direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Academisch Medisch Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot dit bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan 'Academisch Medisch Centrum' vervangt het bestemmingsplan 'Academisch Medisch Centrum-Bullewijk' uit 1973. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel een geactualiseerd juridisch kader te scheppen voor de verdere ontwikkeling van het terrein van het Academisch Medisch Centrum (verder: AMC) voor de komende tien jaar. Voor een groot deel worden de bestaande voorzieningen in de actuele planregeling herbevestigd. De met dit bestemmingsplan mogelijk te maken nieuwe ontwikkelingen betreffen, behalve een verdere intensivering en actualisering van bestaande ziekenhuis-, onderzoek- en onderwijsgerichte voorzieningen, tevens de oprichting van een op de medische technologie gericht science park.

Ontwikkelingen en trends in de medische zorg zijn onder andere dat de zorg steeds meer verschuift in de richting van ambulante zorg (poliklinische zorg en dagbehandeling) en specialisatie op een beperkt aantal locaties. Verder is een ontwikkeling gaande naar meer gespecialiseerde ouderenzorg. Deze ontwikkelingen stellen andere eisen aan de gebouwen en het terrein en stellen nieuwe bouwopgaven.

In het vigerende bestemmingsplan 'Academisch Medisch Centrum-Bullewijk' uit 1973 zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van het terrein qua programma beperkt: het bestemmingsplan kent alleen medische en onderwijs bestemmingen. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan nauwelijks rechtstreekse (bouw)mogelijkheden en is veel nieuwbouw alleen mogelijk via een nadere uitwerking.

Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet (Chw) beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.

Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Chw.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in een project als genoemd in bijlage I en II van de Chw, derhalve is de Chw niet van toepassing op onderhavig plan.

1.2 Bevoegdheidsverdeling

Bij besluit van de gemeenteraad van 1 februari 2006 zijn de gebieden Amstel III, Centrumgebied Zuidoost (wat betreft het ten westen van het spoor gelegen deel, dat inmiddels de naam ArenAPoort West heeft gekregen) en het AMC-terrein aangewezen tot grootstedelijk project. Daarbij is onder meer bepaald dat in de tot grootstedelijk gebied aangewezen gebieden de gemeenteraad van Amsterdam bevoegd is tot het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van ruimtelijke besluiten. Dat geldt dus ook voor het onderhavige bestemmingsplan.

Op 12 juni 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging vormt de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten).

De nieuwe verordening voorziet in een andere inrichting van het bestuurlijk stelsel van Amsterdam. Er zal onder andere een herverdeling  komen van taken en bevoegdheden van de stadsdelen (welke bovendien zullen overgaan in bestuurscommissies). Concreet betekent dit onder andere dat de bevoegdheid voor het vaststellen van bestemmingsplannen in alle gevallen bij de gemeenteraad van Amsterdam komt te liggen. Aangezien het AMC terrein reeds was aangewezen als grootstedelijk project, waarbij onder andere de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen bij de gemeenteraad was neergelegd, verandert er wat betreft de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen de facto niets.

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de plankaart en gaat vergezeld van een toelichting. Op de plankaart zijn de toekomstige bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De plankaart en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat een bestemmingsplan, alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

  • 1. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • 2. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • 3. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
  • 4. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • 5. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • 6. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan;
  • 7. voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:
    • a. een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
    • b. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
    • c. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Na het eerste inleidende hoofdstuk 1 volgt in hoofdstuk 2 het algemeen en historisch kader weergegeven met een beschrijving van het plankader, de doelstelling en de vertrekpunten voor dit nieuwe bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt het ruimtelijk beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. In hoofdstuk 5 t/m 18 worden de uitvoerbaarheidsaspecten beschreven. In hoofdstuk 19 wordt uitgelegd in welke planvorm en op welke wijze de doelstellingen zijn vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 20 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 21 tenslotte behandelt de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro).

De beantwoording van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan wordt in een aparte nota opgenomen, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd.

Daarnaast zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader en historische context

2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Academisch Medisch Centrum' wordt als volgt omschreven en begrensd.

Het AMC-terrein, met een oppervlakte van 64 hectare, ligt aan de zuidelijke rand van de stad, in Amsterdam Zuidoost, ten zuiden van het kantoren- en bedrijvengebied Amstel III. Het AMC-terrein vormt de beëindiging van de bebouwing in de zone tussen de A2 en de spoorlijn Amsterdam-Utrecht. In deze zone - bepaald door infrastructuur en een groenzone - die loopt tot aan Schiphol, vinden belangrijke economische activiteiten van Amsterdam en de regio plaats.

Het plangebied “Academisch Medisch Centrum” wordt globaal begrensd door de Meibergdreef aan de noordzijde, het westelijk talud van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht aan de oostzijde, en de buitenzijde van de Tafelbergweg aan de west- en zuidzijde.

De aan het AMC-terrein grenzende gebieden zijn:

  • in het zuiden, richting Abcoude: het recreatiegebied De Hoge Dijk, met volkstuinen en het golfterrein Houten Vier;
  • in het westen: de Foodstrip; het grenshospitium, de jeugdgevangenis en de golflinks van het golfterrein;
  • aan de noordzijde: het kantoren- en bedrijvengebied Amstel III en
  • aan de oostzijde, aan de andere zijde van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht: het woongebied Holendrecht.

Het plangebied in de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0002.png"

2.2 Ontstaansgeschiedenis plangebied AMC

De gemeenteraad van Amsterdam besloot in 1964 tot het stichten van het Academisch Medisch Centrum. In 1972 kreeg het AMC daarvoor een terrein aan de zuidoost rand van Amsterdam in eigendom voor de ontwikkeling van ziekenhuis- en onderwijs gerelateerde voorzieningen. Na een bouwperiode van 7 jaar werd het gebouwencomplex in 1984 ver buiten de stad geopend.

Het AMC is ontstaan uit de samenvoeging van enerzijds het Binnengasthuis en Wilhelminagasthuis, en anderzijds de Faculteit Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam. Het Emma Kinderziekenhuis werd met de AMC-kinderafdeling geïntegreerd tot een academisch medisch kindercentrum. In het AMC-complex zijn enkele onderzoeksinstellingen gevestigd zoals het Nederlands Herseninstituut, het Interuniversitair Oogheelkundig Instituut en de medische afdeling van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Het AMC biedt daarnaast onderdak aan de grootste permanent geëxposeerde collectie Nederlandse beeldende kunst van na 1945 en aan het Museum Vrolik (verzameling van anatomische objecten vanaf de 18e eeuw).

Het AMC gebouwencomplex domineert het terrein door omvang en bouwhoogte. Het gebouwencomplex is een “stad” waar een groot aantal mensen "woont", werkt en op bezoek gaat. Binnen het complex zijn voorzieningen opgenomen zoals een bank, een kapper, een uitzendbureau, een boekwinkel en een restaurant. Sinds 1994 vormen het academische ziekenhuis en de Faculteit Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam één organisatie.

Het AMC telt momenteel circa 1.000 bedden, heeft 8.000 werknemers, 2.300 studenten en trekt 15.000 bezoekers per dag.

2.3 Doelstelling

Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan beoogt hierin te voorzien.

2.4 Geldend planologisch kader

Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan 'Academisch Medisch Centrum Bullewijk', goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 15 mei 1973, is een globaal, nader uit te werken bestemmingsplan. Het plan is diverse malen voor deelgebieden van uitwerkingen en herzieningen voorzien (zie hierna). Het bestemmingsplan is sterk verouderd en niet meer toegesneden op de voorgenomen ontwikkelingen. Sinds 1994 zijn afzonderlijke projectprocedures de juridische onderlegger geweest voor veel nieuwbouw. Ook staat er een aantal tijdelijke gebouwen vooruitlopend op definitieve voorzieningen.

Uitwerkingen en herzieningen:

  • Uitwerking 1 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland 18 februari 1975)
  • 1e herziening Uitwerking 1 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 6 maart 1979)
  • 2e herziening Uitwerking 1 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 2 september 1980)
  • Uitwerking 2 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 19 mei 1981)
  • 1e herziening Uitwerking 2 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 22 juni 1982)
  • Uitwerking 3 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 22 juni 1982)
  • Uitwerking 4 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 8 november 1983)
  • Uitwerking 5 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 21 oktober 1986)
  • Uitwerking 6 (goedgekeurd Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 19 januari 1988)

2.5 Beschrijving van het plangebied

De verbinding van het AMC-terrein met het ten oosten gelegen woongebied Holendrecht wordt onder andere verzorgd door de spooronderdoorgangen ter hoogte van de Meibergdreef, het Tjepmapad en de Tafelbergweg.

Op het AMC-terrein zijn binnen de binnenste ringweg, in het hoofdgebouw (de Monoliet), het Academisch Medisch Centrum (het Academisch Ziekenhuis en de Medische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam) gevestigd.

Aan de westzijde van de Monoliet bevindt zich in de binnenring ook de energiecentrale van het ziekenhuis. De installatie daarvan is inmiddels grotendeels vernieuwd en vervangen.

Het westelijk deel van het plangebied buiten de binnenringweg (het Westterrein), bestaat momenteel deels uit parkeerterrein, een deel ligt braak en er staan enkele tijdelijke gebouwen voor opslag en onderhoudsmateriaal.

In de zuidwesthoek, in het groene deel van het plangebied (het Park), was de psychiatrie gevestigd. De psychiatrie is inmiddels verhuisd naar een nieuwe locatie ten westen van de polikliniek binnen de binnenste ring. Het leeggekomen gebouw is gesloopt. Tussen de polikliniek en de nieuwbouw voor de psychiatrie is inmiddels een gebouw verrezen, waarin o.a. het regionale dialysecentrum Dianet en een uitbreiding van de poliklinieken zijn gevestigd. Verder bevindt zich in dit zuidwestelijke plandeel een aantal verspreid liggende gebouwen, zoals de recent gerealiseerde nieuwbouw van het Altracollege (voorheen de Bets Frijlingschool) en een kleine, nog te renoveren kliniek van Arkin (Jellinek).

In het gebied aan de zuidzijde van de AMC - monoliet lopen de eerste initiatieven in de ontwikkeling van het in dat deel van het plangebied geplande Medical Business Park (MBP).

In de zuidoosthoek en aan de oostzijde van het plangebied, langs het spoor, is de Faculteit Gezondheidszorg van de Hogeschool van Amsterdam ondergebracht in een zelfstandig gebouw. Daarnaast bevindt zich hier een bedrijfspand waar vanuit catering ten behoeve van instellingen en organisaties buiten het ziekenhuisterrein werd verzorgd.

2.6 Geschiedenis van het plangebied

Algemeen

Het AMC-terrein ligt in de voormalige Oost Bijlmerpolder en in de voormalige Holendrechter Polder, een oud poldergebied aan de oostkant van de Amstel. De ontginning van dit gebied begon in de 12de eeuw, vermoedelijk vanuit de polder De Ronde Hoep, ten zuiden van Ouderkerk aan de Amstel. Hier lag het domaniale hof van de landsheer, de bisschop van Utrecht (Verkerk, 1998).

Van polder De Ronde Hoep verplaatsten de ontginningsactiviteiten zich langs de ontginningsbasis de Amstel naar het noorden. Haaks op de Amstel werden percelen uitgezet met een onderlinge afstand van 30 tot 100 m. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. De percelen werden van elkaar gescheiden door sloten, die het veen ontwaterden. Door de ontwatering kwam het veen droog te liggen en ontstond een droog en bruikbaar akkerland.

Bijkomend gevolg van de ontwatering van het veen was de daling van het maaiveld waardoor de akkers bloot stonden aan overstromingsgevaar. Ter bescherming werden dijken en achter- en zijkaden aangelegd. Zo werd de Holendrechterpolder beschermd door het Zwed of de Zuwe. Tussen de West Bijlmerpolder en de Oost Bijlmerpolder liep eveneens een veendijk. De dijk was tevens een belangrijke verbindingsroute tussen Abcoude en noordelijker gelegen plaatsen zoals Diemen en Amsterdam. Ondanks de waterstaatkundige maatregelen zette de vernatting van de percelen zich door. Daarom bracht men nieuwe stroken veen in cultuur. Bij de verlenging van de kavels schoof ook vaak de bewoning op. De achterkade werd dan als secundaire ontginningsas in gebruik genomen (Stol, 1993). De voormalige verkaveling en veendijken zijn op historische kaarten duidelijk herkenbaar (afb. 3).

Afbeelding 3 (uit het rapport) Topografische Militaire Kaart uit 1854

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0003.png"

De verkaveling van het veenweidegebied is nog duidelijk zichtbaar. Het plangebied (aangegeven met een rode lijn) wordt doorsneden door de voormalige veendijk: de Broekeweg. De Holendrechterpolder wordt in het noordwesten begrensd door het Zwed of de Zuwe (beide wegen aangegeven in bruin).

Boerderijen uit de ontginningsperiode werden opgetrokken uit hout, leem en riet. Het waren zogenoemde woonstalhuizen, met het woon- en stalgedeelte onder één kap, die in de regel op een terp of verhoging werden aangelegd. De boeren voerden een gemengd bedrijf waar veeteelt samen met akkerbouw plaats vond. Ten gevolge van de toenemende vernatting van het akkerareaal en de groeiende behoefte vanuit de stad aan zuivelproducten kwam vanaf de 14de eeuw geleidelijk de nadruk op veeteelt te liggen (Hoppenbrouwers 2002, 103-118).

Afbeelding 4 (uit het rapport) Historische kaart van Nicolaes Visscher uit ma 1700

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0004.png"

Binnen het plangebied (rode lijn) liggen langs de Broekerweg twee boerderijen (groen).
Vanwege de economische bloei en de internationale welvaart nam de vraag naar agrarische en industriële producten in de 17de eeuw toe. Hierdoor werd de directe omgeving van Amsterdam van steeds groter belang voor de groentevoorziening. Op de historische kaart van Visscher staan binnen het plangebied langs de Broekerweg twee boerderijen afgebeeld (afb. 4).

De polder diende niet alleen als voorraadschuur van de stad, het buitengebied leverde tevens de bevoorrading van brandstof. Aanvankelijk werd hiervoor de plaatselijke houtstapel voor benut. Omdat deze niet voldoende was, ging men over op turf als energiebron. Voor de turfwinning werd de techniek van de natte vervening toegepast, dat wil zeggen turfwinning onder de grondwaterspiegel. Met behulp van een baggerbeugel werd het veen in stroken uit het water geschept en op legakkers te drogen gelegd. Na het drogen werd het veen in bruikbare brokken gestoken om vervolgens op stapels verder te drogen. De natte vervening leidde tot het typerende landschap met weeren (schepsloten) en ribben (legakkers, langwerpige eilandjes). Dit landschap was kwetsbaar voor oeverafslag, waardoor vele veenderijen verdwenen en ter plaatse plassen ontstonden. Om aan het landverlies een einde te maken werden de plassen drooggemaakt (Stol, 1993, 73-85). De Topografisch Militaire Kaart toont de weeren en de ribben in de Holendrechter Polder (afb. 3). De Chromotopografische kaart uit ma. 1900 toont aan dat de polder is drooggemaakt. De weeren en ribben in deze polder hebben plaatsgemaakt voor de regelmatige verkaveling (afb. 5).

Afbeelding 5 (uit het rapport) Chromotopografische kaart uit ma. 1900 met de regelmatige verkaveling van de Holendrechterpolder

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0005.png"

Aan de oostzijde van de Broekerweg kwamen nu ook boerderijen te liggen, waarvan de namen Vee en Veenzigt verwijzen naar de voormalige turfwinningactiviteiten in de Holendrechterpolder.

Gedurende de 20ste eeuw ontwikkelde het poldergebied ten zuiden van de Bijlmermeer zich tot een randgemeente van Amsterdam. Op dat moment was het nog hoofdzakelijk een landelijk gebied. In de jaren '60 van de vorige eeuw werd het gebied bestemd voor de aanleg van industrieterreinen, woonwijken en sportvelden. Bij de aanleg van deze voorzieningen is de oorspronkelijke infrastructuur, zoals de Broekerweg en de Zuwe, grotendeels verdwenen. Ook werd de meeste bebouwing afgebroken.

In 1977 is gestart met de bouw van het Academisch Medisch Centrum (AMC). Vanaf 1982 is het terrein gefaseerd in gebruik genomen. Op het terrein werd vervangende nieuwbouw voor een tweetal gasthuizen (voormalige Binnengasthuis en Wilhelminagasthuis) gerealiseerd. Daarnaast werd hier de Medische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam gevestigd.

Zie voor een uitgebreide historische beschrijving van het plangebied hoofdstuk 16 dat handelt over het aspect Cultuurhistorie en archeologie (en het Rapport Bureau Monumenten en Archeologie, 'Archeologisch bureauonderzoek Plangebied AMC-terrein, BO 08-012, Amsterdam 2008).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen algemene beleidsstukken van Rijk, provincie, regio, gemeente en stadsdeel aan de orde. Specifiek voor dit plangebied relevante beleidsaspecten, worden meer in detail behandeld in de desbetreffende, inhoudelijke hoofdstukken (5 t/m 18). Daar waar zich dat voordoet wordt naar die hoofdstukken verwezen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander aandachtspunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd voor wegen, spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.
In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.

Het bestemmingsplan 'Academisch Medisch Centrum' voorziet voor een deel in de conservering van de bestaande medische voorzieningen en voorzieningen voor onderwijs en onderzoek, waarin het geldende bestemmingsplan reeds voorziet, en in de voorzieningen die tot op heden op het terrein met toepassing van afzonderlijke projectprocedures op het terrein zijn gerealiseerd. Voor een deel van het plangebied wordt voorzien in het behoud van groen, water en infrastructuur, met name in het zuidwestelijke deel van het plangebied. Daarnaast voorziet het plan in de juridische basis voor nieuwe, geplande ontwikkelingen voor de periode tot ma. 2022. De nieuwe ontwikkelingen bestaan uit logistieke wijzigingen in de AMC-monoliet, de ontwikkeling van het Medical Business Park in het zuidelijk deel van het plangebied, de herinrichting van de parkeervoorzieningen en verbetering van de infrastructuur op het hele terrein.

De geschetste ontwikkeling is in overeenstemming met de doelstellingen in het SVIR.

3.1.2 AMvB Ruimte / Barro

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte (Barro) juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.

De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Deze uitbreiding van het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties.

3.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling (SER-ladder)

Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”

De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.

In het regionale samenwerkingsverband 'Platform Bedrijven en Kantoren' (Plabeka), stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Overschotten aan de aanbodzijde leidden in 2007 reeds tot het schrappen en faseren van 3,5 miljoen m² aan niet op de vraag afgestemde kantoorplannen. Door transformatie vond onttrekking van 0,5 miljoen m² kantoorgebouwen van de kantorenmarkt plaats. Deze ingrepen op de kantorenmarkt waren echter niet genoeg om het tij te keren. In 2011 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet enerzijds in een intensivering van de medische-, research- en onderwijsvoorzieningen in het bestaande ziekenhuis. Anderzijds wordt op het zuidelijk deel van het AMC terrein voorzien in een uitbreiding van activiteiten in de vorm van een Medical Business Park, met de mogelijkheid voor het oprichten van medisch gerelateerde bedrijvigheid, met laboratoria, onderzoeksruimten en aan de medische bedrijvigheid gerelateerde kantoorruimten.
Voor beide categorieën van ontwikkeling wordt onderstaand de SER-ladder doorlopen.

  • 1. Medische voorzieningen (ziekenhuis)

Het AMC is als academisch ziekenhuis een belangrijk instituut voor zorg, onderzoek en onderwijs in de Nederlandse gezondheidszorg en behoort tot de internationale topziekenhuizen. Jaarlijks worden 500.000 patiënten onderzocht en behandeld in het AMC. De medische faculteit van de Universiteit van Amsterdam is een integraal onderdeel van het AMC. Aan deze faculteit studeren 2.500 studenten en vinden jaarlijks bijna 200 promoties plaats en worden meer dan 3.000 artikelen in wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd.

Het AMC is sinds 1983 op de huidige locatie gehuisvest en heeft sinds haar opening door aanpassing en uitbreiding van de huisvesting ruimte kunnen bieden aan de dynamische ontwikkelingen in zorg, onderzoek en onderwijs. Veranderingen in de wijze van zorgverlening vinden hun oorsprong in diverse gebieden. Technologische ontwikkelingen, zoals de innovaties op het gebied van de radiologische beeldvorming met de komst van de CT, MRi, PET-CT leiden tot aanpassingen in het gebouw om ruimte te bieden aan deze nieuwe apparaten. Voortschrijdend inzicht op het gebied van ziekenhuishygiëne bijvoorbeeld leidt tot uitbreiding van luchtbehandelingssystemen, isolatiekamers en intensive care voorzieningen. Opkomst van resistente bacteriën leidt tot inrichting van zeer veilige laboratoria, waarin onderzoek naar deze bacteriën kan worden gedaan. Nieuwe inzichten op het gebied van het healing environment leiden tot aanpassingen in de arealen waar patiënten, waaronder kinderen, worden verpleegd. Verpleegzalen met 6 bedden worden vervangen door 1-persoonskamers en voor de zieke kinderen worden faciliteiten voor onderwijs en recreatie gerealiseerd op de verpleegafdelingen. Vermindering van de ligduur in ziekenhuizen leidt tot hergebruik van de vrijkomende capaciteit voor ontwikkelingen waar een groei in activiteiten is. Vergrijzing van de bevolking leidt tot een toename in de zorgvraag, bijvoorbeeld op gebieden als de oncologie en hart- en vaatziekten. Anticiperend op de verwachte toename in de zorgvraag moeten meer artsen en verpleegkundigen worden opgeleid, waardoor de behoefte aan onderwijsfaciliteiten in het AMC toeneemt. Ook leiden veranderingen in de opleiding, zoals de introductie van kleinschalig onderwijs en het gebruik van skillslabs tot aanpassingen in de onderwijsfaciliteiten. Spin-offs van het AMC die succesvolle medische vindingen op de markt brengen vestigen zich dicht bij het AMC en groeien regelmatig uit tot zelfstandige medische bedrijven. Ook biedt het AMC-complex huisvesting aan verwante wetenschappelijk instituten zoals het Herseninstituut van de KNAW en het tropen laboratorium van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Deze instituten kennen ook weer verandering en groei zoals de recente realisatie van het Spinozacentrum van de KNAW op het AMC terrein laat zien.

Het AMC staat in deze ontwikkelingen niet alleen. Het AMC werkt nauw samen met de andere ziekenhuizen in Amsterdam, met name het VUmc en het OLVG, en met ziekenhuizen in de regio zoals het Flevoziekenhuis in Almere. In deze samenwerking wordt gezocht naar een optimaal, patiëntvriendelijk en bedrijfseconomisch verantwoord antwoord op de uitdagingen waarmee de zorg, het wetenschappelijk onderzoek en het zorg gerelateerd onderwijs in de regio Amsterdam wordt geconfronteerd. De activiteiten op het gebied van het medisch wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs worden (ook) afgestemd met de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Met de gemeente Amsterdam (economische zaken, ruimtelijke ordening) worden ruimtelijke en economische initiatieven afgestemd. Dit leidt onder andere tot een gezamenlijke profilering van de verschillende bedrijvenparken: het Amsterdam Science Park in de Watergraafsmeer, het AMC Medical Business Park en het VU Kenniskwartier aan de Zuidas en tot de ontwikkeling van een healthcampus op het AMC terrein samen met UvA en HvA. De samenwerking met het VUmc heeft inmiddels de vorm gekregen van een op te richten Alliantie tussen AMC en VUmc. Deze samenwerking met andere zorginstellingen in de regio Amsterdam en met de universiteiten en hogescholen is erop gericht kennis en capaciteiten zo goed mogelijk gezamenlijk te benutten waardoor de kwaliteit van zorg, research en onderwijs wordt verbeterd. Hierdoor kan de regio Amsterdam bijdragen aan het verbeteren van de concurrentiepositie van Nederland op internationaal niveau.

Deze ontwikkelingen zullen onverminderd verder gaan en leiden tot aanpassingen in de bestaande bebouwing op het AMC terrein. Niet altijd echter zijn deze aanpassingen onder te brengen in een gebouw dat inmiddels ruim dertig jaar oud is. Ook leiden nieuwe behandel- en onderzoeksmogelijkheden soms tot een behoefte aan uitbreiding van de bestaande capaciteit. Na realisatie van het AMC zijn in de afgelopen dertig jaar op talloze plaatsen binnen de bestaande gebouwen de accommodaties aangepast om ruimte te beiden aan alle ontwikkelingen. Bovendien is circa 70.000 m² bvo bijgebouwd voor faciliteiten die niet binnen de bestaande gebouwen gehuisvest konden worden, zoals de groei van het aantal polikliniekbezoeken, de uitbreiding van de capaciteit van de intensive care en de uitbreiding van vestigingsmogelijkheden voor spin-offs. Het AMC heeft zichzelf tot doel gesteld om zo veel mogelijk de ontwikkelingen binnen de bestaande huisvesting onder te brengen door het ruimtegebruik te intensiveren. Dit is de afgelopen jaren onder andere vorm gegeven door de volledige renovatie van het operatiekamercomplex en het EmmaKinderZiekenhuis en talloze andere projecten binnen de bestaande gebouwen, maar dit is niet in alle gevallen mogelijk. Vooral de high-tech voorzieningen op het gebied van research, diagnostiek en behandeling zijn niet altijd verantwoord te huisvesten binnen de bestaande gebouwen. Vanwege de integrale werkwijze van zorg, research en onderwijs wil het AMC ruimte bieden aan nieuwe faciliteiten en zorgvormen dicht bij de bestaande voorzieningen. Oplossingen worden daarom gezocht binnen het bestaand stedelijk gebied en dus zeer nabij de bestaande bebouwing op het AMC terrein. Daarnaast streeft het AMC ernaar om het bestaande groene karakter van het terrein, als overloop naar tussen Amsterdam Zuidoost en het Groene Hart te behouden. Dit leidt eveneens tot intensivering van bebouwing nabij / op bestaande bebouwing. Het AMC verwacht niet dat buiten het bestaande stedelijk gebied gezocht moet gaan worden naar mogelijkheden voor uitbreiding van het AMC.

  • 2. Medical Business Park AMC

Op de terreinen ten zuiden van de bestaande bebouwing op het AMC terrein wordt de ontwikkeling van een Medical Business Park voorzien. Dit terrein is uitsluitend bestemd voor bedrijven in de rode lifes sciences en medische technologie. Vestiging van deze bedrijven betekent een versterking van het wetenschappelijk onderzoek van het AMC door uitwisseling van kennis. Bedrijven kunnen door de nabijheid van het AMC profiteren van de faciliteiten en ervaring die binnen het AMC als kenniscentrum aanwezig zijn. Bovendien is door de samenwerking tussen AMC en VUmc ook een directe uitwisseling met het Kenniskwartier aan de Zuidas mogelijk.

In Amsterdam is in de Structuurvisie 2040 het AMC benoemd als locatie die een duurzame bijdrage moet leveren aan campusontwikkelingen, waar wonen, studeren en werken worden gecombineerd. Daarbij zijn de rode Life Sciences en medische technologie in de Structuurvisie genoemd als kansrijke sector voor Amsterdam. De nabijheid van grote kennisdragers zoals een academisch ziekenhuis is een voorwaarde voor het ontstaan van dit type hoogwaardige kennisintensieve bedrijvigheid. Deels komt deze bedrijvigheid voort uit het AMC in de vorm van spinn-offs, deels wordt deze bedrijvigheid aangetrokken door het onderzoek en de onderzoeksfaciliteiten van het AMC. Voor het AMC Medical Business Park wordt de focus gericht op bedrijfsontwikkelingen die aansluiten bij de onderzoeksactiviteiten van het wetenschappelijk onderzoek van het AMC en de benodigde technieken. Een aantal spinn-offs van het AMC zijn de afgelopen jaren binnen de muren van het ziekenhuis gegroeid tot volwassen bedrijven. Deze bedrijven kunnen alleen doorgroeien als ze naar bedrijfsruimte buiten het ziekenhuiscomplex kunnen doorstromen.

a. Behoefte

Het Medical Business Park AMC is gericht op bedrijven voor de rode life sciences en medische technologie. Deze bedrijven hebben speciale behoeften op het gebied van vastgoed die in de bestaande voorraad kantoor- en bedrijfshuisvesting in Amsterdam niet beschikbaar is. Het gaat daarbij om biologische laboratoria en geklimatiseerde technische werkruimten (zoals cleanrooms). Deze faciliteiten vragen om aangepaste bouwkundige voorzieningen zoals bijvoorbeeld een plafond hoogte van ma. 4m, veel ruimte voor de benodigde luchtbehandelingsinstallatie, aanwezigheid van een netwerk voor (medische) gassen en ruime maatvoering in de leidingschachten ten behoeve van de uitgebreide elektrotechnische en werktuigbouwkundige voorzieningen. Een bijzondere factor daarbij is dat deze bedrijven optimaal kunnen functioneren dankzij de nabijheid van een academisch ziekenhuis. Deze nabijheid is vereist vanwege de inhoudelijke samenwerking (research) en de levering van diensten, zoals specifieke onderzoekstechnieken, maar ook diensten als het steriliseren van instrumentarium. In de literatuur over campusvorming wordt nabijheid gezien als een straal van 300 tot maximaal 500 meter rond een wetenschappelijke instelling waarbinnen er geen of weinig fysieke barrières zijn om tussen gebouwen heen en weer te lopen. De bedoeling van dit plan is om een bundeling van wetenschap en bedrijfsleven te creëren zoals die nu bijvoorbeeld aanwezig is in het Biosciencepark Leiden (rode life sciences), Amsterdam Science Park (hightech instrumentatie en ICT) en de High Tech Campus in Eindhoven (hightech materials en systemen). Deze scienceparken kenmerken zich door een focus op een specifieke combinatie van wetenschap en bedrijfsleven. Met het Medical Business Park wordt die focus gelegd bij rode Life Sciences en medische technologie.

Op landelijk niveau zijn in het Topsectorenbeleid ambities voor de topsector Life Sciences and Health (LSH) vastgesteld. De sector wil in 2025 behoren tot de wereldtop, met een bedrijfsleven dat tot de top 3 van snelste groeiers in Europa hoort en meer dan 10% van zijn omzet in R&D investeert. De Nederlandse thuismarkt fungeert als portaal naar snelle en effectieve toepassing van innovaties die ook hun weg vinden naar de internationale zorgmarkt. De sector draagt bij aan hoogwaardige en betaalbare zorg en daarmee aan een hogere levenskwaliteit en beheersing van de zorgkosten, waardoor de arbeidsproductiviteit en het BNP stijgen.

Het aantal arbeidsplaatsen in de sector zal toenemen: er is sprake van een groeiende uitbreidingsvraag van 1,4% per jaar en een groeiende vervangingsvraag van 3,5% per jaar. De sector is nu reeds verantwoordelijk voor 13% van alle R&D-uitgaven in Nederland, 50% van de werknemers in deze sector is nu al een 'kenniswerker', wat extreem hoog is en het innovatieve karakter van de sector onderstreept. Deze ontwikkeling wordt bevestigd in het rapport 'Snelle groeiers in de Topsectoren' opgesteld door het EIM in januari 2012 (M201201).

Daarnaast zijn de ontwikkelingen af te leiden uit het projectvoorstel voor de inrichting van een incubatorvoorziening voor life science bedrijven, opgesteld door het AMC en de UvA ten behoeve van een subsidieaanvraag voor de Amsterdam Economic Board (april 2012).

In dit projectvoorstel worden de actuele thema's in de ontwikkelingen als volgt beschreven.

Life Sciences & Health
Welvaart en welzijn worden in sterke mate bepaald door het vermogen om kennis te vergaren, te ontsluiten, te mobiliseren en toe te passen. Het gaat hierbij om de mogelijkheden die wij als mens zien en de mate waarin wij slagen om nieuwe kennis en inzichten met succes aan te wenden ten dienste van mens en maatschappij.
Het Life Sciences en Health cluster ontwikkelt en levert producten, diensten en technologieën die het in toenemende mate mogelijk maken ziekten te voorkomen, vroeg op te sporen, effectief te behandelen en zorg te verplaatsen van het ziekenhuis naar de thuisomgeving. Met als doel, het verhogen van de kwaliteit van leven en het beheersbaar maken van de sterk oplopende kosten van de zorg.

Valorisatie
De kennisbasis van de Nederlandse Life Sciences en gezondheidssector is uitmuntend. Ondanks het feit dat het Life Sciences cluster wat betreft groei tot de top twee van de topsectoren behoort - zowel naar omzet als werkgelegenheid -, laat de sector een deel van het aanwezige potentieel onbenut. Een aanpak gericht op de valorisatie van dit potentieel is dan ook meer dan gewenst.

Belangrijke succesfactoren in dit proces van valorisatie zijn:

  • Het faciliteren van ontmoeting en samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven
  • Het op gang brengen en houden van een stroom aan ideeën en nieuwe concepten
  • Het creëren van een atmosfeer die het mogelijk maakt om spin-offs effectiever te vertalen in start-ups
  • Het ontwikkelen van broedplaatsen waar starters, onderzoek, onderwijs en bedrijfsleven elkaar ontmoeten
  • Een duidelijke focus op waardecreatie tijdens iedere fase van het project.

De Amsterdamse regio
De Amsterdamse metropoolregio huisvest nu reeds veruit de grootste concentratie op het gebied van kennis en onderzoek in Nederland op het gebied van rode Life Sciences. In de regio zijn ma. 5.300 onderzoekers actief bij internationaal aan de weg timmerende organisaties zoals AMC, UvA, VUmc, VU, NKI-AvL, NIN (Netherlands Intitute for Neuroscience) en CVI (Crucell Vaccine Institute). Op terreinen zoals oncologie en neurosciences behoort de regio tot de top van de wereld. De regio wil de komende jaren inzetten op het beter benutten en uitnutten van de aanwezige potenties. Amsterdam beschikt mede gezien de internationale oriëntatie van de stad alsmede de goede nationale en internationale ontsluitingen en de omvang en kwaliteit van het cluster over een uitstekende uitgangspositie om binnen afzienbare termijn uit te kunnen groeien tot een Global Health City.

Amsterdam beschikt derhalve over een uitmuntende uitgangspositie om het Red Life Sciences sector op termijn uit te laten groeien tot een wereldwijd actieve Life Sciences industrie. Een sector waarin de omvang, vernieuwing en flexibiliteit van doorslaggevende betekenis zijn bij het aantrekken en behouden van deze internationaal georiënteerde bedrijvigheid. Met een sector die in staat is om talent voor de regio te behouden en talent van elders weet aan te trekken. Een cluster dat investeerders weet te boeien en te verleiden. Een cluster waarin kennisinstellingen samenwerken met grote en kleine ondernemingen. Een sector waarin in start-ups vanuit kennisinstellingen door kunnen groeien en spelers op de wereldmarkt kunnen worden. Een cluster dat in wisselwerking met andere sterke clusters, zoals ICT, Food & Flowers, logistiek en de zakelijke (financiële) dienstverlening, zich weet te vormen tot een speler van formaat binnen een internationale context.

In november 2011 hebben het AMC en de Gemeente Amsterdam de samenwerkingsovereenkomst ondertekend voor de ontwikkeling van het Medical Business Park. Doel is de ontwikkeling van een businesspark in het verlengde van het Academische Ziekenhuis. Een bedrijvenpark dat onderdak gaat bieden aan hoogwaardig (commercieel) medische onderzoek-, ontwikkelings-, alsmede productiefaciliteiten en gespecialiseerde toeleveranciers. Uiteindelijk moet het park in combinatie met het AMC zich ontwikkelen tot een campus voor Red Life Sciences. Een campus voor bedrijven, kenniswerkers, studenten, instellingen en dus voor eenieder actief is binnen het cluster. De kernbegrippen hierbij zijn: het gezamenlijk vermarkten van Amsterdam als Health City en het positioneren van het Medical Business Park als internationale hotspot.

b. Oplossen binnen bestaand stedelijk gebied

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu definieert bestaand stedelijk gebied als een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Amsterdam Zuidoost, en meer specifiek het AMC-terrein, heeft zich ontwikkeld tot een gebied waarin zorg, onderwijs, onderzoek en bedrijvigheid samen komen. Met de nabijheid van diverse rijkswegen, een treinstation, een metrostation en een busstation is de bereikbaarheid optimaal. Het Medical Business Park is gelegen op het AMC-terrein en maakt daarmee deel uit van bestaand stedelijk gebied. Een deel van het terrein is op dit moment in gebruik als parkeerterrein t.b.v. het ziekenhuis en de medische faculteit.

Voor het onderbrengen van de bovengenoemde bedrijvigheid kan gezocht worden binnen bestaande kantoor- en bedrijfspanden in de omgeving van het AMC of een ander academisch ziekenhuis binnen de Metropoolregio, of op braakliggende terreinen in de nabijheid van het AMC.

In het naastgelegen kantorengebied Amstel III is veel leegstand in kantoorgebouwen en bedrijfspanden. Een deel van deze panden ligt zo dichtbij het AMC-ziekenhuis en de medische faculteit dat de gewenste nabijheid zo goed als gerealiseerd kan worden (met uitzondering van de fysieke barrière van de Meibergdreef). De kantoorgebouwen in Amstel III-zuid (ten zuiden van de A9) zijn echter niet geschikt voor laboratoriumruimtes en clean rooms. Zoals hiervoor ook al in de paragraaf 'behoefte'  is beschreven, gaat het bij dit soort ruimten om gebouwen met een vrije verdiepingshoogte van 4 meter, met voldoende hoogte voor luchtbehandelingsinstallaties, de aanwezigheid van een netwerk voor (medische) gassen en een ruime maatvoering in de leidingschachten ten behoeve van de uitgebreide elektrotechnische en werktuigbouwkundige voorzieningen. Bestaande kantoorgebouwen zijn daar in theorie wel geschikt voor te maken, maar dit gaat met zulke hoge kosten gepaard dat dit tot nu toe niet gebeurd is.

Aan het AMC gekoppelde bedrijven en instellingen die vooral behoefte hebben aan kantoorruimte zoeken nu al hun weg in het kantorengebied Amstel III. Het Medical Business Park richt zich derhalve alleen op het opvangen van de vraag, die niet in 'gewone' kantoor- en bedrijfspanden kan worden ondergebracht.

Het is vanwege dat complex van omstandigheden dat gemeente en AMC het Medical Business Park wensen onder te brengen op dit nog vrij liggende deel van het AMC terrein.

c. Buiten bestaand stedelijk gebied

Gelet op de in het vorenstaande omschreven ontwikkelingen en de beschikbare mogelijkheid om het gewenste Medical Business Park binnen het bestaande stedelijk gebied van het AMC terrein te huisvesten, is geen uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk.

3.1.4 Vierde Nationale Milieubeleidsplan

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.

Het NMP richt zich op drie soorten problemen:

  • hardnekkige oude problemen die alleen kunnen worden opgelost door de externe milieukosten door te berekenen in de prijzen;
  • bekende knelpunten die in een nieuwe vorm de kop opsteken, zoals externe veiligheid en gezondheidsrisico‘s van chemische en biologische vervuiling en straling;
  • nieuwe problemen als gevolg van de technologische innovatie die bestaande knelpunten oplost, maar vaak onvermoede nieuwe problemen schept; het gaat niet alleen om de verschijnselen zelf (zoals schaalvergroting, biotechnologie, aantasting van de atmosfeer enzovoort), maar ook om de steeds complexere interactie van deze verschijnselen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040: 'Kwaliteit door Veelzijdigheid'

Op 21 juni 2010 hebben provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld èn op 3 november 2010 is deze in werking getreden.
In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd.

  • 1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  • 3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland

Tegelijkertijd met de Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).

Voor de doorwerking van het in de Structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie o.a. de beschikking over deze verordening. Dit is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. In deze planproducten zal duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen.
Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld. In de verordening is hiervoor gebruik gemaakt van het instrument 'ontheffing door GS' of - in een enkel geval - 'nadere regels door GS'. De verordening richt zich op de inhoud van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij niet alleen om de inhoud in strikt juridische zin, maar ook om eisen aan de toelichting.

In dit bestemmingsplan AMC wordt deels uitgegaan van consolidering van de bestaande situatie en deels van (door)ontwikkeling van de Monoliet door verdere verdichting en nieuwe ontwikkeling van een Medical Business Park (MBP) door middel van nieuwbouw. Met name voor het MBP is sprake van oppervlakte uitbreiding. Wateraspecten zijn in dit gebied relevant, specifieke aandacht aan de waterhuishouding is terug te vinden in hoofdstuk 14.

3.2.3 Milieubeleidsplan 2009-2013

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland o.a. beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.

Het onderwerp externe veiligheid is relevant voor het AMC terrein vanwege de ligging langs en nabij het spoor Amsterdam-Utrecht en de aanwezigheid van een hogedruk aardgasbuisleiding. In hoofdstuk 9 wordt nader op het aspect externe veiligheid ingegaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Het versterken de concurrentiepositie (nationaal en internationaal) vormt de rode draad binnen de metropool samenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

3.3.2 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.3.2.1 Plabeka

Sinds 2005 is in de metropoolregio "Plabeka" actief: het Platform Bedrijven en Kantoren. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. In de Uitvoeringsstrategie Plabeka, vastgesteld tijdens de 6e Noordvleugelconferentie op 16 februari 2007, zijn regionale afspraken gemaakt. Doel van deze afspraken is om te komen tot een aanbod van werklocaties dat zo goed mogelijk aansluit bij de vraag naar bedrijventerreinen, kantoren en zeehaventerreinen. De afgelopen 5 jaar is 3,5 miljoen m2 aan kantoorplannen geschrapt door de regiogemeenten en 0,5 miljoen m2 aan structureel leegstaande incourante kantoorgebouwen door de markt getransformeerd. In 2011 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies.

In paragraaf 3.4.4 wordt op de Amsterdamse Kantorenstrategie en de betekenis voor dit plangebied ingegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Om die economische sterkte en duurzaamheid te bereiken streeft Amsterdam onder meer naar een intensiever gebruik van de bestaande stad. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

Het AMC terrein sluit aan op het als metropolitane, stedelijke gebied ArenAPoort en metropolitane werkgebied Amstel III. Het AMC-terrein is een bestaande op de medische sector gerichte bedrijven-/kantorenlocatie. De aanvullende ontwikkeling van het Medical Business Park, een op de medische sector gericht bedrijventerrein, met bedrijven en laboratoria, als ook binnen de bandbreedtes van de kantorenstrategie beperkt toegelaten op de medische bedrijvigheid gerichte kantoren, sluit aan op de in de structuurvisie geschetste ontwikkelingen in Zuidoost.

Beleidsthema's als kantorenstrategie en vervoer en mobiliteit zijn voor dit plangebied relevant en komen meer in detail aan bod in hoofdstuk 3.4.4 en hoofdstuk 6 van deze toelichting.

Structuurvisiekaart en legenda

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0007.png"

3.4.2 Sociaal Structuurplan 2004-2015 'Wat Amsterdam beweegt'

Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:

  • 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
  • 2. investeren in menselijk kapitaal, zodat zoveel mogelijk Amsterdammers zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en zelfstandig, volwaardig en actief, en zo nodig met gerichte ondersteuning, kunnen participeren in de samenleving via werk en scholing, via sport en bewegen, via vrijetijdsactiviteiten en cultuur, en via zorg, welzijn en dienstverlening;
  • 3. investeren in een leefbare omgeving, zodat juist in een moderne en multiculturele omgeving als de Amsterdamse, algemene noties over het samenleven gedeeld, onderhouden en, waar nodig, worden beschermd, en dat deze drie hoofddoelstellingen op programmatische wijze worden uitgewerkt in zes themahoofdstukken, te weten:
    • a. kennisstad (onderwijs en kenniseconomie);
    • b. werkende stad (werk en inkomen);
    • c. culturele stad (kunst, cultuur en creatieve industrieën);
    • d. sportieve stad (vrije tijd en sport);
    • e. zorgzame stad (zorg, welzijn en dienstverlening);
    • f. veilige stad (sociale) veiligheid).

Op het AMC-terrein werken circa 7.500 mensen en zijn ruim 4.700 studenten in opleiding. De geboden mogelijkheid van toevoeging van het Medical Business Park zal ook nieuwe werkgelegenheid meebrengen. Het plangebied vervult daarmee een belangrijke economische functie voor stad en regio. Het bestemmingsplan beoogt er mede in te voorzien dat deze kennis- en werkgelegenheidsfunctie behouden blijft.

3.4.3 Nota Locatiebeleid Amsterdam

Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' is de nota 'Locatiebeleid Amsterdam' (2008) als bestaand toetsingskader geïntegreerd.

In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid. Hierdoor wordt het niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.
Met functie worden hier functies in de brede zin bedoeld, bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, voorzieningen, winkels, hotels, onderwijsinstellingen, leisure. Met de juiste plek wordt bedoeld de locatie die geschikt is volgens de Structuurvisie 2040 en overige relevante beleidsnota's.

Amsterdam kiest ervoor de stad beter bereikbaar te maken door parkeernormen voor kantoren en bedrijven te hanteren. Hiervoor is het locatiebeleid opgesteld.

A-locaties zijn de gebieden rondom de vijf belangrijkste NS stations (Centraal Station, Amstelstation, station Sloterdijk, station Zuid en station Bijlmer ArenA) en B-locaties zijn locaties in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstation en overige NS stations of gelegen binnen het fijnmazige netwerk van trams en bussen.

Op C-locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. De vestiging van kantoren wordt op C-locaties ontmoedigd.
Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers.

Het AMC-terrein ligt in de directe nabijheid van het NS station Holendrecht, met bus, metro en trein verbindingen. Volgens genoemd locatiebeleid een B-locatie.

De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de 'regels'. Dit geldt eveneens voor de ruimtelijke onderbouwing bij een projectbesluit.

Meer over parkeren is opgenomen in hoofdstuk 6.

3.4.4 Kantorenstrategie Amsterdam

De kantorenstrategie Amsterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2011) geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden,
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen en
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

Per saldo zal hierdoor de totale kantorenvoorraad in omvang af dienen te nemen en er weer zicht komen op een 'normaal' leegstandspercentage. Het doel is een continue toekomstbestendige kantorenvoorraad die voldoende ruimte biedt aan de uiteenlopende vraag van huidige en potentiële kantoorondernemingen. In deze kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen.

In de kantorenstrategie is een aantal typen kantorenlocaties beschreven en in vier groepen verdeeld: "krimpgebieden"; "balansgebieden"; "beperkte groeigebieden" en "groeigebieden".

Het AMC terrein behoort tot het oorspronkelijke gebied Amstel III. De huidige kantorenlocatie Amstel III behoort tot de krimpgebieden. Dit zijn gebieden waar de kantorenvoorraad per saldo moet krimpen. Er is geen ruimte voor het toevoegen van kantoren aan de bestaande voorraad. Het accent in deze gebieden ligt primair op onttrekking van incourante kantoren door transformatie en sloop en secundair op herontwikkeling van de bestaande voorraad.

Het Medical Business Park is echter, met de kantorenlocaties Zuidas, Zuidelijke IJ-oever, Science Park, IJburg en Zeeburgereiland, Overhoeks, Westelijke Tuinsteden, Hamerstraat, NDSM en Minervahaven, aangewezen als groeigebied.

Per gebied is bepaald wat het maximale planaanbod per locatie is en is indicatief aangegeven wat de te verwachten marktruimte per periode is. Het genoemde totale planaanbod betreft nadrukkelijk het maximaal toegestane planaanbod. Voor het MBP is de totale te realiseren voorraad bepaald op maximaal 25.000 m2 bvo realisatie tot 2020. Dit bestemmingsplan dat het ruimtelijk-juridisch kader voor de komende planperiode van tien jaar biedt, houdt rekening met deze bandbreedte.

In dit bestemmingsplan ligt de nadruk voor het Medical Business Park op medisch-gerelateerde bedrijven, met de daarbij horende ondersteunende kantoorfuncties. Voor de planperiode wordt een maximum te realiseren volume van 63.000 m2 bvo voor deze medisch gerelateerde bedrijven mogelijk gemaakt.

Een aandeel daarvan (maximaal 25.000 m2 bvo) mag bestaan uit medische bedrijven met een overwegende kantoorfunctie (50% - 70%), waarbij wel de eis van medisch-gerelateerd geldt en waarbij onderzoek- en of laboratorium functies deel uit maken van de bedrijfsvoering. Deze verdeling is in overeenstemming met de voor dit gebied bepaalde kantorenstrategie.

3.5 Stadsdeelbeleid

3.5.1 Structuurvisie Zuidoost

Het stadsdeel heeft op 27 september 2005 de structuurvisie “Zuidoost Open Huis” vastgesteld. In de structuurvisie heeft het stadsdeel de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het hele stadsdeel tot 2020 weergegeven. De structuurvisie vormt daarmee het beleidskader voor het stadsdeel. De structuurvisie geeft structuren aan voor de bebouwde omgeving, de infrastructuur en de groenstructuur in het stadsdeel Zuidoost van 2020.

In de structuurvisie is het onderhavige plangebied aangegeven als ‘Bebouwd gebied werken’. De door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte doorontwikkeling van het AMC sluit aan bij het in de structuurvisie gewenste beeld.

3.6 Beleidsontwikkelingen AMC-terrein

Sinds 1989 is vanuit diverse invalshoeken onderzoek gedaan naar de ontwikkelingsmogelijkheden op het AMC-terrein.

3.6.1 Nota criteria vestigingsbeleid AMC-terrein (1989)

In de nota 'Criteria vestigingsbeleid AMC-terrein' is een eerste verkenning gedaan naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de om het ziekenhuis en universiteitsgebouwen gelegen terreinen. In dit rapport ging men uit van nieuwbouw op het terrein in zuidelijke en westelijke richting ten opzichte van het hoofdgebouw, de Monoliet.

3.6.2 Meervoudige opdracht station Holendrecht eo

In 1994 zijn door het bureau OMA in het kader van een meervoudige opdracht, voorstellen gedaan om het gebied tussen de hoofdtoegang van het ziekenhuis en station Holendrecht ruimtelijk en functioneel te verbeteren. De OMA ontwerpvoorstellen omvatten onder andere:

  • de combinatie van de twee toegangen naar ziekenhuis en polikliniek tot een centrale toegang op het huidige parkeerdek;
  • de herinrichting van het parkeerdek tot tuin;
  • verbetering van de route tussen de hoofdtoegang en metro/busstation Holendrecht door middel van een oplopend maaiveld en een nieuwe droogloop met nieuwe gebouwen aan het Parkeerdek.
3.6.3 Structuurvisie AMC-terrein

De structuurvisie AMC-terrein (1995) plaatste de voorstellen uit de meervoudige opdracht in een breder kader. De introductie van een extra toegang tot de westzijde, verbetering van de ontsluiting van het terrein en de structurering van het parkeren vormden de belangrijkste bouwstenen.

3.6.4 Marktverkenning

In 1996 heeft ABN-AMRO projectontwikkeling een marktverkenning opgesteld om de ontwikkelingsmogelijkheden van het AMC-terrein te verkennen. De ontwikkeling van onder andere een sciencepark werd in deze rapportage naar voren gebracht als mogelijke versterking van ontwikkeling en onderzoek.

3.6.5 Motie van de gemeenteraad (18 december 1997)

De gemeenteraad heeft op 18 december 1997 een motie aangenomen om de verbinding tussen het metro/busstation Holendrecht en de hoofdtoegang van het AMC kwalitatief te verhogen ten gunste van een betere bereikbaarheid per openbaar vervoer. De opwaardering van het treinstation naar een NS-station en het (nog niet geheel afgeronde) nieuwe busstation Holendrecht zijn de eerste stappen die in die richting zijn gezet. De route van en naar het busstation en NS-station Holendrecht kan nog verder in kwaliteit verbeteren, bijvoorbeeld ten aanzien van het aanbod van de horeca en kiosken onderweg en de bestaande droogloop naar de hoofdingang van het AMC.
Het nieuwe bestemmingsplan belemmert niet dat er aanvullend op de bestaande horeca nog wat ruimte voor extra horeca komt en dat de droogloop binnen de gegeven maatvoering veranderd en verbeterd kan worden. Ruimte voor standplaatsen wordt buiten het bestemmingsplan om via afzonderlijke vergunningen geregeld.

3.6.6 Parkeerbehoefte onderzoek (januari 2000)

In 1999 heeft de Grontmij onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte en het gewenste aanbod van parkeerplaatsen op het AMC-terrein. Dit onderzoek is mede de basis geweest voor in het Stedenbouwkundig Plan opgenomen aanbod aan parkeerfaciliteiten.

Deze onderzoeken hebben uiteindelijk geresulteerd in het Stedenbouwkundig Plan dat de basis vormt voor het onderhavige bestemmingsplan.

In 2009 is deze parkeerbalans bevestigd in een in opdracht van het AMC door Goudappel Coffeng uitgevoerd parkeer(balans)onderzoek. Dit rapport is in 2012 naar de laatste inzichten geactualiseerd.

In hoofdstuk 6 wordt nader op het parkeren en het geactualiseerde parkeerbalans rapport ingegaan.

3.6.7 Masterplan Zorgboulevard (2007)

Bouwfonds MAB Ontwikkeling heeft in 2007 een masterplan opgesteld voor het entreegebied van het AMC. Het masterplan was gericht op de ontwikkeling van een zorgboulevard tussen de hoofdentree en station Holendrecht met woningbouw aan beide zijden van de Meibergdreef. De zorgboulevard was opgebouwd uit een aaneenschakeling van functies die gerelateerd zijn aan zorg en gezondheid. Het plan was er op gericht het entreegebied te verbeteren en het AMC sterker met de stad te verbinden.

3.7 Beleidsontwikkelingen Ouder-Amstel

Het grootstedelijk gebied Amstel III, waar het plangebied Academisch Medisch Centrum deel van uitmaakt, grenst aan de westzijde aan het grondgebied van de gemeente Ouder-Amstel. Deze buurgemeente heeft momenteel een structuurvisie in voorbereiding. In deze structuurvisie zijn voor het aangrenzende gebied ten westen van de rijksweg A2 geen ontwikkelingen voorzien, het betreft hier een landschappelijk en recreatief groengebied, dat in de visie behouden blijft. Ontwikkelingen zijn met name voorzien voor het meer noordelijk gelegen Duivendrechtse veld. De toekomstige ontwikkelingen op het AMC-terrein, tezamen met de toekomstige ontwikkelingen in de gebieden Amstel III en ArenAPoort in relatie tot omliggende gebieden, zoals die in het Duivendrechtseveld en in het gebied Overamstel, dat ook tot het grondgebied van gemeente Ouderamstel behoort, beïnvloeden elkaar mogelijk op het gebied van verkeer en bereikbaarheid. Deze mogelijke invloeden voor de langere termijn worden reeds op bredere schaal door middel van verkeersonderzoek (Verkeers- en vervoersplan Zuidoostlob: VVPZOL) in beeld gebracht.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen op het AMC-terrein in relatie tot de verkeersontwikkelingen in de bredere omgeving wordt verwezen naar hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Ruimtelijk-functionele aspecten

In de bestemmingsplanperiode van de komende tien jaar worden op het AMC terrein bestaande gebouwen aangepast en uitgebreid, waarbij nieuwbouw direct rondom de Monoliet nog beperkt plaats vindt. Het Medical Business Park (MBP) is de belangrijkste (gebieds)ontwikkeling op de zuidzijde van het terrein. De ontwikkeling van het Westterrein is op de langere termijn voorzien en als gebiedsontwikkeling niet in dit bestemmingsplan opgenomen. Het groene gebied, het Park, op het zuidoostelijk deel van het terrein zal kwalitatief verbeterd worden door sloop van het daar leeggekomen centraal gelegen gebouw voor Psychiatrie, beperkte nieuwbouw in het groen en aanleg van waterpartijen en groen. Het Park wordt met deze ingrepen aantrekkelijker en beter bruikbaar voor bezoekers en medewerkers.

Het voorgebied bij de hoofdtoegang van het AMC zal beperkt getransformeerd worden, mogelijk met een nieuwe toegangshal. De plannen bij station Holendrecht in het gebied tussen AMC en station worden vanwege de crisis niet uitgevoerd. Het maaiveld zal daar heringericht worden.

De nieuwe ontwikkelingen maken een betere auto ontsluiting van het terrein noodzakelijk. Naast de bestaande toegang aan de Meibergdreef komt aan de westzijde van het terrein een extra toegang op de Tafelbergweg. De bestaande zuidelijke toegang aan de Tafelbergweg wordt aangepast. De westelijke toegang ontsluit direct de daar gelegen parkeervelden die op de langere termijn plaats moeten maken voor de bouwontwikkeling op het Westterrein. De bestaande zuidelijke auto- en fietsroute krijgt een meer landschappelijke inpassing. De daaraan gelegen parkeervelden op het zuidoostelijke deel van het terrein zullen fasegewijs plaatsmaken voor de ontwikkeling van het MBP. De zuidelijke route wordt gekruist door een nieuw ontsluitingscircuit die het Park aan het MBP koppelt. Kortgezegd wordt de autobereikbaarheid van het terrein vooral verbeterd aan de west en zuidzijde van de Monoliet. Daar liggen de parkeervelden en is de toegang van de Monoliet voor zowel medewerkers als bezoekers via de daar gelegen parkeergarage. Op maaiveld krijgt deze toegang een uitbreiding waardoor het park vanuit de Monoliet ook beter bereikbaar wordt.

Het belang van de bereikbaarheid per OV neemt toe als gevolg van meer arbeidsplaatsen en de stijging van ambulante zorg. De verschillende mogelijkheden voor openbaar vervoer zijn recent verbeterd en uitgebreid: een nieuw busstation, opwaardering van station Holendrecht naar NS station en het gerenoveerde metrostation. De huidige hoofdtoegang van AMC en polikliniek zal daarmee van een nog groter belang worden voor de bereikbaarheid van het AMC per openbaar vervoer.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten

De nieuwbouwontwikkeling op het AMC terrein verloopt vanuit de Monoliet via twee ontwikkelingsassen in zuidelijke- en westelijke richting. De komende tien jaar zal vooral binnen de binnenste ring (de ringweg rondom de Monoliet) en in de zuidelijke ontwikkelingsas in het Medical Business Park (MBP) gebouwd worden. De ontsluitingswegen aan de west- en zuidzijde van het terrein zullen definitief worden aangelegd en / of verbeterd.

Het inrichtingsplan openbare ruimte en het beeldkwaliteitsplan geven sturing aan de inrichting van het terrein en de typologie en architectuur van de gebouwen.

Bereikbaarheid en logistiek

Ontsluiting

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0008.png"

Het AMC terrein is zeer goed bereikbaar per auto en per openbaar vervoer, een basisvoorwaarde voor een ziekenhuis en universiteit. Het grote aantal bezoekers voor het ziekenhuis, die vaak onbekend zijn met de lokale situatie, dient goed gefaciliteerd te worden bij het vinden van de bestemming op het terrein. De stedenbouwkundige structuur levert daar een belangrijke bijdrage aan.

De bestaande hoofdentrees van het ziekenhuis en de polikliniek liggen bovenop een parkeergarage en op een logische plek op korte afstand van de OV-knoop Holendrecht. De routing en inrichting van het voorplein laat echter te wensen over. Door de groeiende omvang van de ambulante zorg groeit het belang van de een goede bereikbaarheid per auto. Ambulante patiënten zijn vaak zieker dan vroeger het geval was en hun behandel- en consultfaciliteiten zijn vooral aan deze zijde van de Monoliet geconcentreerd. Op termijn zal deze trend aanhouden. De kleinere afstand tot het OV was wel één van de redenen om de nieuwe huisvesting voor Psychiatrie in het verlengde van de polikliniek te vestigen. De bestaande entrees van het ziekenhuis en de polikliniek zullen mogelijk vervangen worden door een gemeenschappelijke toegangshal op maaiveld, waarbij ook het voorgebied aantrekkelijker kan worden ingericht. Dit zal een overzichtelijker omgeving moeten opleveren, waarin ook het parkeren zal worden meegenomen.

De parkeervelden liggen vooral aan de west- en zuidzijde van het terrein, op grote afstand van de huidige hoofdentree, de Faculteitsentree en de verschillende personeelstoegangen in de plint van de Monoliet. De hoofdontsluitingen voor het autoverkeer liggen aan de Meibergdreef en de Tafelbergweg. Aanpassing van de zuidelijke ontsluiting en een nieuwe ontsluiting aan de westzijde maken het terrein beter toegankelijk. De combinatie van een betere terreintoegankelijkheid met een opwaardering van de toegang aan de westzijde van de Monoliet biedt dan ook een grote verbetering in de logistiek van bezoekers- en medewerkersstromen.

De situering van parkeerplaatsen biedt de kans de routing over het terrein voor de auto, maar voor ook de voetganger, helder en duidelijk te maken. Het parkeren zal bij nieuwbouw, zoals in het MBP, op eigen terrein binnen de gebouwcontour worden opgenomen. Voor het ziekenhuis en de Faculteit zal parkeren vooral aan de westzijde en binnen de binnenste ring plaatsvinden. Buiten de ring gaat het vooral om parkeervelden, binnen de ring om een combinatie van parkeergarage(s) en -velden. De nieuwe westelijke ontsluitingsweg en de opgewaardeerde westelijke toegang van de Monoliet zullen hierdoor extra van belang worden.

De ontsluiting van de Monoliet verloopt in hoofdlijn als volgt. De bestaande hoofdtoegang zal de toegang zijn voor bezoekers en medewerkers die gebruik maken van het openbaar vervoer en voor bezoekers die per auto de polikliniek en de dagbehandeling bezoeken. De opgewaardeerde westelijke toegang zal vooral bestemd zijn voor bezoekers die per auto alle overige bestemmingen aandoen. De Faculteitsingang behoudt de bestaande functie voor studenten, medewerkers en bezoekers, die van zowel OV, als fiets, als auto gebruik maken.

De locatie van de parkeervelden en de toegangen van nieuwbouw op maaiveld ten westen en zuiden van de Monoliet hebben tot gevolg dat veel meer bezoekers dan voorheen gebruik maken van het maaiveld rondom de Monoliet, omdat toegang voor bezoekers van de Monoliet voorheen slechts beperkt was tot de hoofd- en universiteitstoegang van de Monoliet. Een gemengd gebruik van zowel voetgangers als bestemmings- auto/vrachtverkeer van het maaiveld grenzend aan de Monoliet is daarvan resultaat. Dit kan door de inrichting van de openbare ruimte gefaciliteerd worden (zie Fig. 13 en 14). In het bestemmingsplan is voor dit deel van het plangebied dit meervoudig gebruik van de verkeersruimte toegestaan, niet door een afzonderlijke en expliciete verkeersbestemming, maar door verkeer binnen de bestemming Maatschapppelijk-1 toe te staan. Hiermee wordt een meervoudig gebruik van de zone grenzend aan de Monoliet benadrukt. Als gevolg van de routes tussen de parkeervoorzieningen en de bestemmingen, maar ook door de zelfstandige nieuwe instellingen die zich hier vestigen, zal deze functie van dit terreindeel veranderen.

Op het zuidelijk terreindeel is een wisselwerking te verwachten tussen het Medical Business Park (MBP), het ziekenhuis en de universiteit. De tijdelijke parkeerterreinen hier zullen plaatsmaken voor nieuw groen en bebouwing. De benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van de bedrijven op het MBP zullen deze op eigen terrein realiseren. De huidige, op te heffen parkeerplaatsen op het maaiveld zullen voorlopig worden opgenomen op het westelijk terrein.

Nieuwbouw

De nieuwbouw zal zich meer tot de bestaande gebouwen en tot het maaiveld gaan verhouden. Voor deelgebieden wordt een gebouwtypologie en verkaveling voorgeschreven zodat meer samenhang tussen gelijksoortige gebouwen kan ontstaan en gebiedsdelen zich van elkaar onderscheiden. Dit zal de "leesbaarheid" van het terrein ten goede komen. De hoofdtoegangen van de nieuwbouw komen op maaiveldniveau aan de straat te liggen. Dit betekent dat een meer stedelijke structuur zal ontstaan in tegenstelling tot de huidig structuur van losse gebouwen in het groen. Ook de Monoliet keert zich ondanks de intern georganiseerde wereld van verhoogde op een plint gelegen binnenstratenstructuur meer naar de buitenwereld. Bij de entrees voor bezoekers zal de verbinding met het maaiveld gelegd worden. Voetgangers zullen dan meer en intensiever gebruik maken van het maaiveld rondom de Monoliet; de maaiveld-inrichting zal daarop aangepast worden.

In de zuidwesthoek van het terrein zal de sloop van het oude gebouw voor psychiatrie ruimte maken voor extra water, groen en vrijstaande bebouwing. Deze bebouwing in deze parkachtige omgeving (Park) zal een kleinere korrelgrootte krijgen dan de bebouwing in de ontwikkelingsassen en in hoogte ondergeschikt zijn aan het bomenbestand van het Park.

Tekening BKP Typologie

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0009.png"

Groen

Het onbebouwde terrein, dat nu vooral veel kijkgroen en tijdelijke parkeerterreinen omvat, zal een meer functionele betekenis krijgen voor voetgangersverbindingen en recreatief gebruik. De kwaliteit van het groen op het terrein wordt beter benut. De opgewaardeerde westelijke toegang van de Monoliet zal het Park bereikbaar maken. De ruimtelijke (groene) verbinding tussen Park en Monoliet is van belang. Het groen kan zo tot aan de voordeur van het ziekenhuis en de Faculteit komen en kan een aangename, goed op de zon gelegen plek, buiten het gebouw bieden.

De nieuwe parkway is de landschappelijk vormgegeven ontsluitingsweg en de verbinding tussen het Park en het MBP. De samenhang tussen deze twee groene gebieden wordt hiermee ondersteund. Ook het bijzondere landschap in de omgeving (de groene scheg tussen AMC en Abcoude) wordt beter benadrukt door de positie en verkaveling van de gebouwen in het MBP. Onbebouwde zones in het MBP maken een visuele relatie met het polderlandschap in het zuiden ook vanuit de lagere verdiepingen van de Monoliet. Het gebruik van de groene gebieden wordt bovendien aantrekkelijker door er kleinschalige voorzieningen, zoals horeca en speel- en sportfaciliteiten, aan toe te voegen.

Water

Het oppervlaktewater dat vanwege een toename van terreinverharding moet worden uitgebreid, wordt meer structuurbepalend in de inrichting van het terrein opgenomen. Het water zal visueel minder als terreinscheiding en meer landschappelijk, met vijvers en kreken, toegepast worden, terwijl het de scheidende functie behoudt. De sloot rondom het terrein wordt met dit doel plaatselijk verbreed en krijgt een meanderend verloop. De sloten langs de ringweg worden gedempt. De ringweg wordt daardoor beter oversteekbaar, het terrein meer continu. Dit is belangrijk voor routes tussen de Monoliet en de gebieden buiten de ring (MBP en Park) en de continuïteit in de bebouwde en minder bebouwde delen van het terrein. Daarnaast wordt een nieuwe waterpartij, een kortsluiting in het watercircuit, aangebracht tussen het MBP en de HvA en (voormalige) Medirest aan de zuidoostzijde van het terrein.

4.2.1 Vijf gebieden

Tekening AMC-terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0010.png"

De volgende deelgebieden worden in het plangebied onderscheiden.

  • Binnen de ring (binnenste ringweg, Meibergdreef): de Monoliet e.o.
  • Buiten de ring (west): het Westterrein
  • Buiten de ring (zuidwest): het Park
  • Buiten de ring (zuid midden): het Medical Business Park (MBP)
  • Buiten de ring (zuidoost en oost)
4.2.1.1 Binnen de ring (binnenste ringweg, Meibergdreef): De Monoliet e.o.

Het gebied binnen de Abelenring

 afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0011.png"

(Binnen)ringweg met Abelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0012.png"

Het bestaande hoofdgebouw, de Monoliet, is een massief gebouw met een sterk onderliggend patroon van binnenstraten. Deze binnenstraten liggen ten opzichte van het omliggende maaiveld op een +1 niveau. Dit patroon samen met de service-laag op maaiveld bepaalt in hoge mate de interne en externe logistiek, beperkt de toegankelijkheid en vormt een bastion in de omgeving. De binnenstratenstructuur op het +1 niveau is vergelijkbaar met een stedelijk patroon van straten, stegen en pleinen in een overdekte geconditioneerde vorm. Aan deze straten zijn ook publieke voorzieningen gelegen, zoals een bankfiliaal, een restaurant, een boekhandel, een supermarkt en een kapper.

Binnenstraat AMC

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0013.png"

Binnenstraat AMC vanaf buitenzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0014.png"

Een belangrijk uitgangspunt is het in stand houden van het beeld van het bestaande gebouw, waarbij alleen de bestaande- en nieuwe publiekstoegangen een extra accent krijgen en een betere relatie met het omliggende maaiveld.

De grote schaal van het gebouwencomplex brengt een zekere eindigheid met zich mee waar het gaat om uitbreidingsmogelijkheden. Het stelsel kan niet zonder meer worden vergroot door direct aan het bestaande nieuw te bouwen. Hierdoor zou een onduidelijke situatie ontstaan wat betreft het ruimtelijke beeld en herkenbaarheid, maar dit zou vooral ook leiden tot eindeloze loopafstanden. De interne logistiek vanuit een centrale service unit heeft daarbij haar beperkingen. De Monoliet heeft vanwege logistiek en beheer haar grenzen wat betreft uitbreidingsmogelijkheden.

De aanhoudende ontwikkeling van de ambulante patiëntenzorg, gecombineerd met meer zelfstandig functionerende eenheden, noodzaakt tot uitplaatsing en verschuiven van bestaande en nieuwe functies. Het veroorzaakt nieuwe toegangen en verruimt het voor publiek toegankelijke gebied op het maaiveld rondom de Monoliet.

Hoewel de stratenstructuur op publieksniveau binnen de Monoliet directe aansluitmogelijkheden op te maken nieuwbouw biedt, is de nieuwbouw echter door een dilatatiezone van de Monoliet gescheiden. Er ontstaat een dubbel systeem in ontsluiting bij nieuwbouw: een eigen voordeur aan de straat gecombineerd met een brug naar de Monoliet, waarbij gebruik gemaakt wordt van de daar aanwezige faciliteiten.

Hiermee behoudt de nieuwbouw een eigen identiteit en herkenbaarheid. Luchtbruggen koppelen de binnenstraten van de Monoliet aan de nieuwbouw. De zelfstandige ontsluiting aan de dilatatiezone op maaiveld versterkt de identiteit van de nieuwbouw. De dilatatiezone vervult een belangrijke functie t.b.v. het voetgangersverkeer en wordt daarom ook meer publieksvriendelijk ingericht. Vrachtverkeer voor het laden en lossen blijft eveneens van deze zone gebruik maken. In het bestemmingsplan is voor dit deel van het plangebied dit meervoudig gebruik van de verkeersruimte toegestaan, niet door een afzonderlijke en expliciete verkeersbestemming, maar door verkeer binnen de bestemming Maatschapppelijk-1 toe te staan.

Dilatatie-zone montage

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0015.png"

Laden en lossen dilatatiezone

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0016.png"

Nieuwbouw initiatieven

Het binnen de binnenste ringweg gelegen gebied is beoogd voor de ontwikkeling van functies voor het primaire proces van het AMC. Die functies zijn: patiëntenzorg, onderwijs, opleiding en onderzoek. . Recent gerealiseerde voorzieningen voor zorgverlening zijn: de nieuwbouw van Psychiatrie en Dianet, de uitbreiding van de poliklinieken, uitbreiding van radiotherapeutische en radiologische voorzieningen en daaraan nauw verbonden overige faciliteiten zoals parkeervoorzieningen en de energievoorziening van het AMC. Nieuw te ontwikkelen bebouwing in de omgeving van de Monoliet wordt daar in de regel mee verbonden.

Een belangrijk deelproject is de vervanging van de energiecentrale. De energiecentrale van het AMC verzorgt zelfstandig de productie van elektriciteit, koude - warmte en perslucht ten behoeve van alle functies van het AMC. In het "stedenbouwkundig plan AMC-terrein" (januari 2002) was voor de energiecentrale een locatie buiten de ring aan de westkant van het terrein beoogd. Door deze locatiekeuze zouden uitbreidingen van milieugevoelige bestemmingen (ziekenhuisvoorzieningen) minder of geen hinder van de energiecentrale ondervinden. Vanuit kostenoverwegingen en beheersbaarheid van de uitvoering van het renovatieproces is door het AMC tot renovatie van de centrale op de huidige plaats besloten. De vernieuwde centrale is sinds 2012 in gebruik. Met de nieuwbouw Psychiatrie is de nieuwbouw ontwikkeling in dit deel van het plangebied gestart. De nieuwbouw ligt aan de noordwestzijde van de Monoliet met een verbindende luchtbrug vanuit de bestaande polikliniek. In de zone tussen Psychiatrie en de Monoliet en aan de verbindende luchtbrug is inmiddels een bebouwing voor Dianet en Poliklinische activiteiten gerealiseerd.

In de uiterste zuidwesthoek ligt ten zuiden van de parkeergarage een parkeerterrein (P3). Deze locatie heeft een belangrijke rol in de verbinding tussen het Park en de Monoliet. Beperkte bebouwing is mogelijk, maar dient in samenhang met de groeninrichting de verbinding te versterken.

Gedurende de totstandkoming van dit bestemmingsplan wordt de realisatie van het Spinoza Centrum voorbereid. Een voorziening van een bescheiden omvang met enkele bijzondere MRI-apparaten, die behalve voor zeer specifieke patiëntenzorg, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek zal worden benut. Bij het ontwerp is veel zorg besteed aan de inpassing van dit gebouw in het landschap. Het Spinozacentrum komt binnen de ring te liggen, in de nu nog onbebouwde zone ten zuidwesten van de monoliet”.

Bij de huidige hoofdtoegang van de Monoliet aan de noordzijde zal de parkeergarage vernieuwd - en de route naar het station verbeterd - moeten worden, onder andere met aanvullende bebouwing. Verder zijn op deze locatie geprojecteerd: het voorplein van het AMC; een droogloop ten behoeve van de looproute tussen de hoofdentree van het AMC en het station (bus, NS en metro); aan hoofdentree en route gerelateerde voorzieningen; de parkeergarage; groen; oppervlaktewater; verkeersareaal (fiets- en voetpaden en wegen); taxi opstel-plaatsen en bruggen.

Hoofdtoegang Monoliet

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0017.png"

4.2.1.2 Buiten de ring (west): het Westterrein

Het gebied buiten de ring west

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0018.png"

Voor het Westterrein is een voorlopig verkavelingsplan vastgesteld, waarin aan de noordzijde individuele gebouwen samen vier min of meer gesloten bouwblokken vormen met in een gemeenschappelijke plint, het parkeren. De bouwblokken staan aan de west- en noordzijde direct in het water. Uitbreiding van het oppervlaktewater beperkt zich hier tot de noordwestrand van het terrein. De hoek van het AMC terrein wordt hiermee ruimtelijk geaccentueerd. Aan de zuidzijde is in deze verkaveling een strokenbebouwing opgenomen die open naar het zuiden een ruimtelijke verbinding met het Park biedt.

Omdat op het Westterrein binnen de komende tien jaar geen ontwikkelingen verwacht worden blijft dit terrein de huidige (tijdelijke) functie van opslag/werkterrein en parkeren behouden. Hoewel dit niet de definitieve bestemmingen op de langere termijn zullen zijn is de tussenliggende periode lang genoeg om deze tijdelijke voorzieningen te faciliteren. Om verrommeling van het terrein tegen te gaan is een betere ruimtelijke inpassing noodzakelijk.

Figuur 18: werkterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0019.png"

4.2.1.3 Buiten de ring (zuidwest): het Park

Het gebied buiten de ring zuidwest

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0020.png"

Het groene gebied rondom de gebouwen van de voormalige psychiatriekliniek heeft een laag bebouwingspercentage om het groene karakter van dit deelgebied te behouden. Bovendien is de bouwhoogte beperkt. De nieuwbouw dient derhalve in maat, schaal en materiaal ondergeschikt te blijven aan de omgeving. Inmiddels zijn de oorspronkelijke gebouwen voor psychiatrie door nieuwbouw bij de Monoliet vrijgekomen en worden ze gedurende de totstandkoming van dit bestemmingsplan gesloopt.

Het parkgebied wordt door de westelijke entree van de Monoliet en door de nieuwe aansluiting op de Tafelbergweg visueel meer bij de Monoliet betrokken en nodigt daardoor uit tot een intensiever gebruik.

De interne ontsluiting van het parkgebied wordt aangepast en in samenhang met die van het MBP gebracht. De nieuwe ontsluitingsstructuur, parkway genoemd wordt daarmee de continue route over het groene zuidelijk deel van het AMC-terrein.

Beoogde ontwikkelingen op dit terrein beperken zich tot vernieuwbouw van de bestaande functies (Arkin/Jellinek, Altra College (al gerealiseerd), crèches en onderwijs), met beperkte uitbreiding van het bebouwde oppervlak. Daarnaast is beperkt nieuwe bebouwing voorzien voor extra kleinschalige voorzieningen gelieerd aan het AMC of voor het AMC zelf.

In het kader van de herziening van het beschikbare oppervlaktewater op het gehele AMC terrein zal de waterfunctie in dit gebied nadrukkelijk aan de orde zijn. Concreet betekent dit dat de sloot rondom het terrein plaatselijk verbreed wordt tot het formaat van een waterpartij en diep het Park in zal dringen. De centrale vijver zoals voorgesteld op de locatie van de psychiatrie biedt een centrale open plek. Deze waterpartij speelt geen rol in de watercompensatie. Ook zal het gebied worden gebruikt om bomen te herplanten, die elders voor uitbreidingen hebben moeten wijken.

4.2.1.4 Buiten de ring (zuid midden): het Medical Business Park (MBP)

Het gebied buiten de ring zuid midden (MBP)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0021.png"

De bestaande bebouwing in dit deelgebied omvat de hulp-energiecentrale en het laboratorium gebouw S. Daarnaast is een groot deel van het terrein tijdelijk verhard ten behoeve van parkeren.

De nog beschikbare grond op dit terrein wordt door het AMC en de gemeente Amsterdam gezamenlijk tot een Medical Business Park ontwikkeld. Ten behoeve van de ontwikkeling koopt de gemeente Amsterdam grond van het AMC. Het AMC en de gemeente Amsterdam hebben het voornemen om samen het parkmanagement te voeren. Het terrein is bestemd voor commerciële instellingen of ondernemingen, die innoverend en/of hoogtechnologisch en/of wetenschappelijke werkzaamheden verrichten binnen de rode life science sector.

De bouwblokverkaveling wordt noord-zuid georiënteerd om de klimaatbeheersing in de gebouwen te optimaliseren en visueel verbinding te houden met het ten zuiden gelegen polder- en recreatie landschap. Voor de Monoliet vormen twee onbebouwde zones visueel de verbinding in zuidelijke richting en bieden tegelijk een ruimtelijke verbinding tussen het terrein rondom de Monoliet en het MBP.

De bebouwing is in drie zones geordend. De noordelijke zone langs de ringweg bevat losse gebouwen met binnen de contour van het gebouw het parkeren opgenomen. Met uitzondering van het toegangsgebied aan de zuidzijde van de gebouwen is de directe omgeving openbaar.

De centrale zone bestaat uit vijf gebouwstroken in twee clusters op een gemeenschappelijke parkeergarage. Deze zone heeft in principe een dubbele ontsluiting aan de parkway (noord en zuid) met de prioriteit van hoofdtoegang op de noordzijde. Alleen bij twee gebouwen in dezelfde bouwstrook is een hoofdtoegang aan de zuidzijde mogelijk. De parkeergarage is half verdiept, op een zodanige hoogte dat vanaf maaiveld ruim zicht is op het verhoogde dek. Op de garage ligt een semi-openbaar gebied dat met trappen vanaf het maaiveld toegankelijk is.

De zuidelijke zone heeft bebouwing met de voet in het water aan de rand van het terrein. Ook hier is de parkeerfunctie in twee clusters ondergebracht en halfverdiept met eisen van visueel contact van het maaiveld met het dek.

In alle zones is het parkeren niet zichtbaar vanuit het openbaar gebied en maakt de parkeerplint deel uit van de architectuur van het gebouw. De onbebouwde stroken tussen de gebouwclusters bieden ruimte aan waterretentie en aanplant van bomen.

Het MBP wordt ontsloten met een lusvormige ontsluitingsweg, de parkway, die alle kavels aandoet. Er is beperkt maaiveld parkeren mogelijk voor kort parkeren, met maximaal 3 parkeerplaatsen per bouwblok.

Hulpcentrale en laboratoriumgebouw S

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0022.png"

Impressie bebouwingsconcept MBP

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0023.png"

4.2.1.5 Buiten de ring (zuidoost en oost)

De spoorzone

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0024.png"

Het spoordijkpark

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0025.png"

Dit deel van het plangebied omvat de oostelijke zone langs het spoor, met als bestaande bebouwing het Ronald Mc Donald huis, de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en het voormalige gebouw Medirest, waar de maaltijden voor het ziekenhuis en voor andere instellingen werden bereid en samengesteld. Dit commercieel keukenbedrijf is inmiddels vertrokken van het AMC-terrein. De gebouwen vormen een serie zelfstandige gebouwen aan de rand van het terrein. De waterloop rondom het terrein vormt hier samen met het groen langs het spoortalud en de AMC gebouwen een aangenaam parkachtig gebied.

De zone bevat een intensief gebruikte fiets/wandelroute vanaf het station Holendrecht naar de Faculteit en naar de HvA. In deze zone worden geen nieuwe ontwikkelingen verwacht met uitzondering van sloop, dan wel hergebruik van het voormalige gebouw Medirest en van een plaatselijke verbreding van de waterpartij in het kader van vergroting van het wateroppervlak.

4.2.2 Situatie in de omgeving

Ontwikkelingen buiten het AMC-terrein zijn de volgende.

  • De uitbreiding van de TBS-kliniek aan de Tafelbergweg, De Koppeling 2, is inmiddels vergund en gerealiseerd.
  • Stedelijke vernieuwing in Holendrecht aan de oostelijke kant van de spoorlijn. Voor dit gebied wordt een bestemmingsplan opgesteld.
  • Mogelijke verkeerskundige wijzigingen in de structuur van de Meibergdreef en Holendrechtdreef.
  • Voor het kantoren- en bedrijvengebied Amstel III is in 2010 een visie opgesteld en op 1 november 2011 een Strategiebesluit vastgesteld. Op basis daarvan is in 2012 begonnen met de voorbereiding van twee nieuwe bestemmingsplannen: Amstel III Oost (de huidige kantorenstrook) en Amstel III West (de huidige bedrijvenstrook). Beide bestemmingsplannen zijn op 11 september 2013 vastgesteld en inmiddels onherroepelijk. Voor Oost is het bestemmingsplan gericht op het fixeren van de bestaande kantorenvoorraad met binnen dat volume en voor een deel daarbovenop nieuwe functies. Voor West is het bestemmingsplan gericht op het behoud van de bedrijvenfunctie met nog wat uitbreiding en daarbinnen en daarnaast in nieuwe functies, zonder dat dit ten koste mag gaan van de overwegende bedrijfsfunctie. Beide plannen beogen meer menging van functies om de levendigheid in het gebied te vergroten.
  • Concrete ontwikkelingen spelen langs de noordzijde van de Meibergdreef: de ontwikkeling van studentenhuisvesting (ma. 1.000 eenheden) in het Paalbergweggebied.

Ten zuiden van het AMC-terrein ligt een recreatiegebied met een golfterrein. Voor dat gebied geldt bestemmingsplan "De Hoge Dijk". In dat gebied zijn momenteel geen ontwikkelingen gaande. Het gebied dat het AMC-terrein ten zuiden en westen omlijst valt in de Hoofdgroenstructuur. Ten zuiden van genoemd golfterrein ligt de woonbebouwing van Abcoude. Deze woonbebouwing wordt aan de noordelijke kant begrensd door de rode contour van het provinciale streekplan. Woningbouw ten noorden van deze grens is daarom op korte termijn niet waarschijnlijk. Ook in de recente structuurvisie voor Amsterdam zijn in dit gebied geen ontwikkelingen voorzien.

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht

5.1 Algemeen

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen.

In de Wet milieubeheer en in het daarop gebaseerde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) worden de verplichtingen inzake milieueffectrapportage geregeld.

Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije-beoordeling.

5.2 Regelgeving

In de Wet milieubeheer en in het daarop gebaseerde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) worden de verplichtingen inzake milieueffectrapportage geregeld.

Een milieueffectrapportage kan zowel betrekking op een plan ("plan-m.e.r.") als op een besluit ("project-m.e.r."). In het Besluit m.e.r. staat wanneer een project-m.e.r. of een plan-m.e.r. moet worden opgesteld. Het besluit bevat bijlagen (bijlagen C en D) met daarin overzichten van activiteiten en besluiten waarvoor een project-m.e.r. of plan-m.e.r. verplicht is. In het Besluit m.e.r. is verder opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.plicht dan wel een m.e.r. beoordelingsplicht bestaat. Bij de activiteiten horen ook drempelwaarden; niet voor elke activiteit geldt een m.e.r.-(beoordelings)plicht, pas als bepaalde drempelwaarden worden overschreden.

Als het bestemmingsplan geen ontwikkelingen en nieuwe activiteiten mogelijk maakt als bedoeld in de bijlage C en D van het besluit m.e.r., dan is van een directe m.e.r.-plicht, respectievelijk m.e.r.-beoordeligsplicht geen sprake. Valt datgene wat het bestemmingsplan als nieuwe ontwikkeling of activiteit mogelijk maakt, wel onder de genoemde activiteiten, maar blijft de omvang onder de genoemde drempelwaarden, dan dient op grond van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. een informele m.e.r. beoordeling te worden uitgevoerd. Getoetst moet dan worden of er verder geen omstandigheden zijn op grond waarvan een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm moet worden gedaan.

5.3 Toets aan de regelgeving

Het bestemmingsplan Academisch Medisch Centrum beslaat een totale oppervlakte van 64 ha. Het plan legt voor dit plangebied deels de bestaande situatie vast en voorziet daarnaast en voor een deel in nieuwe ontwikkelingen. In het onderstaande wordt de voorgenomen planregeling per deelgebied beschreven.

Ontwikkelingen per deelgebied

Monoliet

In het deelgebied binnen de binnenste ring, de Monoliet e.o., kan binnen de beoogde bestemmingen Maatschappelijk-1 en - 2, dit deelgebied verdicht worden met toegevoegde ziekenhuis, onderzoek en onderwijs gerelateerde voorzieningen (ma. 48.000 m2 bvo, inclusief parkeren). Het huidige gebouwde volume kan daarmee verdichten en doorgroeien naar een maximum van 500.000 m2 bvo.

Westterrein

Voor het deelgebied buiten de ring (west), het Westterrein, wordt in het bestemmingsplan met de bestemming Groen-1 voor de komende planperiode geen nieuwe ontwikkeling voorzien. Het terrein is momenteel deels ingericht voor parkeren en er staan enkele gebouwtjes voor onderhoudsmateriaal. De bestemming Groen-1 voorziet in het behoud van de bestaande parkeervoorzieningen, als ook in een uitbreiding daarvan tot maximaal 1.200 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn bedoeld voor algemeen gebruik door werknemers en bezoekers van het ziekenhuis AMC. De parkeerruimte op het Westterrein beoogt de parkeerbalans, in relatie tot de geplande uitbreiding van voorzieningen, voor het hele AMC-terrein op orde te brengen.

Zo zullen de huidige parkeerplaatsen, die nu op het beoogde Medical Business Park (MBP) aanwezig zijn voor werknemers van het AMC (ma. 1.700), gefaseerd naar de realisatie van het MBP, plaats moeten maken voor de bedrijven van het MBP en de daarbij horende gebouwde parkeervoorzieningen. Verder zullen ook binnen de Monoliet parkeerplaatsen moeten verdwijnen om plaats te maken voor de daar geplande verdichting aan functies. Al met al wordt in het westelijk deel in een maximum aantal van 1.200 parkeerplaatsen voorzien en toegestaan.

Zuidwest /Park

In het deelgebied buiten de ring (zuidwest), het Park, wordt de bestaande situatie gehandhaafd en neemt per saldo het gebouwde volume iets toe met een maximum van 2.000 m2 . De bestemming Groen-2 faciliteert deze uitbreiding van bebouwing, met bijbehorend parkeren, en voorziet verder in het handhaven en uitbreiden van groen, water en ontsluiting.

Zuid / Medical Business Park

Het deelgebied buiten de ring (zuid-midden), waar het MBP is gepland, voorziet met de bestemming Groen-3 in het behoud en aanleg van groen, water en ontsluiting. Binnen deze bestemming is een bouwmogelijkheid opgenomen voor één horecavestiging (kiosk) met 1 bijbehorende parkeerplaats. Ook wordt in de bestemming Groen-3 via een aanduiding 'specifieke vorm van groen-1' de aanleg van een beperkt aantal (ma. 30, verspreid over de bouwvelden) langsparkeerplaatsen t.b.v. het MBP voorzien. Door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van groen-2' wordt daarnaast voorzien in de mogelijkheid van algemeen parkeren (ten behoeve van het ziekenhuis) die de huidige parkeerplaatsen bestemt.

Het MBP zelf wordt gefaciliteerd door middel van de tevens in dit deelgebied opgenomen bestemming Bedrijf, welke bestemming voorziet in de oprichting van de bedrijfsgebouwen, het daarbij horende parkeren (voor 63.000 m2 bvo leidt dat volgens de geldende norm van 1:125 tot 504 parkeerplaatsen) en ontsluiting.

De meeste groei in dit deelgebied omvat de aanleg van het MBP, die via de bestemming Bedrijf een volume van 63.000 m2 bvo nieuwbouw mogelijk maakt in een nu nog grotendeels onbebouwd gebied. In de huidige situatie is het terrein verhard en ingericht met algemene parkeerplaatsen voor het AMC terrein. De vanwege de oprichting van het MBP geleidelijk te verdwijnen algemene parkeerplaatsen worden opgevangen in deelgebied West (zie de toelichting onder Westterrein). Het MBP zelf voorziet zoals hierboven vermeld in de eigen parkeerbehoefte door middel van gebouwd parkeren binnen de bestemmingsvlakken Bedrijf.

Zuidoost en Oost

Voor het deelgebied buiten de ring (zuidoost en oost), wordt binnen de bestemmingen Groen-4 en Groen-5 in hoofdzaak voorzien in handhaving van de bestaande situatie, met geringe uitbreiding van ma. 1.000 m2 bvo in Groen - 5, en in behoud en aanleg van groen, water, langzaam verkeerverbindingen en ontsluitingen. Het gaat hier om het faciliteren van een geringe uitbreidingsmarge voor het Ronald Mc Donaldshuis en de ambulancepost. Verder wordt voorzien in de een regeling voor de bestande droogloop tussen station en hoofdentree van het ziekenhuis en is er een regeling opgenomen voor een aantal kiosken (detailhandel en dienstverlening) met een maximum oppervlakte van 200 m2 in totaal en een maximum vestigingsgrootte van 60 m2. Ook de bestaande horecavestiging (locatie Oude Gasthuis) in dit deel van het plangebied is met een maximum oppervlakte van 200 m2 en 6 meter bouwhoogte de bestaande situatie herbevestigd.

In het zuidoostelijk deel langs het spoor wordt het bestaande, gebouwde volume via de bestemming Gemengd conserverend bestemd op basis van het huidige volume.

Voorplein Station Holendrecht

Dit deelgebied in de noordoostelijke hoek beslaat globaal gezien de looproute van het station naar de hoofdtoegang van het ziekenhuis en het bestaande busstation. De bestemming Verkeer-3 voorziet in wegen, voet- en fietspaden, ontsluitingen, rotondes en ter plaatse van de aanduiding 'openbaarvervoerstation' in het bestaande busstation.

Het nieuwe bestemmingsplan AMC wordt met bovengeschetste doelstelling van gedeeltelijk conserveren en gedeeltelijk uitbreiden niet gezien als een in het Besluit m.e.r. genoemde activiteit. Het terrein is niet op te vatten als 'industrieterrein' of een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Van een m.e.r. plicht, dan wel een (vormvrije) m.e.r. beoordelingsplicht is in dit geval geen sprake.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de bereikbaarheid en ontsluiting van het plangebied als gevolg van de ontwikkelingen waarin het plan voorziet globaal beschreven. Het gaat daarbij om de auto, OV, fiets en voetganger. Ook het auto- en fietsparkeren wordt in beeld gebracht. En er wordt omschreven hoe aangesloten wordt op de grotere verkeersnetwerken buiten het plangebied.

6.2 Regelgeving

6.2.1 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.

De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.

Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.

6.2.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.

6.2.3 Regionale OV-Visie

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en  toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

6.3 Beschrijving huidige situatie plangebied

6.3.1 Autoverkeer

Het AMC terrein is ontsloten via de Tafelbergweg en de Meibergdreef. Om de met de toekomstige ontwikkelingen gepaard gaande verkeersdruk goed te kunnen afwikkelen voorziet het bestemmingsplan in een extra ontsluiting aan de westzijde van het terrein. Met de huidige ontsluitingen aan de noord- en zuidzijde beschikt het AMC terrein straks dus over drie ontsluitingen. Aanvullend is voorzien in een aanpassing van de kruising Meibergdreef – Tafelbergweg. Deze wordt gekoppeld aan de aanleg van de westelijke ontsluiting, waarmee wordt voorkomen dat hier een knelpunt ontstaat.

In hoofdstuk 6.4 wordt uitgebreid ingegaan op de met de uitbreidingsplannen gepaard gaande verkeersprognoses en de te treffen maatregelen.

6.3.2 Openbaar vervoer

Het plangebied AMC-terrein is goed ontsloten met het openbaar vervoer. Het metro- en NS treinstation Holendrecht ligt op loopafstand. Zo ook het nieuwe busstation Holendrecht, vanwaar diverse buslijnen in vele richtingen rijden.

Openbaar vervoer lijnen Busstation Holendrecht

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0027.png"

6.3.3 Langzaam verkeer

Fietspaden

Het AMC-terrein is ruim voorzien van vrij liggende fietspaden die goed aansluiten op het omliggende fietsnetwerk. De fietspaden op het AMC-terrein liggen vooral in de noord - zuid richting. Deze paden sluiten in noordelijke richting aan op de fietspaden in Amstel III, langs de Muntbergweg en Snijdersbergweg. En naar het zuiden, richting Abcoude, is er aansluiting op de Abcouderstraatweg.

De fietspaden buiten het AMC-terrein, zoals langs de Tafelbergweg en langs de spoordijk (Broekzijdschepad), bieden eveneens aansluiting op de fietspaden richting Amstel III in het noorden en Abcoude in het zuiden.

Er is een belangrijk fietspad dat in oost-west richting loopt, langs de Meibergdreef (Meibergpad), en dat op de grotere schaal, met een fietsviaduct over de A2 en de spooronderdoorgang bij Holendrecht, een verbinding maakt tussen de recreatie gebieden rond de Ouderkerker- en Gaasperplas. Het AMC- terrein is hierop aangesloten vanaf het station Holendrecht, de Meibergdreef en de Tafelbergweg. Bij belangrijke autowegen zijn fietstunnels aangebracht voor een veilige verkeerskruising (Tafelbergweg, Meibergdreef). Zowel recreatief- als woonwerkfietsverkeer maken gebruik van de fietsroutes in de noord - zuid- en de oost - westrichting.

De aansluiting van de (vrij liggende) fietspaden tussen de Monoliet en de Psychiatrie behoeven verbetering richting de fietsenstalling bij de hoofdtoegang. In het inrichtingsplan openbare ruimte voor het AMC is daarin voorzien. Dit kan in overeenstemming met het bestemmingsplan worden uitgevoerd.

Voetpaden

De voetgangersroute tussen het OV knooppunt Holendrecht en de hoofdtoegangen van het Ziekenhuis, de Polikliniek, de Universiteit en de Hogeschool is de meest intensief gebruikte voetgangersverbinding in het bestemmingsplangebied. Op het Stationsplein splitst de route in twee richtingen, waarvan de een naar de hoofdtoegang en polikliniek van het ziekenhuis loopt en de ander parallel aan de spoorbaan richting Universiteit en Hogeschool loopt.

De kwaliteit van het voetpad naar het ziekenhuis laat te wensen over vanwege de hoogteverschillen (trappen), een verwaarloosde droogloop en de rommelig geplaatste en enigszins versleten kiosken. Voor de inrichting die nu van zeer matige kwaliteit en weinig aantrekkelijk is, worden inrichtingsplannen opgesteld, die in overeenstemming met dit bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd.

Het voetpad naar de Universiteit en Hogeschool ligt parallel aan het fietspad in het groen van het spoortalud, met bomen, weiden en waterpartijen.

Op het AMC-terrein zijn diverse voetgangersverbindingen naar onder andere de hoofdtoegangen van de gebouwen rondom de Monoliet en naar het Park deel van het terrein in de zuidwesthoek van het plangebied.

De route voor de voetganger richting parkeerterreinen en van en naar de hoofdtoegangen van de Monoliet behoeven verbetering, niet alleen in kwaliteit maar vooral qua functionaliteit en oriëntatie. De hoofdtoegang van de Monoliet richt zich op de OV-knoop Holendrecht en is niet zichtbaar vanaf de parkeerterreinen. Met de inrichtingsplannen voor de openbare ruimte en met de intensivering van het terrein wordt hierin verbetering gebracht.

Station Holendrecht

De OV-knoop Holendrecht bestaat uit het metro- en NS-station Holendrecht met de perrons op de spoordijk en toegangen in de spooronderdoorgang. De (zuidelijke) spooronderdoorgang dient zowel als de langzaam verkeer verbinding tussen het gebied ten oosten (wonen) en westen (werken) van de spoorlijn Amsterdam – Utrecht, als het voorgebied voor de perronopgangen. Het busstation in het stationsgebied aan de Meibergdreef zal de komende periode de definitieve vorm krijgen. Tegen de keerwand van het spoortalud ligt een fietsenstalling. Op termijn kan de ruimte tussen de keerwand en het busstation bebouwd worden.

Het metrostation Holendrecht ligt op de lijn Centraal station – Gein, lijn 50 (Isolatorweg-Gein) en 54 (Amsterdam CS-Gein).

Het NS-station Holendrecht bevindt zich op de spoorlijn Amsterdam - Utrecht tussen de NS-stations Amsterdam Bijlmer ArenA en Abcoude. Het station biedt volgens de dienstregeling, met twee treinen per uur per richting, een treinverbinding met de stations Amsterdam CS, Utrecht en Rotterdam.

Het busstation Holendrecht is een station voor streek- en stadsvervoer maar ook voor shuttle bussen voor werknemers van het bedrijvengebied Amstel III en het AMC tijdens de spitsuren. De lijnen 120,126,153,155, 328, 375, 376, 377, 378, 379, 45 en 47 doen het station aan. De capaciteit van het busstation is met 8 perrons vooral op het busverkeer in de spitsuren gedimensioneerd. Dit heeft tot gevolg dat alleen tijdens de ochtend- en avondspits het station intensief gebruikt wordt. Op termijn bestaat de mogelijkheid het station met een extra perron uit te breiden.

Het stationsplein Holendrecht

Het stationsplein van het metro-, NS- en busstation Holendrecht is vooral een winderig transfergebied voor voetganger en fietser. De bus-, metro- en treinreiziger kiest hier zijn bestemming. Van een stationsplein is nauwelijks sprake, vooral vanwege ontbrekende ruimtebepalende bebouwing. Het stationsgebied is niet meer dan de resultante van de kruising van het spoortalud en het brede wegprofiel van de Meibergdreef. Oorspronkelijk waren er plannen voor intensivering van de stationslocatie, maar vanwege de recessie zijn deze plannen stopgezet. Binnen de bestemmingsplanperiode wordt een inrichtingsplan voor openbare ruimte opgesteld om ondanks het gebrek aan programma en bebouwing de kwaliteit op het plein te verbeteren. Aan de huidige, aanwezige voorzieningen, zoals een haringkar, een bloemenkiosk en het café/restaurant wordt nog een beperkte extra ruimte voor kiosken geboden. Deze beperkte uitbreidingsruimte voor functies als detailhandel, dienstverlening en horeca, moeten aan een verbetering van het stationsplein bijdragen.

6.3.4 Parkeren

In de huidige situatie vindt het parkeren ten behoeve van de verschillende op het AMC-terrein gevestigde bedrijven en instellingen verspreid over het terrein plaats. In enkele delen van het plangebied is het parkeren ter plaatse en ten behoeve van de daar gevestigde bedrijven instellingen geregeld. Dat betreft de deelgebieden Park in het zuidwesten van het plangebied, dat in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Groen-2 krijgt, en het zuidoostelijk deelgebied, dat de bestemming Gemengd krijgt. En ook het Medical Business Park zal straks binnen de bestemming Bedrijven ook ter plaatse in haar eigen parkeerbehoefte voorzien. Het ziekenhuis of de monoliet heeft een dermate grote parkeervraag, dat hierin niet geheel ter plaatse van het ziekenhuis zelf voorzien kan worden, maar dat het aanbod verspreid over het AMC-terrein plaatsvindt. Het gaat daarbij niet alleen om werknemers maar ook om een grote stroom bezoekers. Voor een deel kunnen deze parkeren binnen de binnenring (bestemmingen Maatschappelijk-1 en Maatschappelijk-2); voor een deel op het zuidelijk deel van het plangebied waar het toekomstige MBP (bestemming Bedrijf) is gepland en gedeeltelijk op het West terrein (bestemming Groen-1).

In het kader van de voorbereiding van dit nieuwe bestemmingsplan is een parkeerbalans opgesteld. Hierin zijn vraag en aanbod volgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in beeld gebracht.

Vraag en aanbod zijn gebaseerd op de voor dit plangebied geldende parkeernorm. Het AMC-terrein is volgens het Amsterdamse Locatiebeleid een B-locatie. Dat betekent dat voor kantoren en bedrijven een norm geldt van 1:125. Voor andere voorzieningen worden de algemene kengetallen uit het CROW gehanteerd. Voor een gedetailleerde beschrijving van de parkeerbalans wordt verwezen naar de inhoud van het rapport dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. De inhoud en de betekenis ervan voor dit bestemmingsplan worden hierna beschreven in paragraaf 6.7 en 6.8.

6.4 Verkeersonderzoek

Met het rapport 'Verkeersstudie Bestemmingsplan AMC 2012 huidige situatie en de prognosejaren 2015 en 2022', heeft de Dienst Infrastructuur Verkeer en vervoer (DIVV, versie 2.0, 2 oktober 2012) de verwachte, toekomstige verkeerskundige situatie in en rond het AMC in beeld gebracht. Het onderzoek is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.

Uitgangspunten en werkwijze

Voor de prognosejaren 2015 en 2022 is het verkeersbeeld berekend zoals dat bij een onveranderd AMC waarschijnlijk is. Daarnaast is voor die jaren het verkeersbeeld berekend zoals dat bij ontwikkeling van het bestemmingsplan AMC te verwachten is. Op basis van de berekende groei van het autoverkeer zijn conclusies getrokken over de impact van de geplande ontwikkeling op de kwaliteit van de doorstroming op het hoofdnet auto en de bereikbaarheid van het plangebied. In de berekende groei zit een overmaat van 45.000 m2, waarmee een voorschot wordt genomen op een mogelijke lange termijn ontwikkeling.

DIVV maakt voor zijn onderzoeken gebruik van GenMod. De verkeersintensiteiten zijn berekend volgens het avondspits model (16.00 – 18.00 uur). Het lokale verkeersmodel Zuidoostlob dat in het kader van het Verkeers- en vervoersplan Zuidoostlob (VVP-ZOL) in 2011 is ontwikkeld, heeft als basis voor dit onderzoek gediend en is voor deze studie nader verfijnd met een uitbreiding naar de jaren 2015 en 2022, een vertaling van het plangebied naar een ontwikkelingskaart met gebieds(soort)indeling en een vertaling van het bouwprogramma naar modelinvoer. Het bouwprogramma is aangeleverd door het projectbureau en per variant omgerekend naar aantal inwoners, arbeidsplaatsen en studieplaatsen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen voorzieningen.

Voor de verkeerskundige modellering van het ziekenhuis baseert dit rapport zich op het document 'Ritgeneratie Amsterdamse voorzieningen' (DIVV 2011) Daarnaast is gebruik gemaakt van tellingen (2008) bij de hoofdingang van het ziekenhuis. Een belangrijk aandachtspunt bij de modellering van het ziekenhuis betreft de bezoekers.

Voor onderzoek naar geluid en luchtkwaliteit zijn de avondspitsintensiteiten omgerekend naar etmaal en gemiddelde dag-, avond- en nachtuur en is een onderverdeling in voertuig categorieën gemaakt.

6.5 Resultaten Verkeersonderzoek

6.5.1 Bereikbaarheid plangebied

Als gevolg van de planontwikkeling zullen meer mensen van en naar het AMC terrein gaan.
In 2015 leidt dat tot een toename van 9%, waarvan de auto 8% voor zijn rekening neemt. Dit zal geen merkbare verandering in de kwaliteit van de verkeersafwikkeling teweeg brengen. Voor de kruispunten is het effect dermate gering dat dit geen invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling.
In 2022 bedraagt de totale rittoename ten gevolge van de planontwikkeling 54%, waarvan 48% auto's, ten opzichte van de autonome situatie in dat jaar. In de vervoerswijzen verandert er niets: de verhoudingen tussen auto, OV en fiets blijven 47%, respectievelijk 33% en 20%. Het planeffect in 2022 wordt met name veroorzaakt door de extra aansluiting op de Tafelbergweg en de planuitbreiding. Dit is ook terug te zien in de toedeling van het extra verkeer. Met name het kruispunt Meibergdreef-Tafelbergweg krijgt betrekkelijk veel extra verkeer te verwerken (53% tegenover 12% gemiddeld). Op basis van de intensiteit/capaciteitsverhouding (I/C) is alleen op dit kruispunt een verslechtering van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling te verwachten. Op de overige wegen treedt geen verandering van de I/C-verhoudingen op.

Het planeffect op de kruispunten is, als gevolg van de grote ontwikkelingen die tussen 2015 en 2022 te verwachten zijn, goed merkbaar op de kruispunten. De Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) heeft voor dit verkeersonderzoek vijf kruispunten nader onderzocht (rapportage 'Verkeersregeltechnisch onderzoek BP AMC, 7 maart 2012', dat als bijlage 5 bij het verkeersonderzoek van DIVV is gevoegd. Overigens is de berekende groei gebaseerd op een overmaat van wat volgens het bestemmingsplan mogelijk is van circa 45.000 m2, waarmee een voorschot wordt genomen op lange termijnontwikkelingen. 

Uit de analyse van DRO blijkt dat het kruispunt Meibergdreef – Tafelbergweg 'onregelbaar' wordt en dat aanpassingen aan het ontwerp nodig zijn om hier voldoende doorstroming te garanderen.

Het nieuwe ontwerp waarover DRO positief adviseert, houdt in dat het linksafvak op de Tafelbergweg wordt verdubbeld, in combinatie met de geplande profielwijziging op de Snijdersbergweg, inclusief het verwijderen van de voetgangersoversteek over de Meibergdreef aan de noordzijde. Dat zorgt ervoor dat het kruispunt regelbaar wordt.

Impressie benodigde aanpassingen aan het kruispunt Meibergdreef-Tafelbergweg. Het AMC terrein ligt rechtsboven. (Bron: DRO, 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0028.png"

Op de overige aansluitingen (bij de A9 en de nieuwe westelijke ontsluiting) zijn geen knelpunten te verwachten. Rijkswaterstaat Noord-Holland heeft over de bereikbaarheid geoordeeld dat het planeffect van het bestemmingsplan AMC-terrein, rekening houdend met de I/C verhoudingen op de snelweg en de toe- en afritten, geen nadelige consequenties heeft voor de doorstroming op het rijkswegennet. Het planeffect voldoet aan de normen van Rijkswaterstaat.

6.5.2 Bereikbaarheid ziekenhuis

Behalve het genoemde kruispunt vraagt ook de hoofdtoegang van het ziekenhuis de nodige aandacht. Op piekmomenten kunnen, ook al in de huidige situatie, wachtrijen ontstaan bij de uitgang.

Nood- en hulpdiensten

Dat kan gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van het ziekenhuis voor nood- en hulpdiensten. Dit volgt niet zozeer uit de berekeningen, als wel uit de praktijk, die bepaald wordt door de voorkeur die mensen hebben voor de in- en uitgang tot het AMC-terrein. Rekening zal moeten worden gehouden dat in de praktijk de hoofdtoegang meer belast zal worden en er in de toekomst vaker belemmerende situaties voor nood- en hulpdiensten kunnen optreden. Op basis van de modelberekeningen is geen toename van de verkeersdruk op de hoofdingang te verwachten. In de praktijk zal dit echter sterk afhankelijk zijn van voorkeur die mensen zullen hebben over de in- en uitgang tot het AMC-terrein.

Parkeerdruk

Voor de plansituatie in 2022 is een stijging van het aantal ritten berekend van 50%. Het AMC wil de huidige parkeercapaciteit met 20% verruimen. Uitgaande van een vergelijkbare, relatieve toename van de parkeervraag, lijkt dat niet met elkaar in verhouding. DIVV constateert dat de vraag of de totale voorziene capaciteit de extra parkeerdruk kan opvangen nader moet worden onderzocht. Omdat het AMC gescheiden parkeercapaciteit aanbiedt voor bezoek en voor personeel, is het goed om hier ook bij de analyse van de parkeerdruk rekening mee te houden.

De parkeerbalans is in het kader van de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan onderzocht. Inhoud en resultaten, als ook de betekenis voor dit bestemmingsplan komen hierna aan de orde.

6.6 Conclusie verkeersonderzoek en uitvoeringsmaatregelen

Ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied is in de Verkeerstudie Bestemmingsplan AMC 2012 na berekening geconcludeerd dat het verkeersbeeld dat bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan AMC te verwachten is op een verantwoorde wijze kan worden afgewikkeld, onder voorwaarde van een aantal aanpassingen aan het omliggende wegennet. Deze bestaan uit:

  • een nieuwe westelijke ontsluitingsweg op de Tafelbergweg;
  • het verdubbelen van het linksafvak op de Tafelbergweg in aansluiting op de Meibergdreef;
  • geplande profielwijzigingen op de Snijdersbergweg, inclusief het verwijderen van de voetgangersoversteek over de Meibergdreef.

De uitvoering van de westelijke ontsluiting staat gepland voor 2017. Parallel zullen ook de aanpassingen aan de Tafelberweg rond die periode worden ingepland. De profielwijzigingen op de Snijdersbergweg zijn reeds in uitvoering en worden in januari 2013 afgerond. Over de investeringen die met de aanpassingen zijn gemoeid, zijn in het kader van de Samenwerkingsovereenkomst tussen AMC en gemeente Amsterdam (8 november 2011) afspraken gemaakt tussen gemeente en het AMC.

Ten aanzien van de parkeerdruk en verdeling daarvan in relatie tot de bereikbaarheid van het ziekenhuis voor nood- en hulpdiensten, concludeert het rapport dat er zich in de huidige en toekomstige situatie knelpunten kunnen voordoen en dat een nadere analyse van de parkeerdruk nodig is waaruit eventuele maatregelen voortvloeien voor verbetering. Over de nadere analyse meer in de navolgende paragraaf waarin de resultaten van het uitgevoerde parkeerbalansonderzoek worden beschreven.

6.7 Parkeerbalansonderzoek

In 2009 zijn de uitbreidingsplannen voor het AMC-terrein doorgerekend op de gevolgen voor de parkeerbehoefte. De conclusies zijn verwerkt in de rapportage 'Verkeers- en vervoersstudie AMC 2009', Goudappel Coffeng 14 januari 2010, kenmerk AMC001/Wr/0007 (verder genoemd: de verkeer- en parkeerstudie). Deze is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.

De uitbreidingsplannen waarop deze studie is gebaseerd zijn nog actueel, alleen is het tempo waarin de ontwikkelingen plaats zullen vinden gewijzigd. Om die reden heeft er in de vorm van een oplegnotitie een actualisatie op deze verkeer- en vervoerstudie plaatsgevonden en is meer afgestemd op de fasering zoals deze nu is voorzien voor de komende 10 jaar en zoals deze overeenkomstig is opgenomen in dit bestemmingsplan. Het betreft de oplegnotitie genaamd 'Analyse parkeerbehoefte ten behoeve van het bestemmingsplan', Goudappel Coffeng, 27 september 2012, kenmerk AMC002/Wrj (verder genoemd: de oplegnotitie). Ook deze is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

De huidige en toekomstige parkeercapaciteit op het AMC-terrein is verdeeld over 7 locaties. In de verkeer- en parkeerstudie zijn deze naar capaciteit en bezettingsgraad in beeld gebracht, zie de afbeelding uit dit rapport hieronder.

Parkeerlocaties 1 t/m 7, uit de verkeersstudie, Goudappel Coffeng 14 januari 2010

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0029.png"

Op de locaties zijn de komende jaren de nodige mutaties voorzien die deels tot krimp en deels tot uitbreiding van de parkeercapaciteit zullen leiden.

Onderstaande tabel geeft inzicht in de bestaande capaciteit, zoals door GC in de oplegnotitie is geïnventariseerd, en de te verwachten mutaties, afgezet tegen de actuele, toekomstige parkeerbehoefte. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat met een berekende overcapaciteit van ruim 300 plaatsen de met de groei van het programma gegenereerde parkeerbehoefte kan worden opgevangen.

Tabel: toekomstige parkeerbehoefte AMC afgezet tegen huidige en toekomstige capaciteit (projectbureau Zuidoostlob 2012)

Zone binnen AMC terrein   Parkeerlocaties AMC terrein   Huidige capaciteit   Capaciteit
2022  
Benodigd
2022 (max)  
Bezetting  
Binnen de ring   P1- hoofdentree   522   522      
  P2- garage bestaand   925   925      
  P3- Spinoza nieuw   373   150      
  P4- garage nieuw   426   1.000      
West   P5- Westterrein   615   1.200      
Zuid   P6- MBP   950   950      
Zuid-West   P7- Park   92   92      
    3.903   4.839   4.500   93%  

6.8 Conclusie en aanbevelingen parkeerbalansonderzoek

In de oplegnotitie wordt geconcludeerd dat de door Goudappel Coffeng berekende behoefte voor het AMC-terrein zich goed verhoudt tot de volgens het gemeentelijke parkeerbeleid gehanteerde norm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo. Deze norm komt voort uit het Amsterdamse Locatiebeleid, waarin dit gebied als 'B-locatie' is aangemerkt. Voor zover de parkeernorm is toegepast voor 'voorzieningen' is gesignaleerd dat een norm van 1: 125 relatief laag is. Om, afhankelijk van het type voorzieningen dat bij het AMC zal worden toegevoegd, een mogelijk hogere behoefte te kunnen faciliteren als deze daadwerkelijk is aangetoond, is, gebruik makend van de ruimte die het Locatiebeleid hiertoe biedt, in de planregeling flexibiliteit ingebouwd in de vorm van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 7 Geluid

7.1 Algemeen

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

Het plangebied AMC heeft een industriële geluidzone vanwege een voormalige A-inrichting (energiecentrale). In het bestemmingsplan blijft de mogelijkheid van een grote lawaaimaker behouden en wordt de bestaande geluidzone in het nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd. De resultaten van het geluidsonderzoek dat in dit verband heeft plaatsgevonden worden behandeld in paragraaf 7.3.1.

Overige relevante geluidbronnen in en om het plangebied zijn: het spoor Amsterdam – Utrecht en de gezoneerde (rijks)wegen A2, A9, Tafelbergweg, Meibergdreef. De resultaten van het geluidsonderzoek dat in dit verband heeft plaatsgevonden worden behandeld in paragraaf 7.3.2.

7.2 Regelgeving

7.2.1 Algemeen

Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van de nieuwe wet zijn in werking getreden per 1 januari 2007. In de Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.

In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

7.2.1.1 Wegverkeersgeluid

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.

Tabel Breedte van geluidzones langs autowegen in stedelijk gebied

Aantal rijstroken   Geluidzones stedelijk gebied   Geluidszones buitenstedelijk gebied a  
Weg met één of twee rijstroken   200 meter   250 meter  
Weg met drie of meer rijstroken   350 meter   nvt  
Weg met drie of vier rijstroken   nvt   400 meter  
Weg met vijf of meer rijstroken   nvt   600 meter  

Bron: artikel 74 Wet geluidhinder

a buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.

In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden (hoogste toelaatbare geluidsbelasting) in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructrie van een weg) van de Wet geluidhinder.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien de waarde niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde, en mits deze hogere waarde kan worden verleend.

Naast bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.

Tabel Geluidhindernormen wegverkeer bij nieuwbouw

Type Geluidsgevoelig
gebouw  
Voorkeurs
grenswaarde [dB]  
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB]  
Woning   48

art. 82, lid 1 Wgh  
buitenstedelijk
53
art. 83, lid 1 Wgh  
binnenstedelijk
63
art. 83, lid 2 Wgh  
Onderwijsgebouwen a   48

art. 3.1, lid 1 Bgh  
buitenstedelijk: 58
art. 3.2, lid 1
sub b Bgh  
binnenstedelijk: 63
art. 3.2, lid 2
sub b Bgh  
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b    48
art. 3.1, lid 1 Bgh  
63
art. 3.2, lid 2 sub b Bgh  
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c   48
art. 3.1, lid 2 Bgh  
53
art. 3.2, lid 1 onder c Bgh  

Op basis van artikel 110g van de Wet geluidhinder mag er op de geluidbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst.

De aftrek bedraagt maximaal (artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006):

  • 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • 5 dB voor overige wegen;
  • 0 dB in het geval de geluidbelasting wordt gebruikt voor de bepaling van de gevelisolatie (Bouwbesluit) of het de binnenwaarde betreft.
7.2.1.2 Spoorweggeluid

Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst.

Tabel Geluidshindernormen railverkeerslawaai bij nieuwbouw Lden

Type Geluidsgevoelig
gebouw  
Voorkeurs
grenswaarde [dB]  
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB]  
Woning   55
art. 106 d, lid 1 Wgh  
68
art. 106 d, lid 2 Wgh  
Onderwijsgebouwen a   53
art. 106 d, lid 6, onder a Wgh  
68
art. 106 d, lid 6 Wgh  
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b    53
art. 106 d, lid 6, onder a Wgh  
68
art. 106 d, lid 6 Wgh  
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c   53
art. 106 d, lid 6, onder a Wgh  
68
art. 106 d, lid 6 Wgh  
7.2.1.3 Industriegeluid

Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken". Dit zijn inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143), de zogenaamde "grote lawaaimakers". Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.

7.2.2 Swung - 1

Op 1 juli is in een nieuw hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer een nieuwe wijziging van de Wet geluidhinder voor de rijksinfrastructuur van kracht geworden onder de werknaam SWUNG - 1 (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid - deel 1). De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.

Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten welke liggen 100 meter uit de weg op 4 meter hoogte). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.

Een andere wijziging als gevolg van Swung-1 is het aanpassen van de regeling geluidgevoelige bestemmingen. Dit betekent onder meer dat legale en permanente ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Daarmee vallen zij in de categorie geluidsgevoelig object en moeten zij aan de normen die daarvoor gelden getoetst worden. Het aanduiden van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt met zich mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft en daarom gelden de binnenwaarden niet voor woonschepen.
Het vervolg op Swung-1 is Swung-2 die betrekking zal op de geluidhinder afkomstig van provinciale en gemeentelijke (spoor)wegen, als ook industrielawaai.

7.2.3 Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid

Op 13 november 2007 heeft het college van B&W de nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. Met dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van besluiten hogere waarde per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidsbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.
Het voornoemde geluidsbeleid verschilt principieel niet van het voorafgaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een besluit hogere waarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het besluit hogere waarde een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam. Bij de vaststelling van een besluit hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.

7.3 Resultaten onderzoeken

7.3.1 Industriegeluid

Met de rapportage 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan AMC', kenmerk R001-4791321RVN-lyv-V02-NL, d.d. 15 april 2013, zijn de gevolgen onderzocht, die het nieuwe bestemmingsplan voor het AMC terrein eventueel meebrengen voor de bestaande industriële geluidzone, de vergunningen situatie, de handhaving en de verleende hogere waarden.

Het onderzoek heeft met dat doel drie verschillende situaties in beeld gebracht, te weten:

  • Akoestisch rekenmodel geluidzone AMC-terrein op basis van de feitelijke situatie;
  • Akoestisch rekenmodel geluidzone AMC-terrein op basis van de vergunde situatie;
  • Akoestisch rekenmodel geluidzone AMC-terrein op basis van de toekomstige planologische situatie (komende 10 jaar).

Het Academisch Medisch Centrum is, in de zin van de Wet geluidhinder, een categorie A-inrichting en daardoor zoneringsplichtig. Hiertoe is in het verleden door de gemeente Amsterdam een zonebesluit vastgesteld en een bijbehorende geluidszone rondom het AMC-terrein vastgelegd.
De zonegrens is bepaald op de as van de Tafelbergweg, de Meibergdreef, de Schoonhovendreef en de spoorlijn Amsterdam – Utrecht (zie onderstaande figuur).

Bij de vaststelling van het zonebesluit categorie A-inrichtingen Academisch Medisch Centrum Bullewijk zijn onder andere de volgende voorschriften opgenomen:

  • Buiten de geluidszonegrens mag de geluidsbelasting vanwege het zoneringsplichtige terrein niet meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde bedragen;
  • Indien de geluidsbijdrage van de onderzochte inrichting minimaal 20 dB(A) onder voornoemde grenswaarden ligt, kan gesteld worden dat de geluidsbelasting op de zone te verwaarlozen is en het bedrijf in principe inpasbaar is binnen de geluidsruimte van het gehele industrieterrein.

De berekende geluidsniveaus in onderhavig onderzoek zijn indicatief getoetst aan de bovengenoemde geluidsvoorschriften.

Figuur: vastgestelde geluidzone rondom het AMC terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0030.png"

De uitganspunten voor dit onderzoek zijn als volgt omschreven.

Het plangebied ofwel het AMC terrein is gelegen in Amsterdam Zuidoost. Het terrein heeft een omvang van circa 64 Hectare en wordt globaal omsloten door de Meibergdreef, aan de noordzijde, de Tafelbergweg aan de west- en zuidzijde en het talud van de spoorwegverbinding tussen Amsterdam en Utrecht, aan de oostzijde. De dichtstbijzijnde woonbebouwing ligt aan de oostzijde van het terrein op en afstand van circa 200 meter van de terreingrens, achter de spoordijk.

Het rapport omschrijft de uitgangspunten met betrekking tot de bestaande inrichtingen in het plangebied; de geprojecteerde inrichtingen in het plangebied en de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

De bestaande inrichtingen binnen het plangebied bestaan uit:

  • Academisch Medisch Centrum (AMC)
    De bebouwing van het AMC (monoliet) ligt aan de noordoost zijde van het AMC-terrein. Aan de zuidwest zijde van de monoliet is de energiecentrale van het AMC gesitueerd. Aan de noordwest zijde van de energiecentrale ligt de Psychiatrie en aan de zuidoost zijde van de energiecentrale is het parkeergebouw P2 gesitueerd. Aan de zuidoost zijde bevinden zich verder nog de gebouwen Rn, Rz en S, plus de Faculteit (IWO gebouw) en de IWO Centrale. In onderstaande figuur zijn de gebouwen behorende tot de inrichting AMC, weergegeven.
  • Hogeschool van Amsterdam (HvA)
    De Hogeschool van Amsterdam ligt aan de zuidoostzijde van het AMC-terrein, tussen de bebouwing van het AMC en de locatie van het (voormalige) Medirest.
  • Medirest
    De locatie Medirest ligt in de meest zuidoostelijke punt van het AMC-terrein.
  • Altra College
    Het Altra College is een VMBO-T/havo/vwo school voor leerlingen die problemen hebben in de omgang of kampen met psychiatrische problemen. Het college-gebouw bestaat uit verschillende bouwhoogten; de hoogte varieert tussen de 3 en 10 meter. De bebouwing van de school is gelegen in het zuidwesten van het AMC terrein.
  • Gasdrukontvangstation
    Ter hoogte van de toegang tot het AMC terrein vanaf de Meibergdreef is op het AMC-terrein een gasontvangstation gerealiseerd, inclusief een tweetal smoorspoelen.
  • Ronald McDonald Huis
    Het Ronald McDonald Huis ligt aan de noordzijde van het AMC-terrein, nabij het metrostation Holendrecht. Ten behoeve van de geluidsbelasting naar de omgeving van deze inrichting zijn geen specifieke geluidsmetingen verricht maar is voor de feitelijke situatie gebruik gemaakt van VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’.
  • Dianet
    De inrichting van Dianet is recentelijk gerealiseerd en ligt aan de noordzijde van het plangebied, tussen de psychiatrie en de monoliet van het AMC.
  • Arkin
    Het gebouw Arkin is gelegen in het zuidwesten van het AMC-terrein, ten zuiden van het Altra College.

De geprojecteerde ontwikkelingen binnen plangebied bestaan uit:

  • Spinozacentrum AMC
    Ten behoeve van de ontwikkeling voor het nieuwe Spinozacentrum is door Tauw een prognose onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluiduitstraling naar de omgeving. De beoogde locatie van het Spinozacentrum is gelegen op het parkeerterrein P3, aan de zijde van de gebouwen Rn en Rz.
  • Terreinonderhoud en groenvoorziening AMC
    De locatie Terreinonderhoud en groenvoorziening AMC ligt aan de zuidwest zijde van het AMC terrein, ten zuidwesten van het parkeerterrein P3, aan de andere zijde van de rondweg.

Wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen is ten behoeve van de planontwikkeling is een verkenning uitgevoerd waar bij onderscheid is gemaakt in verschillende deelgebieden:

  • de monoliet;
  • Westterrein;
  • Medical Business Park;
  • Park;
  • Zuidoost.

Monoliet
In het deelgebied binnen de binnenste ring, de monoliet e.o., kan binnen de beoogde bestemmingen Maatschappelijk-1 en -2, dit deelgebied verdicht worden met ziekenhuis gerelateerde voorzieningen (ca. 48.000 m2 bvo, inclusief parkeren). Het huidige gebouwde volume kan daarmee verdichten en doorgroeien naar een maximum van 500.000 m2 bvo. In 2013 wordt gestart met de bouw van het Spinozacentrum.

Westterrein
Voor het deelterrein buiten de ring (west), het westterrein, wordt in het bestemmingsplan met de bestemming Groen-1 voor de komende periode geen nieuwe ontwikkeling voorzien. Het terrein is momenteel deels ingericht voor parkeren en er staan enkele gebouwtjes voor onderhoudsmateriaal. De bestemming Groen-1 voorziet in het behoud van de bestaande parkeervoorzieningen, als ook in een uitbreiding daarvan tot maximaal 1.200 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn bedoeld voor algemeen gebruik door werknemers en bezoekers van het ziekenhuis AMC. De parkeerruimte op het westterrein beoogt de parkeerbalans in relatie tot de geplande uitbreiding van voorzieningen, voor het hele AMC terrein op orde te brengen.

Medical Business Park
Het deelgebied buiten de ring (zuid-midden), waar het Medical Business Park is gepland, voorziet met de bestemming Groen-3 in het behoud en aanleg van groen, water en ontsluiting. Binnen deze bestemming is een bouwmogelijkheid opgenomen voor één horecavestiging (kiosk) met één bijbehorende parkeerplaats. Ook wordt in de bestemming Groen-3 via een aanduiding ‘specifieke vorm van groen-1’ de aanleg van een beperkt aantal (circa 30, verspreid over de bouwdelen) langsparkeerplaatsen ten behoeve van het Medical Business Park voorzien. Door middel van een aanduiding ‘specifieke vorm van groen-2’ wordt daarnaast voorzien in de mogelijkheid van algemeen parkeren (ten behoeve van het ziekenhuis) die de huidige parkeerplaatsen bestemd.
Het Medical business Park zelf wordt gefaciliteerd door middel van de tevens in dit deelgebied opgenomen bestemming Bedrijf, welke bestemming voorziet in de oprichting van de bedrijfsgebouwen, het daarbij horende parkeren (voor 63.000 m2 bvo leidt dat volgens de geldende norm van 1:125 tot 504 parkeerplaatsen) en ontsluiting. De meeste groei in dit deelgebied omvat de aanleg van het Medical Business Park die via de bestemming Bedrijf een volume van 63.000 m2 bvo nieuwbouw mogelijk maakt in een nu nog grotendeels onbebouwd gebied. In de huidige situatie is het terrein verhard en ingericht met algemene parkeerplaatsen voor het AMC terrein.
In totaal mag het aantal parkeerplaatsen binnen de Groen-3 en bedrijf niet meer dan 950 bedragen.

Zuidoost
Voor het deelgebied buiten de ring (zuidoost en oost), wordt binnen de bestemmingen Groen-4 en Groen-5 in het hoofdvak voorzien in handhaving van de bestaande situatie met gering uitbreiding van circa 1.000 m2 bvo en in behoud en aanleg van groen, water, langzaam verkeerverbindingen en ontsluitingen. In het oostelijk deel langs het spoor wordt het bestaande, gebouwde volume via de bestemming Gemend conserverend bestemd op basis van het huidige volume.

Park
In het deelgebied buiten de ring (zuidwest) het Park, wordt de bestaande situatie gehandhaafd en neemt per saldo het gebouwde volume iets toe met een maximum van 2.000 m2. De bestemming Groen-2 faciliteert deze uitbreiding van bebouwing, met bijbehorend parkeren en voorziet verder in het handhaven en uitbreiden van groen, water en ontsluiting.

Categorisering verkaveling “Medical Business Park”
Ten behoeve van de categorisering van de mogelijke ontwikkeling van het Medical Business Park zijn in de rapportage de richtlijnen aangehouden zoals in onderstaande figuur staan aangegeven (bedrijven en milieuzonering), uitgaande van een gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0031.png"

In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de gehanteerde verkaveling plus benaming voor het Medical Business Park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0032.png"

Beoordeling van de resultaten

Onderstaand zijn de berekeningsresultaten weergegeven van de verschillende rekenmodellen en varianten, te weten: de feitelijke situatie; de vergunde situatie en de situaties met voorgenomen ontwikkelingen tot en met 2022.

Figuur: ligging waarneempunten

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0033.png"

Feitelijke situatie
In onderstaande tabel 5.1 uit het rapport zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus weergegeven op de zonebewakingspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0034.png"

Uit de berekeningsresultaten blijkt bij een aantal zonebewakingspunten, namelijk zonepunt 01, 02, 11, 18 en 19, een geluidsbelasting wordt berekend van 50 dB(A), etmaalwaarde. Hiermee kan nog juist worden voldaan aan de gestelde grenswaarde bij de zone. Bij deze zonebewakingspunten wordt de bepalende geluidsbelasting veroorzaakt door de activiteiten ten gevolge van het AMC in de nachtperiode.

Vergunde situatie
In onderstaande tabel 5.2 uit het rapport zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus weergegeven op de zonebewakingspunten ten gevolge van de vergunde situatie. Opgemerkt dient te worden dat bij de berekende beoordelingsniveaus van deze situatie vooralsnog geen rekening is gehouden met eventuele van kracht zijnde maatwerkvoorschriften.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0035.png"

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op een aantal punten een afwijkende geluidbelasting wordt berekend ten opzichte van de feitelijke situatie. Echter bij alle waarneempunten kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarde op de zone. Bij de waarneempunten 01, 02, 18 en 19 wordt de hoogste geluidbelasting berekend van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Voorgenomen ontwikkelingen tot en met 2022

Voorgenomen ontwikkelingen met alle kavels MBP categorie 2
In onderstaande tabel 5.3 uit het rapport zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus weergegeven op de zonebewakingspunten ten gevolge van de voorgenomen situatie tot en met 2022, waarbij voor alle kavels van het Medical Business Plan (MBP) categorie 2 is aangehouden ofwel 50 dB(A), gemeten op een afstand van 10 meter van de kavelgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0036.png"

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat met de aanwezige inrichtingen plus de beoogde toekomstige ontwikkelingen, kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden van LAr,LT = 50 dB(A) etmaalwaarde bij alle zonebewakingspunten. Hierbij is op een aantal waarneempunten, de nacht de maatgevende periode. De geluidbelasting bedraagt hier LAr,LT = 40 dB(A), waardoor geconcludeerd kan worden dat in deze periode bij een aantal zonebewakingspunten de aanwezige geluidruimte nihil is.

Voorgenomen ontwikkelingen met alle kavels MBP categorie 3.2 of 4
In onderstaande tabel 5.4 uit het rapport zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus weergegeven op de zonebewakingspunten ten gevolge van de voorgenomen situatie tot en met 2022, waarbij voor alle kavels van het Medical Business Plan (MBP) categorie 3.2 is aangehouden ofwel 50 dB(A), gemeten op een afstand van 50 meter van de kavelgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0037.png"

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat met de aanwezige inrichtingen plus de beoogde toekomstige ontwikkelingen, niet meer kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden van LAr,LT = 50 dB(A) etmaalwaarde bij alle zonebewakingspunten. De hoogst berekende geluidbelasting is berekend bij zonepunt 10, met een geluidbelasting LAr,LT = 54 dB(A), etmaalwaarde waarbij de nachtperiode de maatgevende periode is. De overschrijding wordt veroorzaakt door de voorgenomen ontwikkelingen van het MBP, waarbij categorie 3.2, is aangehouden voor de te ontwikkelen kavels binnen dit plan. Indien voor de voorgenomen ontwikkelingen van het MBP categorie 4 wordt aangehouden, ofwel 50 dB(A), gemeten op een afstand van 100 meter van de kavelgrens, worden nog hogere overschrijdingen berekend. De hoogst berekende geluidbelasting op de zone bedraagt in deze situatie LAr,LT = 63 dB(A) etmaalwaarde, berekend bij zonepunt 10, waarbij ook de nachtperiode bepalend is. In de bijlagen van deze rapportage zijn alle modeltechnische rekenresultaten op de zonebewakingspunten van deze variant opgenomen.

Voorgenomen ontwikkelingen met een gecombineerde categorisering van de kavels MBP
In onderstaande tabel 5.5 uit het rapport zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus weergegeven op de zonebewakingspunten ten gevolge van de voorgenomen situatie tot en met 2022, waarbij voor alle kavels van het Medical Business Plan (MBP) een gecombineerde categorisering is aangehouden, namelijk voor de kavels A tot en met D, categorie 2 en de kavels E, F en G, categorie 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0038.png"

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat met de aanwezige inrichtingen plus de beoogde toekomstige ontwikkelingen waarbij de categorisering voor de ontwikkelingen van de kavels van het MBP wordt aangehouden van A tot en met D, categorie 2 en de kavels E, F en G, categorie 3.2, nog kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden van LAr,LT = 50 dB(A) etmaalwaarde bij alle zonebewakingspunten. Hierbij is tevens de nachtperiode de maatgevende periode. Indien een categorisering wordt aangehouden met de kavels A en B, categorie 2 en de kavels C tot en met G, categorie 3.2, blijkt uit de berekeningen dat dit niet meer inpasbaar is binnen de geluidzone. Op de zonebewakingspunten 10 en 11, wordt een geluidbelasting berekend van LAr,LT = 51 dB(A) etmaalwaarde. In de bijlagen van deze rapportage zijn alle modeltechnische rekenresultaten van deze variant weergegeven.

Uit de verschillende rekenresultaten van de diverse varianten blijkt dat bij nieuwe toekomstige ontwikkelingen de nachtperiode de meest kritische beoordelingsperiode zal zijn. In de dag- en avondperiode is meer geluidruimte beschikbaar voor nieuwe toekomstige ontwikkelingen.
Alleen als voor het MBP de variant wordt aangehouden, waarbij de categorisering voor de ontwikkelingen van de kavels A tot en met D, categorie 2 en de kavels E, F en G, categorie 3.2, als maximum wordt gesteld, kan nog worden voldaan aan de gestelde grenswaarden van LAr,LT = 50 dB(A) etmaalwaarde bij alle zonebewakingspunten.
Opgemerkt dient te worden dat bij onderhavig onderzoek geen rekening is gehouden met eventuele maatwerkvoorschriften. Dit betekent dat voor een aantal bedrijven en/of toekomstige ontwikkelingen rekening is gehouden met een maximale geluidsuitstraling in de dag-, avond- en nachtperiode ofwel een worst-case situatie.

7.3.2 Conclusie industriegeluid

Uit bovenomschreven onderzoek blijkt dat met de aangehouden uitgangspunten voor zowel de huidige inrichtingen als ook met de voorgenomen ontwikkelingen tot en met 2022, zoals omschreven in dit onderzoek, nog juist kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden op de zonegrens, indien voor de verkaveling van het Medical Business Park ten hoogste een categorisering wordt aangehouden voor de kavels A tot en met D, van categorie 2 en voor de kavels E, F en G, categorie 3.2.

In de regels is bovenstaande limitering rekening gehouden. Daarmee vormt industriegeluid geen belemmering bij de uitvoering van dit bestemmingsplan.

7.3.3 Weg- en railverkeersgeluid

Met de rapportage 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan AMC', kenmerk R002-4791321TMM-lhl-V02-NL, d.d. 5 maart 2014, is onderzoek verricht naar de geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai op de huidige geluidgevoelige bestemmingen op het AMC-terrein, de uitbreidingsmogelijkheden daarvan en de mogelijke nieuwe geluidgevoelige bestemming op de kavel van (voormalig) Medirest. Het gaat om de bestemmingsvlakken Maatschappelijk 1 en Maatschappelijk - 2 (de Monoliet), Groen - 2 en Gemengd.

De voor dit bestemmingsplan relevante geluidbronnen zijn wegverkeerslawaai (rijkswegen A2 en A9 en een aantal binnenstedelijke wegen, waaronder de Tafelbergweg en de Meibergdreef) en spoorweglawaai (Spoortraject Amsterdam - Utrecht).

Vanaf 2017 is een extra aansluiting voorzien op de Tafelbergweg. Om dit mogelijk te maken wordt ook een aantal omringende wegen verplaatst. De extra aansluiting is onderdeel van het nieuwe bestemmingsplan AMC terrein.

De dichtstbijzijnde woonbebouwing buiten het plangebied ligt aan de oostzijde op een afstand van circa 200 meter van de terreingrens, achter de spoordijk.

In onderstaande figuur 2.1 uit het rapport is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0039.png"

Op het AMC terrein is, in de zin van de Wet geluidhinder, een aantal geluidgevoelige bestemmingen aanwezig, zoals het Hoofdgebouw, IWO, Laagbouw, HvA, Altra College, Arkin/Jellinek, kinderdagverblijf “De Kinderkeet” en ook een mogelijke nieuwe geluidgevoelige bestemming op de kavel van (voormalig) Medirest.

In onderstaande figuur 4.1 uit het rapport zijn ze weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0040.png"

Beoordeling van de resultaten

Reconstructietoets Wet geluidhinder
Per wegvak is de geluidbelasting ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen in de huidige situatie en plansituatie berekend. Vervolgens is voor de rekenpunten in de plansituatie 2022 met een geluidbelasting van meer dan 48 dB het verschil bepaald met de huidige geluidbelasting in 2012.
Het berekende reconstructie-effect bedraagt maximaal 0,6 dB, waardoor, binnen het plangebied geen sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Geluidbelasting afkomstig van de relevante wegen en spoor
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer over de Gaasperdammerweg, Holterbergweg, Muntbergweg, Snijdersbergweg en de geprojecteerde weg op de geluidgevoelige bestemmingen op het AMC terrein ligt onder de voorkeurgrenswaarde. Spoor en metro, de rijksweg A2, de Tafelbergweg, de Meibergdreef als ook de cumulatie ervan, veroorzaken een belasting boven de voorkeursgrenswaarde en zijn daarom als relevante geluidbronnen op hun gevolgen beschouwd.

Tabel 3.3 uit rapport geeft de geluidnormen voor wegverkeerslawaai

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0041.png"

Aangezien de voorgenomen ontwikkelingen op de bestemmingsvlakken van het AMC terrein nog niet bekend zijn, gelden twee maximale ontheffingswaarden. Voor algemene ruimtes respectievelijk 58 en 63 dB en voor verblijfruimtes 53 en 58 dB ten gevolge van buitenstedelijke en stedelijke wegen. In het geval dat de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dient de betreffende gevel doof uitgevoerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0042.png"

In onderstaande tabel 5.1 uit het rapport is per bestemmingsvlak voor de relevante geluidbronnen de hoogst berekende geluidbelasting (inclusief de aftrek conform artikel 110g (Wgh) weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0043.png"

Uit tabel 5.1 van het rapport blijkt dat de voorkeursgrenswaarde op enkele bestaande geluidgevoelige bestemmingen, ten gevolge van het wegverkeer over de Meibergdreef, Tafelbergweg en de rijkswegen A2 en A9 wordt overschreden. Voor een deel binnen de bestemmingsvlakken Groen - 2 en Maatschappelijk - 1 en Maatschappelijk - 2 veroorzaakt de Rijksweg A2 een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Dat geldt voor de gevallen waarin geluidgevoelige verblijfsruimtes worden gerealiseerd. Voor algemene ruimtes ligt de maximale ontheffingswaarde bij rijkswegen op 58 dB, in die gevallen kan wel binnen de maximum hogere waarde worden gebleven en is geen dove gevel vereist (zie ook de opmerking * onder tabel 5.1).

Boven de 53 dB is het aldus niet zonder meer mogelijk geluidgevoelige verblijfsruimtes te realiseren. Bij deze geluidbelasting dienen gevels als dove gevels te worden uitgevoerd. De bestemmingsplanregeling voorziet hierin door binnen de bestemmingsvlakken Groen - 2, Maatschappelijk - 1 en Maatschappelijk - 2 de 53 dB/contour als gebiedsaanduiding op te nemen op de planverbeelding. De daarbij horende planregels voorzien erin dat indien de uitbreidingen/nieuwbouw plaatsvindt binnen deze arcering, rekening moet worden gehouden met dove- en/of vliesgevels. Voor het geval alleen sprake is van achter de gevel gelegen algemene ziekenhuisruimtes of nader onderzoek aantoont dat wel binnen de maximale ontheffingswaarde kan worden gebleven kan gebruik worden gemaakt van de voor dat gebied verleende hogere waarde. Omdat niet op voorhand is in te schatten waar zich de nieuwe ontwikkelingen precies voordoen zijn de hogere waarden voor het gehele bestemmingsvlak van toepassing, met dien verstande dat de omvang van functies, als ook de uitbreidingsruimte per bestemmingsvlak wel is gemaximeerd.

Cumulatie
De cumulatieve geluidsbelasting wordt bepaald door het wegverkeer op de rijkswegen en ligt beneden de maximaal toelaatbare cumulatieve geluidsbelasting uit het Amsterdams beleid. In het kader van het Amsterdams geluidsbeleid wordt de cumulatieve geluidsbelasting aanvaardbaar geacht.

7.3.4 Conclusie weg- en railgeluid

Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe aansluiting en daarmee samenhangende wegaanpassingen niet leiden tot reconstructie.

De onderzochte geluidbronnen weg- en railverkeerslawaai leveren op een aantal locaties overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden op.

Daar waar dit bestemmingsplan in uitbreiding van bestaande functies met geluidgevoelige functies voorziet, zal een ontheffing hogere waarden worden aangevraagd. Dit doet zich in ieder geval voor in de deelgebieden Park (bestemming Groen-2), waar een uitbreiding van 2.000 m2 vloeroppervlak mogelijk wordt gemaakt die o.a. kan worden ingezet voor uitbreiding met geluidgevoelige functies; de Monoliet (bestemming Maatschappelijk-1), waar het ziekenhuis met 48.000 m2 bvo kan uitbreiden; zuidoostelijk deel (bestemming Gemengd), waar geen uitbreidingsruimte is opgenomen maar wel een geluidgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt waar nu alleen bedrijf is toegestaan.

Overall gezien vormt weg- en railverkeersgeluid geen belemmering bij de uitvoering van dit bestemmingsplan, voor zover dit de bestaande functies herbevestigt. Voor zover in uitbreiding van geluidgevoelige functies is voorzien, is uitvoering slechts mogelijk, nadat ontheffing hogere grenswaarden is verleend. Om de uitbreiding van deze functie rechtstreeks te faciliteren wordt in het kader van de bestemmingsplanprocedure een hogere waardenprocedure doorlopen, leidend tot een besluit een besluit tot vaststelling hogere waarden.

Ten gevolge van het verkeer op de rijksweg A2 geldt voor delen binnen de bestemmingsvlakken Groen - 2, Maatschappelijk - 1 en Maatschappelijk - 2 dat, voor zover het gaat om geluidgevoelige verblijfsfuncties direct achter de gevel, een overschrijding van de maximum te verlenen hogere waarde van 53 dB plaatsvindt. Als het om algemene functies gaat, of als de verblijfsfuncties niet direct achter de gevel maar achter algemene ruimtes worden gesitueerd, ligt de maximum te verlenen hogere waarde op 58 dB en kan wel met een hogere waarde worden volstaan.
Omdat op voorhand niet bekend is om welke gevoelige functies het concreet zal gaan is voor gevoelige verblijfsruimten een dove gevel vereist en kan in het andere geval met een hogere waarde tot 58 dB worden volstaan. Het bestemmingsplan voorziet daarom in een gebiedsaanduiding waar dove gevels vereist zijn bij functiewijziging of -uitbreiding die ziet op gevoelige verblijfsruimtes direct achter de gevel. Voor het geval de te wijzigen of uit te breiden functies achter algemene ruimten worden gerealiseerd, kan op grond van de planregels ontheffing van het vereiste worden verleend en van de hogere waarde gebruik worden gemaakt.

Uit het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat in de bestemmingsvlakken Groen - 2, Maatschappelijk - 1, Maatschappelijk - 2 en Gemengd wijziging en uitbreiding met andere geluidgevoelige functies mogelijk is. De realisatie van geluidgevoelige bestemmingen is in een deel van het plangebied alleen mogelijk als er dove gevels gerealiseerd worden. Desbetreffende gebiedsdelen zijn op de verbeelding aangeduid met een daaraan gekoppelde bouwregeling. Tevens dient in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan door het college een besluit hogere waarden genomen te worden.

7.3.5 Besluit hogere waarden

Overeenkomstig artikel 110c lid 1 van de Wet geluidhinder, wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan het ontwerpbesluit hogere waarde ter inzage gelegd.

De geluidhinder problematiek is op 29 januari 2014 besproken in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA), waarin de dienst Ruimtelijke Ordening, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en de gemeentelijk geneeskundige dienst (GGD) zitting hebben. Het TAVGA heeft op 7 februari 2014 een verslag van de behandeling gedaan, een aantal aanbevelingen gedaan en een positief advies afgegeven. Het geluidrapport en het ontwerpbesluit hogere waarden, als ook het bestemmingsplan is conform het advies aangepast. Het besluit, inclusief het TAVGA advies is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

7.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering bij de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit

8.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Regelgeving

8.2.1 Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen.

De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".

Op basis van de programmatische aanpak zijn per 1 augustus 2009 de Wet van 12 maart 2009 tot Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) en het Besluit derogatie in werking getreden en is de Regeling beoordeling luchtkwaliteit gewijzigd.

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  • 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of
  • 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • 4. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  • 5. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met het vastgesteld programma (NSL).

In bijlage 2 van de wet zijn de grenswaarden, plandrempel en alarmdrempels voor de diverse stoffen opgenomen. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in onderstaande tabel weergegeven

Tabel 1 bijlage 2: grenswaarden maatgevende stoffen

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig vanaf  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   2010  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   2005  
  dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   2005  

Ten gevolge van de derogatie geldt binnen de agglomeratie Amsterdam/Haarlem, uitstel of vrijstelling van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide genoemd in bijlage 2. Concreet betekent dit dat de grenswaarden voor fijn stof per 11 juni 2011 moeten worden behaald en stikstof per 1 januari 2015. Tot deze tijdstippen gelden andere hogere grenswaarden genoemd in Bijlage 2. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in tabel weergegeven 2.

Aan het einde van de derogatietermijn zal overal in Nederland aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit moeten worden voldaan (tabel 1).

Tabel 2 Grenswaarden maatgevende stoffen vanaf 1 augustus 2009 in agglomeratie Amsterdam/Haarlem

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig tot  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   1 januari 2015  
  uurgemiddelde concentratie   300 µg/m³

Max. 18 X per kalenderjaar overschrijden,  
1 januari 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   48 µg/m³   11 juni 2011  
  dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie   75 µg/m³

Max 35 X per kalenderjaar overschrijden  
11 juni 2011  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   gaat gelden vanaf 1 januari 2015
Tot 1 januari 2015 geen beoordeling en toetsing.  

De dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie houdt in dat de norm voor fijn stof (PM10) maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Daarnaast geldt een plaatsafhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. Voor Amsterdam bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 6 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. Met deze aftrek mag de dagnorm derhalve 41 keer worden overschreden.

Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang.

8.2.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld hetzij indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma.

Het NSL is 1 augustus 2009 in werking getreden. Nu het NSL van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsing” plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL.

8.2.3 Besluit en Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Nibm)

Artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de wet introduceert het begrip "niet in betekende mate. In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit Nibm) en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling Nibm) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip "niet in betekende mate (nibm)". Projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In artikel 2 van het besluit Nibm is bepaald dat de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bijdragen, indien als gevolg van die uitoefening of toepassing de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3%-grens niet overschrijdt.

In de Regeling Nibm is voor bepaalde categorieën van projecten de 3%-grens getalsmatig geconcretiseerd. Voor deze categorieën is het wettelijk geregeld dat in die gevallen de negatieve effecten de 3%-grens in ieder geval niet overschrijden. Dit betekent dat in de aangewezen gevallen zelfs geen indicatieve berekening hoeft plaats te vinden en dat het project zonder verdere motivering of toetsing door kan gaan.
De belangrijkste aangewezen categorieën voor de 3 %-grens zijn de bouw van niet meer dan 1.500 woningen (of 3.000 woningen indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling) en de bouw van kantoren met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 ( of 200.000 m2 indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling). Verder zijn er nog drempels opgenomen voor de aanleg van gemengde woningbouw- en kantoorlocaties en voor het oprichten van landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen. In de toekomst zal deze lijst nog aangevuld worden met categorieën voor infrastructuur.

Anti cumulatie

Om versnippering van 'in betekenende mate' (ibm) projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie-bepaling (artikel 5 Besluit Nibm) opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot maximum 1000 meter). In het Besluit Nibm is het bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de Nibm-regeling zouden kunnen vallen.

8.2.4 Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007

Ook in het nieuwe wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit bestaat de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. De saldobenadering voor projecten is vastgelegd in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1 en 2, van de Wet milieubeheer. Projecten in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden kunnen, evenals onder het voorheen geldende Besluit luchtkwaliteit 2005 doorgaan als de concentratie van een stof gelijk blijft of verbetert (sub 1, projectsaldering in enge zin) en ook als weliswaar de concentratie van een stof verder verslechtert, maar er per saldo, door de inzet van extra maatregelen of door het optreden van gunstige effecten elders, sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit (sub 2, projectsaldering in ruime zin). Net zoals onder het regime van het Besluit luchtkwaliteit 2005 gelden er belangrijke wettelijke voorwaarden waaraan met name bij de projectsaldering als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, dient te worden voldaan.

Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Bij het bepalen van de precieze gevolgen van het in betekenende mate project speelt die grens vervolgens geen rol meer. De omvang van de salderingsopgave beslaat immers de gehele verslechtering. Bij het bepalen van de omvang van het studiegebied zullen alle significante gevolgen dienen te worden meegenomen.

De regeling stelt eisen aan overheden om ruimtelijke besluiten goed te onderbouwen en te motiveren.

8.2.5 Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit

Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.

In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen.

8.2.6 Besluit gevoelige bestemmingen

De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.

Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.

Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden gelden van 40 µg/m3 jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.

Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.

Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Gezien de aanzienlijke afstand van het plangebied tot rijks- en provinciale wegen, ruimschoots meer dan 300 meter is een expliciete toets aan normen uit de AMvB niet noodzakelijk.

8.2.7 Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam

Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Het amendement houdt in, dat in het ruimtelijk ordeningsbeleid er meer rekening mee wordt gehouden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst en dat het beschermen van de volksgezondheid een belangrijk uitgangspunt vormt van het Nederlandse en Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan en dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is” (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).

Uitgangspunten zijn dat:

  • 1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  • 2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.

Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.

8.3 Resultaten onderzoeken

De ontwikkelingen in dit nieuwe bestemmingsplan zijn op hun effecten voor luchtkwaliteit onderzocht en getoetst (Rapportage 'Onderzoek Luchtkwaliteit Bestemmingsplan AMC', Ingenieursbureau Amsterdam (IBA), 2 november 2012, projectnummer 20704).

Als uitgangspunt is genomen dat het nieuwe bestemmingsplan voorziet in een groei van programma van in totaal 195.000 m2 bvo. Dat houdt in dat het aantal arbeidsplaatsen zal groeien met ca. 3.610 plaatsen, een groei van 43% ten opzichte van de autonome situatie. Daarnaast is rekening gehouden met de aanleg van een tweede ontsluitingsweg op de Tafelbergweg in het westelijk deel van het plangebied. Gerekend is met het meest recente CAR model, versie 11.0. De afbakening van het studie gebied en de onderzochte wegvakken zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.

Studiegebied met onderzochte wegtracé's

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0044.png"

Uit het onderzoek blijkt dat in 2012, 2015 en 2022 op geen van de onderzochte wegtracés de geldende grenswaarde voor stikstofdioxide wordt overschreden ten gevolge van de realisatie van het “Bestemmingsplan AMC”.

Voor fijnstof geldt dat de jaargemiddelde concentraties en het aantal dagen per jaar waarop de daggemiddelde concentratie fijn stof de grenswaarde overschrijdt in 2012, 2015 en 2022 op geen van de onderzochte wegtracés wordt overschreden ten gevolge van de realisatie van het “Bestemmingsplan AMC”.

Aangezien de planontwikkeling die door het “Bestemmingsplan AMC” mogelijk gemaakt wordt, niet leidt tot overschrijding van de in de wet gestelde grenswaarden is het voorgenomen plan in overeenstemming met de Wet luchtkwaliteit 2007 en kan het plan, gezien vanuit dit perspectief, ten uitvoer gebracht worden.

Besluit en Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit

Het plangebied is niet gelegen binnen zones van rijkswegen (300 m.), provinciale wegen (50 m.) of stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal (50 m.). Daarnaast maakt het nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit en Richtlijn mogelijk.

8.4 Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering bij de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Fysieke veiligheid

Veiligheid in brede zin krijgt een steeds belangrijkere plaats in het beleidsveld ruimtelijke ordening. Het is een van de 4 hoofddoelstellingen van de Nota Ruimte en is als volgt geformuleerd: “het beleid draagt bij aan goede ruimtelijke voorwaarden om de veiligheid van de burgers te vergroten.” Ook in de structuurvisie van de gemeente Amsterdam wordt speciale aandacht gevraagd voor fysieke veiligheid in ruimtelijke plannen. Op blz. 87 van de structuurvisie in het hoofdstuk “Visie en beleid” is het als volgt geformuleerd: “de grote dichtheid van activiteiten brengt ook risico's met zich mee. Risico's zijn niet uit te sluiten, maar vaak is het wel mogelijk maatregelen te nemen om de risico's en de effecten van incidenten te beperken”.

Het AMC terrein is in de huidige situatie binnen de binnenring een dichtbebouwd ziekenhuisterrein met daaromheen losstaande gebouwen met medische-, onderzoeks-, en onderwijsvoorzieningen. Het westterrein is voornamelijk ingericht als parkeerterrein. Het zuidwestterrein is ingericht als Park met veel groen en water en een aantal losstaande gebouwen. Het zuidelijk deel is nu ingericht als parkeerterrein dat gefaseerd plaats zal maken voor het Medical Business Park. In zuidoostelijk deel is een tweetal gebouwen gevestigd van de Hogeschool van Amsterdam en het voormalig cateringbedrijf Medirest. Het oostelijk deel langs het spoor is voornamelijk groen. In het noordoostelijk deel zit een horecavestiging, een aantal kiosken, het Ronald McDonaldhuis, een ambulancepost en het busstation Holendrecht. Het terrein is ontsloten via de Meibergdreef en de Tafelbergweg. Op het terrein zijn de onderdelen ontsloten via de binnenring, met een zuidelijke en westelijke verbinding naar de Tafelbergweg. Verder lopen diverse langzaamverkeerverbindingen door het gebied en is er een overkapte looproute naar het NS station en het busstation.

De Veiligheidsregio brengt voor de regio de risico's in kaart en risicoprofielen vast. Daarin wordt per gebied beschreven welke bedreigingen zich kunnen voordoen en worden aanbevelingen gedaan. Op basis van het risicoprofiel benoemt het bestuur van de regio de belangrijkste risico's.

De regionale brandweer is adviseur op het domein van fysieke veiligheid. De aanbevelingen richten zicht op aspecten als bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen, kwetsbare bestemmingen en externe veiligheid.

Brandweer Amsterdam Amstelland gaat in zijn in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening ingebrachte advies in op twee aanvullende aspecten, te weten:

  • a. de gevaren, benoemd in het regionale risicoprofiel en
  • b. bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen.

Ad a. Gevaren
De maatregelen die in het Regionaal Risicoprofiel voor dit risico zijn geformuleerd bieden soelaas voor het AMC op de langere termijn en vallen buiten de scoop van het bestemmingsplan. Voor de nieuwbouw kan men rekening houden met overstromingsgevaar door bij het ontwerp van gebouwen technische installaties zoals datasystemen hoger te plaatsen dan 2 meter boven maaiveldniveau. Hiermee zijn de vitale onderdelen ook op korte en middellange termijn beschermd.

In verband met het risico op een grote brand in gebouwen met publieksfuncties, hoge gebouwen en ondergrondse bouwwerken (zoals parkeergarages) wordt aanbevolen om bij het ontwerpen van een gebouw met deze kenmerken de brandweer om advies te vragen.

Voor mogelijke incidenten met gevaarlijk stoffen wordt verwezen naar het advies en de aanbevolen maatregelen zie op dat vlak zijn uitgebracht, welke zijn opgenomen in hoofdstuk 10 van de plantoelichting dat gaat over Externe Veiligheid.

Ad b. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen
Bereikbaarheid heeft betrekking op o.a. de tweezijdige bereikbaarheid van individuele bouwwerken, de deelgebieden binnen het plangebied en de gebieden waar veel mensen verblijven, zoals ziekenhuizen, kantoorparken, winkels, uitgaansgelegenheden etcetera. De aanbevelingen op bereikbaarheid betreffen: de ontsluiting van het plangebied; de uitvoering en inrichting van de infrastructuur die op de voertuigen van nood- en hulpdiensten berekend moet zijn; de aanwezigheid van alternatieve routes bij wegwerkzaamheden; een vanaf de hoofdverkeersader in 1 a 2 minuten bereikbaar crisisadres en voldoende opstelpunten voor nood- en hulpdiensten nabij het crisisadres en de afstand tot bluswatervoorzieningen.

Anderzijds gaat het om het bluswater zelf. Wat betreft bluswater wordt opgemerkt dat het voor de fysieke veiligheid van belang is dat de bluswatervoorziening op orde is en dat deze voorzieningen goed bereikbaar zijn. De voorzieningen moeten in samenhang met de bereikbaarheid zijn ontworpen. Voor het AMC terrein specifiek wordt opgemerkt dat er geen openbare brandweerkranen op het terrein aanwezig zijn, maar dat deze onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar vallen. Voor geplande nieuwbouw wordt een collectieve bluswatervoorziening aanbevolen (bijv. een grote blusvijver).

In verband met gecompliceerde branden, die zich in het plangebied in verband met de ligging in de invloedssfeer van transport van gevaarlijke stoffen kunnen voordoen, is aanleg van extra bluswater noodzakelijk (bijv. de waterpartijen rondom het AMC kunnen daarvoor geschikt worden gemaakt).

Voor meer details wordt verwezen naar het advies dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd.

Hoofdstuk 10 Externe veiligheid

10.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens. Voor dit plangebied zijn het spoortransport en het transport via een aardgasbuisleiding van belang. Onderstaand de weergave van de relevante risicozones spoor en aardgas i.r.t. het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0045.png"

Hieronder volgt eerst een weergave van de relevante regelgeving en beleid. In de paragrafen 10.3 en 10.4 worden de onderzoeksresultaten, eventuele risico's ten gevolge van dit bestemmingsplan en eventueel daaruit volgende noodzakelijke maatregelen omschreven. En tot slot volgt de conclusie.

10.2 Beleid en regelgeving

10.2.1 Huidig beleid en regelgeving

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden.

De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder: de Circulaire) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). De Circulaire regelt de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Desondanks kan uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording voor het groepsrisico ook buiten deze 200 meter op zijn plaats zijn, met eventuele beperkingen, zoals bijvoorbeeld in de sfeer van maatregelen die de zelfredzaamheid van de bevolking bevorderen.

10.2.2 Ontwikkelingen in beleid en regelgeving

In de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (Vergaderjaar vergaderjaar 2005/2006, 30373 nr. 2) heeft het kabinet de ontwikkeling van een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangekondigd. Het doel van het Basisnet is het vastleggen en waarborgen van een duurzame balans tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, de ruimtelijke omgeving en veiligheid. Het Basisnet stelt grenzen aan het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorlijnen, alsmede aan ruimtelijke ontwikkelingen langs die wegen, vaarwegen en spoorlijnen. Het Basisnet is inmiddels gereed, waarvoor vooruitlopend op de wettelijke verankering de Circulaire (laatstelijk per 1 juli 2012) is gewijzigd. Voor elke weg en vaarweg die deel gaat uitmaken van het Basisnet, is vastgesteld hoeveel risico het vervoer van gevaarlijke stoffen over die weg of vaarweg maximaal mag veroorzaken.

Voor de wettelijke verankering van het Basisnet is een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in voorbereiding, waarin de regels voor de vervoerszijde zullen worden opgenomen. Tevens wordt gewerkt aan het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), waarin voor de zijde van de ruimtelijke ordening regels zullen worden opgenomen voor onder meer het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het zogenoemde plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in het Btev zijn de meest in het oog lopende verschillen met de huidige Circulaire:

Plaatsgebonden Risico
Het bevoegd gezag houdt bij de vaststelling van een ruimtelijk rekening met de grenswaarde 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten, door zoveel mogelijk de afstand toe te passen die in bijlage 2 van het Btev bij de desbetreffende transportroute zal worden aangegeven. Voor deze transportroutes is een berekening van het plaatsgebonden risico niet nodig.

Groepsrisico
Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden als kan worden aangetoond dat het toekomstige groepsrisico:

  • niet hoger is dan 0.1 maal de oriëntatiewaarde, of
  • niet meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de situatie vóór vaststelling van het ruimtelijk besluit en het groepsrisico na vaststelling van het besluit onder de oriëntatiewaarde blijft.

Het PAG is het gebied tot 30 meter, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf, waarin bij de realisering van kwetsbare objecten rekening gehouden moet worden met de effecten van een plasbrand. Voor het realiseren van (kwetsbare) bebouwing binnen deze strook geldt een verantwoordingsplicht. Het PAG geldt voor de spoorbakken waarop op grond van de berekening die aan het Basisnet ten grondslag zijn gelegd meer dan 3500 ketelwagens per jaar met zeer brandbare stoffen zijn verondersteld.

Nieuw in het Btev is dat de huidige verantwoordingsplicht in de Circulaire is opgesplitst in een onderbouwing van de wijze van rampenbestrijding en maatregelen ter bevordering van (zelf)redzaamheid die in ieder geval plaatsvindt, en de overige verantwoordingspunten die bij overschrijding of toename van het groepsrisico, in de plantoelichting wordt opgenomen.

10.2.3 Amsterdams beleid externe veiligheid

Voor het gebied AMC is vooral de Omgevingsvisie externe veiligheid Spoorzone Zuidoostlob Amsterdam relevant.

Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk, mits dat door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

Het plangebied AMC heeft te maken met het spoor Amsterdam-Utrecht, baanvak Duivendrecht - Breukelen. Zowel in de bestaande als in de nieuwe plansituatie is geen sprake van overschrijdingen van PR en GR. Wel neemt het GR in de nieuwe situatie iets toe, met net iets meer dan 10%. Het spoor heeft een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Daarnaast is langs de zuidwestelijke plangrens een hogedruk aardgasbuisleiding gelegen. Zie voor meer over de onderzoeksresultaten en de gevolgen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan de hierna volgende paragraaf 10.3.

10.3 Resultaten onderzoeken

10.3.1 Spoortransport

Met het rapport 'Externe veiligheid spoor bestemmingsplan AMC' (7 december 2012, projectnummer 122380) heeft bureau AVIV de mogelijke externe veiligheidsrisico's van de modaliteit spoor voor het plangebied in beeld gebracht.

De risico's zijn berekend op het traject Duivendrecht – Breukelen voor de huidige situatie en de toekomstige situatie en voor zowel de transportintensiteit als de bebouwing.

Het rapport komt tot de volgende beoordeling.

  • Plaatsgebonden risico

Er is geen plaatsgebonden risico. Het PR legt geen belemmering op aan de planontwikkeling.

  • Groepsrisico

Onderstaande tabel toont de vervoersintensiteiten in 2009 en de vervoersintensiteiten op basis van het Basisnet spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0046.png"

Voor de hoogte van het risiconiveau is het van belang in hoeverre brandbaar gas (categorie A) en brandbare vloeistof (categorie C3) gezamenlijk worden vervoerd (een zogenoemde bonte trein) of dat het vervoer afzonderlijk plaats vindt (een zogenoemde Warme BLEVE vrije trein of bloktrein). Voor het groepsrisico (en dus ook de veiligheid) is het van groot belang dat gereden wordt met zogenoemde Warme BLEVE vrije treinen. Bij brief van 24 maart 2011 heeft het ministerie van I&M aangegeven dat op voorliggend traject met bloktreinen gereden zal worden. Dit is ook vastgelegd in de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Er kan dus bij de risicobeoordeling worden uitgegaan van Warme BLEVE vrije treinen.

Uit onderstaande tabel blijkt dat er qua oriëntatiewaarde geen sprake is van een overschrijding. Wel zit er een verschil tussen het GR t.o.v. de oriëntatiewaarde in de huidige situatie en het GR t.o.v. de oriëntatiewaarde in de nieuwe situatie. Er is een toename van het GR van iets meer dan 10%.
Op grond van het bepaalde in de Circulaire is een verantwoording noodzakelijk en dient in dat verband tevens een brandweeradvies te worden ingewonnen.

Bebouwing   Transport   Hoogte GR ten opzichte van oriëntatiewaarde  
AMC huidig   Realisatie 2009   0.005  
AMC huidig   Rijksontwerp 2020   0.153  
AMC toekomst   Ontwerp Basisnet   0.165  

  • Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Bij de vaststelling van het Basisnet spoor gaat voor het spoortraject Breukelen-Duivendrecht een een plasbrandaandachtsgebied gelden van 30 meter aan weerszijden van het spoor, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. De 30 meter zone beslaat met ca. 20 meter het oostelijk deel van het plangebied. Een deel van de zone valt in de bestemming Groen - 4, waar functies als water en groen en alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Er bevindt zich in dit bestemmingsvlak geen bestaande bebouwing. Een ander deel valt in de bestemming Groen - 5, waar naast de functies groen en water, de volgende functies zijn toegestaan. Horeca (tot behoud of vervanging van de bestaande vestiging met een maximum oppervlak van 350 m2 bvo voor maximaal één vestiging). Detailhandel en dienstverlening (tot behoud of vervanging van de bestaande kiosken, met een maximum, gezamenlijk vloeroppervlak van 120 m2 bvo en een maximum vestigingsgrootte van 60 m2 bvo). Eén GVB huisje (met een maximum oppervlak van 70 m2 bvo en een maximum hoogte van 6 m). Een open, overkapte looproute, met bijbehorende trappartijen, hellingbaan en liften (tot behoud of vervanging van de bestaande droogloop, met een maximum oppervlak van 830 m2 en een hoogte van 11 m), zijn toegestaan. In het in de noordoostelijke hoek van het plangebied gelegen bestemmingsvlak Verkeer - 3 is het bestaande busstation opgenomen, waar t.b.v. die functie alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
De oostelijke grens van de bestemmingsvlakken Maatschappelijk - 1 en Gemengd, waar bestaande bebouwing aanwezig is en waar (in M - 1) nog kan worden verdicht, liggen op meer dan 100 meter van het spoor.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het PAG geen consequenties heeft voor het plangebied en geen knelpunten oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

10.3.2 Transport hogedruk aardgasleiding

Met het rapport "Externe veiligheid hogedruk aardgasleiding AMC Amsterdam" van 4 november 2011 (bureau AVIV, projectnummer 112063) zijn de mogelijke externe veiligheidsrisico's van de modaliteit aardgasleiding voor het plangebied in beeld gebracht.

Het rapport komt tot de volgende beoordeling.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan AMC terrein. De berekeningen leiden op twee locaties tot een contour voor de grenswaarde van 1.0 10-6 /jr. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen bevinden zich echter niet binnen deze grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is berekend voor de huidige situatie (bestaande bebouwing) en de toekomstige situatie, met de mogelijke uitbreidingen op het AMC terrein. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Het groepsrisico in de huidige situatie is circa 200 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Door de uitbreiding bij het AMC is er ook geen toename van het groepsrisico. In de toekomstige situatie blijft het groepsrisico circa 200 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde.

Een verantwoording van het groepsrisico in verband met de aanwezigheid van de buisleiding is aldus niet noodzakelijk.

Op één enkel punt aan de buitenzijde van het westelijk deel van de Tafelbergweg, overlapt de belemmeringstrook van de aardgasbuisleiding de westelijke grens het plangebied. Ter bescherming van de gasleiding is er een dubbelbestemming gegeven aan de locatie waar de gasleiding inclusief de belemmeringsstrook ligt. Er is een aanduiding op de verbeelding opgenomen (zie hierboven) en de mogelijke consequenties zijn in de planregels vermeld. De regeling van de dubbelbestemming wordt nader toegelicht in hoofdstuk 20 Juridische planbeschrijving.

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de aardgasbuisleiding geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

10.4 Verantwoording groepsrisico

De risico's op het gebied van externe veiligheid zijn onderzocht en de resultaten zijn hierboven in beeld gebracht. Aangezien het transport van gevaarlijke stoffen per spoor in beide toekomstige situaties onder de oriëntatiewaarde blijft, maar wel toeneemt, dient in het kader van dit bestemmingsplan een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden, mede op basis van een ingewonnen brandweeradvies.

Het brandweeradvies gaat vooral in op de mogelijke voorzorgsmaatregelen voor de situatie dat zich een ramp voordoet (effectgerichte maatregel) en doet aanbevelingen voor maatregelen ter bevordering van de (zelf)redzaamheid. Het brandweeradvies en de te nemen maatregelen in het kader van dit bestemmingsplan zijn in het bovenstaande aan de orde gekomen.

De verantwoording van het groepsrisico komt in deze paragraaf aan de orde.

De Omgevingsvisie externe veiligheid Spoorzone Zuidoostlob Amsterdam (zie ook paragraaf 9.2.3) kan voor dit bestemmingsplan als een algemene verantwoording worden gebruikt voor de bestaande situatie en de nieuwe ontwikkelingen. De in dat kader geformuleerde aanbevelingen kunnen behulpzaam zijn bij het verantwoord omgaan met externe veiligheidsrisico's, als ook bij het formuleren van maatregelen ter bevordering van een goede rampenbestrijding en (zelf)redzaamheid.

Opgemerkt zij dat de Omgevingsvisie is opgesteld in de periode dat er op dit traject nog werd uitgegaan van transport in bonte treinen en er toen nog een forse overschrijding van het groepsrisico gold, is door middel van de opstelling van de een algemene verantwoording voor het gebied opgesteld, welke ziet op 'verantwoord ontwikkelen'. Inmiddels is duidelijk dat in verband met de invoering van het Basisnet Spoor geen vervoer in bonte treinen meer over dit spoortraject zal plaatsvinden en dit heeft geleid tot een daling van het groepsrisico tot onder de oriëntatiewaarde.

Dat is in de voor dit bestemmingsplan opgestelde rapportage ook te zien. Zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie is geen sprake van een overschrijding van het GR, wel is er een lichte toename.

In het onderstaande een korte samenvatting van de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie en de relevante aspecten voor dit bestemmingsplan. Los daarvan wordt ingegaan op rampenbestrijding en maatregelen (zelf)redzaamheid.

Omgevingsvisie

Verantwoord ontwikkelen spoorzone Zuidoostlob  

De Zuidoostlob is een apart gebied met veel kansen om het gebied verder te transformeren tot een uniek stedelijk gebied met grote economische betekenis voor Amsterdam. Een alternatieve locatie is niet voorhanden.

Nieuwe wet- en regelgeving ten aanzien van (de risico's van) het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor leidt tot aanvulling van het juridisch kader en vaststelling van het risicoplafond. Het blijkt dat het risico sterk afneemt ten opzichte van de situatie zonder Basisnet Spoor. Dit is met name het gevolg van het beperken van de kans op een gasexplosie met brandbaar gas. Het Basisnet Spoor geeft voor ruimtelijke plannen duidelijkheid over de aan te houden hoeveelheden gevaarlijke stoffen per 2020. Voor bebouwing nabij het spoor (kleiner dan 30 meter) zullen op termijn via het Bouwbesluit aanvullende regels gaan gelden voor bebouwing om de gevolgen van een benzinebrand te beperken.

De combinatie van deze twee feiten leidt tot uitgangspunt van Amsterdam om door te gaan met het realiseren van de ontwikkeling van de spoorzone van de Zuidoostlob. De ontwikkeling geschiedt onder de condities dat het groepsrisico en het resteffect worden geminimaliseerd en dat de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid worden geoptimaliseerd, beide tegen een verantwoord investeringsniveau.

Hieronder volgt een opsomming van acties die de Omgevingsvisie noemt en die voortvloeien uit voornoemd uitgangspunt om verantwoord te ontwikkelen.

Verkeer en vervoer van gevaarlijke stoffen per trein

De gemeente zal bijdragen blijven leveren aan de finale fase van de totstandkoming van het Basisnet Spoor. Het gaat onder andere om de ontwikkeling van de wet- en regelgeving en het convenant dat zal worden afgesloten ten aanzien van de Warme BLEVE-vrije treinen. Amsterdam zal ook bijdragen (blijven) leveren aan de totstandkoming van het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS) en de Planstudie Toekomstvaste Routering Goederenvervoer.

Amsterdam beschouwt de informatieverschaffing aangaande gevaarlijke stoffen (vervoerde hoeveelheden ketelwagens per stofcategorie) door de infrabeheerder ProRail als onvoldoende en zal bij het rijk blijven aandringen op verbetering.

Amsterdam onderhoudt structurele contacten met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en met ProRail. Hierbij dient de veiligheid op het spoor in de stedelijke omgeving voortdurend op de agenda te staan. Amsterdam zal de infrabeheerder aanspreken op de uitvoering van landelijk beleid aangaande railveiligheid. Gedacht wordt aan de aanpassing van de railinfrastructuur om de kans op een incident te verlagen. Het beperken van het aantal wissels op het betreffende baanvak is een effectieve maatregel om de veiligheid op het spoor te verhogen. Onderzoek naar de mogelijkheden valt buiten het kader van deze omgevingsvisie, maar deze optie zal door de gemeente worden aangekaart in het overleg met ProRail. Verder kunnen schermen nuttig zijn om de effecten van een plasbrand te beperken tot de spoorbaan. In discussies en de risicoanalyses zullen de voor- en nadelen van de schermwerking tegen elkaar moeten worden afgewogen.

Stedenbouw

Amsterdam streeft er naar om in verband met het plasbrandaandachtsgebied een bebouwingsvrije zone aan te houden tot 30 m buiten het buitenste treinspoor. Voor de OV-knopen Bijlmer ArenA en Holendrecht wordt een uitzondering gemaakt op deze regel. In die gevallen waar binnen de 30m-grens nieuwbouw wordt gepleegd dient dit ten tijde van de planvorming en in het kader van de besluitvorming expliciet te worden verantwoord.

Amsterdam zal toezien op het toepassen van de nieuwe bouwvoorschriften die in het kader van het Basisnet Spoor worden opgesteld door het Rijk.

Amsterdam kiest er niet voor om in de directe nabijheid van het spoor lagere personendichtheden toe te passen. Deze maatregel levert door de aanwezige spoor- en metrostations in Zuidoost stedenbouwkundig en planologisch grote nadelen op. Vanwege de OV-afhankelijkheid van de meeste functies is namelijk juist concentratie rond knooppunten gewenst. Amsterdam zal een minimum afstand hanteren van ca. 100 m voor nieuwe gebouwen voor beperkt zelfredzame gebruikers, (basis)onderwijsinstellingen, kinderdagverblijven, psychiatrische en medische zorginstellingen en gesloten inrichtingen), omdat het personeel van de nood- en hulpdiensten zelf onverantwoorde risico's loopt bij het verlenen van hulp. Gebouwen waarin deze kwetsbare gebruikersgroepen gehuisvest zijn, staan bij voorkeur op plaatsen waar de nood- en hulpdiensten veilig kunnen optreden in geval van evacuatie, nl. op een afstand van meer dan ca. 200 m van het spoor.

Amsterdam zal voor de spoorzone ZOL nog een lijst opstellen van aanwezige gebouwen met kwetsbare functies en daarmee samenhangende plannen. Er wordt een onderverdeling gemaakt in bestaande gebouwen, voorgenomen plannen en nieuwe ontwikkelingen voor zover bekend per eind 2008.

Een maatregel als gesloten bouwblokken langs het spoor wordt buiten beschouwing gelaten, omdat (a) het effect onzeker is en (b) stedenbouwkundigen bij het bepalen van de structuur van een (deel)gebied in de Zuidoostlob uitgaan van andere ontwerpprincipes, veelal gebaseerd op reeds bestaande gebouwen en infrastructuur. Wel moet worden voorkomen dat bouwblokken een barrière vormen voor vluchtende mensen die zich ophouden tussen spoor en bouwblok. Dat impliceert dat er op gezette afstanden mogelijkheden voor voetgangers en fietsers moeten worden gecreëerd om aan de andere kant van het bouwblok te komen. In geval lange gevels worden toegepast dient hiermee rekening te worden gehouden. In dat geval moet nader onderzoek uitwijzen wat de afstand moet zijn tussen deze doorsteken.

Aanpassingen van de infrastructuur die in de Zuidoostlob worden voorzien kunnen negatieve consequenties hebben. Bij de planning van infrastructuur in de Zuidoostlob – zowel nieuwe wegen als verandering van de bestaande structuur – wordt door Amsterdam rekening gehouden met de goede bereikbaarheid van de spoorzone.

Het motto is: wegvluchten van het spoor. Hiermee dient bij de nooduitgangen van gebouwen rekening te worden gehouden. Er moet sprake zijn van afstemming tussen de uitgangen van vluchtwegen uit gebouwen en de vluchtroutes vanaf die plaatsen naar veilige plaatsen op voldoende afstand van het spoor. Verder is belangrijk dat er sprake is van goede fiets- en voetpaden, omdat het merendeel van de vluchtende mensen van die paden gebruik zal maken.

Oppervlaktewater kan een barrière vormen voor vluchtende mensen. Bij de verdere ontwikkeling van de spoorzone moet onderzocht worden of aanvullende bruggen e.d. nodig zijn in verband met mogelijke calamiteiten. Voorkomen wordt dat nieuwe barrières worden gecreëerd door de aanleg van waterpartijen.

Gebouwen

Amsterdam zal bij de uitwerking van plannen indien mogelijk rekening houden met de effecten van warmtestraling op gebouwen in de 30m-zone (nabij OV-stations) en juist daarbuiten. (Dit valt samen met de voornoemde actie ten aanzien van het toepassen van de nieuwe bouwvoorschriften.) De noodzaak van eventuele extra beschermingsmaatregelen zal per deelplan worden beoordeeld. Bedacht moet worden dat dergelijke maatregelen privaatrechtelijk moeten worden overeengekomen na onderhandelingstrajecten met de ontwikkelaar.

Bij calamiteiten krijgt de facility manager van grote gebouwen een rol toebedeeld ten behoeve van de veiligheid van mensen in het gebouw. Hiervoor moeten protocollen worden opgesteld in overleg met de brandweer. Bij dergelijke grote objecten is het mogelijk om de klimaatinstallaties vanaf een centrale plaats te bedienen. Dit kan worden uitgebreid met voorzieningen om ventilatiesystemen centraal aan te sturen of in ieder geval te kunnen ingrijpen als dat nodig is.

Amsterdam zal bij grote ontwikkelingen in de spoorzone aansturen op extra gebouwvoorzieningen ten behoeve van de alarmering en de ontruiming. Gedacht wordt aan een centrale omroepinstallatie. Aangenomen wordt dat de gebouwen zullen voldoen aan het Bouwbesluit en de nieuwe bouwvoorschriften in het kader van het Basisnet Spoor. De gemeente zal afhankelijk van de aard en de omvang van de ontwikkeling een adviserende of sturende positie innemen. Het is nodig dat de initiatiefnemer vanaf de start van een ontwikkeling rekening houdt met deze veiligheidsvoorzieningen.

Calamiteitenbestrijding en hulpverlening

De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland werkt aan het opstellen van een Regionaal Risicoprofiel voor het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Er komt verder nog een plan voor calamiteiten op het spoor. Het opstellen van dergelijke plannen dient te gebeuren in afstemming met ProRail en in lijn met het CPR. Daarnaast moet er coördinatie plaatsvinden met beheerders van grote gebouwen en de desbetreffende ontruimingsplannen. De ontruimingen van gebouwen en van de (openbare) ruimte dienen goed op elkaar aan te sluiten wat betreft vluchtrichting, vluchtcapaciteit, voorkomen van obstakels, etc.

Het bereik van de sirenes in de Zuidoostlob dient te worden nagetrokken. Indien nodig moeten een of meerdere sirene(s) worden bijgeplaatst. Deze actie heeft geen hoge prioriteit, gelet op het beperkte nut van de sirenes voor onderhavige incidenten in de Zuidoostlob.

De brandweer zal tijdens de opkomst informatie over de samenstelling van de trein verzamelen om een effectieve en veilige inzet te kunnen waarborgen. De procedure hiervoor is vastgelegd in het Calamiteitenplan spoor.

De bereikbaarheid van de spoorzone en de beschikbaarheid van bluswatervoorziening zijn bij de brandweer bekend. Dit behoeft geen nadere acties.

In het Calamiteitenplan Spoor is opgenomen dat bij meldingen van een treinincident meteen operationeel wordt opgeschaald naar een inzet die past bij ernstige incidenten: „Bij elk scenario wordt uitgegaan van een maximale hulpbehoefte en dus van een maximale inzet. In elk geval zal de Officier van Dienst gelijk met de eerste wagen moeten aanrijden om zich een beeld te vormen van de gevaarzetting en om eventueel opdracht te geven tot een verdere opschaling. Dit behoeft geen nadere acties.

Onderzocht moet worden hoe mensen in de openbare ruimte van de spoorzone ZOL het beste kunnen worden bereikt ten behoeve van alarmering. Een optie is om in de spoorzone op die plaatsen waar zich grote groepen kunnen ophouden – zoals in de nabijheid van de ArenA - een vaste omroepinstallatie toe te passen of een mobiele voorziening voorradig te hebben die bij calamiteiten snel kan worden ingezet. In de nabije toekomst zal het mogelijk zijn om aanwezigen die in een bepaald gebied worden blootgesteld aan gevaren via sms-berichten te waarschuwen en tot actie aan te zetten. Amsterdam dient deze ontwikkeling te volgen en zich eventueel actief op te stellen om een dergelijk systeem in de spoorzone ZOL toe te passen.

Het verdient aanbeveling om een gebiedsevacuatieplan te maken voor (een deel van) de spoorzone of hieraan speciaal aandacht te besteden bij een aanvalsplan of rampenbestrijdingsplan voor de spoorzone ZOL. Bij het opstellen van een dergelijk plan moet rekening worden gehouden met de uitstroom en verdere geleiding van personen uit de aanwezige gebouwen.

De openbare ruimte van de spoorzone ZOL moet worden doorgelicht op mogelijkheden om de zelfredzaamheid te optimaliseren en de kans op een soepele evacuatie te vergroten:

  • middelen ten behoeve van een goede oriëntatie door bijvoorbeeld kleurstelling, richtingaanwijzing, bebording, geleiding, etc.;
  • aard en capaciteit van vluchtroutes: vermijden van obstakels, vernauwingen, slechte begaanbaarheid van vluchtroutes, waterpartijen, drukke verkeersaders, etc.

Voorlichting, opleiding en oefening  

De nood- en hulpdiensten kunnen zich specifiek voorbereiden op de scenario's zoals deze zich in de spoorzone kunnen voordoen. Dit geldt vooral voor de manschappen in de kazernes die het meest in de nabijheid van de spoorzone ZOL zijn gelegen. De preparatieve acties zijn gericht op het opleiden en oefenen van het brandweerpersoneel gericht op de bestrijding van een incident: een brandende plas afdekken, een lek in ketelwagen dichten, de lekkage van een toxische stof mitigeren, het koelen van een LPG-ketelwagen nabij een brand. Opleiding en oefeningen zullen niet zijn gericht op incidenten specifiek in de Zuidoostlob.

Het is aan te bevelen om frequent oefeningen te houden om de nood- en hulpdiensten voor te bereiden op calamiteiten met een zo grote impact. Enerzijds gaat het dan om de schade van een calamiteit als een gasexplosie op het spoor. Anderzijds is hier ook de schaal van het gebied en het hoge aantal blootgestelden anders dan op andere plaatsen in Amsterdam.

De gemeente heeft de wettelijke plicht om informatie over veiligheidsrisico's te delen met belanghebbenden zoals bewoners en bezoekers. Het minimum is om op de gemeentelijke websites informatie op te nemen over de externe veiligheidsrisico's, de wijze van alarmeren en de verwachtingen van de overheid ten aanzien van het gedrag van mensen in noodsituaties. De Brandweer Amsterdam-Amstelland start samen met de Bestuursdienst (directie Openbare Orde en Veiligheid) en voorlichters van de gemeente een project ten behoeve van risicocommunicatie. Ook de externe veiligheid van de spoorzones in Amsterdam komt hierbij aan de orde.

Eventuele maatregelen in het kader van het bestemmingsplan

Brongerichte maatregelen

Bronmaatregelen bieden de mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, zowel nu als in de toekomst (periode van tien jaar), met betrekking tot het vervoer en de ruimtelijke ontwikkelingen en de voor- en nadelen hiervan. In het kader van dit bestemmingsplan kan worden vermeld dat onder andere de inspanningen vanuit de gemeente er inmiddels toe hebben geleid dat in het Basisnet Spoor is vastgelegd dat over het onderhavige spoortraject BLEVE - vrij vervoer van gevaarlijks stoffen plaatsvindt. Met als gevolg dat er geen overschrijdingen van de oriëntatie waarden GR meer plaatsvinden.

Effectgerichte maatregelen en maatregelen (zelf)redzaamheid: hulpverlening en rampenbestrijding

Effectgerichte maatregelen om de risico's te kunnen beperken en beheersen hebben veelal betrekking op de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Maatregelen ter bevordering van de (zelf)redzaamheid zijn bedoeld mogelijkheden te bieden voor personen die zich bevinden in het invloed gebied van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval zich voordoet.

Op dit punt is het uitgebrachte advies met aanbevelingen van de Regionale brandweer relevant. Dit advies geeft inzicht in de mogelijke gevaren en risico's en de mogelijkheden voor hulpverlening als zich een calamiteit voordoet. Brandweer Amsterdam-Amstelland heeft op 27 juni 2013 (onder projectnummer 25/RoEv-2013) voor dit bestemmingsplan advies uitgebracht. Onder 10.5 wordt op dit advies ingegaan. In hoofdstuk 10.6 wordt vermeld welke maatregelen mede n.a.v. het advies voor dit bestemmingsplan zijn genomen.

10.5 Hulpverlening en rampenbestrijding: brandweeradvies

De brandweer richt zich vooral op de gevolgen van een eventuele calamiteit ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Het kan hierbij gaan om een ongeval met spoorketelwagon gevuld met LPG, benzine of een giftige stof.

De gevolgen voor het plangebied kunnen slachtoffers en schade zijn. Het aantal doden en gewonden dat kan ontstaan is voornamelijk afhankelijk van het aantal mensen in het plangebied en de aanwezige voorzieningen. De schade die in het plangebied kan ontstaan hangt vooral af van de constructie van gebouwen.

Het ontstaan van een explosie, gaswolkbrand, giftige wolk of plasbrand als gevolg van een ongeval met een spoorketelwagon is door de brandweer niet te voorkomen. De gezamenlijke hulpdiensten richten zich bij de hulpverlening voornamelijk op het veiligstellen van het gevarengebied, het bestrijden van branden die zijn ontstaan, het bestrijden van een giftige wolk en de verspreiding daarvan in de omgeving en het helpen van slachtoffers.

Er zijn maatregelen die het gevaar beperken en de gevolgen van een ongeval bestrijden, die in overweging kunnen worden genomen. De maatregelen hebben vooral betrekking op het beter kunnen benutten van de zelfredzaamheid van aanwezige personen, het verbeteren van de bescherming die gebouwen kunnen bieden en het oprichten van een centrale beheersorganisatie voor het ‘ArenAPoort’ gebied.

De maatregelen worden onderverdeeld in bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid.

Bronmaatregelen
Dit zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om de gevaren voor het plangebied te beperken. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn dat voornamelijk maatregelen die gaan over het verwijderen of beperken van het vervoer en het verbeteren van de omstandigheden waaronder het transport plaatsvindt. Over het nemen van deze maatregelen kan over het algemeen in het kader van deze procedure niet worden beslist. Andere te overwegen maatregelen:

  • 1. Voorzieningen treffen die de kans op een ongeval met de hogedruk aardgasleiding in het plangebied verkleinen, zoals het markeren en vrijhouden van de leidingstraat en het beschermen van de leiding tegen beschadigingen door graafwerkzaamheden.
  • 2. Werkzaamheden in de omgeving van de hogedruk aardgasleiding alleen onder strikte voorwaarden toestaan.

Effectmaatregelen
Het is ook mogelijk om maatregelen te nemen waardoor de effecten van een rampscenario in het plangebied beperkt kunnen worden. Te overwegen maatregelen:

  • 3. Mogelijkheden onderzoeken om de constructies van (nieuwe) gebouwen zodanig uit te voeren dat bescherming wordt geboden tegen de effecten van een ongeval met een spoorketelwagon gevuld met gevaarlijke stoffen.
  • 4. In gebouwen voorzieningen treffen waardoor snel de toevoer van buitenlucht gestopt kan worden.

Maatregelen zelfredzaamheid
Deze geven aan in welke mate de aanwezigen in het effectgebied in staat zijn om zichzelf op eigen kracht in veiligheid te brengen. Te overwegen maatregelen:

  • 5. Zeker stellen dat aanwezigen in het plangebied snel kunnen worden gewaarschuwd bij een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen.
  • 6. Expliciete communicatie vooraf over de mogelijke gevaren en hoe men moet handelen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Aanwezigen in het effectgebied moeten weten wat zij moeten doen wanneer er gealarmeerd wordt. Goede voorbeelden hiervan zijn:
    • a. de ‘wat doe je’ campagne;
    • b. de ‘Zelftest Veiligheidscultuur’ voor bedrijven.
  • 7. Het AMC noodplannen laten opstellen waarin rekening wordt gehouden met een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit bevordert de mogelijkheden om snel op een juiste manier op te treden.

10.6 Te overwegen maatregelen in dit bestemmingsplan

Het bestemmingsplan AMC voorziet enerzijds in de conservering van de bestaande situatie en voor een deel in ontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats binnen de binnenring ter plaatse van de Monoliet (bestemmingsvlakken Maatschappelijk – 1 en Maatschappelijk – 2), waar met een totaal van 48.000 m2 bvo de bestaande bouwvelden van het ziekenhuis kunnen worden vernieuwd en verdicht voor medische doeleinden. Daarnaast is een ontwikkeling voorzien in het zuidelijk deel van het plangebied (bestemmingsvlak Bedrijf), waar een totaal van 63.000 m2 bvo voor de oprichting van het Medical Business Park, met medisch gerelateerde bedrijven met bijbehorende kantoren, erven en gebouwde parkeervoorzieningen, is opgenomen. In het zuidwestelijk plandeel, het Park (bestemmingsvlak Groen – 2), is nog in 2.000 m2 bvo aan uitbreiding van bebouwing voor medische doeleinden voorzien. In het zuidoostelijk deel van het plangebied (bestemmingsvlak Gemengd) worden de bestaande gebouwen van de Hogeschool van Amsterdam en het voormalige gebouw van Medirest conserverend opgenomen met als mogelijke functies medisch gerelateerde voorzieningen en bedrijf. In Groen - 5 is bovenop de bestaande bebouwing 1.000 m2 bvo uitbreidingsruimte opgenomen voor eventuele uitbreiding van het Ronald McDonaldhuis en de ambulancepost. Voor de overige delen van het plangebied wordt de bestaande situatie bevestigd. Overall gezien een ontwikkeling van ruim 100.000 m2 bvo.

Bronmaatregelen

Zoals de brandweer in haar advies al opmerkt, is het bestemmingsplan niet het geschikte instrument om bronmaatregelen te treffen. Buiten het bestemmingsplan is het de intentie van de gemeente om nauw in contact met het Ministerie en Prorail invloed uit te oefenen om de veiligheid op het spoor in de stedelijke omgeving voortdurend op de agenda te houden en de infrabeheerder aan te spreken op de uitvoering van landelijk beleid aangaande railveiligheid. Ten aanzien van de gasleiding zijn extra regels opgenomen om de veiligheid te borgen.

Effectbeperkende maatregelen

Hierboven is onder 9.3.1 bij de onderzoeksresultaten reeds vermeld, dat het 30 meter plasbrandaandachtgebied, gezien de geringe aanwezigheid van bestaande bebouwing en de beperkte geboden mogelijkheden voor bestaande en nieuwe bebouwing in het plangebied, geen consequenties heeft voor dit bestemmingsplan.

Voor de overige risico's vanwege het spoortransport is van belang dat de 200 meter risicozone en de 450 invloedzone het oostelijk deel van het bestemmingsplangebied beslaan, waar binnen de bestemmingsvlakken M-1 en M-2, de mogelijkheid tot verdere verdichting van het ziekenhuiscomplex met medische voorzieningen is opgenomen, en binnen bestemmingsvlak Bedrijf in de ontwikkeling van een nieuw Medical Business Park wordt voorzien. Binnen het bestemmingsvlak Gemengd wordt de bestaande bebouwing naar de huidige maatvoering geconserveerd en is de gebruiksfunctie gericht op bedrijvigheid en medische voorzieningen.

De Omgevingsvisie merkt in het kader van verantwoord ontwikkelen op dat Amsterdam er in principe niet voor kiest om in de directe nabijheid van het spoor lagere personendichtheden toe te passen, maar constateert tegelijkertijd dat in de Zuidoostlob, vanwege de OV-afhankelijkheid van de meeste functies, juist concentratie rond knooppunten gewenst is. De visie spreekt zich uit om als maatregel een minimum afstand te hanteren van ca. 100 m voor nieuwe gebouwen voor beperkt zelfredzame gebruikers, zoals (basis)onderwijsinstellingen, kinderdagverblijven, psychiatrische- en medische zorginstellingen en gesloten inrichtingen). Gebouwen waarin deze kwetsbare gebruikersgroepen gehuisvest zijn, staan bij voorkeur op plaatsen waar de nood- en hulpdiensten veilig kunnen optreden in geval van evacuatie, nl. op een afstand van meer dan ca. 200 m van het spoor.

Het AMC ziekenhuis met de bijbehorende medische zorginstellingen, vergt volgens de Omgevingsvisie speciale aandacht, zowel in verband met de bestaande situatie, als de voorgenomen uitbreidingen en/of wijzigingen. Het uitsluiten van kwetsbare functies is hier onvermijdelijk. Dat betekent dat de inspanningen met name zullen liggen op maatregelen op het vlak van rampenbestrijding en ter bevordering van (zelf)redzaamheid.

Voor de bestaande gebouwen binnen het bestemmingsvlak Gemengd, wordt voor de toekomst ter voortzetting van de huidige functies voorzien in de mogelijkheid van bedrijvigheid en medische voorzieningen. Een deel van de bebouwing is in de huidige situatie al voor wetenschappelijk- en hoger beroepsonderwijs in gebruik, het ander deel is een voormalig bedrijfsgebouw dat in de toekomst mogelijk ook voor wetenschappelijk- en hoger beroepsonderwijs in gebruik zal worden genomen. Onder medische voorzieningen zijn kwetsbare functies toegestaan. Aangezien de intentie ligt op medisch gerelateerde dienstverlening en bedrijvigheid en het bij het onderwijs om wetenschappelijk- en hoger beroepsonderwijs gaat, zal de doelgroep voornamelijk zelfredzame personen bestaan.

Ten aanzien van de onderzoekslaboratoria van het Medical Business Park spreekt de Omgevingsvisie de voorkeur uit om bedrijven niet te plaatsen in de 100 m zone vanaf het spoor. Het bestemmingsvlak Bedrijf waarbinnen het Medical Business Park mogelijk wordt gemaakt ligt op bijna 200 meter afstand van het spoor. Daarmee komt het bestemmingsplan aan deze aanbeveling tegemoet.

Voor mogelijke bouwaanvragen voor wijziging, uitbreiding of nieuwbouw van gebouwen, wordt ervan uitgegaan dat deze via de toets aan het Bouwbesluit m.b.t. extra gebouwvoorzieningen zoals voor alarmering en ontruiming via een centrale omroepinstallatie, zullen voldoen aan het Bouwbesluit en de nieuwe bouwvoorschriften in het kader van het Basisnet Spoor. Dit wordt getoetst in het kader van aanvragen om omgevingsvergunning. Op dit punt zijn dan ook geen knelpunten te verwachten en worden in het kader van dit bestemmingsplan geen nadere effectgerichte maatregelen nodig geacht.

Zelfredzaamheid

In het plangebied wordt zowel in de huidige situatie als bij de voorgenomen uitbreidingen in functies voor minder zelfredzame gebruikers (psychiatrische- en medische zorginstellingen en gesloten inrichtingen) voorzien. Behalve het Ronald McDonaldhuis, zijn de voorzieningen niet binnen 100 meter van het spoor gevestigd. Het ziekenhuis ligt op meer dan 100 meter vanaf het spoor. De bebouwing van de HvA en het voormalige gebouw van Medirest, waar de doelgroep uit zelfredzame gebruikers bestaat, liggen op ruim 90 meter van het spoor.

Voor zover acties ter op het gebied van calamiteitenbestrijding en hulpverlening, als ook ten aanzien van voorlichting, opleiding en oefening, in de rede zouden liggen, bestaan deze vooral uit maatregelen op het gebied van de organisatie en (risico)communicatie met en door nood- en hulpdiensten en het opstellen van goede nood- en ontruimingsplannen voor het gebied langs het spoor. Zoals het Calamiteitenplan Spoor, het Regionaal Risicoprofiel, de opzet van centrale omroepinstallaties in het gebied, een opstelling van een gebiedsevacuatieplan, de inrichting van de openbare ruimte met duidelijke signalering voor vluchtroutes. In dit verband is van belang op te merken dat Brandweer Amsterdam-Amstelland samen met de Bestuursdienst (directie Openbare Orde en Veiligheid) en voorlichters van de gemeente een project start ten behoeve van risicocommunicatie. Ook de externe veiligheid van de spoorzones in Amsterdam komt hierbij aan de orde.

Deze maatregelen liggen verder buiten het kader van dit bestemmingsplan.

10.7 Conclusie

Als algemene conclusie geldt dat externe veiligheid aan de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

10.7.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico vormt zowel bij de hogedruk aardgasleiding als bij het spoor geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan AMC terrein.

10.7.2 Plasbrandaandachtsgebied

Gezien de afstand en de beperkte aanwezigheid van bestaande en geprojecteerde bebouwing levert het PAG geen knelpunten op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

10.7.3 Groepsrisico

Met betrekking tot de hogedruk aardgasleiding luidt de conclusie dat het groepsrisico ver onder de oriëntatiewaarde ligt en ten gevolge van de uitvoering van het bestemmingsplan niet toeneemt.

Het groepsrisico ten gevolge van het spoortransport ligt zowel in de huidige situatie als bij de uitvoering van het bestemmingsplan onder de oriëntatiewaarde, maar neemt ten gevolge van de geprojecteerde ontwikkeling wel iets toe.

10.7.4 Verantwoording groepsrisico

De in het kader van de gehele gebiedsontwikkeling langs het spoor vastgestelde Omgevingsvisie externe veiligheid Spoorzone Zuidoostlob Amsterdam biedt een algemene verantwoording met aanbevelingen voor bron- en effectgerichte maatregelen, als ook maatregelen ter bevordering van (zelf)redzaamheid. Deze verantwoordingsvisie is in samenwerking met de regionale brandweer tot stand gekomen. In bovenstaande paragrafen 10.4, 10.5. en 10.6 is hiervan een samenvatting gegeven en is geformuleerd tot welke concrete maatregelen dit in dit bestemmingsplan heeft geleid. Op die wijze is aan de verantwoordingsplicht uitvoering gegeven met als conclusie dat de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan vanuit de op verantwoorde wijze tot uitvoering kunnen worden gebracht en uit oogpunt van externe veiligheidsrisico aanvaardbaar wordt geacht.

10.7.5 Effectbeperkende maatregelen en hulpverlening

Met betrekking tot het beperken van de effecten en hulpverlening voor het geval dat zich een calamiteit voordoet, heeft de regionale brandweer advies uitgebracht. Het bestemmingsplan voorziet voor een deel in substantiële ontwikkeling. De ontwikkelingen liggen voor een deel in bestaand gebouwd gebied, alleen het Medical Business Park is een nieuwe ontwikkeling op nu nog onbebouwd terrein. Het volgen van de aanbevelingen uit het brandweeradvies ligt met name op het vlak van de beperkingen die de bouweisen in het Bouwbesluit opleggen en in het buiten het bestemmingsplan te treffen maatregelen van organisatorische aard.

Hoofdstuk 11 Milieuhinder bedrijvigheid

11.1 Algemeen - Functiemenging

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten. In de bestemmingsregels is geregeld dat functies slechts zijn toegestaan voor zover zij onderdeel uitmaken van de bij de regels behorende Staat van inrichtingen tot een per bestemming bepaalde hoogste categorie. Slechts onder de daar genoemde voorwaarden zijn ook bedrijven van een hogere categorie toegestaan. Er is een afwijkingsbepaling opgenomen voor bedrijfssoorten die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen. Voorwaarde voor zo'n ontheffing is dat het bedrijf ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heeft als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Inrichtingen. Ook in het kader van de vergunning cq melding op grond van de Wet milieubeheer kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.

Dit bestemmingsplan voorziet in medische bedrijvigheid, waaronder functies die geluidgevoelig zijn, zoals het ziekenhuis en onderwijsvoorzieningen. Aangezien het hele AMC-terrein een gezoneerd terrein omvat, wordt de onderlinge geluidgevoeligheid, als ook mogelijke geluidhinder naar de omgeving van het plangebied in dat kader beheerst (zie paragraaf 10.3).

11.2 Algemeen - Industrieterrein

Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) uitgebracht die als richtlijn geldt.

De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is in het voorliggende plan gekoppeld aan de bij de planregels behorende “Staat van Inrichtingen” die gebaseerd is op de eerdergenoemde VNG-brochure. Hierin zijn de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten gerangschikt naar opklimmende milieubelasting (de categorieën 1-6). Hoe hoger de categorie, hoe ernstiger de potentiële milieubelasting en hoe groter de richtafstand ten opzichte van hindergevoelige bestemmingen.

De milieubelasting wordt bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, stof, geur, geluid, verkeer en visueel. Voor elk milieuaspect geldt een aparte minimaal aan te houden richtafstand tussen hinderveroorzakende functie en hindergevoelige functie. Het aspect met de hoogste categorie is maatgevend voor de uiteindelijke minimaal aan te houden richtafstand. De richtafstanden variëren van 0 meter (voor categorie 1 bedrijven) tot 1000 meter (voor categorie 6 bedrijven). Benadrukt zij nogmaals dat het gaat om richtafstanden.

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (VNG-publicatie) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming (2009). Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:

  • 1. de richtafstandenlijst;
  • 2. twee omgevingstypen;
  • 3. een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen worden diverse omgevingstypen onderscheiden. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied mede afhankelijk is van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om af te wijken van de standaardafstanden in de bedrijvenlijst die uitgaan van de ligging in een rustige woonwijk. Afhankelijk van het type gebied kan een correctie worden toegepast op de afstanden die zijn genoemd in de standaardlijst en wel per hinderaspect (geluid, stof, stank en dergelijke) dat in de lijst is genoemd.

Binnen het AMC-terrein wordt ruimte geboden aan medische- en wetenschappelijke instellingen en hoogwaardige bedrijvigheid, maar ook aan hindergevoelige bestemmingen als het ziekenhuis binnen de binnenste ring, onderwijsgebouwen in de zuidwesthoek, het Park, en in de oostelijke zone langs het spoor. Buiten het AMC-terrein en de grens van het onderhavige plangebied bevinden de dichtstbijzijnde gevoelige bestemmingen zich op een afstand van 80 meter. Dit is aan de noordzijde van de Meibergdreef (studentenwoningen). De 50 dB(A) grens behorende bij de geluidzone van het AMC-terrein ligt hier op de plangrens. Deze geluidgevoelige bestemming ondervindt aldus geen onaanvaardbare hinder vanuit het plangebied.

Het gebied is te typeren met het omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast hindergevoelige functies komen medische bedrijven voor. Binnen de Monoliet en op het MBP zijn de wat zwaardere bedrijven met laboratoria voor (variërend van milieuhinder categorieën 2, 3.1.en 3.2).

De richtafstanden behorende bij een gemengd gebied zijn – voor zover voor dit plangebied relevant - als volgt weer te geven:

  • Categorie 1 0 meter
  • Categorie 2 10 meter
  • Categorie 3.1 30 meter
  • Categorie 3.2 50 meter
  • Categorie 4.1 100 meter

De VNG-lijst is slechts een hulpmiddel om waar nodig (in nieuwe situaties) bedrijven en woningen of andere milieugevoelige objecten, te scheiden. De lijst ziet niet op onderlinge hinder die bedrijven van elkaar kunnen ondervinden. De lijst wordt gemotiveerd toegepast, gemotiveerd afwijken van de lijst is mogelijk.

In april 2010 is een actualisatie van het bedrijvenbestand opgesteld voor zowel het plangebied als de directe omgeving daarvan. Zie daarvoor de Rapportage van Dienst Milieu en Bouwtoezicht (DMB, d.d. 26 april 2011, kenmerk 2011009201, DMB-981), en de actualisatie daarop bij brief van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied van 29 mei 2013, welke beide als bijlagen bij deze toelichting zijn gevoegd.

DMB heeft aan de hand van een selectie van de aanwezige bedrijven uit het bedrijvenbestand SquitXO een veldverkenning uitgevoerd naar de aanwezige bedrijven in en rond het plangebied AMC. Daarbij is de volgende begrenzing aangehouden: aan de westzijde de rijksweg A2, aan de noordzijde de rijksweg A9, aan de oostzijde de spoorbaan en aan de zuidzijde de gemeentegrens.

In bijlage 1 van het rapport is de geactualiseerde lijst van de bedrijven binnen het onderzoeksgebied opgenomen, inclusief de bijbehorende SBI codes en milieucategorieën.

De bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn niet relevant voor de ontwikkelingen in het plangebied AMC-terrein, omdat de maximale richtafstanden van deze bedrijven niet meer bedragen dan 50 meter en op voldoende afstand van de plangrens zijn geprojecteerd.

Binnen de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan worden als hoogste milieucategorie, bedrijven t/m 3.2 toegestaan. Per deelgebied zijn de toegestane categorieën via de bestemmingsregeling genuanceerd naar de bestaande, gewenste en vergunde situatie.
Op het Medical Business Park kunnen nieuwe bedrijven zich vestigen, die vanwege hun mogelijke effect op de industriële geluidzone zijn verdeeld naar bedrijven t/m categorie 2 voor de kavels A tot en met D en t/m 3.2 voor de kavels E, F en G (zie paragraaf 7.3 Industriegeluid). Binnen de monoliet, met het ziekenhuis en aanverwante onderdelen, en het plandeel in de zuidoostelijke hoek, zijn ook bedrijven t/m categorie 3.2 toegestaan. In het Zuidoostelijk deel binnen de bestemming Gemengd zijn bedrijven t/m categorie 3.1 toegestaan. Op het West terrein en het Park, als ook in de overige Groen-bestemmingen zijn naar de bestaande situatie alleen bedrijven in de categorie t/m 2 toegestaan. Het AMC wordt met het omliggende terrein en de gevestigde bedrijfsonderdelen als één inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer beschouwd.

In augustus 1986 is door B&W van Amsterdam op grond van artikel 53 van de Wet geluidhinder een zonebesluit vastgesteld voor het AMC-terrein. De zone omvat het hele AMC-terrein met al haar functionele onderdelen. De 50 dB(A)grens van het zonebesluit ligt nagenoeg op de plangrens en overlapt voor een gering deel de omringende plangebieden (zie de afbeelding hierna). Aan de west- en zuidzijde ligt de zone over de Tafelbergweg, aan de oostzijde ligt hij op het spoor en het westelijk talud daarvan. Op de gronden aan deze zijden is volgens de daar geldende bestemmingsplannen geen bebouwing geprojecteerd. Aan de noordzijde ligt de zone op het midden van de Meibergdreef, die met de zuidelijk daarvan gelegen groen en waterstrook, in de daar in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen Amstel III Oost en West valt. Deze bestemmingsplannen voorzien ter plaatse in de bestemmingen Verkeer, Groen en Water, waarbinnen geen gebouwen zijn geprojecteerd.

In het nieuwe bestemmingsplan voor het AMC-terrein wordt de mogelijkheid van een A-inrichting behouden. Daarom is ervoor gekozen om de bestaande zonering te handhaven. Zie voor een meer gedetailleerde beschrijving en onderbouwing van deze keuze paragraaf 7.3.1.

Industriezone AMC-terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0047.png"

Gebied Amstel III West en Amstel Oost met overlap geluidzone AMC afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0048.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0049.png"

11.3 Conclusie

Er zijn geen bedrijven in het onderzochte gebied die met betrekking tot de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar een nadelige invloed uitoefenen op de ontwikkelingen in het plangebied AMC-terrein. Evenmin voorziet het nieuwe bestemmingsplan AMC-terrein in een programma dat een nadelige invloed uitoefent op de omgeving.

Hoofdstuk 12 Hoogbouwaspecten

12.1 Beleid en regelgeving

De nota 'Hoogbouw, Beleid en Instrument' uit 2005 is naar aanleiding van de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' in 2011 geactualiseerd als aanvullend toetsingskader. Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect dat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de Nota wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.

De hoogbouweffectrapportage (HER) is een rapportage waarin alle relevante effecten van hoogbouw, zoals windhinder en schaduwwerking, toetsing aan hindernisbeperkingen als straalpaden en beperkingen rond Schiphol worden onderzocht, maar die vooral is bedoeld om de effecten van een plan op het stedelijk landschap in beeld te brengen. Het uitvoeren van een HER wordt in het beleid aanbevolen en is in bepaalde gevallen verplicht. Dat doet zich voor in situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd; in deze situaties wil het college van B&W mee kunnen beoordelen wat de effecten zijn van hoogbouw. Een rapportage over landschappelijke effecten is onder meer verplicht gesteld bij hoogbouwinitiatieven vanaf 22,5 meter of hoger in het UNESCO-gebied (gebied binnen Singelgracht), hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter in de 2 km-zone rondom het UNESCO-gebied, in 'gebieden van bijzondere waarden', of in de randen van de groene scheggen. Voor overige gebieden geldt de ondergrens van 60 meter, met uitzondering van een aantal in de Structuurvisie aangegeven hoogbouwstimuleringsgebieden (zones langs infrastructuur bundel) waarvoor deze verplichting niet geldt.

12.2 Resultaten onderzoek

Het nieuwe bestemmingsplan voor het AMC legt de bestaande situatie vast en voorziet deels in een nieuwe ontwikkeling die zich vooral concentreert op het Medical Business Park (MBP), in het zuidelijk deel van het plangebied, ten zuiden van het ziekenhuis. De maximum bouwhoogte voor het MBP is bepaald op 36 meter. De maximum bouwhoogte voor het plandeel binnen de binnenste ring, waar het ziekenhuis zich bevindt is bepaald op de bestaande bouwhoogte van 55 meter.

Het plangebied behoort niet tot een UNESCO gebied en ligt evenmin in de 2 km-zone daarvan en ligt niet in een gebied van bijzondere waarden of in de randen van de groene scheggen. De toegestane bebouwing heeft een maximum hoogte van onder de 60 meter.

12.3 Conclusie

Het opstellen van een HER is voor dit bestemmingsplan niet verplicht.

Hoofdstuk 13 Luchthavenindelingsbesluit

13.1 Toetsingskader

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:

  • 1. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • 2. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • 3. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • 4. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

Overigens wordt het LIB rond 2013/2014 herzien. Ten tijde van het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan was het nog niet duidelijk wat de gevolgen van dat toekomstige LIB zullen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0050.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0051.png"

13.2 Beoordeling

Het voorliggende plan valt niet binnen het beperkingengebied waar een maximale hoogte van 150 meter geldt. In het bestemmingsplan zijn overigens geen hogere hoogtes dan 55 meter toegestaan.

Daarom is in het voorliggende bestemmingsplan geen rekening gehouden met de regels uit het LIB.

13.3 Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan het LIB.

Hoofdstuk 14 Bodem

14.1 Algemeen

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

Het bestemmingsplan maakt voor een deel nieuw gebruik mogelijk. Het gaat om de verdichting in de bestemmingsvlakken Maatschappelijk – 1, Maatschappelijk – 2 en Bedrijven. Voor het overige wordt vooral de bestaande situatie opnieuw vastgelegd. Voor deze bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek voor deze bestaande situaties is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde. Bij de toekomstige verdichting, uitbreidingen of herontwikkeling van bestaande functies zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

14.2 Regelgeving

14.2.1 Wet bodembescherming

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.

De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  • 1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  • 2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.
14.2.2 Toetsing onderzoeksresultaten en definities

De analyseresultaten van uitgevoerd onderzoek worden getoetst aan het referentiekader van het Besluit bodemkwaliteit en de Circulaire Interventiewaarden Bodemsanering (2009) en de nadien verschenen aanvullingen. Hierbij wordt een aantal verschillende waarden onderscheiden: de zogenaamde “achtergrondwaarde bodem”, “streefwaarde grondwater” en “interventiewaarde”. De gebruikte termen worden hieronder kort toegelicht. Daarnaast worden de termen 'licht verontreinigd' en 'zorgplicht' toegelicht.

Achtergrondwaarde bodem (A)
Dit zijn de van nature aanwezige stoffen. De achtergrondwaarde van verontreinigende stoffen in de bodem noemt men de referentiewaarde. In een grootschalig onderzoek zijn in het verleden de achtergrondwaarden voor de Nederlandse bodem vastgesteld. Indien deze waarde wordt overschreden is er sprake van een lichte verontreiniging.

Streefwaarde grondwater(S)
De streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarop alle functionele eigenschappen van de bodem, voor mens, plant en dier, zijn veilig gesteld. Het grondwater met concentraties verontreinigende stoffen onder de streefwaarde gelden als niet verontreinigd. Liggen de gevonden waardes boven de streefwaarde, dan spreekt men van grondwaterverontreiniging.

Interventiewaarde voor grond of grondwater (I)
De interventiewaarde geeft de waarden weer waarboven sprake is van ernstige of toekomstige vermindering van de functionele eigenschappen van de grond of het grondwater voor mens, plant en dier. Wordt de interventiewaarde overschreden dan spreekt men van sterke verontreiniging van de grond of van het grondwater. Wordt de waarde niet overschreden dan spreekt men van aanvaardbare risico's. Bij aanvaardbare risico's zijn er geen belemmeringen voor functiewijziging en zijn sanerende maatregelen niet noodzakelijk.

Licht verontreinigd
De term 'licht verontreinigd' wordt gehanteerd als de concentratie van een stof ligt tussen de streefwaarde en ½ (S+I) (bij grondwater), c.q. achtergrondwaarde en ½ (A+I) (bij grond). Wanneer grond of grondwater licht verontreinigd is, hoeft er niet te worden gesaneerd, tenzij het een zorgplicht-geval is.

Zorgplicht
Bij verontreinigingen veroorzaakt vóór 1987 is er sprake van een historisch geval en geldt een saneringsnoodzaak boven de interventiewaarde. Bij het zorgplicht beginsel is een veroorzaker van een verontreiniging verantwoordelijk voor de negatieve toevoeging die hij/zij heeft gedaan. Dit is van toepassing bij verontreiniging veroorzaakt na 1987. De veroorzaker wordt gehouden de verontreiniging ongedaan te maken tot het beginniveau. Dit houdt in dat er al boven de achtergrondwaarde sprake kan zijn van saneringsplicht.

14.3 Resultaten onderzoeken

14.3.1 Uitgevoerde onderzoeken

Ter voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan AMC is in opdracht van het AMC en de gemeente de bodemkwaliteit van het plangebied onderzocht.

Het rapport 'Bodemonderzoeken Bestemmingsplan AMC Algehele beschouwing', Borger & Burghouts B.V., rapportnummer TL100402/B-1874 d.d. 2 april 2010, beschrijft de algehele beschouwing van de verschillende deelrapportages, die voor vijf deelgebieden zijn opgesteld. Het betreft de volgende deelgebieden.

  • Deellocatie 1 'Altracollege & Jellinek Kliniek' (oppervlakte ca. 1 hectare), (nr. JN090218/B-1874-01 d.d. 18 februari 2009);
  • Deellocatie 2 'Hoofdcomplex AMC' (oppervlakte ca. 23 hectare) (nr. TL091217/B-1874-02, d.d. 17 december 2009);
  • Deellocatie 3 (oppervlakte ca. 11 hectare): 'Verkennend bodemonderzoek Tafelbergweg te Amsterdam', deellocatie Westterrein (nr. TL091217/B-1874-03, d.d. 17 december 2009);
  • Deellocatie 4 'Medical Business Park AMC' (oppervlakte ca. 11 hectare) (nr. TL091217/B-1874-04, d.d. 17 december 2009);
  • Deellocatie 5 'Overig terrein' (oppervlakte ca. 18 hectare) (TL091217/B-1874-05, d.d. 17 december 2009);
  • Deellocatie 6 'Tafelbergweg, ring rondom AMC' (oppervlakte ca. 18 hectare) (TL100216/B-1981, d.d. 16 februari 2010).

Voorafgaand is een historisch onderzoek uitgevoerd, 'Historisch vooronderzoek Academisch Medisch Centrum te Amsterdam', Borger & Burghouts B.V., rapportnummer TL091214/B-1874-00, d.d. 14 december 2009.

Naar aanleiding van het voornoemde verkennend onderzoek op deellocatie 3 is het 'afperkend bodemonderzoek Westterrein AMC terrein Meibergdreef te Amsterdam' uitgevoerd en gerapporteerd door Borger & Burghouts B.V., rapportnummer TL130703/B2423, d.d. 3 juli 2013.

Tevens is n.a.v. het voornoemde verkennend onderzoek op deellocatie 4, het 'afperkend bodemonderzoek Medical Businesspark AMC terrein Meibergdreef te Amsterdam' uitgevoerd en gerapporteerd door Borger & Burghouts B.V. met kenmerk JN121107/B-2423 d.d. 26 november 2012.

Genoemde rapportages (Algehele beschouwing, Historisch onderzoek en de onderzoeken voor de zes deellocaties) zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd.

14.3.2 Resultaten historisch onderzoek

Het historisch onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725.

Het plangebied maakte in het verleden deel uit van het polderlandschap en werd voornamelijk voor agrarische doeleinden gebruikt. Eind jaren '60 is begonnen het terrein bouwrijp te maken voor een gebruik voor medische doeleinden. Het terrein is met dat doel opgehoogd met hoofdzakelijk zand. De bouw van het ziekenhuis is gestart in de jaren '70.

De bevindingen van het historisch onderzoeksrapport luiden als volgt.

Op basis van het Bodembeheersplan valt het AMC terrein in zone 1. Dat wil zeggen dat zowel de boven- als de ondergrond in klasse 1A vallen. Op basis hiervan is de verwachting dat de bodem op het AMC terrein niet of slechts in lichte mate is aangetast door de activiteiten die op de locatie hebben plaatsgevonden. Uit de nadien uitgevoerde onderzoeken blijkt dat deze conclusie wordt bevestigd.

Ter plaatse van het olietankpark en het oliesepareergebouw zijn wel gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Deze verontreinigingen zijn te relateren aan bedrijfsmatige activiteiten.

Op belendende percelen hebben in het verleden mogelijk bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden (zoals een gronddepot, een tankstation, een bestrijdingsmiddelenfabriek). Op basis van de resultaten van de reeds uitgevoerde onderzoeken geldt geen verwachting dat deze activiteiten hebben geleid tot negatieve milieuomstandigheden op het AMC terrein.

Luchtfoto's en bodemkaart van de gemeente Amsterdam tonen aan dat in het verleden meerdere watergangen op het AMC terrein aanwezig zijn geweest, die tijdens het bouwrijp maken van het terrein voor het merendeel zijn gedempt.

Uit diverse bronnen blijkt dat in die fase het hele plangebied ca. 1.5 tot 2.0 meter is opgehoogd. Op grond van de resultaten van het historisch onderzoek is besloten het hele plangebied verder te onderzoeken conform de NEN 5740, strategie 'grootschalig onverdacht (ONV-grootschalig). Dat heeft geleid tot de rapporten die voor de bovengenoemde deellocaties zijn opgesteld, en die zijn samengevat in het hierboven aangehaalde overkoepelende rapport 'Algehele beschouwing'.

Voor deze deellocaties is gekozen, vanwege de volgende omstandigheden.

Deellocaties 1, 3 en 4 zijn beschouwd als toekomstige ontwikkellocaties, waarbij in het kader van de toekomstige bouwaanvragen bodemonderzoek noodzakelijk zal zijn. Binnen deellocatie 2 zijn meerdere verdachte activiteiten eerder in verband met bouwvoornemens al op hun gevolgen voor de bodemkwaliteit onderzocht. Daarom is het onderzoek beperkt tot de nog onbebouwde delen van dit deelgebied.

Voor deellocatie 5 geldt dat het hier voornamelijk gaat om groenvoorzieningen en bospercelen. Voor dit deel van het terrein is in het kader van het nieuwe bestemmingsplan geen ontwikkeling voorzien, en is volstaan met het in kaart brengen van de huidige, milieu hygiënische bodemkwaliteit.

Het gebruik van de deellocatie 1 is: deels bebouwd en voor het merendeel groen en recreatief, waarbij van relatief contact met de bodem sprake is. Deellocatie 2 is reeds grotendeels verhard en bebouwd, waarbij geen direct contact met de bodem plaatsvindt. Deellocaties 3 t/m 5 zijn momenteel nauwelijks verhard en worden niet veel betreden.

Het historisch onderzoeksrapport constateert dat de deellocaties 2 t/m 5 lage risico's voor de mens meebrengen vanwege het geringe contact tussen mens en bodem.

In bovengenoemd onderzoeksrapport 'Algehele beschouwing' worden de resultaten van de onderzoeken waarin de deellocaties nader zijn beschouwd, samengevat. Er wordt een zesde locatie aan toegevoegd, namelijk: deellocatie 6 'Tafelbergweg, ring rondom AMC' (oppervlakte ca. 18 hectare). Dit rapport bouwt voort op de resultaten van het historisch onderzoek en betreft het gemeentelijke terreindeel tussen het AMC terrein en de bestemmingsplangrens.

De meest verdachte bedrijfsactiviteiten (energiecentrale, olietankpark, oliesepareergebouw en diverse verspreide olietanks) zijn onderzocht. Daaruit blijkt dat binnen het bestemmingsplangebied gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn. De aangetoonde verontreinigingen zijn aanwezig bij het olietankenpark en het oliesepareergebouw van het energiebedrijf.

De onderzoeken voor de locaties met onverdachte bedrijfsactiviteiten tonen aan dat de grond licht verontreinigd is met o.a. zware metalen (PAK's, EOX, en minerale olie). In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond.

14.3.3 Resultaten onderzoeken deellocaties

De conclusies en interpretatie van de onderzoeken van de diverse deellocaties luiden als volgt.

Deellocatie 1 'Altracollege & Jellinek Kliniek'
Het onderzoek toont aan dat zowel de grond als het grondwater licht verontreinigd zijn. De kwaliteit van de bodem op deze deellocatie is voldoende vastgelegd en er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aangetoond voor herontwikkeling of bestemmingswijziging van deze locatie.

Deellocatie 2 'Hoofdcomplex AMC'
Het onderzoek toont aan dat zowel de grond als het grondwater licht verontreinigd zijn met zware metalen, PAK en minerale olie. De kwaliteit van de bodem op deze deellocatie is voldoende vastgelegd en er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aangetoond voor herontwikkeling of bestemmingswijziging van deze locatie. Uitzonderingen zijn de aangetoonde sterke verontreinigingen van het oliesepareergebouw en het olietankenpark. Deze verontreinigingen dienen te worden gesaneerd voordat er bouwactiviteiten op de locatie mogen plaatsvinden.

Deellocatie 3 'Westterrein'
De onderzoeksresultaten laten zien dat zowel de onder- als de bovengrond licht verontreinigd is met enkele van de geanalyseerde parameters. Het grondwater is sterk verontreinigd met minerale olie. In het grondwater ter plaatse van de overige peilbuizen zijn slechts licht verontreinigde concentraties aangetoond. De grondwaterverontreiniging is nader onderzocht in voornoemd afperkend bodemonderzoek Westterrein. Hierbij is de sterke minerale olie verontreiniging in twee monitoringsronden niet meer aangetoond en wordt geconcludeerd dat het een eenmalige verhoging betreft waarbij geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging aanwezig is. De kwaliteit van de bodem op deze deellocatie is voldoende vastgelegd en met het nader onderzoek naar de minerale olie verontreiniging zijn geen milieuhygiënische belemmeringen meer aangetoond voor herontwikkeling of bestemmingswijziging van deze locatie.

Deellocatie 4 'Medical Businesspark AMC'
In de bovengrond zijn lichte verhogingen met kwik, lood en PAK aangetoond. In de ondergrond zijn er geen verhogingen bepaald. In het grondwater is op één positie een sterk verhoogde minerale olieconcentratie gemeten. Het overige grondwater op dit terrein bevat enkel lichte verhogingen met barium. De grondwaterverontreiniging is nader onderzocht in voornoemd afperkend bodemonderzoek Medical Businesspark AMC. Hierbij is de sterke minerale olie verontreiniging in twee monitoringsronden niet meer aangetoond en wordt geconcludeerd dat het een eenmalige verhoging betreft waarbij geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging aanwezig is. De kwaliteit van de bodem op deze deellocatie is voldoende vastgelegd en met het nader onderzoek naar de minerale olie verontreiniging zijn geen milieuhygiënische belemmeringen meer aangetoond voor herontwikkeling of bestemmingswijziging van deze locatie.

Deellocatie 5 'Overig terrein'
De analyse van de bovengrond leveren enkele lichte verontreinigingen met enkele zware metalen, minerale olie en PAK. Deze laatste parameter komt ook in de ondergrond van een enkele boring licht verhoogd voor. Het grondwater bevat plaatselijk sterke verhoging aan arseen en matige verhoging aan barium. Deze verhogingen worden gezien als natuurlijke achtergrondwaarden en behoeven geen nader onderzoek of sanerende maatregelen. Daarnaast zijn de overige geanalyseerde parameters in één of meerdere peilbuizen licht verhoogd. De kwaliteit van de bodem op deze deellocatie is voldoende vastgelegd en er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aangetoond voor herontwikkeling of bestemmingswijziging van deze locatie.

Deellocatie 6 'Ring rondom AMC'
Een aantal geanalyseerde parameters is licht verontreinigd in zowel de bovengrond, de ondergrond als in het grondwater. De resultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek. De kwaliteit van de bodem op deze deellocatie is voldoende vastgelegd en er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aangetoond voor bestemmingsvaststelling van deze locatie.

14.4 Conclusie

Er zijn enkele sterke verontreinigingen aangetoond die een potentiële belemmering vormen in geval van voorgenomen bouwactiviteiten. Dit betreffen de locaties olietankenpark energiebedrijf en de koeltorens energiebedrijf. Voor het vaststellen van het bestemmingsplan is het afdoende om te bepalen dat er sprake is van sterke verontreinigingen die voorafgaand aan bouwactiviteiten gesaneerd dienen te worden. De kostenraming voor deze saneringen staan de vaststelling van dit plan niet in de weg en zijn geborgd binnen het AMC. Uit de verrichte bodemonderzoeken blijkt eveneens dat er diverse lichte verontreinigingen aanwezig zijn die geen belemmeringen opleveren voor de voorgenomen bestemmingsplan vaststelling. Geconcludeerd kan worden dat met de voorgestelde maatregelen, de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 15 Water

15.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  • 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  • 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  • 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  • 4. het huidige watersysteem;
  • 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van de Amstel. Het nautisch beheer ligt deels bij Waternet. Stadsdeel Zuidoost is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers.

Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

15.2 Regelgeving en beleid

15.2.1 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

15.2.2 Nationaal waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'.

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:

  • 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  • 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

15.2.3 Provinciaal waterplan 2010-2015

In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.

Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstroming risico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water. Partijen doen dat door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteren partijen een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.

15.2.4 Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Op 17 juni 2010 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 goedgekeurd. Het is het eerste waterbeheerplan van AGV in de nieuwe 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Werken aan water, in en met de omgeving'. Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.

Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.

15.2.5 Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 Breed Water staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.

15.2.6 Keur AGV

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". Op 13 oktober 2011 is de Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 3.13 van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

15.2.7 Legger

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

15.3 Watertoets

Dit bestemmingsplan voorziet voor het AMC-terrein in een actueel planologisch kader. Hierin wordt enerzijds de bestaande situatie, zoals die tot op heden is gegroeid, vastgelegd. Anderzijds zijn de gewenste en voorzienbare ontwikkelingen voor de komende planperiode opgenomen.

Voor de watertoets is van belang op te merken, dat voor de waterhuishouding ook vooruit gekeken wordt naar de gewenste ontwikkelingen op de langere termijn, zodat de te treffen maatregelen zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Daarnaast is het zo dat het waterplan met maatregelen zodanig is opgezet dat ook voor al gerealiseerde ontwikkelingen alsnog voldoende in maatregelen wordt voorzien.

15.3.1 Bestaande situatie

Het AMC-terrein ligt in de polder De Nieuwe Bullewijk, waarin een oppervlaktewaterpeil (streefpeil) van NAP -4,7 m. wordt gehandhaafd. Binnen de projectgrenzen van het AMC-terrein worden echter vier verschillende waterpeilen gehanteerd. De watergangen zijn verbonden met duikers en overstort constructies, die de verschillende waterpeilen mogelijk maken. De ringsloot, die het gehele plangebied omringt, heeft een waterpeil dat gelijk is aan het polderpeil.

Twee (een oostelijk en een westelijk gelegen) duikers onder de Meibergdreef koppelen het watersysteem van het AMC-terrein aan dat van de rest van de polder. De hoogte van het maaiveld op het AMC-terrein is van belang voor de waterhuishouding en verloopt van circa NAP- 2,5m naast de ring om de Monoliet, tot circa NAP -3,7 in het midden van het West-terrein. Op het terrein van het MBP verloopt het maaiveld geleidelijk van NAP- 2,5m aan de noordzijde naar NAP -3,4m aan de zuidzijde.

De gemiddelde freatische waterstanden variëren tussen NAP-4,05 in de gebiedsdelen Medical Business Park (MBP) en Spoorzone naar NAP-4,5 in het AMC-park in het (zuid)westelijk deel van het plangebied.

Er is sprake van een gescheiden rioolsysteem in eigen beheer van het AMC. Het grootste deel van het plangebied ligt echter braak en is onverhard.

Op het zuidelijk deel van het terrein, waar het MBP ontwikkeld zal worden is een groot deel van het terrein reeds verhard en in gebruik als parkeerterrein (P6 voor algemeen gebruik, gebruikers ziekenhuis en aanvulling op parkeeraanbod binnen de monoliet, met 950 parkeerplaatsen). Ook het westelijk deel van het terrein is reeds verhard en in gebruik voor parkeren (P5 met 615 parkeerplaatsen voor algemeen gebruik ziekenhuis en aanvulling op parkeeraanbod binnen de monoliet).

15.3.2 De plannen

Op het AMC terrein komen nieuwe gebouwen en er worden wegen en paden in de openbare ruimte aangelegd. Dit maakt dat meer verhard oppervlak op het terrein ontstaat. Bovendien worden bestaande sloten die centraal op het terrein liggen gedempt om plaats te maken voor nieuwe bouwontwikkelingen.

De herinrichting van de openbare ruimte en de nieuwbouw, samen met het dempen van sloten, hebben (grote) invloed op het watersysteem. Dit moet gecompenseerd worden door aanleg van extra oppervlakte water.

Daarnaast kunnen ondergrondse constructies, zoals verdiepte parkeergarages, gevolgen hebben voor de grondwaterhuishouding.

Aan de basis van de stedenbouwkundige ontwikkelingen op het AMC-terrein ligt het Inrichtingsplan Openbare Ruimte (IPOR), dat is vastgesteld op 17 mei 2011. Het IPOR is een plan voor de lange termijn, die uitstijgt boven de planperiode van dit bestemmingsplan dat voorziet in een periode van tien jaar.

De ontwikkelingen in deze periode bestaan per deelgebied uit het volgende.

Monoliet binnen de binnenring: hier voorziet het plan via de bestemmingsvlakken Maatschappelijk – 1 en 2 in een uitbreiding van het programma met ca. 48.000 m2 bvo, inclusief parkeren. Het huidige gebouwde volume kan daarmee verdichten en doorgroeien naar een maximum van 500.000 m2 bvo. Het hele gebied binnen de binnenste ring kan als verhard worden beschouwd.

Westterrein: het plan voorziet hier behalve in de regulering van enkele gebouwen voor opslag en onderhoud, ook in de regulering van de huidige, algemene parkeerplaatsen van 615 stuks met een uitbreiding naar een aantal van 1.200.

Zuid / Medical Business Park: hier voorziet het plan binnen de bestemming Bedrijf in een nieuwe ontwikkeling met een maximum programma van 63.000 m2 bvo met bijbehorend parkeren (volgens de norm van 1:125 = 504 gebouwde parkeerplaatsen). Dit leidt voor de bestemmingsvlakken Bedrijf tot een maximum bebouwd (en verhard) oppervlak van 38.411 m2. In de omliggende bestemming Groen-3 worden via de aanduiding 'specifieke vorm van groen' (sg) 30 parkeerplaatsen op maaiveld toegestaan voor de toekomstige bedrijven en worden daarnaast de bestaande, algemene parkeerplaatsen via de aanduiding 'parkeren'(p) gereguleerd. Het totaal aan parkeerplaatsen op het zuidelijk deel (parkeren voor bedrijven + een deel van de huidige, algemene parkeerplaatsen (P6) mag binnen de bestemmingen Bedrijf en Groen -3 samen niet meer dan 950 bedragen. Dit vanuit het uitgangspunt dat naarmate het MBP zich met de eigen benodigde 534 parkeerplaatsen ontwikkelt, deze deels in de plaats komen van de huidige, algemene parkeerplaatsen, welke gecompenseerd worden binnen de toegestane groei van parkeerruimte op het Westterrein. Voor dit zuidelijk deel van het plangebied moet met de voorgestane ontwikkeling en daarop afgestemde planruimte worden uitgegaan van een verhard oppervlak van in totaal 59.265 m2.

Zuidoost en Oost: voor het deelgebied buiten de ring (zuidoost en oost), wordt binnen de bestemmingen Groen - 4 en Groen - in hoofdzaak voorzien in handhaving van de bestaande situatie, met geringe uitbreiding van ca. 1.000 m2 bvo in Groen - 5, en in behoud en aanleg van groen, water, langzaam verkeerverbindingen en ontsluitingen. In het oostelijk deel langs het spoor wordt het bestaande, gebouwde volume via de bestemming Gemengd conserverend bestemd op basis van het huidige volume.

Zuidwest /Park: het plan voorziet erin dat de bestaande situatie wordt gehandhaafd, waarbij per saldo het gebouwde volume iets toeneemt met een maximum van 2.000 m2 binnen de bestemming Groen-2.

De effecten van deze ontwikkelingen op het hemelwater, het grondwater, het oppervlaktewater en de waterkeringen zijn onderzocht. De nieuwe situatie moet immers aan de waterwetgeving en waterbeleid voldoen.

15.3.3 Onderzoek en conclusies

Het bevoegd gezag voor de benodigde watervergunning(en) voor het AMC-terrein, is het waterschap Amstel Gooi en Vecht (AGV), dat haar taken door Waternet laat uitvoeren. Om water in een vroeg stadium in de ruimtelijke plannen te borgen is ter voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkelingen een actuele “Watertoets” opgesteld. De rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. (Ingenieursbureau Amsterdam (IBA), rapport 'Wateradvies AMC Technische onderbouwing van de waterparagraaf in het bestemmingsplan', projectnummer 50343, d.d. 3 november 2011). De technische onderbouwing voor deze waterparagraaf is in het Wateradvies AMC november 2011 opgenomen. Daar wordt hier kortheidshalve naar verwezen.

Het onderzoek gaat in op de vijf deelgebieden binnen het AMC terrein, zoals onderstaande figuur aangeeft. De afbeelding toont tevens de bestaande waterpartijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0052.png"

15.3.3.1 Grondwater

De conclusies uit de watertoets zijn dat de demping van de huidige sloten, centraal in het plangebied, een geringe invloed heeft op het watersysteem. De grondwaterstand ter plaatse van de gedempte watergangen stijgt maximaal 0,5 m. In een straal van maximaal 25 m. buiten de gedempte watergangen stijgt de grondwaterstand meer dan 0,1 m. De ter compensatie te graven waterpartij aan de zuidkant van het MBP heeft een verlaging van de grondwaterstand van maximaal 0,5 m tot gevolg.

15.3.3.2 Watercompensatie

Opmerking verdient dat voor de berekening van de watercompensatie voor extra verharding door gebouwen en wegen en het dempen van enkele sloten, is uitgegaan van de eindsituatie waarin de totale AMC-terrein ontwikkeling is gerealiseerd. Zo is ervan uitgegaan dat het gehele West terrein met nieuw programma ontwikkeld wordt en dat het MBP op het zuidelijk terrein geheel tot stand komt.

In de tien jaar waar dit bestemmingsplan zich op richt is de ontwikkeling van het West terrein niet meegenomen. Wel zal het bestemmingsplan voor dit deel van het plangebied voorzien in de regulering van de bestaande en nog toe te voegen verharding voor parkeren. In die zin kan voor de watercompensatie opgave van de 'eindsituatie' worden uitgegaan.

Voor het MBP geldt dat het bestemmingsplan weliswaar niet in de gehele ontwikkeling van het eindprogramma voorziet en dat van de 100.000 m2 bvo in 63.000 m2 bvo moet worden uitgegaan, maar dat ook hier het in dit plan te reguleren bestaande en toekomstige parkeren zorgt dat van de eindsituatie moet worden uitgegaan.

Daarnaast is in de loop der tijd een achterstand in watercompensatie ontstaan die in de actuele balans en opgave in deze watertoets voor het bestemmingsplan meegerekend moet worden.

Gelet op de nog te compenseren achterstand en de in het bovenstaande omschreven en te reguleren gebruik van het zuidelijk en westelijk deel van het terrein voor (al dan niet tijdelijk bedoeld) parkeren, waardoor daar met 100% verharding gerekend moet worden, wordt de eindsituatie voor wat betreft de watercompensatie al binnen deze bestemmingsplan periode bereikt.

15.3.3.3 Beschreven eindsituatie

Extra oppervlaktewater

In het IPOR is de bestaande hoofdwaterstructuur plaatselijk verbreed, om extra oppervlakte water te maken die nodig is om de toename van verharding te compenseren. Daarnaast is een uitbreiding van het hoofdwatersysteem in het westelijk deel van het plangebied, het Park, en het deel aan de spoorwegzijde via een meanderend verloop getekend, met een extra kortsluiting op het oostelijk deel van het MBP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0053.png"

In de eindsituatie zijn de verschillende waterpeilen op het AMC-terrein gefaseerd opgeheven. Het waterpeil in alle watergangen wordt gelijk gesteld met het polderpeil in de polder De Nieuwe Bullewijk, namelijk NAP -4,70 m. Hierdoor komt het waterpeil van sommige watergangen circa 0,4 m lager te staan. Dit vereist een aanpassing in de hoogteligging van de duikers om opstuwing te voorkoming. Het aanpassen van de waterpeilen en duikers wordt in fasen, afhankelijk van de volgorde in ontwikkeling van de deelgebieden, uitgevoerd.

Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater is het belangrijk dat alle watergangen en waterpartijen met elkaar in open verbinding staan door middel van duikers met een voldoende grote diameter. Alleen met elkaar in verbinding staande waterpartijen kunnen worden meegerekend in de watercompensatie. In de eindsituatie worden geen materialen die uit kunnen logen, en daarmee de waterkwaliteit negatief beïnvloeden, gebruikt.

Hemelwater

In de eindsituatie wordt het hemelwater met een HWA afgevoerd naar greppels of watergangen op het eigen terrein. De parkeerplaatsen op het maaiveld worden verhard. De verkeersbelasting is minder dan 5.000 voertuig-bewegingen per etmaal, waardoor zuivering niet noodzakelijk is.

Waterkeringen

De ontwikkelingen op het AMC-terrein hebben geen invloed op waterkeringen in de nabije omgeving, omdat deze niet aanwezig zijn.

Watercompensatie in de eindsituatie

In de eindsituatie is van het totale terreinoppervlak 80.880m2 oppervlaktewater en 403.000m2 verharding.

De wateropgave in het plangebied bedraagt in totaal 27.300 m2. Dit is de te graven oppervlakte aan water, die vereist is om te compenseren voor de toegenomen verharding (10%) en de demping van bestaand oppervlaktewater (100%). Deze berekening is gebaseerd op bestaande situatie in het jaar 2000 en de maatregelen zoals die in het IPOR zijn voorzien tot in de eindsituatie. In het IPOR is vastgelegd dat er ruim 30.200 m2 aan oppervlaktewater wordt gegraven. Dit overschrijdt de benodigde hoeveelheid water met 2.900 m2. De inrichtingsplannen op het AMC-terrein voldoen daarmee aan de eisen van de waterbeheerder in het kader van de watercompensatie. De watercompensatie wordt gefaseerd, in relatie tot de daadwerkelijke uitvoering van de ontwikkelplannen in het plangebied, toegepast. De watercompensatie per deelgebied vindt voorafgaand aan de bouwplannen plaats. In overleg met de waterbeheerder Waternet/AGV wordt ervoor gezorgd dat de bouwplannen en de benodigde watercompensatie gelijke tred houden.

Watercompensatie in de bestemmingsplan periode.

Er is in 2012 ten opzichte van de situatie in 2000 een achterstand op de watercompensatie van ca.3.600 m2 vastgesteld. Dit oppervlak maakt deel uit van de totale 27.300 m2 watercompensatie volgens het IPOR. Verder is in de berekening de sloop van het gebouw voor Psychiatrie meegenomen. Dit betekent dat in het bestemmingsplan en de opgave voor de bestemmingsplan periode rekening moet worden gehouden met een compensatie voor de achterstand plus de extra verharding die met dit bestemmingsplan gereguleerd en als nieuw te realiseren volume mogelijk gemaakt wordt.

In het bestemmingsplan is daar als volgt rekening mee gehouden.
Op de Verbeelding van dit bestemmingsplan is het hoofwatersysteem als expliciete bestemming Water opgenomen. Ook is een plaatselijke verbreding in het noordwestelijk deel van het plangebied ter plaatse van de Meibergdreef en in het zuidelijk deelgebied, op het MBP, langs de Tafelbergweg als expliciete bestemming Water weergegeven. Andere functies dan water zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Voor de nog niet bestaande hoofdwaterpartijen geldt dat de waterfunctie is toegestaan in de bestemmingsvlakken Groen 1 t/m 5, waarmee de opgave tot het realiseren van het overige, noodzakelijke extra oppervlaktewater kan worden gefaciliteerd. Dit biedt een zekere vrijheid om in de nog te maken inrichtingsplannen het waterverloop en de situering van water nader te kunnen bepalen.

Grondwater

In de eindsituatie zijn er enkel natuurlijke taludoevers of houten beschoeiing op het AMC terrein aanwezig. Achter de houten beschoeiing moet geotextiel worden aangebracht om uitspoeling van de grond te voorkomen. Het gebruik van moeilijk doorlatende materialen wordt vermeden.

De demping van de watergangen in het centrale deel van het plangebied heeft een geringe invloed op het watersysteem. De maatgevende grondwaterstand stijgt ter plaatse van de gedempte watergangen maximaal 0,5 m. In een straal van maximaal 25 m buiten de gedempte watergangen stijgt de grondwaterstand meer dan 0,1 m.

Door het graven van een waterpartij (in open verbinding met de rest van het watersysteem) in het westelijk deelgebied Park daalt de grondwaterstand binnen een straal van 25 m rondom de vijver met maximaal 0,6 m. In een zone van maximaal 30 m buiten de gegraven waterpartijen daalt de grondwaterstand meer dan 0,1 m.

De in het bestemmingsplan geboden mogelijkheid van de aanleg van extra parkeergarages in het plangebied heeft een beperkte invloed op het watersysteem. De garages vormen volgens de modelberekeningen geen belemmeringen in de horizontale grondwaterstroming.

Benodigd maaiveldniveau

Om te voldoen aan de gemeentelijke grondwaternorm voor kruipruimteloos bouwen wordt een maaiveldniveau van NAP -3,55 m. of hoger geadviseerd. Het geplande MBP voldoet hieraan. Kleine oppervlakten van de deelgebieden in het westelijk deel van het terrein en deelgebied de Monoliet voldoen niet. Dit zijn echter terreinen in particulier beheer, waar de gemeentelijke grondwaternorm in de huidige situatie niet geldt.

Voor de Monoliet e.o. aangegeven als M-1 deel van het plangebied is op de Verbeelding geen oppervlaktewater opgenomen. Er wordt hier wel intensief gebouwd, terrein verhard en sloten gedempt. In de omliggende groen gebieden zal water gecompenseerd moeten worden. Het Westterrein zal vooralsnog niet ontwikkeld worden hoewel het terrein wel verhard wordt met parkeerplaatsen en bouwketen. Op de verbeelding is (extra)water aangegeven in de hoofdstructuur. In G-1 zal geen extra oppervlakte water gerealiseerd worden.

Het inrichtingsplan voor het MBP loopt voor op de overige inrichtingsplannen. Hier wordt 7.100m2 extra oppervlakte water gemaakt. In de bestemming G-3 is dit opgenomen.

Dit betekent dat in het Park G-2 en de spoorzone G-4 en G-5 ruim 20.000 m2 water gemaakt zal moeten worden.

Ecologie

De eindsituatie in het IPOR beoogt een rustige, parkachtige omgeving met veel kansen voor water, groen en recreatie. Dit uit zich op een aantal manieren.

  • De natuurlijke taludoevers bieden volop kansen voor natuurontwikkeling
  • De hemelwaterafvoer is duurzaam ingericht.
  • De daken van de parkeergarages worden zo groen mogelijk ingericht om water op te vangen en vast te houden.
  • Bestaande bomen in het gebied worden zoveel mogelijk gehandhaafd.
  • Parkeerplaatsen op het maaiveld worden aangelegd met half verharding en grastegels, waardoor het hemelwater gemakkelijk in de bodem kan infiltreren.
  • Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke en duurzame materialen zoals natuursteen en hout.
15.3.3.4 Aanbevelingen
  • Het groene karakter van het terrein kan een bijdrage leveren aan de gezondheid van de patiënten. Om het groen zo dicht mogelijk bij alle patiënten te brengen zou op daken van het AMC een aantal daktuinen gerealiseerd kunnen worden, die tegelijk het uitzicht vanuit het ziekenhuis verbeteren.
  • In de binnenterreinen tussen de gebouwen wordt de introductie van groene opgaande beplanting voorgesteld. Hierdoor wordt de klimaatbeheersing van de openbare ruimte positief beïnvloedt.
  • Fonteinen verbijzonderen de openbare ruimte. Op voorpleinen en binnenpleinen zijn ze representatief, bieden speelgelegenheid en verbeteren het microklimaat.
  • Op 'blauwe' daken wordt het regenwater verzameld. Dit draagt bij aan de berging van hemelwater. Het verzamelde water kan na de bui vertraagd afgevoerd worden, of opgeslagen om te worden gebruikt als grijs water voor bijvoorbeeld het doorspoelen van toiletten of de beregening van beplanting.
  • Helofyten velden en drijvende tuinen hebben een aantrekkende werking op flora en fauna en daarnaast een zuiverende werking op de waterkwaliteit. Bovendien dragen beide bij aan een aantrekkelijke en groene omgeving.

15.4 Conclusie

De belangrijkste opgave voor dit bestemmingsplan is gelegen in de te leveren watercompensatie voor de verhardingen in verband met de demping van bestaand water en de (eventueel gefaseerde) realisatie van nieuw programma. In ieder geval zullen de achterstallige compensatie van 3.600 m2, als ook de bestaande, reeds aangebrachte verhardingen, die met dit bestemmingsplan gereguleerd worden, tot de aanleg van extra water moeten leiden.

Het bestemmingsplan faciliteert dit. Met name in de deelgebieden Zuid/MBP, Park en het noordelijk deel van het Westterrein bieden ruimte. In de begroting van het AMC is met de uitvoering van de watercompensatie opgave rekening gehouden.

Wat de overige aanbevelingen betreft voorziet dit bestemmingsplan in het behoud van bestaand water en groen, als ook in de aanleg van nieuw water en groen. Vooral in de plandelen Park en de oostelijke zone biedt het conserverende karakter aanknopingspunten hiervoor.

Hoofdstuk 16 Natuur en Landschap

16.1 Algemeen

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

Het plangebied bevindt zich buiten de speciale beschermingszones. Er zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen in het bestemmingsplangebied. Vleermuizen zijn wel in het gebied aanwezig: er is in 2011 een aantal inventarisaties uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol van 2011. Daarbij is een zomerverblijfplaats en een paarverblijf aangetroffen in het voormalige Psychiatriegebouw. Er is advies uitgebracht over mitigerende en compenserende maatregelen voor deze verblijfplaatsen (zie 15.3). Indien het advies wordt nageleefd is de aanvraag van een ontheffing met betrekking tot vleermuizen conform de flora- en faunawet niet per se nodig. Verder komen in het plangebied alleen algemene vogelsoorten voor.

16.2 Regelgeving

Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:

  • 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor de gebiedsbescherming;
  • 2. de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.
16.2.1 Natuurbeschermingswet

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied in is gelegen.

Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan er alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat er voor het plan dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen.

16.2.2 Flora- en faunawet

Op grond van de Flora- en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

In artikel 2 van de Ffw is een algemene, voor iedereen geldende zorgplicht, voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats opgenomen.
In de artikelen 8 tot en met 13 Ffw zijn verbodsbepalingen opgenomen waarin de mogelijk nadelige handelingen worden genoemd. Het betreft zowel evident nadelige handelingen, zoals doden of vernielen van nesten, als indirect nadelige handelingen, zoals aantasting van de leefomstandigheden, verstoring of verontrusting.

In artikel 75 Ffw zijn mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing opgenomen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Voor algemene soorten (soorten tabel 1), geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Voor overige soorten tabel 2 en deels tabel 3) is geen ontheffing nodig indien de EL&I een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van EL&I heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

16.3 Resultaten onderzoeken

Voor het gehele bestemmingsplangebied en voornamelijk de locaties waar de ruimtelijke ingrepen plaatsvinden is in november 2011 door Beleidsteam Stad van de dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) een natuurtoets uitgevoerd. Doel van de toets is om de status van het gebied te inventariseren en om vast te stellen voor welke soorten er eventueel een ontheffing moet worden aangevraagd.

In dit onderzoek is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het bestemmingsplan. Hierbij is gekeken naar de verwachte beschermde soorten zoals verblijfplaatsen van vleermuizen, vogels en groeilocaties van beschermde plantensoorten.

Het plangebied bevindt zich buiten de speciale beschermingszones. Er zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen in het bestemmingsplangebied.

Vleermuizen zijn wel in het gebied aanwezig: er is in 2011 een aantal inventarisaties uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol van 2011. Daarbij is een zomerverblijfplaats en een paarverblijf aangetroffen in het voormalige Psychiatriegebouw. Er is advies uitgebracht over mitigerende en compenserende maatregelen voor deze verblijfplaatsen. Indien het advies wordt nageleefd is de aanvraag van een ontheffing met betrekking tot vleermuizen conform de flora- en faunawet niet per se nodig. Het Psychiatriegebouw is inmiddels gesloopt.

Verder komen in het plangebied alleen algemene vogelsoorten voor. Voor alle in het bestemmingsplangebied voorkomende broedvogels geldt dat de nesten gedurende de broedtijd (maart-september) zijn beschermd maar daarbuiten niet. Bij het plannen van werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de vroege broedtijd van blauwe reigers. Deze soort kan al in januari met broeden beginnen.

Voor alle soorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan diersoorten moet worden voorkomen.

16.4 Conclusie

Het aspect natuur en landschap staat, mits met de aanbevelingen rekening wordt gehouden, de tenuitvoerlegging van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 17 Cultuurhistorie en archeologie

17.1 Algemeen

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

17.2 Regelgeving

17.2.1 Monumentenwet

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.

Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).

Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).

Ook regelt de Monumentenwet dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Ook aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden.

17.2.2 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:

  • per 1 januari 2012 is de grens van vijftig jaar voor het aanwijzen van monumenten te vervallen;
  • ook de mogelijkheid voor belanghebbenden om aanwijzigingsverzoeken te doen is vervallen vanaf 1 januari 2012;
  • de procedure voor het wijzigen van rijksmonumenten zal vereenvoudigen;
  • er komt een subsidieregeling voor het bevorderen van herbestemming. Deze regeling geeft een recht op subsidie voor het wind- en waterdicht houden van monumenten en voor haalbaarheidsstudies naar herbestemming.

Het nieuwe vergunningvrije regime wordt opgenomen Bor (Besluit omgevingsrecht) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • gewoon onderhoud waarbij het uiterlijk van het monument niet wijzigt wordt vergunningsvrij. Verder worden inpandige wijzigingen en wijzigingen aan onderdelen zonder monumentale waarde ook vergunningsvrij;
  • het Bor wordt ook aangepast voor beschermde stads- en dorpsgezichten. Bepaalde bouwactiviteiten in rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten aan achtergevels of op achtererven van niet-beschermde panden worden vergunningsvrij, mits deze gevels of erven niet naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd zijn. Momenteel is niets vergunningvrij, ook niet bij niet-beschermde panden;
  • Gedeputeerde Staten adviseren – buiten de bebouwde kom – alleen nog over plannen waarover het rijk ook adviseert: sloop, herbestemming, reconstructie en ingrijpende wijzigingen.

Daarnaast heeft de MoMo op 1 januari 2012 tot de volgende wijziging geleid: volgens artikel 3.1.6, lid 4, onder a van het Bro moet in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

17.2.3 Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland

Met het in werking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is de verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. Hierbij staat de samenwerking met gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een Beeldkwaliteitplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en de structuurvisie en/of verordening. Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen.

In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.

De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te bewaren. Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.

17.2.4 Archeologiebeleid Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin, dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

17.3 Resultaten onderzoeken

Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) heeft in opdracht van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplangebied AMC-terrein. De rapportage, die dateert uit maart 2008, met kenmerk BO 08-12, is nog als actueel te beschouwen en is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Het bureauonderzoek is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen inclusief de mogelijke archeologische sporen die in de bodem zijn nagelaten.

De historische beschrijving die het rapport van het gebied geeft, is reeds samengevat opgenomen in paragraaf 2.6 van deze plantoelichting en komt hier verder niet meer aan de orde.

Het plangebied is volgens de Cultuur Historische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland (CHW) vrij van zones met een archeologische waardering. Ook in de directe omgeving liggen geen terreinen van archeologische waarde.

Archeologische verwachtingszones op basis van cultuurhistorische informatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0054.png" Begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0055.png" A Het voormalige poldergebied van de Holendrechterpolder en Oost Bijlmerpolder. Als gevolg van grootschalig grondverzet in het verleden zijn hier geen archeologische overblijfselen meer in de bodem aanwezig. Daarom geldt voor deze gebieden een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0056.png"

Ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de ondergrond van het plangebied kan er vanuit gegaan worden dat de ondergrond verstoord is. Bij de aanleg van het Academisch Medisch Centrum in de jaren '80 heeft grootschalig grondverzet plaatsgevonden. Hierbij is het oorspronkelijke bodemprofiel zodanig verstoord dat eventuele archeologische resten als verloren mogen worden beschouwd.

17.4 Conclusie

17.4.1 Archeologie

Ten aanzien van archeologie kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied AMC terrein geen archeologische overblijfselen in de bodem meer aanwezig zijn.

Om die reden is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Wel geldt, conform de Monumentenwet, een meldingsplicht in geval tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en of vondsten worden aangetroffen. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de uitvoerder maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Binnen het plangebied zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen.

17.4.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen als rijks- of gemeentemonument aangewezen gebouwen en of bouwwerken aanwezig.

17.4.3 Eindconclusie

Zowel archeologie als cultuurhistorie staan de tenuitvoerlegging van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 18 Duurzaamheid

18.1 Algemeen

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

18.2 Regelgeving

18.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.

Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

18.2.2 Gemeente Amsterdam

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd één op één gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

18.2.2.1 Duurzaamheid in de nieuwbouw

Op 10 september 2008 heeft de raad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:

  • Vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen klimaatneutraal te bouwen;
  • In de periode 2010 t/m 2014 te starten met de realisatie van klimaatneutrale woningen en utiliteit, met als doelstelling om 40 procent van de productie (= 10.000 woningen) geheel klimaatneutraal te bouwen (EPL = 9,5 à 10) en de overige woningen 'half klimaatneutraal' (EPL = 8).

Het raadsbesluit over Klimaatneutraal Bouwen verplicht tot bewust omgaan met het thema 'energie'. Energie moet één van de uitgangspunten van gebiedsontwikkeling worden. Dit betekent een uitdaging en een kans: samenwerking maakt meerwaarde mogelijk op een ander schaalniveau. Dit kan tot andere energieconcepten leiden en tot hergebruik van elkaars energiestromen.

18.2.2.2 Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam

In de 'Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2005' zijn de eisen met betrekking tot duurzaam bouwen in Amsterdam vastgelegd. Dit beleid zal in de bouwenveloppen worden voorgeschreven. Voorbeelden zijn het toepassen van duurzame materialen (o.a. FSC-hout), maar ook het niet toepassen van uitloogbare metalen op plaatsen die in aanraking met hemel- of oppervlaktewater kunnen komen. In samenwerking met de marktpartijen is onderzoek verricht naar de mogelijkheden van het toepassen van duurzame energiesystemen.

18.2.2.3 Leidraad Energetische Stedenbouw

In 2010 heeft de Dienst Ruimtelijke Ordening, in samenwerking met de TU Delft, de 'Leidraad Energetische Stedenbouw' (LES) ontwikkeld. Dit instrument is een eerste tool dat klimaatneutraal bouwen in de Amsterdamse projecten toegankelijk maakt voor stedenbouwkundigen en planologen. Het geeft een methodologie aan, hoe je in je project het onderwerp 'energie' kunt benaderen en aan welke knoppen je kunt draaien om energiezuinig te ontwerpen en het project op te zetten.

LES gaat niet uit van een rekenmodel maar van het stapsgewijs toepassen van maatregelen die in een matrix samengevat zijn. Aan het einde van elke stap wordt een energiebalans opgesteld, op basis waarvan je een afweging maakt tussen de maatregelen die je in het project toepast.

Hoewel de ontwikkeling van LES de focus op de projecten legt, agendeert deze publicatie daarnaast thema's op schaal van de stad Amsterdam.

18.2.2.4 Windmolens

De gemeente Amsterdam heeft als doelstelling om meer windmolens te plaatsen en zodoende te voldoen aan de CO2-reductiedoelstellingen.

Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie heeft realisering van windmolenparken langs kanalen, waterkeringen, spoorwegen en wegen en in het grensgebied tussen land en water de voorkeur. Solitaire windmolens dienen bij voorkeur te worden geplaatst bij infrastructurele knooppunten.

Windmolens vallen sinds 1 januari 2011 onder de werking van het 'Activiteitenbesluit'. Bijna alle windmolens op land vallen geheel onder deze algemene regels. Een omgevingsvergunning blijft nodig voor de windmolens waarvoor het bevoegd gezag na beoordeling gemotiveerd voor het maken van een milieueffectrapport kiest. Op deze windmolens is, naast de omgevingsvergunning, paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Dit betreft de normering voor geluid.

Er is voor wat betreft de externe veiligheid een nieuw artikel 3.15a in het Activiteitenbesluit opgenomen waarin onder andere normen zijn opgenomen voor het plaatsgebonden risico, veroorzaakt door een nieuwe windmolen of een combinatie van nieuwe windmolens, voor buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object is niet hoger dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object is niet hoger dan 10-5 per jaar. Er kunnen bij ministeriële regeling afstanden worden vastgesteld, die minimaal aanwezig moeten zijn tussen een nieuwe windmolen of een combinatie van nieuwe windmolens en een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar dan wel beperkt kwetsbaar object. In dat geval zijn de eerder bedoelde waarden niet van toepassing. Er kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de berekening van het plaatsgebonden risico.

18.2.2.5 Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkelt en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

18.3 Specifiek plan/project

Het AMC was bij de voltooiing een van de grootste gebouwen van Nederland. Na 30 jaar is het nog steeds een gebouw met een enorm oppervlak en een enorme inhoud, dat 24 uur per dag, zeven dagen per week in bedrijf is. Een complex dat daarnaast ook een eigen energieopwekking heeft.

Duurzaamheid krijgt de laatste jaren een steeds belangrijkere plaats in organisaties. De huisvesting is daarbij altijd een belangrijke factor. In gebouwen van grote organisaties zijn grote hoeveelheden meer of minder milieubelastende bouwmaterialen verwerkt, en het is de energieconsumptie die voor een groot deel de “C02-voetafdruk” van de organisatie bepaalt.

Voor het AMC is datgene wat in de afgelopen decennia aan huisvesting gerealiseerd is sterk bepalend voor de omvang van de milieu-impact van zijn toekomstige huisvesting. Die milieu-impact heeft twee belangrijke aspecten.

Ten eerste is de energieconsumptie een bepalende factor, zeker voor een bedrijf dat 24 per dag en zeven dagen per week operationeel is. Door (1) de energie duurzamer op te wekken, (2) minder energie te verspillen door isolatie en verbeteringen in de technische installaties en (3) minder energie te verbruiken, worden grote stappen gezet naar een duurzamer AMC.

Ten tweede is het hergebruiken van het casco en gebouwonderdelen een bepalende factor voor de duurzaamheid van het AMC. Door te kiezen voor zo min mogelijk nieuwbouw, maximaal hergebruik van het gebouw en waar mogelijk indikking binnen het bestaande casco wordt de huisvesting van het AMC zo duurzaam mogelijk ingezet. Dit bespaart niet alleen veel nieuw te gebruiken bouwmaterialen, het beperkt ook de afvalstroom van bouwmaterialen en spaart in het bijzonder de betonconstructie, beide met een grote milieu-impact. In die gevallen waar toch tot nieuwbouw wordt besloten zullen eisen aan de duurzaamheid gesteld worden (BREEAM Very Good / Excellent).

In de loop van 2013 en 2014 worden de huidige duurzaamheidsplannen beoordeeld en bijgesteld, uitgaande van recent uitgevoerde projecten, zoals de energiecentrale en de toekomstige investeringsmogelijkheden. In de technische beschrijvingen van uitgangspunten bij nieuwbouw en renovaties (het AMC-UTB, 2012) zijn de toepasbare maatregelen voor verduurzaming van het AMC-complex opgenomen. Investeringsbudgetten specifiek voor duurzame maatregelen zijn beperkt. Duurzaamheidsmaatregelen worden vooral in projecten meegefinancierd. Het AMC investeert alleen in verduurzaming van haar huisvesting als de terugverdientijd maximaal vijf jaar is en als er investeringsruimte voor is.

Belangrijkste uitgangspunten en onderwerpen voor toekomstige plannen zijn:

  • Energiebesparing van 20% realiseren (cf. “routekaart 2030” convenant academische ziekenhuizen en te corrigeren voor de toe-/afname van het volume aan activiteiten)
  • Hergebruik gebouw is in principe verkiesbaar boven nieuwbouw
  • Verduurzaming gebouwen AMC-terrein door:
    • 1. Maatregelen energiebesparing installaties
    • 2. Gebruik duurzame materialen bij renovaties en nieuwbouw
    • 3. Groene daken, zonnepanelen
  • Verkeer en vervoer:
    • 1. Bevorderen OV-gebruik medewerkers en bezoekers
    • 2. 'groen' transport op AMC-terrein
  • Afval (scheiding, verpakking, pharma-filter, etc.)
  • Verduurzaming landschap: natuurlijke oevers, oppervlaktewater, begroeiing.

Hoofdstuk 19 Overige uitvoeringsaspecten: warmtetransportleiding

In het westelijk deel van het plangebied is een NUON warmtetransportleiding (WTL) aanwezig. De wetenschap van de aanwezigheid en de exacte ligging van de leiding is relevant zodat er in een vroegtijdig stadium van planvorming, maar ook bij uitvoeringswerkzaamheden rekening mee kan woren gehouden. Het AMC is als grondeigenaar betrokken bij zowel de voorbereiding als uitvoering van plannen op het terrein. Publiekrechtelijke bescherming van de transportleiding tegen mogelijke (graaf)schade vindt plaats vanuit de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION), waarbij de beheerder de leiding verplicht laat registreren bij het Kadaster. De uitvoerder van werkzaamheden ter plaatse is verplicht daaraan voorafgaand een melding te doen. En voor zover werkzaamheden in de openbare ruimte plaatsvinden geldt de gemeentelijke Verordening Werken in de openbare ruimte (WIOR) op grond waarvan regels kunnen worden gesteld aan de uitvoering.

Ligging NUON warmtetransportleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0057.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.T1101BPGST-VG01_0058.png"

Hoofdstuk 20 Juridische planbeschrijving

20.1 Algemeen

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

20.2 Planvorm

Voorliggend bestemmingsplan heeft de vorm van een globaal eindplan.

Het bestemmingsplan voorziet enerzijds in de conservering van de bestaande situatie en voor een deel in ontwikkeling. De ontwikkeling vindt voor een deel plaats binnen de binnenring ter plaatse van de Monoliet (bestemmingsvlakken Maatschappelijk – 1 en Maatschappelijk – 2), waar de bestaande bouwvelden kunnen worden vernieuwd en verdicht voor medische doeleinden. Daarnaast is een ontwikkeling voorzien in het zuidelijk deel van het plangebied (bestemmingsvlak Bedrijf), waar de oprichting van een Medical Business Park is voorzien, met medisch gerelateerde bedrijven met bijbehorende kantoren, erven en gebouwde parkeervoorzieningen. Op het Westterrein (bestemming Groen – 1) en de omgeving rondom het Medical Business Park (bestemmingsvlak Groen – 3) kunnen bestaande parkeervoorzieningen worden uitgebreid, respectievelijk bestaande parkeervoorzieningen voor zolang nodig worden gehandhaafd. In het zuidwestelijk plandeel het Park (bestemmingsvlak Groen – 2) is nog 2.000 m2 bvo aan uitbreiding van bebouwing voor medische doeleinden voorzien. Verder wordt de nieuwe westelijke aansluiting op de Tafelbergweg mogelijk gemaakt. Voor de overige delen van het plangebied wordt de bestaande situatie bevestigd.

Dit bestemmingsplan beoogt op deze wijze een eigentijdse flexibele, juridisch planologische regeling te bieden, waarbij voldaan wordt aan de wens tot behoud en verder ontwikkeling van het AMC-terrein.

20.3 Artikelgewijze toelichting

20.3.1 Toelichting op de planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerk en de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
  • Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels algemene afwijkingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels. Hieronder volgt per opgenomen artikel een toelichting. Daar waar het betreffende artikel vanwege de erin opgenomen regeling dit vraagt zal uitgebreider worden ingegaan op die regeling. Voor de overige artikelen wordt volstaan met een meer beperkte uitleg.
20.3.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

  • Bedrijf
    Deze bestemming omvat de nieuw op te richten bebouwing voor het Medical Business Park. Het gaat hier om medisch gerelateerde bedrijvigheid en maatschappelijke dienstverlening, gericht op medisch gerelateerde maatschappelijke dienstverlening, met laboratoria, onderzoeksruimte en aan de medische bedrijvigheid gerelateerde kantoorruimte. Binnen de bouwvlekken zorgen noord-zuid gerichte maatvoering vlakken met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter ervoor dat tussen de noord-zuid geprojecteerde bebouwing open ruimte behouden blijft waardoor doorzichten ontstaan. Door middel van een aanduiding 'gevellijn' is verplichte zijde voor de situering van de gevel aangeduid. In het noordelijk vlak wordt behalve de verplichte gevel door middel van een aanduiding onderdoorgang bewerkstelligd dat een terugliggende plint ontstaat. Bij binnenplanse afwijking kunnen deze ruimtes wel worden bebouwd. Parkeren dient gebouwd en op eigen terrein plaats te vinden, volgens een norm van 1:125 en met een maximum van 504 binnen het hele bestemmingsvlak Bedrijf. Binnen de aanduiding 'parkeerterrein' (p) (zie ook onder Groen-3), die zowel het bestemmingsvlak Bedrijf als een deel van het bestemmingsvlak Groen -3 omvat, mag het totaal aantal parkeerplaatsen niet meer dan 950 bedragen. De toegelaten bedrijven op het MBP zijn gezoneerd naar milieuzwaarte in verband met de geluiduitstraling. Door middel van de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn in het noordelijk deel van het bestemmingsvlak de zwaardere bedrijven toegestaan en in het zuidelijk deel de lichtere.
  • Gemengd
    Deze bestemming conserveert de bestaande bebouwing aan de zuidoostelijke grens van het plangebied. Het betreft de bestaande Hoge School van Amsterdam (HvA) en het zuidelijk daarvan gelegen, bestaande gebouw van voormalig cateringbedrijf Medirest. De bestemming maakt overeenkomstig de huidige situatie, medische dienstverlening als ook bedrijven mogelijk. In de HvA is momenteel een onderwijsfunctie gevestigd. In het (voormalige) Medirest was als bedrijf in gebruik, maar wordt in de toekomst mogelijk ook voor wetenschappelijk onderwijs in gebruik genomen. De bestemming maakt medisch-gerelateerde dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening (w.o. onderwijs) en bedrijvigheid (al deze functies milieucategorie t/m 3.1) mogelijk. Omdat de bestaande functies en de mogelijke wijziging daarvan mede geluidgevoelige functies kan omvatten is voor dit plandeel in een besluit ontheffing hogere waarden voorzien.
  • Groen – 1
    In dit bestemmingsvlak is voor de komende periode geen echte nieuwe ontwikkeling voorzien. Het terrein is momenteel deels ingericht voor parkeren en er staan enkele gebouwtjes voor onderhoudsmateriaal. De bestemming Groen-1 voorziet in het behoud van de bestaande gebouwtjes (met bedrijvigheid milieucategorie 1 t/m 2), een onderzoekslocatie met een opslag- en werkruimte voor medisch wetenschappelijk onderzoek, de bestaande parkeervoorzieningen, alsmede de uitbreiding daarvan tot maximaal 1.200 parkeerplaatsen bedoeld voor algemeen gebruik door werknemers en bezoekers van het ziekenhuis AMC. De extra parkeerruimte op het westterrein beoogt de parkeerbalans in relatie tot de geplande uitbreiding van voorzieningen, voor het hele AMC terrein op orde te brengen.
    Groen – 2
    Deze bestemming betreft het deelgebied buiten de ring (zuidwest) het Park. Hier wordt de bestaande situatie gehandhaafd en neemt per saldo het gebouwde volume qua oppervlak toe met een maximum van 2.000 m2 (of bij tweelaagse bouw met 6.000 m2 brutovloeroppervlak). De bestemming Groen-2 faciliteert deze uitbreiding van bebouwing voor medische dienstverlening, met bijbehorend parkeren en voorziet verder in het handhaven en uitbreiden van groen, water en ontsluiting. Inrichtingen zijn toegestaan in de milieucategorie 1 t/m 2. Omdat de uitbreiding mede geluidgevoelige functies kan omvatten en nog niet bekend is waar deze binnen het bestemmingsvlak zal plaatsvinden is voor dit plandeel in een ontheffing hogere waarden voorzien. Voor een deel van het bestemmingsvlak toont onderzoek aan dat de maximum te ontheffen waarde wordt overschreden. Voor dat deel is op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding 'dove gevel' opgenomen en in de bouwregels het vereiste van een dove gevel of geluidwerende vliesgevel opgenomen, met een mogelijkheid om van dit vereiste af te wijken indien nader onderzoek aantoont dat binnen de voorkeursgrenswaarde of binnen de verleende hogere grenswaarde wordt gebleven. Genoemde regeling is niet van toepassing voor zover in dit bestemmingsvlak de uitbreiding ziet op niet-geluidgevoelige vormen van onderwijs en of medische dienstverlening.
  • Groen – 3
    De bestemming voorziet in het behoud en aanleg van groen, water en ontsluiting. Binnen deze bestemming is een bouwmogelijkheid opgenomen voor één horecavestiging (kiosk) met één bijbehorende parkeerplaats. Ook wordt in de bestemming Groen-3 de aanleg van een beperkt aantal (circa 30, verspreid over de bouwdelen) parkeerplaatsen voor invaliden en kort laden en lossen ten behoeve van de te vestigen bedrijven in het Medical Business Park voorzien. Door middel van een aanduiding ‘parkeerterrein’ (p) wordt daarnaast voorzien in de mogelijkheid van algemeen parkeren (ten behoeve van het ziekenhuis) die de huidige parkeerplaatsen bestemt. Het aantal parkeerplaatsen in Groen-3 en Bedrijf, waar bij volledige realisatie een maximum van 504 (gebouwde) parkeerplaatsen is toegestaan, mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 950 parkeerplaatsen.
  • Groen – 4
    Groen-4 voorziet in handhaving van de bestaande situatie en in behoud en aanleg van groen, water, langzaam verkeerverbindingen en ontsluitingen.
  • Groen – 5
    Groen-5 voorziet eveneens in handhaving van de bestaande situatie met veel groen, water en langzaam verkeerverbindingen. Behalve voor het bestaande Ronald McDonaldhuis en de ambulancepost, is er ruimte voor de bestaande horecavestiging (het Oude Gasthuis (met horeca III en IV) en een aantal (deels bestaande) kiosken (met horeca I, III en IV, detailhandel en dienstverlening). De bebouwing en het gebruik van de horecavestiging Het Oude Gasthuis zijn gemaximeerd op een oppervlak van 350 m2 bvo (tevens maximum vestigingsgrootte) en een bouwhoogte van 6 meter. De bebouwing en het gebruik van de kiosken zijn gemaximeerd op een een gezamenlijk bvo van 180 m2 en een maximum vestigingsgrootte van 60 m2. Tot slot is een regeling opgenomen voor een wachtruimte / bushalte tbv gebruikers van het naastgelegen busstation met een bouwhoogte van 6 meter en een maximum bvo van 50 m2. Binnen deze bestemming zijn inrichtingen in milieucategorie 1 t/m 2 toegestaan.
  • Maatschappelijk – 1 en Maatschappelijk – 2
    Het deelgebied binnen de binnenste ring, de monoliet e.o., valt binnen de bestemmingen Maatschappelijk-1 en -2. Dit deelgebied kan verdicht worden met ziekenhuis gerelateerde voorzieningen (in totaal ca. 48.000 m2 bvo, inclusief parkeren). Het huidige gebouwde volume kan daarmee verdichten en doorgroeien naar een maximum van 500.000 m2 bvo. In 2013 is gestart met de bouw van het Spinozacentrum. De toegelaten inrichtingen hebben een milieucategorie 1 t/m 3.1. Omdat de uitbreiding mede geluidgevoelige functies kan omvatten en nog niet bekend is waar deze binnen de beide bestemmingsvlakken zal plaatsvinden is voor dit plandeel in een ontheffing hogere waarden voorzien. Voor een deel van het bestemmingsvlak toont onderzoek aan dat de maximum te ontheffen waarde wordt overschreden. Voor dat deel is op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding 'dove gevel' opgenomen en in de bouwregels het vereiste van een dove gevel of geluidwerende vliesgevel opgenomen, met een mogelijkheid om van dit vereiste af te wijken indien nader onderzoek aantoont dat binnen de voorkeursgrenswaarde of binnen de verleende hogere grenswaarde wordt gebleven. Genoemde regeling is niet van toepassing voor zover in dit bestemmingsvlak de uitbreiding ziet op niet-geluidgevoelige vormen van onderwijsactiviteiten als bedoeld in de wet geluidhinder en als geen sprake is van situering van een geluidgevoelige ruimte gezondheidsgebouwen als bedoeld in de wet geluidhinder.
  • Verkeer – 1
    De bestemming voorziet in de hoofdwegenstructuur in het plangebied en ontsluiting op de wegenstructuur in de omgeving.
  • Verkeer – 2
    Deze bestemming voorziet in de binnenplanse ontsluitingswegen.
  • Verkeer - 3
    Deze bestemming voorziet in wegen, voet- en fietspaden, rotondes, ontsluitingen en ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation' (ovs) voor het bestaande busstation, met een daarbijhorende gebouwde personeelsvoorziening met een maximum hoogte van 6 m en een maximum bvo van 90 m2.
  • Water
    Deze bestemming voorziet in handhaving van de bestaande waterstructuren en in het behoud ervan.
  • Leiding-Gas
    Er geldt ter plaatse van de aanduiding L-G een speciale regeling voor een gering deel van het plangebied waar een invloedgebied van de aardgasbuisleiding is gesitueerd. Het gaat om een heel klein stukje aan de uiterste rand van de Tafelbergweg aan de westelijke grens van het plangebied.

HOOFDSTUK 3 – ALGEMENE REGELS

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels
    In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.
  • Algemene gebruiksregels
    In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
  • Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.
  • Algemene aanduidingsregels
  • Hieronder vallen de gebiedsaanduiding 'milieuzone' alwaar in afwijking van de toegelaten inrichtingen één inrichting als aangewezen in bijlage I, onderdeel D, van het Besluit omgevingsrecht is toegestaan. En de gebiedsaanduiding 'geluidzone- industrie', waar een specifieke regeling geldt voor inrichtingen en geluidgevoelige bestemmingen. Voor het plangebied AMC is eerder, conform de Wet geluidhinder, een geluidzone vastgesteld. Deze geluidzone (50 dB(A)- contour) valt gedeeltelijk in het plangebied en is op de verbeelding aangegeven middels de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Dit betekent dat rekening wordt gehouden en afstemming is bereikt met de bepalingen van de Wet geluidhinder. In dit artikel is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de geluidzone, indien de geluidsbelasting in het gebied dat niet meer tot de geluidzone behoort, lager is dan 50 dB(A). En er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het opheffen van de geluidzone. Dit kan alleen plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen zoneplichtig industrieterrein meer is.

HOOFDSTUK 4 - OVERGANGS- EN SLOTREGELS

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 21 Economische uitvoerbaarheid

21.1 Grondexploitatiewet

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel er reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Een nieuw instrument, de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.

In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een exploitatieplan op te stellen.

In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter: er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

21.2 Het voorliggend bestemmingsplan en de Grex

De gronden van het bestemmingsplangebied zijn grotendeels in eigendom van het AMC. De overige grondeigenaren zijn NS en de gemeente Amsterdam.

Grondgebied in eigendom van AMC en gemeente Amsterdam

Voor de ontwikkelmogelijkheden op het grondgebied van het AMC en de gemeente Amsterdam wordt ingevolge artikel 6.12 Wro, afgezien van het opstellen van een exploitatieplan om de volgende redenen.

  • 1. De gemeente zal eigenaar worden van de grond waarop een deel van het bestemmingsplan van toepassing is.
  • 2. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Amsterdam en het AMC.

Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd, te weten via (1) het erfpachtstelsel en (2) de anterieure overeenkomst.

Ad 1

De verkoop van de gronden waarvan de gemeente eigenaar wordt heeft betrekking op het Medical Business Park. De gronden bevinden zich in het zuidoostelijk deel van het bestemmingsplangebied en zijn op de plankaart aangeduid als bestemming 'Bedrijven'. Het terrein biedt ruimte voor circa 102.000 m2 bvo (voor de planperiode 63.000 m2 bvo) medisch gerelateerde bedrijvigheid en maatschappelijke dienstverlening, voor de periode tot en met 2026. Op 8 november 2011 is hiertoe een samenwerkingsovereenkomst ondertekend tussen het Academisch Medisch Centrum en de gemeente Amsterdam. In deze overeenkomst is opgenomen dat de gemeente Amsterdam grond verwerft van het AMC om in samenwerking met het AMC tot de ontwikkeling van het Medical Business Park te komen. Bouwplannen in het kader van de ontwikkeling van het Medical Business Park, komen uitsluitend tot uitvoering op basis van gronduitgifte door de gemeente.

Voor het Medical Business Park wordt het erfpachtstelsel toegepast. Dit stelsel past goed binnen het uitgangspunt van de Wro over kostenverhaal dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument, waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van die gronden. 

Kostenverhaal met behulp van erfpacht past daarom binnen het wettelijk voorzien systeem voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. De gemeente ontvangt immers een vergoeding voor het gebruik van de gronden. Uit deze vergoeding kunnen de kosten van de grondexploitatie worden bekostigd.

Voor het Medical Business Park is op 12 oktober 2011 een investeringsbesluit genomen door de Gemeenteraad van Amsterdam. Vanaf dat moment kan er daadwerkelijk worden geïnvesteerd in de ontwikkelingen ten behoeve van de ontwikkeling van het Medical Business Park.

Het investeringsbesluit is noodzakelijk voor de daadwerkelijke uitvoering, aangezien hiermee de grondexploitatiebegroting, een uitvoeringskrediet, het inrichtingsplan MBP en het Beeld- Kwaliteitsplan MBP zijn vastgelegd. De uitgangspunten die in dit bestemmingsplan aanvankelijk mogelijk werden gemaakt, zijn gelijk aan de uitgangspunten van de grondexploitatie. Het saldo van grondkosten en grondopbrengsten kwam ten tijde van het vaststellen van het investeringsbesluit uit op € 7,6 mio.

Ad 2

Om de ontwikkeling van het MBP en het overige programma op het grondgebied van het AMC mogelijk te maken zijn infrastructurele werken en aanpassingen in het openbare terrein noodzakelijk. Over de aard van deze maatregelen en over de kostendekking zijn afspraken gemaakt in de hiervoor genoemde samenwerkingsovereenkomst van 8 november 2011. Voor zover het om maatregelen gaat op het grondgebied van het AMC, zijn deze voor rekening van het AMC. Voor de maatregelen buiten het eigen grondgebied, worden deze op 50/50 basis gedeeld tussen het AMC en de gemeente. Het gaat daarbij in het bijzonder om de aanpassingen in de weginfrastructuur aan de noordwestzijde van het gebied, zoals toegelicht onder hoofdstuk 6. In dat kader is een verkeersontwerp opgesteld en zijn de kosten geraamd.

Grondgebied in eigendom van NS

Voor de ontwikkelingsruimte op het grondgebied van NS geldt dat deze benut kan worden, gegeven de bestaande omgevingscondities, zonder aanvullende maatregelen in de openbare ruimte. Het gaat om de mogelijkheid om op het plein voor station Holendrecht kleinschalige horeca en retail te ontwikkelen. Daarmee wordt aangesloten op de initiatieven die nu op tijdelijke basis op het plein worden ontplooid. Alle hiermee gemoeide kosten zijn voor rekening van de grondeigenaar, zijnde NS-vastgoed. Ook hiervoor geldt dat er geen noodzaak is voor een exploitatieplan, omdat het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

Hoofdstuk 22 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

22.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

    • 1. Ministerie van Infrastructuur & Milieu;
    • 2. Ministerie van Defensie voor Noord-Holland;
    • 3. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie;
    • 4. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
    • 5. Provincie Noord-Holland;
    • 6. Stadsregio Amsterdam;
    • 7. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, p/a Waternet;
    • 8. NV Nederlandse Gasunie;
    • 9. Burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder Amstel;
    • 10. Burgemeester en wethouders van de gemeente Ronde Venen (Abcoude);
    • 11. Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Zuidoost.

Van bovengenoemde formele overleginstanties heeft alleen het Ministerie van Infrastructuur & Milieu (nr. 1) per emailbericht van 4 oktober 2013 gereageerd. De reactie houdt in dat er vanuit Rijkswaterstaat West-Nederland Noord geen opmerkingen op het concept ontwerpbestemmingsplan zijn.

Verder zijn van genoemde instanties geen reacties ontvangen.

22.2 Maatschappelijk overleg

Naast het overleg met betrokken overheden worden de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:

  • 1. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  • 2. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;
  • 3. Groengebied Amstelland;
  • 4. Prorail, regio Randstad Noord;
  • 5. NS Regiodirectie Randstad Noord;
  • 6. Nuon Energy;
  • 7. GVB, Exploitatie BV.

Van bovengenoemde informele overlegpartners hebben twee instanties (nrs. 1 en 6) gereageerd.

Brandweer Amsterdam (nr. 1) heeft bij brief van 1 oktober 2013 op het concept ontwerpbestemmingsplan gereageerd in de vorm van een aanvullend advies ten aanzien van het aspect (fysieke) veiligheid.

In aansluiting op hetgeen in hoofdstuk 9 van de plantoelichting over fysieke veiligheid is geformuleerd, gaat de brandweer in op twee aanvullende aspecten, te weten:

  • a. de gevaren, benoemd in het regionale risicoprofiel en
  • b. bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen.

Reactie
Ad a.
De maatregelen die in het Regionaal Risicoprofiel voor dit risico zijn geformuleerd bieden soelaas voor het AMC op de langere termijn en vallen buiten de scoop van het bestemmingsplan. Voor de nieuwbouw kan men rekening houden met overstromingsgevaar door bij het ontwerp van gebouwen technische installaties zoals datasystemen hoger te plaatsen dan 2 meter boven maaiveldniveau. Hiermee zijn de vitale onderdelen ook op korte en middellange termijn beschermd.

Grote brand in gebouwen met publieksfuncties, hoge gebouwen en ondergrondse bouwwerken (zoals parkeergarages). Aanbevolen wordt om bij het ontwerpen van een gebouw met deze kenmerken de brandweer om advies te vragen.

Incident met gevaarlijk stoffen: advies en maatregelen zijn reeds opgenomen in hoofdstuk 10 van de plantoelichting dat gaat over Externe Veiligheid.

Ad b.
De aanbevelingen op dit aspect betreffen enerzijds de bereikbaarheid: de ontsluiting van het plangebied; de uitvoering en inrichting van de infrastructuur die op de voertuigen van nood- en hulpdiensten berekend moet zijn; de aanwezigheid van alternatieve routes bij wegwerkzaamheden; een vanaf de hoofdverkeersader in 1 a 2 minuten bereikbaar crisisadres en voldoende opstelpunten voor nood- en hulpdiensten nabij het crisisadres en de afstand tot bluswatervoorzieningen.

Anderzijds gaat het om het bluswater zelf: deze moeten in samenhang met de bereikbaarheid zijn ontworpen. Voor het AMC terrein specifiek wordt opgemerkt dat er geen openbare brandweerkranen op het terrein aanwezig zijn, maar dat deze onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar vallen. Voor geplande nieuwbouw wordt een collectieve bluswatervoorziening aanbevolen (bijv. een grote blusvijver).
In verband met gecompliceerde branden, die zich in het plangebied in verband met de ligging in de invloedssfeer van transport van gevaarlijke stoffen kunnen voordoen, is aanleg van extra bluswater noodzakelijk (bijv. de waterpartijen rondom het AMC kunnen daarvoor geschikt worden gemaakt).

Hoofdstuk 9 van de plantoelichting is met deze aanbevelingen aan de grondeigenaar aangevuld en het advies is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

NUON Energy (nr. 6) heeft bij brief van 10 oktober 2013 gereageerd. NUON merkt op dat zich in het plangebied een warmtetransportleiding (WTL) van NUON bevindt en verzoekt om ter plaatse van de door haar op kaart aangegeven ligging een aanduiding voor een dubbelbestemming op te nemen, vergelijkbaar met de regeling zoals die voor de aanwezige aardgasleiding is opgenomen.

Reactie
Op basis van de door NUON aangeleverde gegevens is een afbeelding van de geprojecteerde leiding in hoofdstuk 4 van de plantoelichting opgenomen. Er is niet voor een formele planregeling gekozen, zoals dat op basis van de wettelijke verplichting wel voor de aanwezige hogedruk aardgasleiding is gebeurd.

De leiding ligt in een gebied dat in eigendom is van het AMC. De gronden zijn gedeeltelijk openbaar. Ontwikkelingen op het terrein vinden plaats door of vanwege het AMC zelf. Het AMC is als eigenaar op de hoogte van de aanwezigheid van de transportleiding en is er in dat opzicht verantwoordelijk voor om bij planvorming met de aanwezigheid van de leiding rekening te houden en ontwikkelende en uitvoerende partijen van relevante informatie op de hoogte te stellen.

Publiekrechtelijke bescherming van de transportleiding tegen mogelijke (graaf)schade vindt plaats vanuit de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION), waarbij de beheerder de leiding verplicht laat registreren bij het Kadaster. De uitvoerder van werkzaamheden ter plaatse is verplicht daaraan voorafgaand een melding te doen. En voor zover werkzaamheden in de openbare ruimte plaatsvinden geldt de gemeentelijke Verordening Werken in de openbare ruimte (WIOR) op grond waarvan regels kunnen worden gesteld aan de uitvoering.

De door NUON gegeven reactie en de nader verstrekte gegevens over de transportleiding zijn in het kader van deze planprocedure aan het AMC ter beschikking gesteld. Voor zover niet al het geval of nog nodig is het AMC voldoende op de hoogte om de leiding vroegtijdig bij planvorming onder de aandacht te brengen.

22.3 Participatie

Er is behalve met bovengenoemde overlegpartners geen apart participatietraject doorlopen.
Op 11 september 2013 is van de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan kennisgegeven op grond van het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij is aangegeven dat er op dat moment geen stukken ter inzage zouden worden gelegd en dat in een later stadium, als het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, de gelegenheid wordt geboden de stukken in te zien en een ieder de gelegenheid heeft om zienswijzen in te dienen.

22.4 Ontwerpbestemmingsplan

Op 11 juni 2014 is de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Academisch Medisch Centrum bekend gemaakt. Het ontwerp heeft met bijbehorende stukken met ingang van 12 juni 2014 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen.

De ontvangen zienswijzen zijn in de Nota van Beantwoording Zienswijzen kort samengevat. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is een reactie geveven, waarin is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De Nota van Beantwoording Zienswijzen is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.