Adelaarsweg-Meeuwenlaan    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Voor een groot gedeelte van het plangebied is sprake van een planologisch-juridisch vacuüm (een zogeheten 'witte vlek'), waar geen bestemmingsplan geldt. Vanuit planologisch-juridisch oogpunt is binnen een 'witte vlek' in principe elk planologisch gebruik toegestaan en zijn de bouwmogelijkheden onbeperkt, zodat de gemeente weinig grip heeft op ruimtelijke ontwikkelingen.

In het plangebied gold ook één bestemmingsplannen die nog onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vastgesteld (zie ook 2.3). Het plan is zodoende ouder dan 10 jaar en op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet meer actueel. Op grond van de Wro dienen in ieder geval analoge plannen geactualiseerd te worden. Deze actualiseringsverplichting geldt niet voor bestemmingsplannen die elektronisch raadpleegbaar zijn en beschikbaar zijn gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit digitale plan wordt echter gezien de leeftijd ook meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan neemt het planologisch-juridisch vacuüm weg en voorziet in de actualisering van bovengenoemd bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van het Amsterdamse omgevingsplan.

1.2 Doel bestemmingsplan     

Het doel van dit bestemmingsplan is om een actueel planologisch-juridisch kader te scheppen voor de aanwezige 'witte vlek' en bovengenoemd plan, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het is zogezegd een conserverend bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie, de ligging van het plangebied en plangrens, de geldende bestemmingsplannen en de uitgangspunten van het bestemmingsplan. Het voor het plan relevante beleid van Rijk, provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de relevante omgevingsaspecten. In beide hoofdstukken vindt een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats. Een toelichting op de juridische systematiek oftewel een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Huidige situatie     

Het plangebied is nagenoeg gelijk aan het grootstedelijk gebied "De Adelaar". Midden in het plangebied is basisschool "De Kinderboom" gevestigd (Adelaarsweg 113). In de basisschool bevindt zich ook "Expertisecentrum Uniek", een paramedische praktijk gericht op onder meer logopedie en kinderfysiotherapie. Naast de basisschool ligt een verhard speelterrein met enkele speelvoorzieningen, een groen speelveld met een omheind gedeelte, een verharde strook en een speelpleintje. Het speelpleintje ligt niet geheel in het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied liggen woningen. De dichtstbijzijnde metrohalte is Noorderpark (niet afgebeeld).

verplicht

Bestaande situatie (Data en informatie, luchtfoto 2021)

2.2 Ligging plangebied en plangrens     

Het plangebied ligt in stadsdeel Noord, in de wijk IJplein/Vogelbuurt (Vogelbuurt Zuid). Het grenst direct aan de Adelaarsweg en het Albatrospad. Het Albatrospad ligt naast de Johan van Hasseltweg. Deze straat sluit aan op de Meeuwenlaan, die deel uitmaakt van de begrenzing van de Vogelbuurt Zuid. Ten zuiden van het plangebied ligt de Fazantenweg en ten oosten van het plangebied ligt de Kievietstraat.

verplicht

Plangebied met de omliggende straten en bebouwing

2.3 Geldende bestemmingsplannen     

Voor het grootste gedeelte van het plangebied geldt geen bestemmingsplan. Met het blauwe omlijnde vlak op onderstaande afbeelding is dit gebied aangegeven. Zoals in 1.1 is beschreven, gold er één bestemmingsplan in het voorliggende plangebied, namelijk het bestemmingsplan "Oud Noord-Albatros" (onherroepelijk op 2 april 2003). Dat bestemmingsplan gold binnen het onderstaande zwart omlijnde vlak.

verplicht

De blauwe en zwart omlijnde vlakken vormen samen het plangebied

verplicht

Plangebied Oud Noord-Albatros, waarvan een gedeelte in het huidige plangebied ligt (globaal aangegeven met rode pijl)

Het gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan "Oud Noord-Albatros" wat binnen het huidige plangebied ligt, heeft de bestemmingen "Verblijfsareaal" (geel) en Verkeersareaal (wit).

Rondom het plangebied geldt het bestemmingsplan "Oud Noord", vastgesteld op 29 oktober 2008.

verplicht

Plangebied van het bestemmingsplan "Oud Noord", met rode pijl is het huidige plangebied aangegeven

2.4 Uitgangspunten van het bestemmingsplan     

Dit bestemmingsplan voorziet in de actualisering van één bestemmingsplannen en neemt het planologisch-juridisch vacuüm weg. Verder zijn voor dit bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. Er worden zogezegd geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt; de bestaande situatie wordt vastgelegd.
  2. Voor wat betreft de regels en de verbeelding is uitgegaan van de bestaande situatie.
  3. Recent ruimtelijk relevant beleid wordt opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
  4. Voor de dubbelbestemmingen wordt gebruik gemaakt van de meest recente leggers.

Voor een nadere toelichting op de regels wordt verwezen naar de Artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI staat voor een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving en gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI.

De NOVI is een instrument van de Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI komt als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve 1 paragraaf. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie.

De NOVI benoemt de volgende nationale belangen:

  1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. Beperken van klimaatverandering.
  11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. De nationale belangen staan in willekeurige volgorde. De nationale belangen gelden daar waar nodig onverkort in de ondergrond.

Er zijn vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel.
  3. Sterke en gezonde steden en regio’s.
  4. Een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier bovengenoemde NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen.

Conclusie

Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is geen sprake van strijd met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).voetnoot: Stb. 2020, 204.

Het Barro beschrijft een aantal projecten en stelt per project regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

Provinciale Staten hebben op 19 november 2018 de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 geeft inzicht in de ruimtelijke ambities van de provincie Noord-Holland. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Economische groei en een gezonde leefomgeving moeten op elkaar zijn afgestemd en houden elkaar in evenwicht. De vele ontwikkelingen die de komende jaren op de samenleving zullen afkomen zijn in de Omgevingsvisie NH2050 aangestipt. Er zijn acht urgente ontwikkelingen geformuleerd waar de samenleving mee te maken zal krijgen:

  • Klimaatverandering: bescherming bieden tegen de (extra versnelde) zeespiegelstijging.
  • Bodem-, water- en luchtkwaliteit: verdere verbetering van de kwaliteit van bodem, water en lucht op alle plekken in de provincie.
  • Biodiversiteit en natuur: investeren en vergroten van de biodiversiteit om andere doelen te bereiken zoals een gezonde leefomgeving, economisch duurzame landbouw, bodem en waterkwaliteit, aantrekkelijke verstedelijking en klimaatadaptatie.
  • Economische transitie: ruimte te bieden aan ontwikkelingen van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten door de overgang naar duurzame economie.
  • Energie transitie: overgaan naar een samenleving in de provincie die volledig klimaatneutraal is en is gebaseerd op hernieuwbare energie.
  • Mobliliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland verplaatsen zichzelf of producten effectief, veilig en efficient; het versterken van mobiliteitsopties zoals goede OV-verbindingen en ontwikkelen van basisbereikbaarheid voor kleine kernen.
  • Verstedelijking: vraag en aanbod van woon-en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming brengen, waarbij duurzaamheid het uitgangspunt is voor de totale woningvoorraad.
  • Landschap: benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

In de Omgevingsvisie NH2050 zijn ontwikkelprincipes geformuleerd die helpen om in samenhang te kijken naar de bovengenoemde acht hoofdthema’s. Verder heeft de provincie vijf samenhangende bewegingen beschreven die samen met de hoofdthema’s richting geven aan de ontwikkeling van de leefomgeving. De samenhangende bewegingen zijn:

  • Dynamisch schiereiland: de provincie Noord-Holland is aan drie zijden omgeven door water. Het benutten van deze unieke ligging is leidend, waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en waarin de kernen de herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving; centraal staat het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector.

De hoofdthema’s en de samenhangende bewegingen vormen de belangrijkste maatschappelijke opgaven voor de komende jaren. Ontwikkelprincipes bieden houvast voor iedereen die iets wil doen dat raakt aan de fysieke leefomgeving. Aan de ruimtelijke beslissingen van de provincie zal daarom altijd een afweging van deze belangen voorafgaan.

Metropool

Amsterdam maakt onderdeel uit van de metropoolregio Amsterdam, een regio die zich uitstrekt tot Zaanstad, Almere, Zuid Kennemerland en de Gooi- en Vechtstreek. De metropool moet tot 2050 verder groeien als een belangrijke en duurzame internationale concurrerende stedelijke regio.

Er moeten daarom voldoende kantoren, bedrijven en woningen zijn, die vooral binnen het binnenstedelijk gebied gerealiseerd worden. De regionale verschillen tussen de grotere en kleinere kernen binnen de metropool moeten hun sterke identiteit behouden, terwijl het geheel in sterkere mate als een systeem functioneert. Er moet functiemenging zijn, een goede bereikbaarheid en er wordt geïnvesteerd in een samenhangend netwerk van openbaar vervoer tussen woon- en werklocatie. De provincie ziet hierin niet de rol van trekker voor zichzelf, maar dit zal gezamenlijk met partners die daar mede voor verantwoordelijk zijn, worden opgepakt.

Primaire waterkering

Primaire waterkeringen beschermen Noord-Holland tegen overstromingen vanuit de Noordzee, Waddenzee, IJssel- en Markermeer. De provincie streeft bij dijkverbeteringen robuustheid en ruimtelijke kwaliteit na, inclusief versterking van cultuurhistorische, landschappelijke, recreatieve en ecologische waarden van waterkeringen en aangrenzende zones. Nieuwe ontwikkelingen moeten klimaatbestending en waterrobuust zijn.

Bereikbaarheid

Verder vindt de provincie een goede toegankelijkheid en bereikbaarheid van natuur- en recreatiegebieden via groenblauwe verbindingen voor haar bewoners en bezoekers belangrijk, zowel voor de leefbaarheid als voor het vestigingsklimaat. De provincie stelt zich ten doel dat in het jaar 2050 de fiets een nog belangrijker rol speelt in de regionale mobiliteit van Noord-Holland. Er is dan één compleet, herkenbaar en veilig netwerk van fietspaden: op de belangrijkste regionale verbindingen tussen gemeenten, werklocaties, OV-knooppunten, onderwijsinstellingen en natuurgebieden.

Verdichting

De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande, verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Er moet voldoende ruimte en budget zijn voor de ontsluiting van grote woongebieden door te verdichten op goed bereikbare plekken nabij knooppunten van openbaar vervoer.

Groen en (water)recreatie

Ten slotte dient er voldoende groen om de stad te zijn in het kader van recreatie. Met de provincies Utrecht en Zuid-Holland is in het kader van de Groene Hartsamenwerking het Perspectief Groene Hart 2040 vastgesteld. Daarmee hebben deze provincies zich gecommitteerd aan samenhangend beleid voor het Groene Hart, wat in uitwerkingen verder vorm zal worden gegeven. Kern van de beweging zijn twee grote veranderprocessen die vragen om samenwerking, innovatie en gebiedsgericht maatwerk: de ontwikkeling naar een natuurinclusieve landbouw en de bodemdaling in veenweidegebied.

Waterrecreatie is als belangrijk thema in Noord-Holland in een gezamenlijk met alle partners opgestelde Visie Waterrecreatie Noord-Holland 2030 benoemd. Zowel vanuit het economisch als maatschappelijk belang dient de positie van Noord-Holland als vooraanstaande waterprovincie te worden behouden en versterkt. Het Blauwe Hart (het gebied van Markermeer en IJmeer) is een belangrijke locatie voor de groeiende behoefte aan waterrecreatie.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de kaders uit de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020     

Op 22 oktober 2020 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening vastgesteld.

De provincie Noord-Holland heeft ervoor gekozen zich tijdig voor te bereiden op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet al vormgegeven aan de kerninstrumenten van de provincie van deze wet: de Omgevingsvisie en de omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in de regels van de provincie.

Doel en uitdaging

Deze eerste omgevingsverordening Noord-Holland integreert 21 verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Het doel is daarmee de provinciale regels te vereenvoudigen, harmoniseren, en op onderdelen meer ruimte te bieden voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afweging.

Volgens de legger van de Omgevingsverordening ligt in het plangebied een regionale waterkering. Ook geldt voor het plangebied een regionale verdringingsreeks. Aangezien het plan conserverend van aard is, wordt de waterkering noch verdringsreeks aangetast.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie 2050 'Een menselijke metropool'     

De ontwerp-omgevingsvisie heeft van 21 januari tot en met 3 maart 2021 ter inzage gelegen en is op 8 juli 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. De omgevingsvisie is één van de kerninstrumenten van de Omgevingswet, die naar verwachting op relatief korte termijn in werking treedt. Onderstaande tekst is afkomstig uit de concept-visie, de definitieve versie wordt binnenkort gepubliceerd.

De omgevingsvisie vormt voor het grondgebied van de Gemeente Amsterdam tot 2050 de leidraad voor de inrichting en ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Het vormt voor de Gemeente Amsterdam een zelfbindend kader voor projecten, beleid en programma’s die betrekking hebben op die fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie geeft richting, maar is geen concreet investeringsplan waarvoor de middelen nu al beschikbaar zijn of moeten komen. De omgevingsvisie vervangt "Structuurvisie Amsterdam 2040".

De gemeente wil met een brede blik sturen. Deze omgevingsvisie heeft daarbij een drieledige functie:

  • richting geven aan groei;
  • versnellen van transities;
  • ruimte bieden aan initiatieven.

Met vijf strategische keuzes wordt invulling gegeven aan de grote opgaven voor de komende tien jaar: woningbouw, economische vitaliteit, de energietransitie, de mobiliteitstransitie, vergoten van de leefbaarheid, regionale ontwikkeling en meer ruimte voor maatschappelijk initiatief.

  • Meerkernige ontwikkeling

Amsterdam groeit als stad en als metropool. De gemeente wil de agglomeratiekracht van de metropoolregio vergroten. De behoefte aan stedelijke plekken als vestigingsmilieu voor internationale bedrijven en als aantrekkelijke leefomgeving blijft groot. Om daarin te voorzien zijn naast het centrum en Zuidas nieuwe stedelijke centra voor wonen en werken nodig. Deze wil de gemeente in de hele stad en regio laten ontstaan. Binnen Amsterdam wordt ruimte gemaakt voor circa 200.000 arbeidsplaatsen. Tegelijk zet de gemeente zich in voor meer werkgelegenheid in de regiokernen. De gemeente wil de tendens van ongelijk verdeelde groei, ruimtelijke segregatie en toenemende kansenongelijkheid doorbreken en de druk op het Amsterdamse centrum verminderen. Met een evenwichtige ontwikkeling van de stad, de agglomeratie en de regio als geheel bouwt de gemeente aan meer variatie en tegelijk meer samenhang in de metropoolregio. Amsterdam wordt daarmee een meerkernige stad.

  • Groeien binnen grenzen

Amsterdam maakt tot 2050 binnen de huidige stadsgrenzen ruimte voor minimaal 150.000 woningen voor 250.000 Amsterdammers, in met werken en voorzieningen gemengde buurten. Deze groei wordt ingezet om de sociale kwaliteit van de bestaande stad te vergroten en onze duurzaamheidsdoelstellingen te halen. Groeien binnen grenzen geeft daarmee mede invulling aan de donut-stad, met een stevig sociaal fundament en het minimaliseren van het fysieke ruimtebeslag van de stad, van gebruik van grondstoffen en van de bijdrage aan klimaatverandering.

  • Duurzaam en gezond bewegen

In een verdichtende stad is ruimte schaars. Dat betekent dat de gemeente slim gebruik moeten maken van die ruimte. Een intensief bebouwde stad is in principe een gezonde plek om te leven, zo lang de lucht schoon is en de leefomgeving veilig is en uitnodigt tot bewegen. Daarom krijgen richting 2050 stap voor stap in de hele stad voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer ruim baan. Dit zorgt er ook voor dat noodzakelijk vervoer, zoals nood- en hulpdiensten, logistiek en mensen met een beperking meer ruimte houden. Amsterdammers vinden straks op loop- en fietsafstand parken en buurtvoorzieningen en op maximaal vijftien minuten fietsen stedelijke voorzieningen en grote groengebieden. Een autoluwe stad vraagt een grote inzet. Bijvoorbeeld op nieuwe openbaarvervoerverbindingen en goede overstapmogelijkheden, die banen en voorzieningen ook vanuit de regio beter bereikbaar houden. Samenwerking met Rijk en regiopartners is daarvoor onmisbaar.

  • Rigoureus vergroenen

Vergeleken met vijftig jaar geleden is Amsterdam een onnoemelijk veel groenere stad geworden. De wijze waarop wijken als De Pijp een nieuwe groene kwaliteit kregen dankzij straatbomen en gevelgroen wil de gemeente in de hele stad toepassen. Verdichten van de stad gaat zo gepaard met meer groene kwaliteit. De gemeente verenigt daarmee de wens om meer stedelijke kwaliteit te ontwikkelen met de noodzaak om de stad klimaatbestendig en leefbaarder te maken voor mens, dier en plant. Het vergroenen van de stad krijgt zijn beslag op verschillende schaalniveaus. In het landschap, in de buurt en ook op en aan gebouwen. De gemeente zoekt daarbij naar innovatieve oplossingen om de leefomgeving in de hele stad een groener aanzien te geven. Daarbij staan de kwaliteit en diversiteit voorop.

  • Samen stadmaken

Amsterdam wil meer ruimte voor diversiteit en eigenheid in de manier waarop aan de stad wordt gebouwd. De gemeente werkt als vanouds samen met professionele partijen, zoals de woningcorporaties, beleggers en grote instellingen, maar is tegelijk op zoek naar het verbreden van het ontwikkelpalet. Een uitdrukkelijke wens is om Amsterdammers een meer actieve rol te geven. Dat geldt voor beheer en programmering van de eigen leefomgeving, ruimte voor lokaal ondernemerschap, programmeren van vrije ruimte, maar ook in het daadwerkelijk bouwen aan de stad en het invulling geven aan de energietransitie.

Conclusie

Het plangebied is aangemerkt als een gemengde stadsbuurt (redelijk hoge dichtheid, ruimte voor niet-wonen, vooral in plinten en af en toe een groter gebouw, groen in parkjes en langs watergangen). Aangezien het bestemmingsplan de bestaande situatie vastlegt, is het bestemmingsplan in overeenstemming met de omgevingsvisie.

verplicht verplicht

Uitsnede Visiekaart met een rode pijl bij het plangebied

verplicht

3.3.2 Welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam' (2016)     

In 2013 zijn vijftien stadsdeelnota's vervangen door één welstandsnota die geldt voor de hele stad: De Schoonheid van Amsterdam. De nota, die in 2016 is geactualiseerd, besteedt aandacht aan duurzaam (ver)bouwen en aan gevelreclame. De welstandsnota zorgt ervoor dat iedereen die in Amsterdam iets wil bouwen duidelijkheid heeft over de wijze waarop de gemeente de schoonheid van Amsterdam wil behouden en bevorderen. Een opsteller van een bouwplan moet erin kunnen vinden welke eisen op welke plek worden gesteld. De commissie moet op basis van de beschrijvingen en criteria een onderbouwd advies kunnen geven over de plannen.

In de welstandsnota zijn de ruimtelijke systemen (gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de 19de-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert) de uitgangspunt voor beleid in plaats van stadsdeelgrenzen. De nota maakt een scherp onderscheid tussen drie soorten criteria: concrete standaardcriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen en ingrepen aan de bestaande bebouwing, relatieve en meer abstract geformuleerde criteria die toegespitst zijn op grotere en meer ingrijpende plannen en planafhankelijke criteria voor gebieden die in transformatie zijn. Per ruimtelijk systeem zijn een beschrijving, de waardering en de uitgangspunten voor beleid opgenomen. Deze ingrediënten maken de criteria die bij de beoordeling worden toegepast en ook de beoordeling zelf inzichtelijk.

Aan de welstandsnota is een kaart met welstandsniveaus toegevoegd. Die geeft de ambities per gebied weer. Het welstandsniveau is bepalend voor de mate van inspanning en kwaliteit die van een ontwerp wordt verwacht: een plan dat in een gebied met eenvoudig welstandsniveau goed genoeg is, zal in een gebied met bijzonder niveau mogelijk niet eens met de hakken over de sloot komen. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende welstandsniveaus:

  • Beschermd niveau: gereserveerd voor monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.
  • Bijzonder (sterk) niveau: voor gebieden met groot belang voor het aanzien van de stad (19de eeuwse ring, gordel 20-40, Tuindorpen, delen van het AUP).
  • Gewoon niveau: gericht op praktisch beheer van de gangbare kwaliteit van een gebied.
  • Eenvoudig (licht) niveau: voor gebieden waar de ambities beperkt zijn en het welstandsbeleid vooral gericht is op het voorkomen van incidenten.
  • Geen preventieve toetsing: hierbij worden plannen niet vooraf getoetst. Wel is het mogelijk om tegen excessen achteraf op te treden.
  • Welstandsvrij: geen welstandstoets, ook niet achteraf.

Conclusie

Het plangebied heeft het niveau "Beschermd". Aangezien de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt dit niveau in stand gehouden. Het plan is in overeenstemming met de welstandsnota.

3.3.3 Plan maatschappelijke voorzieningen Amsterdam-Noord 2015-2030     

Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord heeft het Plan maatschappelijke voorzieningen Amsterdam-Noord 2015-2030 vastgesteld op 24 februari 2016. Doel van dit plan is om de benodigde ruimte voor nieuwe maatschappelijke voorzieningen in de ontwikkel- en vernieuwingsgebieden inzichtelijk te maken zodat het goed kan worden meegenomen in de plannen voor gebiedsontwikkeling.

Conclusie

Aangezien een bestaande basisschool wordt bestemd, is geen sprake van strijd met bovengenoemd plan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten     

4.1 Luchtkwaliteit     

4.1.1 Kader     

Wet milieubeheer

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. Deze wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  • De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  • De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.

Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De wetgeving maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

Actieplan Schone Lucht

Het Actieplan Schone Lucht beschrijft op hoofdlijnen hoe de gemeente tot 2030 toewerkt naar schonere en gezondere lucht in de stad. In het Actieplan heeft het college de ambitie uitgesproken dat in 2030 overal in de gemeente alleen maar uitstootvrij verkeer rijdt. Daarom heeft de gemeente de volgende mijlpalen verwoord:

  • 2020: Realisatie (diesel)milieuzone binnen ring A10 personenauto’s vanaf Euro 4 en geografische uitbreiding milieuzones;
  • 2022: ov-bussen en touringcars centrum zijn uitstootvrij (binnen s100 ten zuiden van het spoor);
  • 2025: al het verkeer, waaronder ook taxi's, passagiersvaart, pleziervaart en GVB veren, maar behalve personenauto's en motoren, is uitstootvrij binnen de ring A10 (voor brom- en snorfietsen geldt de hele bebouwde kom);
  • 2030: al het verkeer binnen bebouwde kom is uitstootvrij.

Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam

Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Het amendement houdt in dat “geen voorzieningen voor gevoelige groepen in nabijheid van plekken waar veel verkeer is” wordt vervangen door: “in het ruimtelijk ordeningsbeleid er meer rekening gehouden wordt dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst, of dat het beschermen van de volksgezondheid vormt een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is” (Amendement C Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).

Uitgangspunten zijn dat:

  1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd.
  2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

4.1.2 Plangebied     

In de richtlijn staat dat deze alleen betrekking heeft op nieuwe situaties. Volgens de richtlijn moet worden gedacht aan nieuw te bouwen gebouwen bedoeld voor gevoelige bestemmingen als wel om bestaande gebouwen die een functiewijziging ondergaan waardoor het mogelijk wordt om in een bestaand gebouw een (voor die locatie) nieuwe gevoelige bestemming te vestigen. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd (waaronder het bestaande schoolgebouw) en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De richtlijn is derhalve niet van toepassing op de onderhavige situatie. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2 Geluidhinder     

4.2.1 Kader     

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijvoorbeeld gevoelige functies.

In de Wet geluidhinder zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties is toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Hierbij dient uitgegaan te worden van wettelijk aangewezen zones voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Indien binnen deze zones nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh. Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden.

Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken". Dit zijn inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143) , de zogenaamde "grote lawaaimakers". Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.

Geluidbeleid

Op 5 maart 2019 heeft het college van B&W de nota “Amsterdams Geluidbeleid 2016, Hogere waarde Wet geluidhinder” gewijzigd vastgesteld. Hierin is onder andere opgenomen dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd. Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.

4.2.2 Plangebied     

Rondom het plangebied liggen meerdere wegen, waaronder de Johan van Hasseltweg en de IJtunnel. Het plangebied ligt binnen de geluidszones van die wegen. Tevens ligt het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van het gezoneerde industrieterrein "Johan van Hasseltkanaal Oost" en nabij het metrostation Noorderpark. Omdat echter sprake is van een conserverend bestemmingsplan en het een bestaande geluidsgevoelige bestemming betreft, hoeft volgens de Wet geluidhinder niet te worden getoetst aan de geldende voorkeursgrenswaarde of vastgestelde hogere waarde. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd.

verplicht Geluidzone rond industrieterrein Johan van Hasseltkanaal Oost (bron: Geluidskaart 2018, maps.amsterdam.nl)

Conclusie

Het aspect ''geluid" levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid     

4.3.1 Kader     

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens. Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan. Met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm. Het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.

In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld. Deze staan in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Het Bevt stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (vanaf 16 bar en met een uitwendige diameter groter dan 50 mm), is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens een eventuele toename van het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letaliteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. In artikel 14 van het Bevb is bepaald dat deze strook ten minste vijf meter bedraagt aan weerszijde van de buisleiding. In artikel 5 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is bepaald deze strook ten minste 4 meter bedraagt indien het een buisleiding betreft voor aardgas met een druk tussen 1.600 en 4.000 kPa. Nabij het bestemmingsplangebied zijn hoge druk buisleidingen aanwezig voor het transport van aardgas (maximaal 40 bar). Het plangebied ligt buiten de 1% letaliteitszone van deze gasleidingen.

Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen. Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied. Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid streeft naar een groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. De afweging voor overschrijding van de oriënterende waarde en een toename van een overschrijding van de oriëntatiewaarde moet als specifiek beslispunt aan het bevoegd gezag ter besluitvorming worden voorgelegd. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Het uitvoeringsbeleid streeft naar extra bescherming van beperkt zelfredzame personen. Ongevalsscenario's met brandbaar gas zoals LPG en aardgasbuisleidingen zijn snelle scenario's die minder mogelijkheden geven voor mensen om zichzelf in veiligheid te brengen. Daarom stelt het uitvoeringsbeleid dat nieuwe objecten specifiek bedoeld voor beperkt zelfredzame personen gesitueerd moeten worden buiten de 100%-letaliteitsgrens van ongevallen met brandbaar gas. Uitgangspunt hierbij is dat er op deze afstand meer mogelijkheden zijn om mensen in veiligheid te brengen bij een eventueel ongeval. Daarnaast zal er afschermende werking optreden door andere bebouwing en zullen mensen binnen gebouwen beschermd zijn tegen warmtestraling.

Amsterdam definieert minder zelfredzame personen vanuit externe veiligheid als personen die niet over het fysieke en/of verstandelijke vermogen beschikken om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een calamiteit. De volgende personen/groepen worden in ieder geval als minder zelfredzaam gedefinieerd: kinderen onder 12 jaar; zieken; bejaarden; gehandicapten. Uitdrukkelijk worden niet bedoeld objecten als woningen, winkels, kantoren etc. waar deze groepen ook aanwezig kunnen zijn.

De 100% letaliteitsgrens ligt op de volgende afstand van de verschillende risicobronnen in het gebied:

  • 100% letaliteit LPG spoor is 100 meter;
  • 100% letaliteit LPG weg is 80 meter;
  • 100% letaliteit betreffende aardgasleidingen is 80 meter;
  • 100% letaliteit LPG tankstation 150 meter.

Indien er economische of maatschappelijke gewichtige redenen zijn en de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid voldoende op orde zijn, kan een object bedoeld voor minder zelfredzame personen worden gesitueerd binnen de 100% letaliteitsgrens. Een dergelijke afweging wordt als specifiek beslispunt binnen het ruimtelijke proces aan het bestuur of verantwoordelijk bestuurder ter besluitvorming voorgelegd.

4.3.2 Plangebied     

Er is door de Omgevingsdienst onderzoek uitgevoerd naar het aspect "externe veiligheid" voor dit bestemmingsplan (d.d. 08 juni 2021, ref.: Z10287990). Dit onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste punten.

  • Kwetsbaar object

De school met bijbehorend buitenterrein is op grond van artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aangewezen als kwetsbaar object.

  • Risicocontouren en invloedsgebieden.

Ten oosten van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. Er vallen echter geen plaatsgebonden risicocontouren of invloedsgebieden over de locatie noch is er strijd met de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Er zijn geen risicocontouren of invloedsgebieden van risicovolle bedrijven of wegen, spoorwegen en waterwegen die vallen onder Basisnet over deze locatie gelegen.

  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

De gemeenteraad van Amsterdam heeft gemeentelijke routes voor transport van gevaarlijke stoffen aangewezen. Langs het plangebied loopt een aangewezen route over de Johan van Hasseltweg.

Plaatsgebonden risico

Voor het plaatsgebonden risico geldt een afstand van 0 meter vanaf de weg. Het plangebied ligt hier buiten. Er is geen strijd met de grens- of richtwaarden (voor respectievelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) volgens artikel 4 uit het Bevt. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Groepsrisico

Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en neemt met minder dan 10% toe in de nieuwe situatie. Er wordt namelijk een conserverend bestemmingsplan vastgesteld waardoor geen toename van personen plaats zal vinden. Daarom is er geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk en hoeft uitsluitend conform artikel 7 van het Bevt in de toelichting van het bestemmingsplan te worden ingegaan op een ramp met gevaarlijke stoffen (het voorkomen daarvan en vluchtmogelijkheden). De veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland dient in de gelegenheid te worden gesteld om hierover advies uit te brengen.

Plasbrandaandachtsgebied

Er geldt voor gemeentelijke wegen geen op grond van het Bevt aangewezen plasbrandaandachtsgebied. Er is geen nadere onderbouwing of onderzoek nodig.

Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Gemeente Amsterdam

Er wordt niet voldaan aan het Uitvoeringsbeleid voor wat betreft de letaliteitscontour van de transportroute, omdat niet kan worden uitgesloten dat de 100% letaliteitscontour over (een deel) van de bestemming valt. Er is echter in het verleden een andere afweging gemaakt. Het lijkt niet opportuun om in het kader van deze procedure daar op terug te komen.De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Zodoende wordt op dit punt wel voldaan aan het Uitvoeringsbeleid.

Conclusie

Uit het onderzoek van de Omgevingsdienst blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en met minder dan 10% toeneemt. Daarom is geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland dient in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen in het kader van de beperkte verantwoording van het groepsrisico. Daarom is het concept ontwerpbestemmingsplan conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland voorgelegd, zie voor de reactie bijlage 4.

Voor de volledigheid wordt volstaan met de observatie dat het speelplein niet aan de Johan van Hasseltweg is gelegen (enkel een patio, waarschijnlijk voor personeel) en er geen ramen aanwezig zijn aan de zijde van genoemde weg. Verder is de ingang van de basisschool niet gelegen aan de Johan van Hasseltweg, maar aan de Adelaarsweg. De vluchtroute is derhalve gunstig. Externe veiligheid levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

5.1 Water     

5.1.1 Kader     

Besluit ruimtelijke ordening 

Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht tot het opnemen van een beschrijving over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van het bestemmingsplan (artikel 3.1.6, lid 1, onder b). Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Kaderrichtlijn water 

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlakte- en grondwater internationaal en stroomgebiedsgericht aan te pakken. De KRW moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in alle Europese landen in 2027 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen, die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De uit de KRW voortkomende milieudoelstellingen en maatregelen zijn verwerkt in de huidige stroomgebiedbeheerplannen (2016-2021) van de waterschappen.

Waterwet 

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Nationaal Waterplan 2016-2021 

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 

In mei 2011 sloten het Rijk, de provincies, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen en de vereniging van waterbedrijven Nederland het Bestuursakkoord water. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam, klimaatbestendig en doelmatiger te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2020 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Watervisie 2021 en Uitvoeringsprogramma 2016-2021

In de Watervisie van de Provincie Noord-Holland zijn de ambities uiteengezet betreffende water, en wordt gekeken naar hoe het waterbeleid eruit ziet op de lange termijn en waar de prioriteit voor de planperiode 2016-2021 liggen. De uitwerking van deze visie is opgesteld in het uitvoeringsprogramma. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en geeft inzicht in de uit te voeren acties. Voor deze periode wordt ingezet op innovatie en samenwerking met andere overheden (gemeenten, waterschappen) en ondernemers.

Waterprogramma 2016-2021 en Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In het Waterprogramma 2016-2021 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) de doelstellingen voor de periode 2016-2010 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. De komende jaren is de opgave om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water. Dat gebeurt vooral preventief door de uitvoering van programma's en dagelijks beheer, maar ook door het onderhouden van een goede crisisorganisatie.

In 2016 heeft het algemeen bestuur van het HHNK een nieuwe Keur vastgesteld. De keur van HHNK is gericht op het beschermen van de water aan- en afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de Keur staan de regels die het HHNK hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale- en Europese wetgeving en beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning.

Visie op waterveiligheid (2019) Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Sterke dijken en duinen beschermen het gebied tegen overstromingen. Van oudsher zorgt HHNK voor het in stand houden en periodiek versterken van alle keringen in hun beheergebied.

Een dijkdoorbraak kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Een overstroming kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting, economische schade en slachtoffers. Het HHNK kan samen met belanghebbende partijen in de regio de gevolgen zoveel mogelijk beperken door maatregelen te nemen in de ruimtelijke inrichting en/of de crisisbeheersing. Dergelijke waterveiligheidsmaatregelen vormen een waardevolle aanvulling op de primaire bescherming die waterkeringen bieden tegen overstromingen. Dit principe van werken in trappen wordt meerlaagsveiligheid genoemd:

  1. Preventie

HHNK houdt de waterkeringen in ons gebied nauwkeurig in de gaten. De gebiedsbeheerders zijn dagelijks in het gebied aanwezig. Daarnaast worden periodieke inspecties uitgevoerd. Geconstateerde schade aan de waterkeringen wordt beoordeeld en zo nodig hersteld. Voor een gebied dat voor 80% onder NAP ligt, is dit een serieuze aangelegenheid. Er wordt gewerkt aan 'open data', waarmee het voor de omgeving gemakkelijker wordt een rol te gaan spelen in het beperken van en anticiperen op waterveiligheidsrisico's.

  1. Gevolgbeperking via ruimtelijke inrichting

Bij de ruimtelijke inrichting van het beheergebied vertrouwt HHNK erop dat de gemeenten en de provincie waterveiligheid volwaardig meewegen in hun besluitvorming. Het is aan de regio, onder aanvoering van de gemeente, om te bepalen wat de ambitie is om de kwetsbaarheid van het gebied te verminderen en welke maatregelen daarvoor worden ingezet. HHNK ondersteunt dit proces met kennis en expertise en brengt vanzelfsprekend vanuit de eigen verantwoordelijkheid het water(veiligheids)belang in.

  1. Gevolgbeperking via crisisbeheersing

Hier gaat het onder meer om het beschikbaar hebben van concrete kennis over de leefbaarheid van gebieden bij de geldende overstromingsscenario’s. Op basis van die kennis kunnen kansen en (on)mogelijkheden van evacuatie worden ingeschat en voorbereid, zodat daarover in een crisissituatie tijdig en voldoende onderbouwd kan worden beslist en daarnaar gehandeld kan worden. Ook kunnen gerichte inrichtingsmaatregelen worden geïdentificeerd die maken dat daadwerkelijke maatschappelijke ontwrichting niet of pas later optreedt. Dit helpt de rampenbestrijding.

Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In deze beleidsnota wordt het beleid en de uitgangspunten voor het beheer en medegebruik van de waterkeringen van HHNK beschreven. De Beleidsnota Waterkeringen geeft helderheid over: het doelmatig beheren, het waarborgen van de waterkerende functie, het afstemmen van de belangen, het vergunningen- en ontheffingenbeleid.

Het hoofddoel van HHNK voor de waterkeringen is ervoor zorgen dat ze in een goede constructieve staat verkeren en aan de veiligheidsnorm voldoen. De keringen staan onder voortdurende controle en worden aangepakt waar en wanneer dat nodig is. HHNK voert het beheer zodanig uit, dat bescherming tegen overstromingen blijvend is gewaarborgd. Tegelijkertijd heeft het hoogheemraadschap oog voor maatschappelijke belangen. Het hoogheemraadschap staat open voor de maatschappelijke wens tot medegebruik van de waterkeringen. Door samen te werken met belanghebbenden probeert HHNK te bereiken dat maatregelen elkaar zo veel mogelijk aanvullen en versterken en dat de beschikbare middelen optimaal worden besteed.

Keur Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV,1 november 2019)

De Keur is de waterschapsverordening van het waterschap AGV. De Keur is gericht op het beschermen van waterstaatswerken en -keringen, de water aan- en –afvoer, het voorkomen van wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers, wateren en verhard oppervlak.

Waterbeheerplan waterschap AGV 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap AVG is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 'Waterbewust en waterrobuust'. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk waterveiligheid, voldoende water en schoon water. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden voor 2030, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

De 'Watervisie Amsterdam 2040'

Het water in Amsterdam is voor iedereen' is een uitwerking van de gemeentelijk Structuurvisie Amsterdam 2040 en heeft als doel het geven van een ruimtelijk-economisch perspectief op de ordening van de diverse functies en gebruik van het water. Naast een richtinggevend beleidsinstrument voor het college van burgemeester en wethouders, wordt de Watervisie ingezet als planologisch-juridisch toetsingsdocument voor ruimtelijke plannen.

Om de betekenis van het water voor de stad nog meer te vergroten is in de Watervisie de koers uitgezet aan de hand van de volgende hoofdrichtingen:

  • water toegankelijk en beleefbaar maken & activeren;
  • groei door spreiden van recreatie en toerisme;
  • meer dynamiek in het gebruik van het water;
  • toepassen van economische principes.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam en Integraal Technisch Beleidsrapport 2016-2021 

Het Gemeentelijk RioleringsPlan bevat de visie van de gemeente op het gewenste waterbeleid voor de komende jaren. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen indien dit vanuit de grondwaterzorgplicht nodig is. In dit beleidsdocument staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.

Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting, zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen, zoals het veranderende klimaat. In het GRP wordt de ambitie geuit om de stad in zijn geheel meer waterbestendig te maken, conform richtlijnen uit het programma Amsterdam Rainproof.

5.1.2 Plangebied     

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Waterschap AGV, zodat de Keur AGV van toepassing is. Tevens ligt het plangebied in de beschermingszone van een afgewaardeerde primaire waterkering (thans is sprake van een regionale waterkering) van HHNK. Voor de waterkering en de bijbehorende beschermingszone is de bestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen.

verplicht

Uitsnede legger Waterveiligheid HHNK met het plangebied en de afgewaardeerde primaire waterkering en beschermingszones

verplicht

Uitsnede legger AGV. Paarse stippellijn geeft het beheergebied aan, met daarin het plangebied ter plaatse van de rode pijl

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe (bouw)ontwikkelingen, zodat het plan geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie     

5.2.1 Archeologie     

5.2.1.1 Kader     

De juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Erfgoedwet. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Rijk

De Europese ministers van Cultuur hebben in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden. In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud exsitu). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. In de Erfgoedwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. De Erfgoedwet bevat tevens een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zogenaamde meldingsplicht).

Provincie Noord-Holland

De provincie stimuleert en inspireert gemeenten over archeologisch erfgoed, in het bijzonder over de 10 archeologiegebieden die door de provincie zijn aangewezen. Dit zijn gebieden die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. Archeologische waarden kunnen een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het Steunpunt Monumenten en Archeologie Noord-Holland ondersteunt gemeenten op het gebied van ruimtelijke ordening en archeologie. De provincie registreert en bewaart alle bodemvondsten in het archeologisch depot in Huis van Hilde.voetnoot: Bron: https://www.noord-holland.nl/Onderwerpen/Cultuur_en_Erfgoed/Archeologie



Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie Noord-Holland de structuurvisie (Omgevingsvisie NH2050), de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (ILC). Tevens dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met de provinciale verordening (Omgevingsverordening NH2020).

Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen.

De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.

Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog.

De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen.

  • Erfgoed voor de stad

Amsterdam is permanent in verandering en ontwikkeling. Erfgoed is een bron van inspiratie en een drijvende kracht bij die ontwikkeling: monumentale gebouwen en archeologische vindplaatsen, maar ook tradities en verhalen bepalen de identiteit en de kwaliteit van de bestaande stad. Omgekeerd dankt erfgoed haar voortbestaan aan verandering en groei. Actuele ontwikkelingen in de economie en het verkeer, in het wonen, de culturele sector, het onderwijs en het sociale domein zijn bepalend voor de toekomst van zowel het materiële als het immateriële erfgoed. Nieuwkomers en zittende bewoners, jonge starters en gevestigde (internationale) bedrijven zoeken steeds opnieuw passende ruimte in de stad. En zorgen voor een vitale mix van wonen, werken en recreëren in de bijzondere buurten en monumentale gebouwcomplexen van Amsterdam.

In de Erfgoedagenda (Erfgoed voor de stad, 2016) worden de hoofdlijnen, aandachtspunten en acties voor de komende jaren uiteengezet. Rode draad is het optimaal inzetten van erfgoed bij de transformatie en groei van de stad. Erfgoed vertegenwoordigt een brede cultuurhistorische, sociaal-maatschappelijke, economische en ook een ecologische waarde. Deze waarden worden kwalitatief en steeds meer ook kwantitatief in beeld gebracht.

Via permanent onderzoek ontdekken en duiden architectuurhistorici, bouwhistorici en archeologen de elementen van de stad die het verhaal vertellen van haar ontwikkelingsgeschiedenis. Zij geven aan wat de waarden ervan zijn en waarom. Het voor iedereen vindbaar en begrijpelijk maken van deze kennis wordt steeds belangrijker.

De bestaande ruimtelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden, bepalend voor de identiteit van een gebied, vragen erom te worden ingezet als bron van inspiratie bij ontwikkeling en transformatie.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

De uitvoering van archeologisch onderzoek is gebonden aan de Beoordelingsrichtlijn Archeologie (BRL SIKB 4000) en daarmee samenhangend de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek, en het doen van Opgravingen (Appendix: stroomschema).

Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Archeologisch veldonderzoek wordt, afhankelijk van de bodemingreep en de verwachting, voorafgaand aan of tijdens de civieltechnische werkzaamheden (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven.

Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.

5.2.1.2 Plangebied     

Door M&A is in oktober 2021 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (d.d. 10 december 2021), zie bijlage 3.

Uit dit onderzoek volgt dat sprake is van een verwachtingskaart voor het plangebied met één zone: Zone A, de Volewijk. De archeologische verwachting is hier laag. In de voormalige buitendijkse polder kunnen sporen voorkomen die verband houden met landgebruik vanaf de 10de eeuw tot de verstedelijking in de 19de eeuw. Ook kunnen huisplaatsen uit de ontginningsperiode aanwezig zijn, maar deze kennen een lage trefkans. Grote delen van de Volewijk zijn naar verwachting verstoord door grootschalig grondverzet in de 20ste en 21ste eeuw.

Binnen het plangebied geldt één archeologische beleidszone:

  • Beleidsvariant 11 (terreinen met een lage verwachting die zijn opgehoogd): uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij alle bodemingrepen.

Voor deze beleidszone is logischerwijs geen dubbelbestemming opgenomen.

Voor het gehele onderzoeksgebied geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.2.2 Cultuurhistorie     

5.2.2.1 Kader     
5.2.2.1.1 Rijksbeschermd stadsgezicht     

Op 3 maart 2014 is Amsterdam-Noord aangewezen als Rijksbeschermd stadsgezicht, in het kader van de Monumentenwet 1988. In het aanwijzingsbesluit staat dat het gebied Amsterdam-Noord van algemeen belang is vanwege zijn historisch-ruimtelijk karakter en dat dit nog voldoende gaaf en herkenbaar is. Het beschermd stadsgezicht richt zich niet op de bescherming van afzonderlijke gebouwen maar op de instandhouding van het geheel van stedenbouwkundige structuur, bebouwing en openbare ruimte.

Het beschermd stadsgezicht Amsterdam-Noord omvat de belangrijkste dragers van de historische ontwikkeling die dit gebied in de periode 1850-1940 doormaakte: ten eerste de Waterlandse Zeedijk met de dijkdorpen Schellingwoude, Nieuwendam, Buiksloot en de lintbebouwing Oostzanerdijk; daarnaast het 19e-eeuwse ontwikkelingsgebied, met name de Volewijk en delen van de Nieuwendammer- en Buiksloterhampolder, met het Noordhollands Kanaal als belangrijkste as. Ten slotte de reeks tuindorpen die in de eerste helft van de 20e eeuw binnen deze structuur tot stand kwam, ook wel de ‘20-40 gordel’ van Noord genoemd. De Vogelbuurt valt in deze gordel.

De Vogelbuurt is ontstaan in drie fasen met elk een eigen stedenbouwkundige structuur: Spreeuwenpark, Vogelbuurt-Midden en Vogelbuurt-Noord. De Adelaarsweg is van oorsprong de oostelijke zeedijk langs het Noord-hollands Kanaal. De Meeuwenlaan is een van de oude wegen in de Volewijk en de Nieuwendammerham. Over de Adelaarsweg reed tussen 1886 en 1923 een stoomtram en ook de Meeuwenlaan heeft tot 1956 een trambaan gekend.voetnoot: Toelichting bij het aanwijzingsbesluit van het Rijksbeschermd Stadsgezicht "Amsterdam-Noord", p. 22-25.

verplicht Het Rijksbeschermd stadsgezicht "Amsterdam-Noord" met blauwe omlijning

5.2.2.2 Plangebied     

Het plangebied ligt geheel in de Vogelbuurt, die onderdeel is van het Rijksbeschermde stadsgezicht Amsterdam-Noord. In het gebied werd eerste, in de jaren '60, een tijdelijk schoolgebouw gebouwd. Dit tijdelijke gebouw werd in 1985 gesloopt en door nieuwbouw vervangen. Het bestaande schoolgebouw heeft geen ordewaardering gekregen op de Waarderingskaart van Amsterdam omdat het pas later is gebouwd. De cultuurhistorische waarde daarvan is daarom nog niet bekend.

Conclusie

Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan, zijn er vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen belemmeringen geconstateerd voor dit bestemmingsplan.

5.3 Duurzaamheid     

5.3.1 Kader     

Voor wat betreft duurzaamheid heeft de gemeente Amsterdam de volgende doelstellingenvoetnoot: Bron: https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/duurzaamheid/:

2030

  • Streeft naar een volledige uitstootvrije stad
  • Heeft een duurzame eigen organisatie
  • Wekt 80% van de elektriciteit die huishoudens gebruiken op uit zonne- en windenergie
  • Gebruiken we 50% minder nieuwe grondstoffen
  • Stoot 55% minder CO2 uit in vergelijking met 1990

2040

  • Is aardgasvrij

2050

  • Is klimaatadaptief
  • Heeft alle geschikte daken ingezet voor de opwek van zonne-energie
  • Is klimaatneutraal
  • Is circulair

Verder bestaat het aspect "duurzaamheid" binnen de gemeente uit verschillende onderdelen:

  1. Klimaatneutraal. Er is een "Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050". De Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal is een ambitiedocument met een lange termijn visie op de Amsterdamse energietransitie en acties voor de korte termijn. In de Routekaart worden de belangrijkste ingrediënten van de strategie beschreven om samen de overgang van fossiele naar duurzame energie in beweging te zetten en te houden.
  2. Duurzame energie. Zo is er de ConceptRES (Regionale Energietransitie) Amsterdam, waarin de ambitie en zoekgebieden van Amsterdam op het gebied van grootschalige opwekking van wind- en zonne-energie voor 2030 wordt beschreven. Daarnaast wordt een eerste schets gegeven van de vraag naar warmte en (potentiële) warmtebronnen. Dit is de inzet van Amsterdam voor het regionale bod dat Noord-Holland Zuid (NHZ) de komende periode in haar Regionale Energiestrategie (RES) gaat opstellen. Deze ‘deelRES’ is dus een tussenproduct dat onderdeel wordt van de Concept RES voor heel NoordHolland Zuid.
  3. Aardgasvrij. In de Transitievisie Warmte wordt richting gegeven aan de overstap naar een aardgasvrij Amsterdam. Op basis van de kennis van nu, gecombineerd met de wensen van de Amsterdamse bewoners en partnerorganisaties, wordt een route door de stad geschetst. Het uitgangspunt is betaalbaarheid.
  4. Circulaire economie. In de Strategie Amsterdam Circulair 2020-2025 wordt op hoofdlijnen geschetst waarom en hoe Amsterdam circulair wordt. Hierbij hoort ook het Innovatie- en Uitvoeringsprogramma 2020-2021, de rapportage "De stadsdonut voor Amsterdam" en de Monitor.
  5. Schone lucht. Het Actieplan Schone Lucht zet in op het verbeteren van de luchtkwaliteit, zodat de gemiddelde Amsterdammer in 2030 drie maanden langer leeft. De Gemeente neemt daarvoor zoveel mogelijk vervuilingsbronnen weg en ze zet haar energie op de bronnen waar ze de meeste invloed op heeft: het verkeer, de passagiers- en pleziervaart, houtstook en de mobiele werktuigen. De maatregelen in het Actieplan zorgen dat Amsterdam zo snel mogelijk voldoet aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Het Actieplan Schone Lucht leidt met de Agenda Autoluw en het programma smart mobility Amsterdam naar een samenhangendplan voor minder, slimmer en schoon verkeer in Amsterdam.
  6. Groen. In de Groenvisie 2020-2050 staan de hoofdlijnen van wat de gemeente vanaf 21 december 2020 tot 2050 gaat doen om een steeds groenere stad te worden. De Groenvisie is één van de bouwstenen voor de Amsterdamse Omgevingsvisie en input voor de regionale Verstedelijkingsstrategie.

5.3.2 Plangebied     

Met dit bestemmingsplan wordt zogezegd de bestaande situatie vastgelegd en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het bestemmingsplan staat het gemeentelijk beleid niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting     

6.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

6.2 Artikelsgewijze toelichting     

6.2.1 Algemeen     

In de bestemmingsomschrijving van de planregels wordt beschreven welke functies binnen de desbetreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen. In dit hoofdstuk wordt elk artikel kort toegelicht.

6.2.2 Planregels     

6.2.2.1 Inleidende regels     

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan, behalve voor de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan' op alfabetische volgorde.

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

6.2.2.2 Bestemmingsplanregels     

Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' een openbaar toegestaan. Het gaat hier zogezegd feitelijk om een verhard speelterrein met enkele speelvoorzieningen, een groen speelveld met een omheind gedeelte, een verharde strook en een deel van een speelpleintje.

Basischoool "De Kinderboom" en het inpandige "Expertisecentrum Uniek" hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. Binnen deze bestemming zijn tevens -conform de bestaande situatie- bergingen en andere nevenruimten, erven, speel- en groenvoorzieningen en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming toegestaan.

Deze bestemming is opgenomen voor het Albatrospad, gelegen aan de noordzijde van het plangebied. Fiets- en voetpaden zijn toegestaan, evenals bijbehorende functies. Er is gekeken naar de inhoud van de voorheen geldende plannen en de bestaande situatie.

Zoals uit 5.2.2.2 volgt, valt het plangebied geheel in de Vogelbuurt, die onderdeel is van het Rijksbeschermde stadsgezicht "Amsterdam-Noord"en is daarom deze bestemming opgenomen. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden in de eerste plaats de bepalingen uit dit artikel en in de tweede plaats de bepalingen uit de overige artikelen.

De regionale waterkering en de bijbehorende beschermingszone zijn voorzien van een beschermende regeling. Verder is ook in deze bestemming de prioritering van de dubbelbestemmingen opgenomen.

6.2.2.3 Algemene regels     

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

In dit artikel is vastgelegd dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mede zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "Johan van Hasseltkanaal Oost", op geluidsgevoelige bestemmingen. Tevens is bepaald dat een toelaatbaar gebouw of uitbreiding daarvan welk kan worden aangemerkt als geluidsgevoelige bestemming, alleen is toegestaan indien de geluidsbelasting vanwege het genoemde industrieterrein op de gevels van het gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Tevens is een regeling opgenomen die afkomstig is uit het bestemmingplan "Grondwaterneutrale kelders" (vastgesteld op 7 oktober 2021), dat is opgesteld vanwege de negatieve gevolgen van kelderbouw. Het bestemmingsplan "Grondwaterneutrale kelders" dient dat te voorkomen. Voor verdere uitleg wordt verwezen naar de toelichting van dat bestemmingsplan.

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

In dit artikel is aangegeven wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene ondergeschikte afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels. Dit zal maatwerk zijn per situatie waarbij de belangen van het betrokken geval dienen te worden afgewogen.

In deze regels is een dynamische verwijzing naar het geldende parkeerbeleid voor auto's en fietsen opgenomen. Hierdoor kan de gemeente een bouwplan bij de vergunningverlening toetsen aan het parkeerbeleid. De parkeernormen zelf zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het voordeel van een dynamische verwijzing is dat bestemmingsplan niet hoeft te worden aangepast indien het parkeerbeleid gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan wijzigt.

6.2.2.4 Overgangs- en slotregels     

In dit artikel wordt geregeld dat legale bouwwerken mogen worden behouden of legaal gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het opnemen van een dergelijke regeling is voorgeschreven vanuit het Besluit ruimtelijke ordening.

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

7.1 Kader     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financieel-economische haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Daarnaast moet op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

Deze wetgeving is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

7.2 Plangebied     

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en zet de bestaande situatie voort. Er is daarom geen aanleiding tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplan is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.

Conclusie 

De financieel-economische uitvoerbaarheid is niet in het geding. Vanwege het ontbreken van nieuwe ontwikkelingen is kostenverhaal niet aan de orde en hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Inspraak     

Er heeft geen inspraak op grond van de inspraakverordening plaatsgevonden op het voorontwerpbestemmingsplan. Artikel 2 van de inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak verleend wordt op bestemmingsplannen (voorbereiding van besluiten waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard).

Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan waarbij geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voldoende geacht in het kader van participatie.

8.2 Vooroverleg     

In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Holland
  • Stadsdeel Noord gemeente Amsterdam
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
  • Waternet
  • Bureau M&A gemeente Amsterdam
  • Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied
  • Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland

Van onderstaande instanties is een reactie ontvangen:

  • Provincie Noord-Holland
  • Stadsdeel Noord gemeente Amsterdam
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
  • Waternet
  • Bureau M&A gemeente Amsterdam
  • Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland

De ingebrachte overlegreacties zijn opgenomen in de Nota van beantwoording vooroverleg, die als bijlage 4 bij deze toelichting is gevoegd.

8.3 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 9 juni 2022 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Adelaarsweg-Meeuwenlaan met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2009BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding:     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Automatenhal:     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.6 Beleidsregels:     

Beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2021, waarin de criteria zijn opgenomen waar aanvragen omgevingsvergunning voor kelders aan worden getoetst.

1.7 Bestemmingsgrens:     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 Bestemmingsvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Bijzondere bouwlaag:     

Kelders, souterrains, dakuitbouwen en kap.

1.10 Bouwen:     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 Bouwlaag:     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen.

1.12 Bouwvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.13 Bouwwerk:     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.14 Bruto vloeroppervlakte:     

de totale oppervlakte van een bouwlaag die bestaat uit de som van het product van de afstand tussen de ondergrondse gevelvlakken en de afstand hart op hart van de bouwmuren per bouwlaag.

1.15 Deklaag:     

De bovenste bodemlaag die in de laatste ca. 10.000 jaar is ontstaan en die tevens de ophooglaag bevat die door de mens is aangebracht voor bijvoorbeeld woningbouw.

1.16 Gebouw:     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 Geldwisselkantoor:     

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.18 Geohydrologisch rapport:     

Het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:

  • de bodemopbouw;
  • de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
  • de grondwaterfluctuatie;
  • de grondwaterstroming;
  • de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
  • de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.

1.19 Gevelvlak:     

Een bouwkundige constructie die een ruimte van een gebouw scheidt van de ondergrond en/of buitenlucht.

1.20 Grondwaterneutraal bouwen:     

Het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

1.21 Growshop:     

Een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis (binnenshuis, niet voor beroepsmatige teelt). Een growshop verkoopt onder meer verwarming- en watersystemen, verlichting, kweekpotten, aarde en meststoffen ten behoeve van het kweken van cannabis.

1.22 Kelder:     

Ondergronds (deel van een) gebouw, zoals bijv. bijzondere bouwlaag, souterrain, parkeerkelder, e.d., uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil.

1.23 Maatschappelijke dienstverlening:     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.24 Nutsvoorziening:     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.25 Openbaar speelterrein:     

Een sportveld en enkele speel- of sporttoestellen.

1.26 Opslag:     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het oplaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.27 Overig bouwwerk:     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 Peil:     

  • Bij bovengrondse bouwwerken:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

  • Bij kelders:
  1. voor gebouwen direct grenzend aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang tot het perceel waar het gebouw zich op bevindt.

1.29 Prostitutie:     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.30 Prostitutiebedrijf:     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.31 Seksinrichting:     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.32 Short stay:     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.33 Smartshop:     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.34 Telefooninrichting / belhuis:     

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De bouwdiepte van een bouwwerk     

Vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.2 Bruto vloeroppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Maatschappelijk     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke dienstverlening in de vorm van een school voor basisonderwijs en een paramedische voorziening;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. erven;
  3. speelvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de hoogte niet meer bedragen dan is aangeduid;
  2. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    1. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen is 5 meter;
    2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 4 meter.

Artikel 4 Sport     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een openbaar speelterrein ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';

met de daarbij behorende:

  1. openbare ruimte;
  2. straatmeubilair;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. gebouwen zijn niet toegestaan.
  2. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    1. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen is 5 meter;
    2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 4 meter.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;
  2. fiets- voetpaden;

met de daarbij behorende:

  1. taluds;
  2. groenvoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. gebouwen zijn niet toegestaan.
  2. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 meter.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden.

  1. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van artikel 7;
    2. in de tweede plaats de regels van artikel 6.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen. De volgende te beschermen waarden dienen in acht genomen te worden:

  1. het verspringen van de gevelwanden ten opzichte van de rooilijn, die de straatruimte modelleert en op bepaalde plekken bijzondere stedelijke ruimte doet ontstaan;
  2. de architectonische uitwerking, bepaald door eenheid in karakteristieken qua bouwmateriaal, bouwhoogte, nokrichtingen, entreepartijen, erkers en dakkapellen;
  3. de inrichting van de openbare ruimte waarin de hiërarchische stedenbouwkundige structuur terugkomt;
  4. voortuinen die aan het groene karakter bijdragen;
  5. het zicht op de binnenterreinen door middel van poorten of opengeknipte hoeken van de bouwblokken.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  1. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van artikel 7;
    2. in de tweede plaats de regels van artikel 6.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels     

9.1 Geluidzone - industrie     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "Johan van Hasseltkanaal Oost" op geluidsgevoelige bestemmingen.
  2. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' de volgende regel:
    1. een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welk aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelige bestemming, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "Johan van Hasseltkanaal Oost" op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

9.2 Overige zone - 2     

9.2.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen.

9.2.2 Bouwregels     
  1. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
  2. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.
9.2.3 Afwijken van de bouwregels     
  1. Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 9.2.2 sub a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
    1. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag toetst aan de beleidsregel "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
    2. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 9.2.1.

Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in 9.2.1.

  1. Indien de beleidsregels worden gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 10 Algemene bouwregels     

10.1 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een fietspad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels     

11.1 Verboden gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. als telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, seksinrichting, prostitutiebedrijf, smartshop, geldwisselkantoor, growshop, short stay;
  3. voor de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

  1. Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
  2. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 4 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m²;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
    3. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
    4. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, welke met niet meer dan 1 meter mag worden vergroot;
    5. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4, te overschrijden met ten hoogste:
      • 3 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals windturbines en zonnepanelen;
      • 3 meter ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Parkeren     

  1. Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of voor het veranderen van het gebruik voldoende parkeergelegenheid voor auto's moet worden gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke parkeernota 'Nota Parkeernormen Auto' (in werking per 1 juli 2017). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
  2. Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of voor het veranderen van het gebruik voldoende parkeergelegenheid voor fietsen en scooters moet worden gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke nota 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' (in werking per 19 maart 2018). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
  3. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en b, overeenkomstig de voorwaarden zoals gesteld in het vigerende parkeerbeleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Adelaarsweg-Meeuwenlaan'.