direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Zuiddijk 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0365.BpRiZuiddijk12-VST1

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';

en tevens voor:

  • b. recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat bed & breakfast uitsluitend mag plaatsvinden in de bedrijfswoning,

met de daarbij behorende:

  • groenvoorzieningen;
  • openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • waterlopen en -partijen.
3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bestemmingsvlak bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
    • 4. de dakhelling dient ten minste 30° en ten hoogste 60° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder respectievelijk meer is;
    • 5. de afstand tussen de as van de weg en de naar de weg gekeerde gevel dient ten minste de bestaande afstand te bedragen;
    • 6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.

  • b. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen (inclusief inpandige bedrijfswoningen) mag niet meer bedragen dan 3084 m2;
    • 2. de bedrijfsgebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
    • 3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
    • 4. de dakheling dient ten minste 18° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
    • 3. er mogen geen paardenbakken worden gebouwd;
    • 4. er mogen geen lichtmasten worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in Artikel 9 onder b in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 4 voor het plat afdekken tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van bedrijfswoningen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het plat afgedekte deel niet meer dan 3,50 m mag bedragen;
  • c. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 6 voor het bouwen van bedrijfswoningen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • d. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 2, voor het vergroten van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, indien de overheid regels stelt die ertoe leiden dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen op basis van deze regels moet worden vergroot;
  • e. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 2, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • f. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
  • g. het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 5 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  • h. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 3 voor het bouwen van paardenbakken, met dien verstande dat voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan het bevoegd gezag;
  • i. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 4 voor het bouwen van lichtmasten, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 4 meter mag bedragen.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1, met dien verstande dat:
    • 1. per bedrijf ten hoogste één horecabedrijf categorie 1 is toegestaan;
    • 2. per horecabedrijf categorie 1 mag het gebruik inclusief de opslag niet meer dan 100 m² mag bedragen, waarbij terrassen niet zijn meegerekend;
    • 3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 4. de horecabedrijf categorie 1 geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in Artikel 9 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 3. er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat indien er sprake is van een stolpboerderij er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
    • 4. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 5. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Wonen’ zoals deze is opgenomen in Bijlage 1 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. van het vorige lid kan worden afgeweken indien de ruimtelijke kwaliteit daarmee is gediend;
    • 3. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    • 4. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 5. de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij:
      • ten minste 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt;
      • dan wel ten minste 2.000 m² aan kassen moet worden gesloopt;
      • dan wel een combinatie naar evenredigheid moet worden gesloopt,

met dien verstande dat de met "monument" aangegeven gebouwen niet mogen worden gesloopt tenzij handhaving van het gebouw vanwege de bouwtechnische staat redelijkerwijs niet mogelijk is en de sloopvergunning als bedoeld in artikel 37 van de Monumentenwet 1988 kan worden verleend;

    • 1. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan Burgemeester en wethouders;
    • 2. voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor ‘Waarde – Archeologie’ een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat geen onevenredige schade aan archeologische waarden ontstaat;
    • 3. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie dient te zijn gepleegd en het resultaat van dit overleg wordt betrokken bij het wijzigingsbesluit;
    • 4. voor het overige de bestemmingsregels uit de bestemming ‘Wonen’ zoals deze is opgenomen in Bijlage 1 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van het realiseren van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 2. per voormalig bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden zijn toegestaan;
    • 3. de recreatie-eenheden mogen worden gevestigd in zowel bestaande bebouwing als in nieuw te bouwen bebouwing, met dien verstande dat voor nieuw te bouwen bebouwing de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 4. indien er sprake is van nieuwbouw van bebouwing dient het nieuwbouwplan te worden getoetst aan de beeldkwaliteitseisen zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008;
    • 5. de oppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
    • 6. de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
    • 7. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 8. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 9. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 1 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • d. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    • 3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 4. de groepsaccommodatie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 5. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 6. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming ‘Bedrijf’ zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 1 van overeenkomstige toepassing zijn.