direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heereweg 163 te Schoorl
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan Heereweg 163 staat in de huidige situatie een bedrijfspand. Deze bedrijfslocatie is inmiddels op basis van een omgevingsvergunning getransformeerd naar een woongebouw met vier appartementen, waarbij de bedrijfswoning als burgerwoning mag worden gebruikt.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan liet de voorgenomen activiteit niet toe. Hoewel de omgevingsvergunning de planologische basis vormde voor de transformatie, is dit in het bestemmingsplan nog niet geregeld. Hierdoor is een nieuw bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door gronden aan de Heereweg 163 te Schoorl. Het gaat om de kadastrale percelen aangeduid als: gemeentecode Schoorl, sectie B, nummers 1632, 1751, 1754, 1759, 1760, 1761, 1762 en 1763. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001_0001.png"
Figuur. Plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: topotijdreis.nl)

Dit bestemmingsplan richt zich op het planvoornemen betreffende de planologische realisatie van vier appartementen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een 'gewone' woning.

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Voor het plangebied gelden de volgende juridisch-planologische regelingen:

  • bestemmingsplan 'Schoorl-Kernen en buurtschappen' (vastgesteld 23 juni 2009);
  • bestemmingsplan 'Parkeren' (vastgesteld 31 mei 2018).

De onderstaande figuur bevat een uitsnede van de verbeeldingen van de bestemmingsplannen. De navolgende tekst geeft weer wat de geldende regels zijn van de bestemmingsplannen en in hoeverre deze regels een conflict opleveren met het voorgenomen plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001_0002.png"
Figuur. Kaartfragment geldend bestemmingsplan Schoorl-Kernen en buurtschappen (2009)

Bestemmingsplan 'Schoorl-Kernen en buurtschappen'
Ten eerste maken de gronden deel uit van het bestemmingsplan 'Schoorl-Kernen en buurtschappen'. Op basis van dat bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Bedrijf'. Op grond van die bestemming zijn de gronden bedoeld voor "bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten". Ook is ter plaatse van het perceel een bedrijfswoning toegestaan. Reguliere woningen zijn echter niet toegestaan. Om deze reden wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Bestemmingsplan 'Parkeren'
Het tweede bestemmingsplan dat ter plaatse geldt, heeft betrekking op de parkeerregels in de gemeente Bergen (NH.). Op basis van de regels van dit plan wordt bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken onder andere getoetst of de betreffende activiteit voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Dit voorliggende bestemmingsplan zal die regels overnemen en dus zal geen sprake zijn van strijdigheid met de regels van dit plan.

Omgevingsvergunning 8 juni 2020
Tot  slot  wordt  opgemerkt  dat  op  8  juni  2020  door  het  college  van  burgemeester  en  wethouders van  de gemeente  Bergen  reeds  medewerking  is  gegeven  aan  voorliggend  initiatief  op  grond  waarvan  de  vier appartementen konden  worden  gerealiseerd. Daarmee is de bedrijfsbestemming wel in stand gebleven. Het college heeft echter aangegeven dat de bedrijfsbestemming van het perceel moet worden verwijderd. Dit bestemmingsplan is daarvan een uitwerking door de bedrijfsbestemming te herzien in de woonbestemming. Eén en ander betekent dat na vaststelling van dit plan geen ruimte meer bestaat voor de uitoefening van een bedrijf zoals dat op basis van het oude plan mogelijk was.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een uitgebreide planbeschrijving opgenomen. In Hoofdstuk 3 wordt het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een reeds bebouwd perceel. Ter plaatse was een bedrijfsgebouw aanwezig. Achter dit gebouw bevindt zich de voormalige bedrijfswoning met bijbehorend erf. In het bedrijfsgebouw zijn inmiddels vier woonappartementen gerealiseerd via een omgevingsvergunning gebaseerd op de zogenaamde kruimelregeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001_0003.png"
Figuur. Aanzicht straatzijde perceel Heereweg 163 (bron: GoogleStreetview)

Het perceel zelf bevindt zich in de bebouwde kom aan de Heereweg. Rondom het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Andere functies zoals een woonzorgcentrum en een dorpshuis zijn echter ook aanwezig. Op grotere schaal bevindt zich aan de zuidzijde van het plangebied de Schoorlse Duinen. Aan de noordzijde bevindt zich agrarische grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001_0004.png"
Figuur. Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het bedrijfsgebouw in planologische zin herzien in een woongebouw met vier appartementen. De  appartementen  hebben  een  omvang  van  tussen  de  76  tot  104  vierkante meter verdeeld over twee bouwlagen. Voorts is op de begane grond ook een viertal bergingen gerealiseerd, één voor elk appartement. Voorts is op de begane grond ook een viertal bergingen gerealiseerd, een voor elk appartement.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001_0005.png"
Figuur. Weergave indeling appartmenten (bron: Bouwkundig Buro Sijnesael & Van Wijck)

De bedrijfswoning met bijbehorend erf zal als reguliere woning worden gebruikt. De indeling en locatie van die woning wijzigt niet.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Toetsingskader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een handreiking opgesteld.

De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

3.1.2.2 Toetsing

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voorgenomen planologische mogelijkheid betreft vier appartementen in bestaande bebouwing van Schoorl en het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Ten aanzien van woningbouw volgt echter uit jurisprudentie dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling vanaf twaalf woningen. Nu dit planvoornemen niet in zulks aantal voorziet, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

3.1.2.3 Conclusie

Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat de eerste vraag van de Laddertoets al ontkennend is, is het verder doorlopen van de Ladder niet noodzakelijk. De Ladder is dus niet van toepassing op het plan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening toont deze motivering aan dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim twintig ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het project maakt deel uit van de ambities ten aanzien van Leefomgevingskwaliteit en Sterke kernen, sterke regio's.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Toetsingskader
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. We zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat we door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet. Er is bewust niet gewacht op invoering van de Omgevingswet, omdat we op deze manier kunnen nagaan of de regels lokaal en regionaal maatwerk mogelijk maken en of er genoeg bestuurlijke afwegingsruimte is. In de omgevingsregeling staat uitgelegd welke overheid gaat over welke regels (welke partij welke bevoegdheid heeft).

Toetsing
Voorliggend project voorziet enkel in het mogelijk maken van een ander gebruik. Het initiatief gaat niet gepaard met enige bouwwerkzaamheden die niet reeds mogelijk zijn. Ten aanzien van een ontwikkeling als deze bevat de omgevingsverordening geen regels die van belang zijn voor voorliggend project anders dan regels met betrekking tot de zogeheten Laddertoets. Zoals in subparagraaf 3.1.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking) beschreven, is het voornemen niet te beschouwen als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie
Dit projectvoornemen komt overeen met de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2020

In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:

  • De demografische ontwikkelingen vergrijzing, ontgroening en afnemende groei zijn trends die zich in de gehele provincie voordoen. Tegelijkertijd is een belangrijk kenmerk van die trends dat ze zich overal op een andere manier of snelheid voordoen. Dit maakt afstemmen en beleidsvorming op regionaal niveau des te belangrijker.
  • Een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en differentiatie van consumentenbehoeften, extramuralisering in de zorg en bewustwording van klimaatproblematiek.
  • Economische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningmarkt. De betaalbaarheid en financieringsmogelijkheden staan onder druk, terwijl tegelijkertijd sprake is van vraaguitval en waardedaling in bestaand vastgoed. De precieze consequenties hiervan op de woningmarkt laten zich moeilijk aanzien.

Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio's moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's).

3.2.4 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

De provincie Noord-Holland wil de kwaliteit en de diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen graag behouden en verder ontwikkelen. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is vernieuwd (vastgesteld op 10 april 2018). De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. De Leidraad is verankerd in de PRV in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis).

De Leidraad is van toepassing op ontwikkeling in het landelijk gebied van de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het Strandwallen- en strandvlaktenlandschap. Het strandwallen en -vlaktenlandschap ligt direct achter de jonge duinen en is ontstaan door wind, rivieren en zee. De strandwallen en –vlakten bestaan uit parallel aan de kust verlopende stroken van hoger gelegen, droge en zandige strandwallen (de Oude Duinen), van elkaar gescheiden door lager gelegen, natte en venige strandvlakten. Het landschap bestaat voor het grootste deel uit matig open gebied. Er is een gelijkmatige verdeling van openheidsklassen en aanwezigheid van contrasten tussen zeer open gebied (strandvlakten) en zeer gesloten gebied (beboste binnenduinrand).

Het plangebied behoort tot het bestaand stedelijk gebied. Nadere toesting aan de Leidraad is dan ook niet van toepassing.

3.2.5 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018

Op 15 december 2014 is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Hierin zijn de milieudoelen van de provincie opgetekend en staat beschreven hoe deze moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Het milieubeleidsplan vormt voor de provincie de basis voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) en om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen. De basis van het milieubeleidsplan is het nakomen van wettelijke regels en normen. Daarnaast wil de provincie inzetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven. De VTH-taken worden door de regionale uitvoeringsdiensten uitgevoerd.

3.2.6 Provinciale Milieuverordening (2015)

In de Provinciale Milieuverordening (PMV) staan specifieke milieuregels voor de provincie Noord-Holland opgenomen. De PMV is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming (Wbb) en is op 06-02-2017 voor het laatst herzien. In de PMV zijn geen specifieke regels gesteld voor het plangebied van dit bestemmingsplan, zoals de aanwezigheid van milieubeschermingsgebieden (een stiltegebied of grondwaterbeschermingsgebied), aardkundige monumenten of geluidzones voor industrielawaai.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020

De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De betrokken gemeenten, waaronder Bergen, en woningmarktpartijen in deze regio werken intensief samen en maken afspraken over ieders rol op het terrein van wonen. In dit kader is de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 vastgesteld door de acht betrokken gemeenteraden; de gemeenteraad van Bergen heeft op 27 juni 2013 ingestemd met de regionale woonvisie. De regionale woonvisie is opgesteld om als kader te kunnen dienen voor lokale woonvisies van de gemeenten en om richting te geven voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte gelaten om op de lokale behoefte in te spelen.

In de regio is geen sprake van krimp. Tot 2040 groeit de bevolking nog. Daarnaast zal het aantal huishoudens met name door gezinsverdunning nog flink groeien. In totaal bedraagt de opgave voor de regio Alkmaar 10.000 woningen tot 2020. In het RAP (Regionaal Actieprogramma Wonen) is aangegeven welke woningtypen in de regio het meest kansrijk zijn. In het plangebied worden vier appartementen en een reguliere woning gerealiseerd. Koopappartementen (met lift) worden in de regio Alkmaar gezien als kansrijke toevoeging op de woningmarkt. Idem dito geldt voor de reguliere woning. Het planvoornemen sluit hierdoor aan op de regionale woonvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Cultuurhistorische Nota Bergen 2009-2018

De Cultuurhistorische Nota Bergen 2009–2018 (vastgesteld 23-06-2009) beoogt richtinggevend te zijn voor het beleid op het gebied van de nog aanwezige, tastbare cultuurhistorische waarden in het landschap en in de dorpen. Het beleid heeft betrekking op de drie pijlers van cultuurhistorie (zijnde archeologie, landschap en bebouwing) en is gericht op behoud van het contrast tussen het open landschap en de meer besloten duinrand, alsook het respecteren, behouden en versterken van de historische structuren (dijken, infrastructuur, verkaveling) en de positionering van oorspronkelijke agrarische bebouwing. In paragraaf 4.1 (Archeologie) en 4.2 (Cultuurhistorie) handelend over erfgoed is nader op het cultuurhistorisch en archeologisch thema ingegaan.

3.4.2 Parkeernormen gemeente Bergen NH

In 2009 is de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid door de gemeente Bergen vastgesteld. In 2014 zijn de parkeernormen herijkt in de Nota Ruimtelijk Parkeren 2014. De jongste herziening dateert van december 2020. In paragraaf 4.7 (Overig) zijn de verkeerseffecten van het planvoornemen behandeld en is getoetst aan dit beleid.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid gemeente Bergen 2017-2020

Gemeente Bergen heeft hoge ambities op het gebied van klimaat en duurzaamheid. Al in een eerder stadium is de wens geuit om in 2030 energieneutraal te worden. De uitvoeringsagenda van de gemeente Bergen is opgebouwd uit drie hoofdthema's:

  • duurzaam wonen en leven;
  • duurzaam ondernemen;
  • duurzame gemeentelijke bedrijfsvoering.

De komende vier jaar wil de gemeente Bergen binnen de hoofdthema's prioriteit geven aan het verduurzamen van de bestaande bouw, opwekken van duurzame energie, maatschappelijk verantwoord ondernemen en de circulaire economie.

In paragraaf 4.10 (Overig) zijn de duurzaamheidsambities met betrekking tot het planvoornemen uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Toetsing
Uit de archeologische beleidskaart (zie onderstaande figuur) blijkt voor het plangebied een onderzoeksverplichting bij grondroerende werkzaamheden die groter zijn dan vijftig vierkante meter met een diepte van meer dan 35 centimeter. Het planvoornemen leidt echter niet tot graafwerkzaamheden. Om die reden is archeologisch onderzoek nu niet noodzakelijk. Om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen zal in de regels een archeologische dubbelbestemming worden opgenomen ter bescherming van de eventuele archeologische waarden. Dit onderzoeksregime is door middel van een archeologische dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan verwerkt (categorie II).

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001_0006.png"
Figuur. Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied globaal met rood weergegeven

Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan gesteld worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen. Het bestemmingsplan is dus voor het aspect archeologie uitvoerbaar.

4.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Toetsing
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.

Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse kan het plan voor wat betreft het aspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Ecologie

Toesingskader
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moeten worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (2017), Omgevingsvisie NH2050 en de provinciale ruimtelijke verordening.

Toetsing

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd voor de projectlocatie. Het rapport dat naar aanleiding hiervan is opgesteld is opgenomen als Bijlage 1 (Quickscan Wet natuurbescherming) bij deze toelichting. De onderstaande tekst bespreekt de resultaten kort. Voor een uitgebreide bespreking wordt verwezen naar de bijlage.

Soortenbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in een weidevogelleefgebied. Er is geen sprake van directe aantasting van, of verstoring op weidevogelleefgebied. Gezien het plangebied en het planvoornemen zijn er zeker geen effecten op beschermde soorten.

Gebiedsbescherming
Uit de bureaustudie blijkt dat er op 160 meter afstand van het plangebied Natura 2000-gebied Schoorlse duinen ligt. Hier liggen aan de rand van het Natura 2000-gebied direct de habitattypen H2130B (grijze duinen), H2150 (duinheiden met struikhei) en H2180A (Duinbossen). Deze zijn alle drie gevoelig voor stikstof. Effecten van stikstofdepositie op de habitattypen is daarom niet uit te sluiten. Om die reden is bij het verlenen van de omgevingsvergunning een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze is opgenomen als Bijlage 2 (AERIUS-berekening) bij deze toelichting. Op basis van deze berekening kan worden vatgesteld dat de verbouwfase niet heeft geleid tot een emissie van NOX boven de norm van 0,00 mol N per ha per jaar. Uit Uit de berekening blijkt ook dat in de nieuwe situatie (gebruiksfase) een stikstofdepositie is berekend van 0,00 mol N per ha per jaar bij het Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen. Het gebruik van de appartementen zal niet leiden tot extra stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.

Er is geen sprake van directe aantasting van het NNN. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN kunnen eveneens worden uitgesloten. Het provinciaal NNN beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.4 Geluidhinder

Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Aangezien in de omgeving van het plangebied verder geen sprake is van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein, wordt hier verder niet op ingegaan.

Toetsing
Wegverkeerlawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen met een snelheidsregime van dertig kilometer per uur. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In navolgende tabel is hiervan een overzicht gegeven. Over het algemeen wordt het gebied binnen de bebouwde kom als stedelijk gebied beschouwd tenzij, het binnen een zone van een autoweg ligt.

Tabel 1. Breedte van geluidszones (bron: Wgh)

Aantal rijstroken   Wegligging binnen stedelijk gebied   Wegligging buiten stedelijk gebied  
Twee   200 meter   250 meter  
Drie of vier   350 meter   400 meter  
Vijf of meer   n.v.t.   600 meter  

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd of wanneer reconstructie van weginfrastructuur plaatsvindt met effecten op geluidgevoelige bebouwing, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. De maximale ontheffingsgrenswaarde voor nog te realiseren geluidsgevoelige bebouwing gelegen in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. In binnenstedelijk gebied bedraagt deze waarde 63 dB.

Omdat de weg zich binnen de geluidszone van de Heereweg bevindt, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 (Akoestisch onderzoek) bij deze toelichting. Zoals blijkt uit de berekeningen bedraagt de geluidsbelasting inclusief aftrek conform artikel 3.4 Rmg op de appartementen maximaal 54 dB als gevolg van het wegverkeer op de Heereweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee met maximaal 6 dB overschreden. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Om deze geluidsbelasting te kunnen aanvaarden, is het van belang dat de maximaal toegelaten binnenwaarde niet wordt overschreden.

Maatregelen in de overdracht zoals geluidwallen of –schermen ontmoeten gezien de stedelijke situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Verder ontmoeten ook maatregelen in de overdracht overwegende bezwaren in financiële zin.

De benodigde gevelwering dient bij een binnenniveau van 38 dB ten minste 21 dB te bedragen. Daarbij wordt opgemerkt dat nomaliter de gewenste maximale binnenwaarde volgens het Bouwbesluit 2012 33 dB betreft. Maar nu er sprake is van transformatie mag deze binnenwaarde maximaal 38 dB betreffen.

Gezien het bovenstaande is het noodzakelijk voor de woonbestemming dat de volgende hogere waarde door het bevoeg gezag wordt verleend:

  • Heereweg: 54 dB voor de naar de weg gekeerde twee woningen.

Deze hogere waarde wordt verleenbaar geacht omdat kan worden voldaan aan het hogerewaardebeleid van de gemeente Bergen.

Naar aanleiding van bovenstaand onderzoek is aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd omdat de geluidbelasting op de woningen als gevolg het wegverkeer meer dan 53 dB bedraagt. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 (Aanvullend akoestisch onderzoek) bij deze toelichting. Het onderzoek betrof een berekening van de noodzakelijke geluidwerende voorzieningen. Uit het aanvullend akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat met de in het rapport aangegeven bouwmaterialen zowel aan de binnennorm voor transformatie van kantoor naar wonen, van rechtens verkregen niveau, als aan de binnennorm voor nieuwbouw kan worden voldaan.

Conclusie
Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken was het noodzakelijk heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen een hogere waarde verleend. Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat zowel aan de binnennorm voor transformatie van kantoor naar wonen, van rechtens verkregen niveau, als aan de binnennorm voor nieuwbouw kan worden voldaan waardoor de waarde verleenbaar kon worden geacht.

4.5 Bodem

Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepas-sing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing
In verband met de bestemmingswijziging van het bedrijfspand naar een appartementengebouw is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd aan de Heereweg 163 te Schoorl. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 (Bodemonderzoek) bij deze toelichting.

In de bovengrond zijn lichte verhogingen aan cadmium, kwik, lood en PAK gemeten ten opzichte van de betreffende achtergrondwaarden. In de ondergrond is een lichte verhoging aan kwik aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. In het grondwater is zink gemeten in een concentratie die de streefwaarde overschrijdt. Er zijn zintuiglijk en analytisch geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een gedempte watergang. Gezien de resultaten kan de hypothese worden bevestigd. De toetsingswaarden voor nader onderzoek worden niet overschreden. Voor nader onderzoek bestaat geen aanleiding. Er is wat betreft de kwaliteit van de bodem geen sprake van belemmeringen voor de verbouwing van bedrijfspand naar appartementengebouw op de locatie.

Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen bron betreft een buisleiding (van TAQA Energy BV) op minimaal negenhonderd meter afstand ten noordoosten van het plangebied. Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPGHeereweg163-C001_0007.png"
Figuur. Uitsnede Risciokaart, plangebied globaal met het blauwe kader weergegeven

Advies Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

De VRNHN heeft een in een reactie op het plan aangegeven dat het plangebied niet is gelegen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Derhalve is er voor de besluitvorming, in het kader van externe veiligheid, geen advies van de veiligheidsregio nodig om inzicht te geven in het gevaar en de mogelijkheden voor de hulpverlening.

De VRNHN geeft verder aan dat het plangebied op meerdere manieren te bereiken is voor de hulpdiensten. Ook is de primaire waterwinning in de vorm van ondergrondse brandkranen aanwezig nabij het plangebied.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan drie procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

Toetsing
Het planvoornemen leidt tot het toestaan van vier woningen in het plangebied. Hiermee valt het plan in de bovenstaande eerstgenoemde vrijstellingscategorie. Het planvoornemen leidt niet tot een hoeveelheid verkeer groter dan de grenswaarde, zoals genoemd in de tweede vrijstellingscategorie. Het planvoornemen kan daarom worden beschouwd als nibm-plan.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd en dient te worden beschouwd als een nibm-plan.

4.8 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 3 november 2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.

Toetsing
Digitale watertoets
Bij het HHNK is op 27 mei 2021 een digitale watertoets doorlopen. Het resultaat hiervan is opgenomen als Bijlage 6 (Watertoets) bij deze toelichting. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat het plan geen invloed op de waterhuishouding heeft en dat voor het planvoornemen geen sprake is van een waterschapsbelang. Reden hiervoor is dat het voorliggend plan slechts gaat om een functiewijziging. Wel merkt het waterschap het volgende op:

Als gevolg van deze functiewijziging zal mogelijk de productie van huishoudelijk afvalwater toenemen. Het uitgangspunt bij het hoogheemraadschap is dat bij nieuwe ontwikkelingen een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd waarbij het hemelwater van schone oppervlakken gescheiden wordt afgevoerd van het huishoudelijk afvalwater. Mogelijk is dit in de huidige situatie al het geval.


Omdat dit schone hemelwater wordt geloosd op het plaatselijke oppervlaktewater adviseren wij u om bij de transformatie toe te zien op het terughoudend toepassen van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink,stoffen die de waterkwaliteit schaden en problemen geven bij de afzet van slootbagger.

Conclusie
Uit oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan, mits de aanwijzingen uit de watertoets gevolgd worden.

4.9 Bedrijfshinder

Toetsingskader
Op plaatsen waar industrie of andere bedrijvigheid is kan hinder voor de omgeving ontstaan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarom voldoende afstand in acht te worden genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) om hinder en onveilige situaties te voorkomen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, gevaar, stof en geur. Bij deze aspecten neemt de belasting af naarmate de afstand tot de bron groter wordt.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:

  • rustige woonwijk en rustig buitengebied;
  • gemengd gebied.

De te accepteren milieuhinder hangt samen met de aard van het gebied. In een gemengd gebied (zoals een centrumgebied in een stad) kan wat meer hinder worden geaccepteerd dan in een rustig woongebied.

Toetsing
Het plangebied ligt in de lintbebouwing van Catrijp behorende bij de bebouwde kom van Schoorl en valt onder het omgevingstype 'gemengd gebied'. In de nabijheid van het plangebied is naast de bestemming 'Wonen' sprake van verschillende andere functies, zoals gemengde functies aan de Heereweg en in de wijdere omgeving agrarische functies. Aan de Heereweg zijn onder andere een dorpscentrum, huisartsenpraktijk, voetbalvereniging en een woonzorgcentrum gesitueerd. Vanouds is het lint een plek waar bedrijven en voorzieningen voorkomen.

Woonzorgcentrum
Vrijwel naast het plangebied, aan de weszijde, bevindt zich een woonzorgcentrum onder de naam 'Stichting Magentazorg'. Deze instelling is vergelijkbaar met een verpleeghuis. Voor een woonzorgcentrum (SBI-2008 871-1; verpleeghuizen) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van tien meter indien sprake is van gemengd gebied. De daadwerkelijke afstand bedraagt circa 25 meter. Aan de VNG-publicatie wordt dus voldaan en het woonzorgcentrum vormt geen belemmering.

Dorpscentrum
Voor een dorpscentrum (SBI-2008 94991-A; Buurt- en clubhuizen) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van tien meter indien sprake is van gemengd gebied. De daadwerkelijke afstand bedraagt circa veertig meter. Aan de VNG-publicatie wordt dus voldaan en het dorpscentrum vormt geen belemmering.

Overige bedrijvigheid
Zoals gemeld bevindt zich in de omgeving ook andere bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid bevindt zich echter op een grotere afstand dan het dorpscentrum. Tevens bevindt zich aan de noordzijde, op meer dan dan vierhonderd meter afstand. Nu deze zich op meer dan vijftig meter afstand bevindt (de richtafstand) wordt voldaan aan de geldende normering.

Hinder als gevolg van het onderhavige plan
Voorts is belangrijkof in of nabij het plangebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige planvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit bestemmingsplan voorziet. Goed beschouwd gaat het dan om het gebruik van gronden voor bewoning. Vanuit de functie gaat geen hinder uit naar omliggende functies.

Conclusie
Het aspect bedrijfshinder lijkt niet tot belemmeringen te leiden bij de uitvoerbaarheid van het planvoornemen gezien het feit dat de in de VNG-publicatie gestelde richtafstanden worden gehaald.

4.10 Overig

Kabels en leidingen
In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

Verkeer & parkeren
Wat betreft verkeer geldt dat een appartement doorgaans leidt tot een verkeersaantrekkende werking van circa 5,6 tot 6,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal in een gebied zoals deze (koopappartement in het miuddensegment in rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied). In totaal zal de toevoeging van woningnieuwbouw aan het plangebied dan ook dagelijks maximaal 25,6 motorvoertuigbewegingen betreffen. Tevens geldt dat het met dit voornemen gaat om een bestemmingsherziening van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Hierdoor mag het effect op de verkeersafwikkeling, -veiligheid en -hinder (leefbaarheid) ook als beperkt worden verondersteld. Het planvoornemen kan dienaangaande ook aanvaardbaar worden geacht.

Wat betreft het parkeren geldt dat er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende ruimte moet worden gereserveerd om dit op eigen terrein op te kunnen lossen. Het planvoornemen omvat het realiseren van vier appartementen (koop, middensegment). Dat resulteert in een parkeerbehoefte van minder dan tien parkeerplaatsen. Bij de woningen wordt hierin op het eigen erf voorzien. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Nieuwbouwplannen, zo ook het planvoornemen van dit bestemmingsplan, bieden kansen voor duurzaamheid.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan.

Duurzaam bouwloket
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Bergen participeert hier in. Daarnaast heeft de gemeente Bergen haar eigen Duurzaamheidsbeleid (Zie paragraaf 3.4). Met het planvoornemen worden twee nieuwe woningen gebouwd. Deze woningen worden naar de huidige eisen van het Bouwbesluit gebouwd wat inhoudt dat deze woningen geen gasaansluitng mogen hebben. Om de woningen te voorzien van verwarming of mogelijkheden om te koken zullen duurzame middelen worden ingezet zoals bijvoorbeeld zonnecollectoren, zonneboiler of warmtepomp.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels in Hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving
    In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
  • Bouwregels
    De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
  • Afwijken van de bouwregels
    Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
  • Specifieke gebruiksregels
    Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
  • Afwijken van de gebruiksregels
    Met het afwijken van de gebruiksregels bestaat voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om van de specifieke gebruiksregels af te wijken.

Deze subparagraaf bestaat uit een aantal regels:

De onderstaande tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

Artikel 3 Tuin
De voortuinen grenzend aan openbaar gebied, behorende bij de woningen worden apart bestemd als 'Tuin'. Alleen erf- en perceelafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van één meter, zijn hier toegestaan. Paardenbakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens en onoverdekte zwembaden zijn uitgesloten. Hogere erf- en terreinafscheidingen mogen worden gerealiseerd achter de voorgevelrooilijn (tot een bouwhoogte van twee meter). Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning aan- en uitbouwen binnen de bestemming 'Tuin' (bijvoorbeeld in de vorm van erkers en serres) te bouwen.

Artikel 4 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij het wonen. De gebruiksregels bepalen vervolgens dat het vloeroppervlak voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter mag zijn 25 procent van het totale vloeroppervlak van de woning.

De hoofdgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen per bouwvlak is vervolgens door middel van een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Wat betreft overige maatvoering mogen de hoofdgebouwen niet groter zijn dan bestaand. Het is mogelijk om aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te plaatsen. Het gezamenlijk oppervlak mag niet meer dan vijftig vierkante meter per hoofdgebouw bedragen. De bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag maximaal vijf meter bedragen. Er mogen erf- en terreinafscheidingen worden geplaatst tot een hoogte van een meter voor de voorgevelrooilijn en tot twee meter hoogte achter de voorgevelrooilijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
In het bestemmingsplan komt een archeologische waarde voor. Om deze archeologische waarden te beschermen kent het bestemmingsplan een dubbelbestemming die onder andere een vergunningplicht bevat. De dubbelbestemmingen bepaalt dat het voor een aantal werkzaamheden noodzakelijk is om een omgevingsvergunning aan te vragen. Bij werkzaamheden groter dan vijftig vierkante meter is archeologisch onderzoek nodig.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Voor de overige algemene regels geldt dat is aangesloten bij de algemene regels die de gemeente elders ook hanteert.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

5.3 Overige aspecten

Additionele voorzieningen
In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.

Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op mogelijke reacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant en op de website www.officielebekendmakingen.nl wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een initiatief van een private partij. De kosten voor de bouw van de twee woningen en de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken voor het voorliggende bestemmingsplan zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding.

Het plan betreft een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit kader zou de gemeenteraad op grond van artikel 6.12 van de Wro een exploitatieplan moeten vaststellen. Op grond van artikel 6.12, tweede lid, van de Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over met het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is indertijd een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin het kostenverhaal geregeld is. Een exploitatieplan was en is dan ook niet aan de orde.

Door de herziening van het voor de betreffende gronden geldende bestemmingsplan bestaat de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Hiervoor is tussen de gemeente Bergen en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.

Op basis van deze overweging moet het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg
Het plan is op grond van artikel 3.1.1 van het Bro voor overleg verstuurd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN) en de provincie Noord-Holland.

De reactie van het HHNK (Bijlage 7) is in de waterparagraaf (4.8) verwerkt. De reactie van de VRNHN (Bijlage 8) is in de paragraaf externe veiligheid (4.6) verwerkt. De provincie Noord-Holland heeft geen aanleiding gezien een reactie te geven op het plan.

Inspraak
De initiatiefnemer heeft het plan indertijd voorafgaand aan de vergunningverlening besproken met omwonenden. Het plan is inmiddels gerealiseerd. Inspraak is feitelijk dan ook niet meer aan de orde.

Zienswijzen
Het plan zal in ontwerp ter inzage liggen voor het kunnen indienen van zienswijzen.