzettingen de strandwal betreffen, maar dit kan op basis van een verkennend booronderzoek met een guts niet bevestigd worden.
In boring 1 en 6 is een kleilaag aangetroffen. De kleilagen komen op respectievelijk 172-188 cm-mv en 110-125 cm-mv voor en zijn geïnterpreteerd als wash-overgronden. De klei is ongerijpt en kalkrijk. Deze afzettingen zijn alleen in boring 1 en 6 aangetroffen en komen voor in de strandafzettingen van de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Zandvoort.
In slechts één boring zijn onder de jonge strandafzettingen aantoonbaar oude strandzanden aangetroffen. In boring 4 komen deze afzettingen van 160 cm-mv voor. Het onderscheid tussen de jonge strandafzettingen en de oude strandafzettingen is gemaakt op basis van de korrelgrootte: de oude strandzanden bestaan uit matig fijn zand in plaats van fijn zand. Omdat de oude strandzanden in slechts één boring aangetroffen zijn binnen de maximale boordiepte (340 cm-mv), mag aangenomen worden dat het oude landschap een grillig reliëf kende. Tot slot is in boring 3 en 5 een oude bouwvoor of akkerlaag aangetroffen die vermoedelijk dateert uit de Nieuwe tijd. De datering is gebaseerd op basis van de stratigrafische positie van deze laag, omdat er geen dateerbaar vondstmateriaal aangetroffen is in deze laag.
Op basis van het verkennend booronderzoek is aangetoond dat er in het plangebied sprake is van een bodemverstoring tot minimaal 80 cm-mv en maximaal 110 cm-mv (uitgezonderd gestuite boringen). Onder de bodemverstoringen is sprake van een geleidelijk profielverloop, waarin, behalve de akkerlaag uit de Nieuwe Tijd ter plaatse van boring 3 en 5, geen oude cultuurlagen of tekenen van menselijke activiteit in het verleden zijn aangetroffen. Hierbij moet vermeld worden dat verkennende boringen niet primair bedoeld zijn om vindplaatsen op te sporen.
NMF Erfgoedadvies heeft het hiervoor genoemde archeologisch onderzoek beoordeeld en adviseert om het gebied nog niet vrij te geven (zie ook Bijlage 2). Het verkennende booronderzoek is een eerste stap in het archeologisch bodemonderzoek geweest. Op verschillende niveaus zijn interessante lagen aangetroffen. In de omgeving van het plangebied zijn resten uit de (Romeinse) IJzertijd aangetroffen en in het huidige plangebied wordt de kans op sporen uit deze periode reëel geacht. NMF Erfgoedadvies geeft aan dat het plangebied tot 50 cm-mv vrijgegeven kan worden wegens de bestaande bodemverstoring. Er dient echter vooraf bepaald te worden wat de toekomstige verstoringsdiepte van de funderingen en kabels en leidingen is, alsmede op welke wijze gebruik gemaakt gaat worden van heipalen (aantal en onderlinge afstand). NMF Erfgoedadvies adviseert daarom een waarderend proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren in het westelijk en middelste deel van het plangebied. Indien hier archeologische resten worden aangetroffen, kan besloten worden dat het proefsleuvenonderzoek richting boorpunt 2 wordt uitgebreid. Deze boring is gestuit wegens funderingsresten. Mogelijk dat onder deze oude funderingsresten nog ongestoorde lagen aanwezig zijn. Bij boring 1 is een bodemverstoring tot 160 cm-mv aangetoond. Alleen indien diepe archeologische resten worden aangetroffen, kan het proefsleuvenonderzoek hier worden uitgebreid. Er dienen 4 proefsleuven aangelegd te worden van elk 6x20m, waarbij rekening moet worden gehouden met het vertrapt aanleggen van de sleuven waarbij het diepste niveau een breedte heeft van 2 meter, en de inzet van bronbemaling om wateroverlast op een dieper niveau tegen te gaan. De proefsleuven bevinden zich bij boorpunt 1 (NO-ZW), 4 (NZ), 5 en 6 (NW-ZO). Ter hoogte van boring 6 is het plangebied nu bestraat of geasfalteerd. Dit zal moeten worden verwijderd voor de start van het onderzoek, zodat de proefsleuf kan worden aangelegd. Ter hoogte van boring 5 zijn bosschages aanwezig. Ook deze moeten zijn verwijderd, voordat het proefsleuvenonderzoek kan worden uitgevoerd. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat voor de start van het onderzoek is goedgekeurd door de bevoegde overheid.
Een proefsleuvenonderzoek zal pas ten tijde van de omgevingsvergunningaanvraag aan de orde zijn. Derhalve is in onderhavig TAM-omgevingsplan, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' overgenomen. De onderzoeksgrenzen zijn in deze dubbelbestemming aangepast. In plaats van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter 500 m2 en dieper dan 0,5m onder het huidige maaiveld, is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5m onder het huidige maaiveld. Daarmee sluit de dubbelbestemming beter aan bij de archeologische beleidskaart, waarin een ondergrens van 100 m2 voor dit gebied wordt gehanteerd.
Cultuurhistorie en erfgoed
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd stadsgezicht. Dit heeft tot gevolg dat in beginsel geen rekening gehouden hoeft te worden met het handhaven van de bestaande bouw- en kapvormen als uitgangspunt. Daarnaast is in het plangebied ook geen bestaande bebouwing aanwezig, die aan te merken is als karakteristiek en/of een monumentale status heeft.
Landschappelijk gezien heeft het plangebied wel waarde. Hier is voldoende aandacht aan besteed in de planvorming. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2 en 5.1 van deze motivering.
Conclusie
Het aspect archeologie, cultuurhistorie en erfgoed staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (etfal), is het wenselijk om duidelijk aan te geven welke duurzame aspecten aanwezig zijn of waar het plan aan bijdraagt (ook in relatie tot de Bruidsschat, art. 22.52).
Relatie tot het plangebied
Zoals in paragraaf 4.2.2 ook reeds is beschreven, houdt de voorgenomen ontwikkeling rekening met de risico's van klimaatverandering. Het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan (zie ook paragraaf 2.2.4 van deze motivering) beoogd een biodivers en klimaatadaptief landschap te realiseren. In het plangebied wordt een nieuw duinlandschap gerealiseerd met gebiedseigen beplanting. Beplanting is inheems en tevens aantrekkelijk voor bijen, vlinders en vogels. Materialisatie is duurzaam, waterdoorlatend en voegt zich qua kleur in het landschap. Verder worden de woningen aardgasvrij gerealiseerd en zal voldaan worden aan de BENG-eisen. Zodoende draagt het plan voldoende bij aan duurzame aspecten.
Conclusie
Het aspect duurzaamheid en natuurinclusief bouwen staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
De toets voor zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, ook wel de 'laddertoets' genoemd, moet gedaan worden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die 'voldoende substantieel' zijn. Het doel van de laddertoets is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in (niet-) stedelijke gebieden.
Op basis van artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) dient een omgevingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, in het omgevingsplan rekening te houden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied, dan dient in het omgevingsplan te worden beschreven wat de mogelijkheden zijn om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
Relatie tot het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g Bkl. Dit TAM-omgevingsplan maakt immers de realisatie van 86 woningen mogelijk. De planlocatie maakt daarnaast onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied, gelet op de ligging nabij het station van Castricum en de omliggende functies.
De voorgenomen ontwikkeling is reeds opgenomen in het Regionaal Actie Programma, zodat er regionale afstemming is geweest en tegelijk de conclusie luidt dat de ontwikkeling in het plangebied één van de plannen betreft die voorziet in de woningbehoefte de komende tijd. Ook volgt de behoefte uit het Woonakkoord Regio Alkmaar, waarin wordt ingezet op het toevoegen van minimaal 2.000 woningen per jaar binnen de regio tot 2030. Tot 2040 wordt ingezet op het toevoegen van circa 25.000 - 33.000 woningen. Kwalitatief gezien dient een gedifferentieerd woningaanbod op de planlocatie te worden voorzien, dit volgt onder meer uit de gemeentelijke woonvisie. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in dit kader in woningen in het sociale segment, het middeldure segment en de vrije sector. Zodoende is er ook sprake van voldoende kwalitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in zorgvuldig ruimtegebruik en wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit aspect staat derhalve de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
In de motivering van dit TAM-omgevingsplan dient beschreven te worden op welke wijze rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (etfal). Deze aspecten omvatten in ieder geval de onderdelen die zijn opgenomen in artikel 1.2 van de Omgevingswet.
De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Daartoe integreert de Omgevingswet het ruimtelijk spoor en het milieuspoor. De Omgevingswet beoogt maatwerk te bieden op basis van de specifieke kenmerken van de locatie én van het type activiteit. Dit gebeurt door gebruik te maken van milieuwaarden. Milieuwaarden zijn milieuaspecten of hinderaspecten waarvoor in het door de gemeente op te stellen omgevingsplan normen worden gesteld. Deze normen zien toe op geluid, geur en licht. De milieuthema's stof en gevaar worden op andere wijze gereguleerd. Het inzichtelijk maken van milieuwaarden komt aan de orde wanneer een nieuwe functie wordt gestart, een bestaande functie wordt veranderd of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering plaatsvindt.
In 2019 heeft de VNG de uitgave Milieuzonering nieuwe stijl gepubliceerd. Kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een voor een locatie beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van de eerdergenoemde milieuwaarden. Op het moment van opstellen van dit TAM-omgevingsplan is de nieuwe uitgave van de VNG Activiteiten en Milieuzonering Omgevingswet 2024 nog niet beschikbaar. In 2022 heeft de VNG een (concept) 'servicedocument' en een tabel (bijlage 1 van het servicedocument) als hulpmiddel voor gebruikers van het omgevingsplan beschikbaar gesteld. Met dit hulpmiddel kan beter worden ingeschat of een activiteit voor wat betreft de benodigde gebruiksruimte voor geluid en geur in een bepaald gebied inpasbaar is.
In het servicedocument zijn drie mogelijkheden beschreven om in te schatten of een bepaalde activiteit past binnen de toepasselijke zones voor geluid en geur of bijvoorbeeld geschikt is voor functiemenging. De opties luiden als volgt:
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan maakt de realisatie van woningen mogelijk in het plangebied. Deze beoogde woningen veroorzaken zelf geen relevante geluid- of geurhinder naar de omgeving. In het geldende omgevingsplan gemeente Castricum zijn (nog) geen normen vastgesteld ten aanzien van de milieuwaarden op de thema’s geluid en geur. Derhalve wordt om te beoordelen of de voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is gebruik gemaakt van het thans beschikbare ‘servicedocument’ van de VNG uit 2022.
Het plangebied kent de bestemming 'Agrarisch' en wordt gewijzigd in de functie 'Wonen'. Omliggende bestemmingen (thans: functies) betreffen overwegend 'Sport', 'Gemengd' en 'Verkeer - Spoorverkeer'. Zodoende kan geconcludeerd worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype gemengd gebied. In basis geldt dat binnen een gemengd gebied met wonen geen zones met gebruiksruimte voor geluid en geur worden vastgesteld. De zones gelden in principe alleen voor bedrijventerreinen. De waarden en regels in het omgevingsplan die zijn gericht op het beschermen van gevoelige gebouwen, zijn tevens de regels die de gebruiksruimte voor de (bedrijfs)activiteiten begrenzen. Het servicedocument gaat er dan ook vanuit dat in gemengd gebied met wonen zich alleen bedrijven kunnen vestigen, die naar aard en invloed op de omgeving geschikt zijn voor ligging in een gebied met functiemenging inclusief wonen. Bij een goede bouwkundige constructie is het mogelijk de bedrijfsactiviteiten uit te voeren in hetzelfde gebouw als woningen, bijvoorbeeld in de plint. Contactgeluid, geurdoorslag en trillingen worden hierbij in voldoende mate voorkomen. Voor rustige woonwijken geldt dat dit gebieden zijn waar slechts (incidenteel) activiteiten (anders dan wonen) plaatsvinden. Inpasbaarheid van bedrijfsactiviteiten is in deze gevallen maatwerk. In onderhavig TAM-omgevingsplan voorziet de ontwikkeling juist in het toevoegen van woningen in een gemengd gebied, waar reeds bedrijfsmatige functies aanwezig zijn.
Ten behoeve van de voorgenomen woningbouwontwikkeling zijn de volgende bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving (mogelijk) relevant:
Het Huis van Hilde betreft een publiekstoegankelijk archeologisch depot met bijbehorende ruimten voor beheer en onderhoud en kantoorruimten, alsmede tentoonstellingsruimten, een multimediazaal en ondergeschikte horeca. De gemengde activiteit van archeologische depotruimten met tentoonstellingsruimte en daaraan ondergeschikte horeca is niet specifiek benoemd in de transponeringstabel (behorende bij het servicedocument van de VNG). Voor de beoordeling wordt daarom gekeken naar een vergelijkbare activiteiten die wel in de transponeringstabel zijn opgenomen. De activiteit opslagdepot, laat zich vergelijken met “opslaggebouwen” (SBI-2008, 52109 B) en de tentoonstellingsruimte met daaraan ondergeschikte horeca laat zich vergelijken met “musea” (SBI-2008, 9101, 9102). Voor het opslagdepot (opslaggebouwen) geldt dat hiervoor zone 1 geldt voor het aspect geluid (voormalige richtafstand van 10 meter binnen gemengd gebied) en zone 'functiemenging' voor het aspect geur. Voor de tentoonstellingsruimte met ondergeschikte horeca (musea) geldt dat voor beide aspecten zone 'functiemenging' geldt. De nieuw te realiseren woningen zijn op circa 25 meter van de (functiegrens) functie 'Gemengd' (waarbinnen het Huis van Hilde is toegestaan) gelegen. Deze afstand in combinatie met de zone-indeling én de afwegingsvragen, leiden ertoe dat de activiteiten van het Huis van Hilde niet dermate veel geluid met zich meebrengen dat een gericht geluidonderzoek noodzakelijk is. De beide activiteiten (Huis van Hilde en de beoogde woningen) zijn goed inpasbaar, zonder dat hierdoor een belemmering in de bedrijfsvoering ontstaat en vice versa.
Op circa 100 meter afstand is het Station Castricum gelegen. Dit station kent de voormalige milieucategorie van 3.2 (op basis van de transponeringstabel zone 3 voor geluid en functiemenging voor geur) en kent de daarbij voormalig behorende richtafstand van 100 meter voor wat betreft het aspect geluid (SBI-2008 491,492, nr. 1). In een gemengd gebied kan de richtafstand verlaagd worden naar 50 meter. Het stationsgebouw ligt op voldoende afstand van de beoogde woningen in het plangebied. Het spoor is echter op circa 34 meter afstand gelegen. In het kader van het aspect geluid wordt hier onderzoek naar gedaan. In paragraaf 6.3 wordt hier nader op ingegaan.
Tot slot zijn de beoogde woningen op een afstand van circa 12 meter van het veldsportcomplex 'Vitesse '22' gelegen. Een veldsportcomplex kent de voormalige milieucategorie van 3.1 (op basis van de transponeringstabel zone 2 voor geluid en functiemenging voor geur) en kent de daarbij voormalig behorende richtafstand van 30 meter voor wat betreft het aspect geluid (SBI-2008, 931 G). Aan deze afstand wordt niet voldaan. Derhalve is door SoundForceOne een gericht geluidonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze motivering. De resultaten worden hieronder nader weergegeven.
In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting onderzocht als gevolg van de bestaande activiteiten op de beoogde woningen. Hierbij zijn onder andere het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en de maximale geluidsniveaus (LAmax) berekend en is ook getoetst aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het stemgeluid en piekgeluid als gevolg van de sportactiviteiten zijn in het kader van de bruidsschat uitgezonderd. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn deze echter wel beschouwd. Het piekgeluid vanwege de dichtslaande portieren is tevens berekend en getoetst.
Uit de berekeningen is gebleken dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau de grenswaarden uit de bruidsschat en de richtwaarde van een gemengd gebied niet overschrijdt. Voor de maximale geluidniveaus is de dagperiode op de zaterdag maatgevend, voor de avondperiode zijn dat de trainingsavonden op veld 3. Uit de berekening is gebleken dat de maximale geluidniveaus inclusief stemgeluid in de dag- als de avondperiode maximaal respectievelijk 79 en 68 dB(A) bedragen op het meest maatgevende punt. In de dagperiode wordt het maximale geluidniveau veroorzaakt door het scheidsrechtersfluitje. In de avondperiode is het stemgeluid maatgevend voor de maximale geluidniveaus. Voor de dagperiode gelden onder de Omgevingswet geen grenswaarden voor maximale geluidniveaus. Voor de avondperiode geldt een grenswaarde van 65 dB(A). Echter is stemgeluid uitgezonderd in deze toetsing. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies dient het stemgeluid wel beoordeeld te worden.
Hierbij moet in acht worden genomen dat niet direct sprake is van een ongebreidelde hinder of een onevenwichtige toedeling van functies aan locaties. In de bruidsschat is bepaald dat het stemgeluid als gevolg van sportactiviteiten is uitgezonderd van toetsing. Daarnaast is het zo dat deze maximale geluidniveaus als gevolg van de sportactiviteiten al plaatsvinden op dichterbij gelegen bestaande woningen en dat in een eerdere fase als acceptabel is beoordeeld.
Aangezien niet zonder meer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (of een evenwichtige toedeling van functies aan locaties) is door SoundForceOne onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn.
De optredende maximale geluidsniveaus zijn inherent aan de sportactiviteiten. Het treffen van bronmaatregelen is redelijkerwijs dan ook niet mogelijk. Het inperken van het gebruik van het veld zou nadelig zijn voor de vereniging en zou de geconstateerde overschrijdingen niet of slechts gedeeltelijk tenietdoen. De realisatie van een geluidscherm is niet effectief en onrealistisch omdat de gebouwen binnen het plan bestaan uit vier woonlagen en het scherm dan ook een erg hoog (vergelijkbaar met de hoogte van de hoogstgelegen verdiepingsvloer) moet worden om voldoende afscherming te veroorzaken.
Wel kunnen gevelmaatregelen in overweging worden genomen. De maximale geluidniveaus als gevolg van het scheidsrechterfluitje bedragen maximaal 79 dB(A). Bij een standaard gevelwering van minimaal 20 dB(A) voor nieuwe woningen bedraagt het binnenniveau tijdens deze piek maximaal 59 dB(A). Het Bkl (zie tabel 5.66.2 Bkl) geeft voor maximale geluidniveaus geen grenswaarde voor het binnenniveau in de dagperiode. Voor de dagperiode werd in het voormalige Activiteitenbesluit een grenswaarde van 55 dB(A) voor het binnenniveau als gevolg van maximale geluidniveaus als acceptabel geacht. Dit zou betekenen dat bij een aanvullende akoestische gevelwering van 4 dB(A) extra, sprake kan zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat en een evenwichtige toedeling van functies gewaarborgd is. Verder kunnen ook de volgende aanvullende maatregelen in overweging worden genomen:
Voor de indirecte hinder is de geluidbelasting van en naar de inrichting bepaald op de dichtstbij gelegen woning in het plangebied. Uit de berekeningen is gebleken dat het equivalente geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen voldoet aan de grenswaarde van 50 en 45 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode.
Conclusie
Het aspect activiteiten en milieuzonering staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen.
Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).
Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan staat de realisatie van nieuwe woningen in het plangebied toe. Derhalve is een aanvullend historisch bodemonderzoek uitgevoerd, teneinde te bepalen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Dit onderzoek is uitgevoerd door HB Adviesbureau en het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze motivering. De resultaten worden hieronder nader weergegeven.
Onderdeel van het aanvullend historisch bodemonderzoek zijn een zevental voorafgaande uitgevoerde bodemonderzoeken. Het meest recent uitgevoerde verkennend bodemonderzoek betreft het 'Verkennend bodemonderzoek Puikman 1 te Castricum', uitgevoerd door HB Adviesbureau met kenmerk 18HB0506, d.d. 29 februari 2019. De resultaten van dit onderzoek zijn getoetst aan de relevante bepalingen uit de Omgevingswet. Uit deze toetsing blijkt dat de in het verkennend bodemonderzoek vastgestelde indeling van de grondmengmonsters in de bodemkwaliteitsklassen ook onder de Omgevingswet hetzelfde blijft. Uit de analyseresultaten van het grondwater uit het eerdere bodemonderzoek, blijken geen overschrijdingen aangetoond van de 'Signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering'.
Op basis van diverse luchtfoto's van de afgelopen 5 jaar kan worden geconcludeerd dat het gebruik van de planlocatie vrijwel ongewijzigd is. Op een deel van het perceel zijn in 2021 tijdelijke woningen geplaatst. Op 28 maart 2024 is door een medewerker van HB Adviesbureau een locatie-inspectie uitgevoerd. Tijdens de inspectie is met name het terreindeel ter plaatse van de voormalige kassen geïnspecteerd, hierbij is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld. Het perceel is deels in gebruik als parkeerplaats en er is er een complex met tijdelijke woningen aanwezig. Het overige deel van het plangebied is braakliggend. Op 29 maart 2024 is het historisch bodembestand van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord geraadpleegd. Hierin zijn geen meldingen of aanvullende gegevens opgenomen anders als zijnde tijdens de uitvoering van bovenstaand onderzoek.
Aangezien er tijdens de voorgaande bodemonderzoeken (die in Bijlage 5 zijn samengevat) geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetoond alsmede de uitgevoerde locatie-inspectie op 28 maart 2024 waarbij is geconstateerd dat er geen bodembedreigende activiteiten zijn waargenomen, kan geconcludeerd worden dat op basis van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken geen milieuhygiënische beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie tot woningbouw.
Conclusie
Het aspect bodem staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken.
In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 bruidsschat waar waarden gelden). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
De instructieregels uit afdeling 3.5 (Bkl) zijn van toepassing op de beheersing van geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl).
Relatie tot het plangebied
Binnen het onderhavige TAM-omgevingsplan worden geluidgevoelige gebouwen (woningen) gerealiseerd. In dit kader is er een akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door SoundForceOne en is opgenomen als Bijlage 6 bij deze motivering. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder weergegeven.
Volgens de Omgevingswet geldt voor alle nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen die in een geluidaandachtsgebied van een weg of het spoor zijn gelegen een standaardwaarde. Als deze waarde wordt overschreden kan het bevoegd gezag onder voorwaarden een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde is aan een grenswaarde gebonden. Voor woningen langs een gemeentelijke weg geldt een maximaal toegestane geluidsbelasting van 70 Lden en langs het spoor 65 Lden. De standaardwaarde mag worden overschreden als geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel als deze voorzieningen om stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of om financiële redenen niet wenselijk zijn. Daarnaast moet worden voldaan aan het gemeentelijk beleid in het omgevingsplan.
Gezien door de gemeente Castricum nog geen nieuw geluidbeleid is vastgesteld, is in het onderzoek van SoundForceOne de Beleidsnotitie procedure hogere grenswaarde gehanteerd als toetsingskader voor de aanvaardbaarheid van een hogere waarde dan de standaardwaarde.
Uit de berekeningen voor wegverkeerslawaai blijkt dat de geluidbelasting op het bouwplan als gevolg van de gemeentelijke wegen minimaal 49 dB en maximaal 59 dB bedraagt. Overeenkomstig de in de Beleidsnotitie procedure hogere grenswaarde opgenomen GES-kwalificatie moet de akoestische kwaliteit worden beoordeeld als redelijk tot zeer matig. Bij de kwalificatie zeer matig behoort de volgende onderzoeksplicht:
Uit de berekeningen voor railverkeerslawaai blijkt dat de geluidbelasting op het bouwplan als gevolg van de spoorbaan Alkmaar - Uitgeest minimaal < 50 dB en maximaal 60 dB bedraagt. Overeenkomstig de in de Beleidsnotitie procedure hogere grenswaarden opgenomen GES-kwalificatie moet de akoestische kwaliteit worden beoordeeld als goed tot vrij matig. Bij de kwalificatie vrij matig behoort dezelfde onderzoeksplicht als bij de kwalificatie zeer matig.
Voor zowel wegverkeerslawaai als railverkeerslawaai zijn de hierboven genoemde maatregelen onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen dat de bron- en afschermende maatregelen te maken krijgen met bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard. Daarnaast is geconcludeerd dat de maatregelen bij de ontvanger het meest wenselijk zijn. Hierbij wordt aanbevolen om middels gevelisolatie een voldoende goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, waarbij wordt voldaan aan een maximaal binnenniveau van 33 dB.
Gelet op voorgaande wordt voor de appartementen waarbij de standaardwaarde voor wegverkeerslawaai en/of railverkeerslawaai wordt overschreden - met inachtneming van maximaal binnenniveau van 33 dB - een hogere waarde dan de standaardwaarde geaccepteerd en worden geluidgevoelige ruimten en buitenruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijdes gesitueerd.
Conclusie
Indien het bevoegd gezag voor de desbetreffende appartementen een hogere waarde dan de standaardwaarde accepteert, staat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat gemeenten in het omgevingsplan rekening dienen te houden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Rekening houden met geur werkt twee kanten op:
Gemeenten dienen dus te overwegen wat de beste locatie is voor een activiteit en/of de beste locatie voor een geurgevoelig gebouw.
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de realisatie van woningen. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige gebouwen. In het geldende omgevingsplan zijn geen geurafstanden en/of geurwaarden vastgesteld. Daarnaast zijn in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig waarvan geurhinder te verwachten is.
Conclusie
Het aspect geur staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten.
Relatie tot het plangebied
Ten aanzien van gezondheidsbescherming geldt dat in de paragrafen 6.3,6.4, 6.8 en 6.14 reeds wordt ingegaan op respectievelijk de aspecten geluid, geur, luchtkwaliteit en water. Voor gezondheidsbevordering geldt dat hiervoor (nog) geen specifiek gemeentelijk beleid voorhanden is. Wel kan gesteld worden dat de toekomstige (landschappelijke en stedenbouwkundige) inrichting van het plangebied bijdraagt aan gezondheidsbevordering. Zoals in paragraaf 2.2.4 reeds toegelicht, wordt de beoogde nieuwbouw gerealiseerd binnen een (nieuw aan te leggen) duinlandschap van parabolische duinen met gebiedseigen beplanting. Naast het biodiverse en klimaatadapatieve duinlandschap, nodigt het plangebied in de toekomst uit tot ontmoeten, tot beweging en tot spelen (als gevolg van de aan te leggen natuurlijke speelvoorzieningen).
Conclusie
Het aspect gezondheid staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Relatie tot het plangebied
In het geldende omgevingsplan zijn geen regels opgenomen over buisleidingen / hoogspanningsleidingen met een bijbehorende beschermingszone. Ook uit de HoogspanningsNet Netkaart volgen geen kabels en leidingen die in of in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen.
Daarnaast worden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling grondroerende werkzaamheden uitgevoerd. Een grondroerder is verplicht informatie over de ligging van eventuele ondergrondse kabels en leidingen op de graaflocatie op te vragen. Dit moet gebeuren vóór de graafwerkzaamheden beginnen. Hiermee wordt geborgd dat er geen schade optreedt aan ondergrondse kabels en leidingen of dat er gevaarlijke situaties ontstaan.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving. Voldoende zonlicht of juist voldoende schaduw op bijvoorbeeld gebouwen, tuinen, terrassen en speelplekken is belangrijk. Zo draagt voldoende zon bij aan een aangenaam verblijfsklimaat, maar geldt eveneens dat men in de steeds hetere zomers ook de schaduw moet kunnen opzoeken. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.
Gemeenten kunnen door regels aan bouwwerken te stellen in het omgevingsplan voorkomen dat er te veel of te weinig schaduw ontstaat. Hierbij kan gedacht worden aan: voldoende afstanden tussen (hoge) bebouwing, bouwhoogten, fysieke vorm van de gebouwen, ligging openbare ruimte en speelplekken ten opzichte van bebouwing en zongericht verkavelen. Naast stedenbouwkundige oplossingen kunnen gemeenten ook kiezen voor het vastleggen van een omgevingsvergunningplicht in het omgevingsplan of vastleggen van een meldingsplicht voor bouwen van hoge gebouwen in het omgevingsplan. Daarnaast kan in het omgevingsplan worden opgenomen dat bij een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling een bezonningsonderzoek op basis van de TNO-norm dan wel gemeentelijke norm dient te worden uitgevoerd.
Relatie tot het plangebied
Onderhavig TAM-omgevingsplan staat het realiseren van een drietal hoofdgebouwen tot een hoogte van maximaal 16,5 meter toe. De gemeente Castricum heeft geen specifiek beleid voor bezonning opgesteld, waardoor teruggevallen kan worden op de landelijk geaccepteerde TNO-norm. Conform de TNO-norm is het uitvoeren van een bezonningsonderzoek noodzakelijk, indien sprake is van bebouwing met een hoogte van 25 meter of meer. De ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt, voorziet hier niet in. Daarnaast zijn in de directe omgeving van het plangebied geen woningen gelegen, die eventuele schaduwwerking van de ontwikkeling kunnen ondervinden. Het vastleggen van een bezonningsnorm in dit TAM-omgevingsplan wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect bezonning staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Kunstmatige verlichting kan vier soorten negatieve effecten veroorzaken, te weten:
Lichthinder is een thema dat decentrale overheden moeten afwegen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat daarom geen rijksinstructieregels voor lichthinder. Alleen voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen staan rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het Bal noemt lichthinder niet als een specifieke milieubelastende activiteit. Wel kan een lichthinder veroorzakende activiteit een functioneel ondersteunende activiteit zijn bij een milieubelastende activiteit in de zin van het Bal. In dat geval is de specifieke zorgplicht van het Bal van toepassing op het veroorzaken van lichthinder. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen, lokaal algemeen verbindende voorschriften stellen en kan eventueel ook direct handhavend optreden als er onmiskenbaar strijd is met de zorgplicht. Overheden kunnen hierbij de “Richtlijn lichthinder” van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt hanteren. Concreet kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kwantitatieve of kwalitatieve normen, aan het opleggen van een bepaalde afstelling of aan armaturen met afschermkapjes. Dit kan ook voor vormen van lichthinder die niet door het Bal zelf geregeld worden.
Daarnaast kunnen in de provinciale verordening, een gemeentelijke visie en/of het omgevingsplan regels gesteld worden omtrent (het voorkomen van) lichthinder.
Relatie tot het plangebied
De ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt voorziet in de realisatie van woningen. De functie wonen is geen activiteit die onevenredige lichthinder veroorzaakt voor de omgeving.
Vanuit de omgeving kan mogelijk lichthinder ontstaan voor de toekomstige woningen. Het betreft dan licht als gevolg van Vitesse '22. Derhalve heeft Lumosa een lichthinderonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 bij deze motivering. De resultaten worden hieronder weergegeven.
Verticale verlichtingssterkte Ev
In 2018 publiceerde de commissie lichthinder van de NSVV een herziene versie van de algemene Richtlijn met grenswaarden voor lichthinder van omwonenden van sportvelden met terreinverlichting.
Sportpark R.K.S.V. Vitesse '22 valt onder zone E2 (gebieden met een lage omgevingshelderheid), waarvoor een grenswaarde geldt van Ev kleiner dan of gelijk aan 5 lux, gemeten op een hoogte van 1,80 meter. De gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de woningen voldoen met een maximum gemeten waarde van 0.31 lux op de Beverwijkerstraatweg 32 - 36 aan deze criteria.
Lichtsterkte I
De maximale lichtsterkte I voor zone E2 bedraagt 7500 candela. De maximale waarde voor de lichtsterkte bedraagt: 1179 Candela op de Beverwijkerstraatweg 32 -34 en voldoet dus aan de gestelde norm.
ULR (Upward Light Ratio)
De maximale ULR waarde voor zone E2 bedraagt 0,05. De maximale ULR waarde bedraagt 0,02 en voldoet dus aan de gestelde norm.
Gelet op voorgaande wordt voldaan aan alle grenswaarden uit de Richtlijn. Desondanks kunnen de led armaturen worden voorzien van inkijkbegrenzers, waardoor de lichthinder voor omwonenden nog verder wordt beperkt.
Conclusie
Het aspect lichthinder staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier reeds een rijksomgevingswaarde overschreden. Of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. De vergunningverlener beoordeelt een aanvraag op het effect op de luchtkwaliteit in de leefomgeving. In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Dit geldt voor de besluiten, als deze zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen een aandachtsgebied. Als de gemeenteactiviteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
Het CIMLK is in opdracht van IenW in beheer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De structuur en betekenis van gegevens in het CIMLK is vastgelegd in een Informatiemodel Monitoring Luchtkwaliteit.
Relatie tot het plangebied
Voor het plangebied is beschouwd in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan luchtverontreiniging. Daarnaast wordt het woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit toegelicht.
Toets NIBM
Toetsen aan de omgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig indien een project of activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Dan gaat het bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of activiteit waarvoor een omgevingsvergunning nodig is maar waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Indien dit het geval is, is er geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor (NO2) en fijnstof (PM10) nodig. Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Dit volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
In artikel 5.54 van het Bkl staan standaardgevallen niet in betekenende mate aangegeven, waaronder:
De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van maximaal 86 woningen mogelijk. Hiermee draagt het plan - gelet op de weergegeven voorbeelden - niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving.
Aandachtsgebieden luchtkwaliteit
De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51, lid 2 van het Bkl. De gemeenten die onder deze agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 van de Omgevingsregeling. De gemeente Castricum is niet aangewezen als een van de aandachtsgebieden.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een gezonde fysieke leefomgeving, wordt in kaart gebracht wat de totale concentraties van fijnstof en stikstof ten opzichte van bijbehorende grenswaarden zijn. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) zijn de totale concentraties ter plaatse van een rekenpunt nabij het plangebied inzichtelijk gemaakt in tabel 6.1.
Tabel 6.1: Totale concentraties stikstof en fijnstof nabij het projectgebied (bron: CIMLK)
Uit de tabel blijkt dat de concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Zodoende kan gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Omgevingswet (afdeling 16.4) en het Omgevingsbesluit (hoofdstuk 11) met bijlage V. In afdeling 16.4 Omgevingswet is onderscheid gemaakt tussen de MER en de m.e.r.-beoordeling voor plannen en programma's (paragraaf 16.4.1) en tussen de MER en de m.e.r.-beoordeling voor projecten (paragraaf 16.4.2). In bijlage V van het Omgevingsbesluit is de aanwijzing van de m.e.r-(beoordelings-)plichtige projecten en besluiten geregeld. In bijlage V zijn verschillende kolommen opgenomen. Zo bevat kolom 1 in samenhang met kolom 2 van bijlage V Omgevingsbesluit de projecten waarvoor een project-MER moet worden gemaakt. Kolom 1 in samenhang met kolom 3 van bijlage V Omgevingsbesluit bevat de projecten waarvoor een project-m.e.r.-beoordeling moet worden verricht. De besluiten waarvoor de projectMER-plicht of de project-m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, zijn aangewezen in kolom 4 van bijlage V Omgevingsbesluit. In kolom 4 wordt onder 'het omgevingsplan' ook 'de omgevingsplanactiviteit' verstaan (art. 11.6 lid 3 Omgevingsbesluit). Indien een ontwikkeling bijvoorbeeld kwalificeert als een stedelijk ontwikkelingsproject, is een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Er dient in dat geval te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.
De initiatiefnemer van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project moet zijn voornemen schriftelijk mededelen aan het bevoegd gezag (zie ook Omgevingsbesluit artikel 11.10). De mededeling is vormvrij, wel zijn er eisen aan de inhoud. In de praktijk staat de informatie vaak in een aparte notitie (aanmeldnotitie). In deze mededeling staat de informatie die het bevoegd gezag nodig heeft om te bepalen of de initiatiefnemer een MER moet maken. De mededeling en aanvraag kunnen tegelijkertijd, het verzoek om de m.e.r.-beoordelingsbeslissing is dan onderdeel van de aanvraag. Het is ook mogelijk om eerst te verzoeken om een m.e.r.-beoordelingsbeslissing, en daarna de aanvraag te doen.
Het bevoegde gezag beslist binnen zes weken of sprake is van aanzienlijke milieueffecten en neemt die beoordeling op in de te verlenen omgevingsvergunning (artikel 11.11 Omgevingsbesluit).
Relatie tot het plangebied
In bijlage V bij het Omgevingsbesluit zijn de projecten aangewezen waarvoor een mer-(beoordelings)plicht geldt. De beoogde ontwikkeling is onder J.11 opgenomen in kolom 1 van bijlage V, maar uit kolom 2 blijkt dat een mer-plicht niet van toepassing is. Op grond van kolom 3 is een m.e.r.-beoordeling wel nodig.
Tabel 6.2: Relevant onderdeel J.11 uit bijlage V van het Omgevingsbesluit (bron: Omgevingsbesluit)
In het kader van de m.e.r.-beoordeling dient een mededeling te worden gedaan van het aangewezen project bij het bevoegd gezag, waarin een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten zijn opgenomen. De aanmeldnotitie is opgenomen als Bijlage 8 bij deze motivering. Hieruit volgt dat een nadere m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van een MER niet noodzakelijk is.
Conclusie
Omdat sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject onder J.11, dient een m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden. Het bevoegd gezag neemt een apart besluit op de project-mer-beoordeling.
Bij mobiliteit en ruimtelijke planvorming dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Nieuwe ontwikkelingen mogen namelijk niet leiden tot problemen op de omliggende wegen. Mobiliteit speelt op alle schaalniveaus (Rijk, provincie, regio en gemeente). Zo bevat het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) verschillende rijksinstructieregels voor de instandhouding van de rijksinfrastructuur. In de omgevingsvisies, de omgevingsverordening en het omgevingsplan komt het aspect mobiliteit ook terug. Op het moment dat de gemeente of provincie specifieke ambities heeft voor mobiliteit kan dit uitgewerkt worden in een programma, zoals bijvoorbeeld een Regionaal mobiliteitsprogramma (RMP). In deze RMP's wordt hoofdzakelijk gefocust op verbetering van de duurzame mobiliteit middels een regionale aanpak.
Wat betreft de parkeereffecten van de voorgenomen ontwikkeling kan gebruik worden gemaakt van de Nota Parkeernormen 2020 gemeente Castricum. Deze nota vervult een rol in het ruimtelijke toetsingskader voor nieuwbouw- en transformatieontwikkelingen. Aan de hand van deze nota wordt het aantal parkeerplaatsen voor auto's bepaald dat aangelegd en in stand gehouden moet worden. Aan te leggen parkeerplaatsen moeten voldoen aan de kwalitatieve eisen die de bruikbaarheid van de parkeerplaatsen waarborgen.
Relatie tot het plangebied
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Goudappel Coffeng een notitie verkeersgeneratie en parkeren opgesteld. De notitie is toegevoegd als Bijlage 9 van deze motivering. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek weergeven.
Parkeren
De beoogde ontwikkeling omvat 86 appartementen verdeeld over drie bouwblokken. Er worden 25 sociale huurappartementen, 4 midden huurappartementen en 57 koopappartementen gerealiseerd. Voor het parkeren worden in totaal 121 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 57 in een stallingsgarage, 48 langs het P+R terrein en 16 langs de Puikman, zie hiervoor figuur 6.1.
Figuur 6.1: Overzicht te realiseren parkeerplaatsen Duinstruweel (bron: notitie Goudappel Coffeng)
In de Nota parkeernormen Castricum 2020 zijn verschillende parkeernormen opgenomen op basis van het type woningen. In tabel 6.3 is weergegeven welke parkeernormering hoort bij de te realiseren appartementen.
Tabel 6.3: Benodigde parkeerplaatsen conform parkeernormennota (bron: notitie Goudappel Coffeng)
Ter plaatse van de ontwikkeling zijn volgens de parkeernormen nota 115,8 parkeerplaatsen noodzakelijk. Met de realisatie van 121 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de vereiste 116 parkeerplaatsen volgens de gemeentelijke parkeernormen.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie wordt bepaald met behulp van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren - Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie'. Hierbij wordt als uitgangspunt gebruikt dat Castricum als matig stedelijk staat aangeduid en dat de woningen in de schil centrum gerealiseerd zullen worden. Verder wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het verkeer vanuit de ontwikkeling Duinstruweel voor 100% ontsloten wordt op de Beverwijkerstraatweg. Dit is een worst-case scenario omdat een (klein) deel mogelijk ook ontsloten wordt via de Kramersweg. In tabel 6.4 is voor de verschillende woningtypen de maximale verkeersgeneratie weergegeven.
Tabel 6.4: Berekende verkeersgeneratie (bron: notitie Goudappel Coffeng)
Uit het onderzoek van Goudappel volgt dat door de woningbouw Duinstruweel er sprake is van een geringe toename van de verliestijden op het kruispunt Beverwijkerstraatweg - Puikman. Dit leidt niet tot extra afwikkelingsproblemen. Daarnaast is de vormgeving, functionaliteit en gebruik van de omliggende wegen aanvaardbaar voor het prognosejaar 2040. Daarnaast is berekend op basis van de CROW ontmoetingsvoorspeller dat het aantal ontmoetingen tussen auto en fietsers acceptabel is en de wegbreedtes als goed beoordeeld worden.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgegaan in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur, het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het huidige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijft ongewijzigd. Stikstofdepositie is geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet. De regels van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. Na de - nog te bepalen - datum dient stikstof te worden gemonitord als omgevingswaarde.
Relatie tot het plangebied
In het kader van natuurbescherming dient de aan- of afwezigheid van beschermde soorten vastgesteld te worden en de invloed op beschermde natuur bepaald te worden. Hiertoe is een ecologische quickscan voor het plangebied uitgevoerd. De quickscan is uitgevoerd door Groenadvies Amsterdam bv en de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 10 van deze motivering. Hierna worden de resultaten uit dit onderzoek kort weergegeven. Daarnaast wordt onder 'gebiedsbescherming' onder andere ingegaan op het aspect stikstofdepositie. In dit kader is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd door Langelaar milieuadvies. De onderzoeksrapportage is bijgevoegd als Bijlage 11.
Soortenbescherming
Uit de quickscan volgt dat er binnen het plangebied een aantal beschermde soorten aanwezig of te verwachten zijn. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk. Datzelfde geldt voor een omgevingsvergunning voor een natuuractiviteit. Deze is ook niet vereist. Dat wordt hieronder nader toegelicht.
Amfibieën
Het elzenbosje en de restanten van het braamstruweel zouden als landbiotoop kunnen dienen voor de diverse algemene amfibieën. Deze soorten zijn echter vrijgesteld bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting.
Vogels
In de bomen en struiken kunnen algemene broedvogels tot broeden komen. In gebruik zijnde vogelnesten mogen niet worden verstoord. Om dit te voorkomen, wordt geadviseerd om de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen te plannen. Dat geldt in ieder geval voor alle kap- en snoeiwerkzaamheden. De veilige periode daarvoor is september tot maart.
Vrijgestelde soorten
In de oeverzones zouden incidenteel soorten als groene kikker, meerkikker, kleine watersalamander, gewone pad of bruine kikker voor kunnen komen. In de diverse struiken en heesters kunnen soorten als egel, en huisspitsmuis foeragerend voorkomen. Deze soorten (samen met groene en meerkikker, kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker) zijn in de provincie Noord-Holland vrijgesteld bij ruimtelijke ingrepen.
Wel dient vooraf een melding gedaan te worden bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord op https://www.odnhn.nl/Wet_natuurbescherming/Soortenbescherming/Meldingsformulier_vrijgestelde_soorten. Ook is te allen tijde de zorgplicht van kracht.
Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de beschermde gebieden wordt in de quickscan geconstateerd dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 150 meter afstand (Noordhollands Duinreservaat). De overige Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 9 km afstand. Directe negatieve effecten als gevolg van oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, licht en trillingen, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten op habitattypen of leefgebieden van soorten in het Natura-2000 gebied Noordhollands Duinreservaat kunnen worden uitgesloten. In het Noordhollands Duinreservaat liggen meerdere stikstofgevoelige gebieden. Op stikstof wordt later in deze motivering ingegaan, zie ook 'Stikstofdepositie'.
De gebieden in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) overlappen met de Natura 2000-gebieden maar zijn aangevuld met diverse andere gebieden die vanwege hun natuurwaarden zijn aangewezen. De dichtstbijzijnde gebieden liggen ten zuiden (het bos aan de Malleman) en oosten (weiden) van het projectgebied op circa 1 en 1,3 kilometer afstand. Voor de natuurwaarden in de NNN gebieden geldt geen externe werking. Vanwege de afstand tot deze gebieden kunnen negatieve effecten ook worden uitgesloten.
Stikstofdepositie
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase, zonder interne saldering, leidt tot een toename van stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige habitats en leefgebieden op Natura 2000-gebied 'Noord Hollands Duinreservaat' tot respectievelijk maximaal 0,20 en 0,07 mol/ha/jr.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat bij bestemmingsplannen (thans: omgevingsplannen), voor wat betreft het aspect stikstof, als referentiesituatie de feitelijk bestaande en planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan gehanteerd moet worden. Hiervan mag worden afgeweken als het gebruik reeds eerder is gestaakt ten behoeve van de activiteiten die het onderliggende plan mogelijk maakt. Dit is hier het geval. Het gebruik van het tuincentrum en de woning is gestopt ten behoeve van het onderhavige woningbouwplan waarvoor het omgevingsplan wordt gewijzigd. De beëindiging van het tuincentrum en woning is daarmee het onlosmakelijke (positieve) gevolg van uitvoering van het onderhavige TAM-omgevingsplan.
Verschilberekeningen met AERIUS Calculator 2022 tussen de referentiesituatie en de emissies in de aanleg- dan wel gebruiksfase maken duidelijk dat per saldo de NOx depositie op alle kwetsbare habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden ten gevolge van het niet groter is dan bij de referentiesituatie met het tuincentrum.
Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000- gebieden door stikstof kunnen gelet op voorgaande worden uitgesloten.
Conclusie
Het aspect natuur staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Bij omgevingsveiligheid gaat het om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Omgevingsveiligheidsbeleid biedt de kaders waarmee een gebied zo ingericht kan worden dat mensen die er wonen of werken voldoende zijn beschermd bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Door vooraf na te denken over bescherming en doeltreffende maatregelen te nemen, kunnen mensen die in het gebied wonen of werken worden beschermd. Dit kan bijvoorbeeld door afstand te houden of mensen in het gebied de mogelijkheid te bieden om te vluchten of schuilen. Het 'plaatsgebonden risico' en 'aandachtsgebieden' zijn instrumenten van het omgevingsveiligheidsbeleid waarmee invulling gegeven wordt aan het beschermen van de omgeving.
Het wettelijk kader m.b.t. omgevingsveiligheid is vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het besluit staan instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Bij de beoordeling van de omgevingsveiligheid zijn twee begrippen van belang:
Er is een onderscheid tussen drie soorten gevaren: warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Daarmee zijn er ook drie typen aandachtsgebieden:
Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
De gemeente moet in het omgevingsplan binnen deze aandachtsgebieden rekening houden met het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit staat in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl. Dit artikel biedt de gemeenteraad een eigen afwegingsruimte bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een aandachtsgebied. Dat wil zeggen: zolang het gaat om een locatie buiten de afstand waar de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico geldt. Het noemen van het aantal van tien personen betekent niet dat de kans berekend moet worden. De vraag of van een groepsrisico sprake is, kan de gemeente ook beantwoorden met demografische gegevens of onderbouwde schattingen.
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan staat de realisatie van woningen toe en voorziet daarmee niet in risicovolle activiteiten. Op basis van de kaarten van Atlas Leefomgeving is het plangebied daarnaast niet gelegen in een brandaandachtsgebied, een explosieaandachtsgebied of een gifwolkaandachtsgebied. In het geldende omgevingsplan zijn daarnaast (nog) geen beperkingengebieden ten aanzien van externe veiligheid opgenomen.
In de gemeente Heemskerk is de opslag van 2 x 14.000 kg aan cellulosenitraatfilms vergund aan Eye Film Institute. Dit betreft een voormalige Bevi-inrichting. Cellulosenitraat (nitrocellulose) is zeer brandbaar en kan explosief reageren. Door de aanwezigheid van zuurstof in de nitraatverbinding kan een brand zichzelf onderhouden en is deze nauwelijks te blussen. Bij brand komen toxische verbrandingsproducten vrij, zoals stikstofoxides en mogelijk blauwzuurgas (HCN). De effecten van een explosie of warmtestraling door brand reiken niet tot het plangebied. Bij de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord is alleen de ligging van de PR-10-8 contour bekend uit 2008 (gelegen op circa 3.500 m afstand). Het invloedsgebied bedraagt 4,5 km en ligt daarmee over het plangebied.
Voor het plaatsgebonden risico geldt dat het plangebied buiten de 10-6/jaar contour van het Eye Film Institute-archief in Heemskerk is gelegen. De overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedroeg destijds een factor twee. Bij de verlening van de revisievergunning (12-2010) voor Eye Film Instituut is onderzocht of er risicoreducerende alternatieven realiseerbaar zijn. De onderzochte maatregelen zijn om diverse redenen niet haalbaar gebleken. De mogelijkheden om het risico aan de bron te beperken zijn zeer divers en tegelijk weer zeer beperkt. In de door TNO opgestelde reportages zijn naar mening van het bevoegd gezag alle redelijke en relevante mogelijkheden onderzocht. Bij het verlenen van de revisievergunning in december 2010 is gemotiveerd besloten een overschrijding van het groepsrisico toe te staan. Gelet op voorgaande wordt de voorgenomen ontwikkeling ook voor wat betreft het groepsrisico vanwege het Eye Film Institute-archief in Heemskerk, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het aspect omgevingsveiligheid staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Het Bkl bepaalt dat in het omgevingsplan rekening moet worden gehouden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw. Het omgevingsplan dient er daarnaast in te voorzien dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Van deze aanvaardbaarheid is sprake wanneer in het omgevingsplan toepassing is gegeven aan de waarden zoals benoemd in artikel 5.87, eerste en tweede lid, artikel 5.87, vierde lid, artikel 5.88 of 5.89 Bkl. Of aan deze waarden kan worden voldaan, dient te blijken uit een onderzoek naar trillingshinder.
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de realisatie van woningen. Woningen worden aangemerkt als trillinggevoelige gebouwen. In het algemeen moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillinghinder worden beoordeeld. Het plangebied is op een afstand korter dan 100 meter van het spoor gelegen. Derhalve is het uitvoeren van een trillingshinderonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door BaVib en als Bijlage 12 bij deze motivering opgenomen. Uit dit onderzoek volgt dat de kans op constructieve schade door trillingen van het treinverkeer kleiner is dan 1%. Er zijn daarbij geen overschrijdingen gemeten, waarbij sprake zou zijn van schade conform de SBR richtlijn deel A. Daarnaast is volgens de SBR richtlijn deel B, geen sprake van trillingshinder. De streefwaarden voor A2 en A3 worden niet overschreden.
Conclusie
Het aspect trillingen staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling getoetst dient te worden aan de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De Waterschapsverordening van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bevat regels over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, de zuiveringtechnische werken en de wegen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap. De Waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de Keur HHNK 2016, de Algemene regels bij de Keur HHNK 2016 en de Wegenverordening HHNK 2016. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.
Hieronder wordt op de diverse onderdelen uit de Waterschapsverordening in relatie tot het plangebied in gegaan.
Waterkwantiteit
Door HB Adviesbureau is de verharding in de bestaande en toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt. Dit is weergegeven op de waterbalans, die is opgenomen in Bijlage 13 van deze motivering. Uit de waterbalans volgt dat sprake is van een toename aan verharding van 491 m2. In artikel 2.73 van de Waterschapsverordening is bepaald dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit, meer dan 2.000 m2 verhard oppervlak aan te brengen. Verder is in artikel 2.76 van de Waterschapsverordening bepaald dat het nieuw aangebrachte verharde oppervlak wordt gecompenseerd door binnen hetzelfde peilgebied 10% van de oppervlakte ervan als verbreed of nieuw oppervlaktewater te graven. Deze eis geldt niet als minder dan 800 m2 aan verharding wordt toegevoegd. Zodoende geldt er dus geen compensatie-eis voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient het aanbrengen van verharding te zijner tijd te worden gemeld.
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, zo veel mogelijk niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkeringen en waterveiligheid
Het plangebied is gelegen binnen de volgende (beperkingen)gebieden:
Op onderstaand figuur is de begrenzing van de hierboven genoemde beperkingengebieden weergegeven. Het beperkingengebied voor het secundair oppervlaktewater, ligt (relatief) strak om de getoonde watergang heen.
Figuur 6.2: Uitsnede Waterschapsverordening (bron: Omgevingsloket,
Regels op de kaart)
Ligging binnen de beperkingengebieden
Een deel van de beoogde woongebouwen is gelegen binnen het beperkingengebied van het primair en/of secundaire oppervlaktewater. Op grond van artikel 2.12 van de Waterschapsverordening dient in dit geval te worden voldaan aan de specifieke zorgplicht, zoals opgenomen in de Waterschapsverordening. Ook moet het plaatsen van de bouwwerken tenminste vijf werkdagen voor het plaatsen van het bouwwerk worden gemeld.
Daarnaast is een duiker beoogd, om zo de toegang naar de parkeergarage te regelen. Deze duiker is gelegen in het beperkingengebied van secundair oppervlaktewater. Op grond van artikel 2.37 van de Waterschapsverordening dient ook hiervoor voldaan te worden aan de specifieke zorgplicht, zoals opgenomen in de Waterschapsverordening. Ook moet het plaatsen van de duiker tenminste vijf werkdagen voor het plaatsen worden gemeld.
Ligging binnen hellend gebied en gebied met droge beddingen
Voor de ligging in het hellend gebied en gebied met droge beddingen geldt dat het op basis van artikel 2.127 van de Waterschapsverordening verboden is om zonder een omgevingsvergunning nieuw oppervlaktewater te graven. Dergelijke werkzaamheden zijn niet voorzien.
Ligging binnen het kwetsbaar gebied voor grondwater
Vooralsnog wordt niet verwacht dat het noodzakelijk is om grondwater te onttrekken. De bepalingen uit de Waterschapsverordening met betrekking tot het kwetsbaar gebied voor grondwater vormen dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ligging binnen het kwetsbaar gebied voor oppervlaktewater
Voor het kwetsbaar gebied voor oppervlaktewater zijn diverse lozingsactiviteiten als vergunningsplichtig aangemerkt. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering, het lozen van koelwater, het lozen bij calamiteitenoefeningen, het lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen en/of andere lozingen op het oppervlaktewater. Daarnaast is het verboden om zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken in het kwetsbaar gebied voor oppervlaktewater. Ook daar is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van.
Ligging binnen niet-risicovol gebied voor verticale drainage
Bij het plaatsen of behouden van verticale drainages in het niet-risicovol gebied voor verticale drainage dient voldaan te worden aan de specifieke zorgplicht. Het in stand houden van de bestaande grondwaterstand, valt niet onder deze zorgplicht. Van verticale drainage is geen sprake in het plangebied.
Riolering
De voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten op bestaande riolering ter plaatse.
Conclusie
Er wordt voldoende rekening gehouden met het waterbelang. Dit aspect staat derhalve niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Duinstruweel vormt een wijziging van het omgevingsplan. Woningbouw op deze locatie is in strijd met het in het tijdelijke deel onderdeel uitmakende bestemmingsplan "Buitengebied Castricum", waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden. Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Duinstruweel dient dus ook als zodanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de Regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22a van het omgevingsplan.
Dit TAM-omgevingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een motivering. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel. De verbeelding die is opgesteld voor het voorbeeld TAM-omgevingsplan dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dit betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Castricum. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling aan de Puikman 1 te Castricum (tenzij ze daarmee strijdig zijn of specifiek zijn uitgezonderd). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling van het plan 'Duinstruweel' aan de Puikman 1 te Castricum. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan nauwelijks wordt afgeweken van de bruidsschat. Op de onderdelen waar dit wel gebeurt (bijvoorbeeld reken- en meetbepalingen) zijn specifieke voorrangsbepalingen opgenomen. Daarnaast is in het toepassingsbereik (Artikel 2 Toepassingsbereik) er specifiek voor gekozen om de regels ten aanzien van vergunningsvrij bouwen uit de bruidsschat uit te sluiten, om zo de realisatie van het beoogde collectieve duinlandschap te waarborgen.
Specifiek ten aanzien van de wijze van meten voor de bouwhoogte van gebouwen geldt nog het volgende. Zoals in paragraaf 2.2.4 van deze motivering reeds is toegelicht, zijn in het plangebied (en daar omheen) hoogteverschillen aanwezig. Het plangebied ligt circa een halve meter boven peil, vergelijkbaar met Puikman. De beoogde bouwhoogte van de drie gebouwen in het plangebied, wordt derhalve gemeten vanaf +0,6 m boven NAP. Het gehanteerde peil voor het meten van de bouwhoogte van gebouwen is in dit TAM-omgevingsplan dan ook gelijkgesteld aan +0,6m NAP = peil = 0 m. Omdat in het plangebied ook een duinlandschap wordt aangelegd, waarbij er eveneens sprake is van hoogteverschil is het niet wenselijk geacht om het afgewerkte maaiveld als peil voor de gebouwen te hanteren. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld wel als peil wordt gehanteerd. Op onderstaand figuur is deze maatvoering weergegeven. Een vergrote weergave is opgenomen in paragraaf 2.3 van het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan dat als Bijlage 3 bij deze motivering is opgenomen.
Figuur 7.1: Hoogteverschil in het plangebied (bron: Bijlage 3 van deze motivering)
Hoofdstuk 2 - Functies en activiteiten
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn echter wel zodanig opgesteld dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet (en de voor TAM-omgevingsplannen beschikbare technische en juridische werkinstructie).
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.
Opgemerkt wordt dat in TAM-omgevingsplannen geen bepalingen inzake overgangsrecht hoeven te worden opgenomen. In dit TAM-omgevingsplan is, wegens het ontbreken van een noodzaak voor overgangsrechtelijke bepalingen, dan ook afgezien van het opnemen van overgangsrecht.
Bijlagen bij regels
In dit TAM-omgevingsplan zijn diverse bijlagen bij de regels opgenomen. In de preambule bij de planregels is opgenomen op welke wijze deze regels moeten worden gelezen.
In dit TAM-omgevingsplan zijn de volgende functies en activiteiten opgenomen:
Groen
Binnen de functie 'groen' is het aanleggen en in stand houden van een collectief duinlandschap toegestaan. In principe is het realiseren van gebouwen uitgesloten, tenzij hiervoor specifiek een bepaling voor is opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de te realiseren parkeergarage en het toestaan van een gebouw voor een nutsvoorziening. Voor erfafscheidingen is de koppeling gemaakt met het landschappelijk inrichtings- en beeldkwaliteitsplan, dat als bijlage bij de regels is opgenomen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De functie 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de gronden waarop de ontsluiting van de parkeergarage is voorzien en aan de gronden waarop het parkeren op maaiveld is voorzien.
Waarde - Archeologie 2
Om de eventueel in de grond voorkomende archeologische waarden te beschermen, is de functie 'Waarde - Archeologie 2' aan de gronden toegekend.
Wonen
Binnen de functie 'Wonen' is het wonen, uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen, toegestaan. Daarnaast zijn specifieke beoordelingsregels voor de aanvraag van een binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit voor bouwwerken opgenomen. Denk hierbij aan een koppeling met de maatvoering van de gebouwen alsmede het aantal hoofdgebouwen dat per bouwvlak gerealiseerd mag worden. Ook zijn binnen de functie 'Wonen' specifieke functieregels opgenomen. Een van deze functieregels is dat voorzien moet worden in een specifiek percentage aan sociale huurwoningen en/of koopwoningen. Het uitgangspunt is dat de sociale huurwoningen door een wooncorporatie worden afgenomen. Mocht dit uiteindelijk geen doorgang vinden, dan heeft de initiatiefnemer de flexibiliteit om de woningen als sociale koopwoningen aan te bieden.
De ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt is een initiatief van een ontwikkelende partij. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Tussen de initiatiefnemer en gemeente Castricum wordt ook een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is de financiële haalbaarheid van dit TAM-omgevingsplan voldoende aannemelijk gemaakt.
Conform artikel 10.2 Omgevingsbesluit heeft ten behoeve van dit TAM-omgevingsplan participatie plaatsgevonden. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn een tweetal participatieavonden georganiseerd.
De eerste bijeenkomst vond plaats op 14 september 2021 in het Huis van Hilde. Op de locatie zijn ongeveer 15 belangstellenden langsgekomen. De tweede bijeenkomst is georganiseerd in het Huis van Hilde op 8 juni 2023. Op locatie zijn ongeveer 10 - 12 belangstellenden langsgekomen. De onderwerpen welke werden aangedragen door de bezoekers waren op hoofdlijnen verkeer, start bouw en of er nog deels van het P&R terrein bij het project hoorde. Men was daarnaast benieuwd naar de woningtypen, het duinlandschap en wanneer er gestart zou worden in verband met verkoop.