direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eerste uitwerking bestemmingsplan NDSM-werf West
Plannummer: N1509BPGST
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N1509BPGST-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "NDSM-werf West", door de (toenmalige) deelraad van stadsdeel Noord vastgesteld op 12 maart 2013, voorziet in artikel 13 van de planregels in een uitwerkingsplicht ex art. 3.6 lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het betreft een uitwerkingsplicht om een gemengde bestemming mogelijk te maken in het gebied van het ten noorden van de IJ-kantine gelegen Blok B9 (ook wel "Pontkade" genoemd).

Sinds begin 2015 is de gemeente in overleg met projectontwikkelaar Biesterbos en de Architecten Cie over een ontwikkeling van het gebied - in 3 fasen - naar woongebouwen, met in de plint publieksgerichte niet-woonfuncties, en een bovengrondse parkeergarage. Ook de inrichting van de omliggende openbare ruimte wordt in het proces meegenomen. De ontwikkelovereenkomst is op 1 juni 2016 door beide partijen ondertekend, en de plannen voor de eerste twee fasen van Blok B9 zijn zodanig uitgekristalliseerd dat voor dit deel een uitwerking van het bestemmingsplan kan worden opgesteld. Het uitwerkingsplan wordt opgesteld in opdracht van Grond en Ontwikkeling, gebiedsontwikkeling Noord.

Blok B9 zal gefaseerd worden ontwikkeld. Voorliggende uitwerking heeft betrekking op de gronden die zijn gelegen tussen de Ms. Oslofjordweg aan de noordoostzijde, de Ms. Van Riemsdijkweg aan de zuidoostzijde, de Mt. Ondinaweg aan de zuidwestzijde en de voormalige helling 5 aan de noordwestzijde. Met de uitwerking wordt een plan mogelijk gemaakt dat voorziet in de realisatie van circa 233 woningen met daarnaast 2.844 m2 BVO publieksgerichte niet-woonfuncties.

1.1.1 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.

Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.

Op het uitwerkingsplan is de Crisis- en herstelwet van toepassing, omdat de ontwikkeling waarin het plan voorziet is aan te merken als een project als bedoeld in art. 3.1 van bijlage I bij die wet.

1.2 Bevoegdheden

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het voormalige stadsdeel Noord.

Op 12 juni 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 (gewijzigd) in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging was de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten).

De nieuwe verordening voorziet in een andere inrichting van het bestuurlijk stelsel van Amsterdam met een herverdeling van taken en bevoegdheden van de bestuurscommissies stadsdelen. Concreet betekent dit onder andere dat de bevoegdheid voor het vaststellen van bestemmingsplannen in alle gevallen bij de gemeenteraad van Amsterdam komt te liggen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een uitwerkingsplan als het onderhavige ligt bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De bestuurscommissie heeft wel een belangrijke rol bij de voorbereiding van de vaststelling van het uitwerkingsplan.

In de projectenlijst, behorend bij het collegebesluit van 25 november 2014 omtrent het 'Opdrachtgeverschap huidige grondgerelateerde projecten in de gebiedsontwikkeling', was het gebied NDSM West aangewezen als gebied waarvoor het bestuurlijk opdrachtgeverschap aan het college van B&W zal worden overgedragen, met als toekomstige status 'Grootstedelijk gebied'. Voor het aanpassen van de kaart voor de grootstedelijke projecten (de bij het Bevoegdhedenregister behorende kaart B met de stedelijke gebieden, projecten en belangen) was echter nog separate besluitvorming door de Raad noodzakelijk. Dit besluitvormingsproces heeft inmiddels plaatsgevonden (Raadsbesluit van 22 juni 2016). Als uitvloeisel is de voorbereiding van ruimtelijke plannen voor het gebied NDSM West geheel overgaan van de bestuurscommissie naar de centrale stad.

1.3 Leeswijzer

Voorliggende uitwerking bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels van deze uitwerking maken onderdeel uit van de bestemmingsplanregeling zoals deze door de stadsdeelraad in het bestemmingsplan NDSM-werf West is vastgesteld. De juridische regeling dient in samenhang daarmee te worden gelezen en toegepast. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

In de hoofdstukken 2 en 3 wordt het algemeen kader weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt kort een beschrijving gegeven van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. Het gaat in hoofdzaak om een beschrijving van hetgeen reeds in het bestemmingsplan NDSM-werf West met betrekking tot de uitwerking als kader is meegegeven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze waarop met verschillende ruimtelijk relevante aspecten is rekening gehouden. Het gaat daarbij met name om die aspecten die in aanvulling op het bestemmingsplan NDSM-werf West nader onderzoek, of een nadere beschouwing behoeven. In hoofdstuk 6 wordt uitgelegd op welke wijze de nader uit te werken regels van het bestemmingsplan NDSM-werf West in juridische zin zijn vertaald naar voorliggende uitwerking. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, en in hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1509BPGST-VG01_0001.jpg"

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsvlak GD-U (blok 9) op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan NDSM-werf West, vastgesteld door de deelraad van Amsterdam Noord bij besluit van 12 maart 2013. Op onderstaand figuur is de ligging en begrenzing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1509BPGST-VG01_0002.jpg"

Het plangebied van het bestemmingsplan 'NDSM-werf West 1e uitwerking' wordt globaal begrensd door de Ms. Oslofjordweg aan de noordoostzijde, de Ms. Van Riemsdijkweg aan de zuidoostzijde, de Mt. Ondinaweg aan de zuidwestzijde en de voormalige helling 5 aan de noordwestzijde.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied van deze uitwerking wordt verwezen naar de (digitale) verbeelding van de uitwerking.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Blok B9 maakt deel uit van het westelijke deel van de NDSM-werf; dit gebied ligt nog grotendeels braak. Het terrein is gereserveerd voor ontwikkeling door ontwikkelaar Amsterdam Waterfront. Het eerste bouwblok is in 2010 voltooid en dient nu als hoofdkantoor voor HEMA en VNU. De Gemeente heeft het westelijk deel van het plangebied NDSM-werf West gesaneerd. De eerste fase van de bodemsanering van het oostelijk deel van de NDSM-werf West is het gebied rond blok B9 en die zal in de eerste helft van 2017 worden uitgevoerd.

Het uitwerkingsplan voor Blok B9 heeft betrekking op fase 1 en 2, zoals hieronder weergegeven in figuur 2. Op dit terrein bevinden zich momenteel naast een gebiedstrafo aan de zuidzijde nog een aantal bedrijfsloodsen. De loodsen in eigendom van de gemeente zijn recent gesloopt. Voorts bevinden zich daar nog enkele loodsen op erfpachtgrond (fase 2). De ontwikkelaar voert onderhandelingen met de erfpachter over de verwerving hiervan; naar verwachting zal de overdracht eind 2016 plaatsvinden, waarna de loodsen direct zullen worden gesloopt.

2.3 Geldend planologisch kader

Het geldende planologisch kader wordt gevormd door het bestemmingsplan NDSM-werf West (vastgesteld 12 maart 2013). Dit bestemmingsplan is onherroepelijk in werking getreden. Voorliggend uitwerkingsplan geeft uitvoering aan de uitwerkingsregels zoals opgenomen in artikel 13 van de planregels van genoemd bestemmingsplan, en maakt van dat bestemmingsplan onderdeel uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1509BPGST-VG01_0003.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Met betrekking tot Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid kan worden opgemerkt dat er zich, gelet op het voorgenomen programma zoals dat in voorliggend uitwerkingsplan concreet wordt mogelijk gemaakt, geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan die een nadere toelichting en afweging vragen.

Op deze plek kan derhalve grotendeels worden volstaan met een verwijzing naar hoofdstuk 3 van de toelichting bij het bestemmingsplan NDSM-werf West.

In de waterparagraaf van de Toelichting bij het bestemmingsplan NDSM-werf West wordt aangegeven dat, om aan de grondwaternorm te voldoen, het maaiveld van o.m. blok B9 moet worden verhoogd om parkeerkelders op de betreffende kavels mogelijk te maken. Omdat het uitwerkingsplan niet voorziet in een ondergrondse parkeervoorziening is verhoging van het maaiveld voor deze kavel niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Uitwerkingsregels moederplan

Het ruimtelijk kader ligt voor een belangrijk deel al vast in de uitwerkingsregels in artikel 13 van het bestemmingsplan NDSM-werf West (het moederplan). Ingevolge artikel 13 van de planregels moet het dagelijks bestuur (thans: het college van burgemeester en wethouders) het plan uitwerken met inachtneming van de volgende regels:

a. Er geldt een maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding aangegeven, waarbij hoogbouwaccenten tot 60 meter zijn toegestaan.

b. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 4 meter.

c. Er geldt voor de eerste bouwlaag een minimum bouwhoogte van 3,5 meter.

d. Woningen onder de 30 meter bouwhoogte moeten een geluidluwe zijde hebben, hiervan kan worden afgeweken indien is aangetoond dat ter plaatse wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel aan de vastgestelde hogere waarden, de realisatie van een geluidluwe zijde onredelijk bezwarend is vanwege stedenbouwkundige, architectonische en financiële redenen, en het gaat om een ondergeschikt aantal woningen van een groter bouwplan, dat wil zeggen niet meer dan een kwart van het totale bouwplan.

e. Maximum 90% van het totale brutovloeroppervlakte binnen de bestemming mag gebruikt worden voor wonen.

f. Voor wonen geldt dat die niet is toegestaan voor zover sprake is van een gemeenschappelijke muur of vloer / plafond met een functie uit milieuhindercategorie 3.1.

g. Ter plaatse van de aanduiding "centrum" zijn in de eerste bouwlaag uitsluitend de volgende functies toegestaan:

1. horeca I, III, IV en V;

2. detailhandel in dagelijkse goederen danwel nautische producten, met uitzondering

van grootschalige detailhandel;

3. dienstverlening;

4. ontspanning en vermaak;

5. ambachtelijk bedrijf, met bijbehorende ondergeschikte showroom.

h. Het uitwerkingsplan kan nadere regels bevatten omtrent de situering van gebouwen, inclusief de situering, oppervlakte en vormgeving van hoogbouwaccenten, met inachtneming van de volgende regels:

1. de maximale bouwhoogte niet meer dan 60 meter bedraagt;

2. uit een aanvullend hoogbouweffectenrapportage blijkt dat het hoogbouwaccent geen onaanvaardbare wind-, schaduw en visuele hinder veroorzaakt, geen storend effect heeft op het UNESCO-gebied en dat het geen onaanvaardbaar nadelige uitstraling heeft op de openbare ruimte;

3. de grondoppervlakte van het bouwgedeelte boven de 30 meter bouwhoogte niet groter is dan 1.000 m2, en

4. het hoogbouwaccent voldoet aan de criteria voor hoogbouw zoals geformuleerd in het Investeringsbesluit NDSM zoals opgenomen in de bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" dienen de gronden tot de eerste twee bouwlagen onbebouwd blijven.

i. Ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" dienen de gronden tot de eerste twee bouwlagen onbebouwd blijven.

j. Aan de zijde waar op de verbeelding het bouwaanduidingsvlak "aaneengebouwd" is aangegeven, geldt dat die gevelzijde aaneengesloten moet worden gerealiseerd.

k. Het uitwerkingsplan kan nadere regels bevatten omtrent parkeren en laden en lossen ten behoeve van detailhandel in dagelijkse goederen in verband met gefaseerde bebouwing van het bestemmingsvlak.

l. Het bepaalde in artikel 17 dient in acht dient worden genomen.

m. Het uitwerkingsplan dient aan de Wet geluidhinder te voldoen.

n. De uitwerking van de bestemming kan in zijn geheel dan wel in delen plaats vinden.


In de Toelichting op het moederplan wordt vermeld dat op de gronden van Blok B9 een uit te werken bestemming is opgenomen vanwege de complexe ontwerpopgave als gevolg van het relatief grote programma en expeditie bij de geplande supermarkt. In het uitwerkingsplan wordt nader aandacht besteed aan de situering van gebouwen en de ruimte voor parkeren en voor laden / lossen. Bij gefaseerde ontwikkeling kan uitwerking ook in delen plaats vinden. De overige uitwerkingsregels komen overeen met de regels van Gemengd - 2.

Het uitwerkingsplan dient tevens te voldoen aan de Wet geluidhinder. Ten behoeve van het uitwerkingsplan dient dan nader akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Op meerdere plekken (afhankelijk van de exacte situering) zal de voorkeursgrenswaarde naar verwachting overschreden worden. In dergelijke gevallen dient het bevoegd gezag - samen met het uitwerkingsplan - tevens een hogere waarde vast te stellen.

4.2 Uitwerking

In het bouwblok B9 zijn (inclusief fase 3) drie hoogbouwaccenten voorzien, van respectievelijk 45 meter hoog op de noordoosthoek en 60 m hoog in het midden van het blok (en in fase III 60 meter hoog aan de zuidwestzijde van het blok). In de onderhavige uitwerking wordt de positionering van de hoogbouwaccenten in fase 1 en 2 vastgelegd.

Positionering (hoge) bebouwing

Het ontwerpplan voor fase 1 en 2 is gebaseerd op een stedenbouwkundige en hoogbouwstudie van de architecten Cie. Uitgangspunten hierbij waren de voorwaarden die in het eerdergenoemde Investeringsbesluit worden gesteld aan de hoogbouwaccenten. Voor wat betreft de positionering van de hoogbouwaccenten kan het volgende worden opgemerkt. NDSM-werf West wordt als een belangrijk knooppunt gezien in Amsterdam Noord, waar de concentratie hoogbouw en hoogbouwaccenten tot 120 meter mogelijk worden gemaakt. Het is belangrijk dat er een duidelijke visie is waar welk hoogteaccent wordt gepositioneerd. Door middel van een studie en maquette met invulling van de kavels is onderzocht hoe de hoogbouw het beste ingepast kan worden op de eigen kavel en ten opzichte van de omliggende kavels die in de toekomst worden ontwikkeld.

Door opbouw van volumes en plaatsing op het kavel ontstaat een geleidelijke diepte, die het geheel afwisselend en spannend maakt. De plaatsing van de 2 ranke torens verder van het IJ af op het kavel geven het gevoel van diepte. De gecreëerde afstand tussen de torens is genoeg om geen daglichthinder te veroorzaken en geen hinder met betrekking tot inkijk tussen de verschillende hoogbouwaccenten. De hogere toren van 60 meter hoog markeert een duidelijk punt op het kavel richting fase 3 toe. De lagere toren van ca 45 meter hoog vormt een belangrijk referentiepunt langs de doorgaande route aan de MS Van Riemsdijkweg vanuit de pontaanlanding naar de rest van noord. Vanuit de oostwerf op NDSM gezien, ontstaat die diepte hier ook weer door het verschil in hoogte van de torens. De locatie en richting van de torens bieden vanuit alle hoeken mooi zicht op de werf en het IJ zonder last van elkaar te hebben en zijn door hun ligging op het kavel goed georiënteerd ten opzichte van de zon.

Voor een verdergaande vastlegging van de situering van gebouwen in het plangebied in het uitwerkingsplan bestaat geen aanleiding. Dit sluit aan bij de planregeling voor de overige bouwblokken met een gemengde bestemming (Gemengd - 1, 2, 3 en 4). Het parkeren en laden en lossen ten behoeve van de supermarkt is (als eindsituatie) in het uitwerkingsplan meegenomen.

Ladder duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 is op het bestemmingsplan het beslismodel van de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter (ABRS 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1295) wordt bevestigd dat de ladder duurzame verstedelijking (LDV) ook van toepassing is als het gaat om een uitwerkingsplan.

Het initiatief naar aanleiding waarvan het voorliggende uitwerkingsplan is opgesteld voorziet in de realisatie van ca. 233 woningen (met een gebruiksoppervlak van 18.156 m²) en ruim 2.800 m2 publieksgerichte niet-woonfuncties (detailhandel, horeca, ambachtelijke bedrijfjes e.d.). In het kader van de LDV kan hierover het volgende worden opgemerkt.

De behoefte aan nieuwe woningen in Amsterdam is onverminderd groot. Als gevolg van de crisis is de woningbouwproductie de afgelopen jaren achter gaan lopen op de bestuurlijke doelstellingen. Uit onderzoek in het kader de Huisvestingsverordening 2015 naar de woningvoorraad in de regio Amsterdam blijkt dat de gehele woonruimte in deze regio schaars is en dat geheel Amsterdam als schaarstegebied kan worden aangemerkt. In het actieplan Woningbouw uit 2014 is de ambitie geformuleerd om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen mogelijk te maken, grotendeels door nieuwbouw en voor een gedeelte door transformatie. Op welke plekken dit zou kunnen gebeuren staat in Koers 2025, een stadsbrede inventarisatie van woningbouwlocaties. Het voorliggende uitwerkingsplan past geheel in de gemeentelijke woningbouwopgave.

De aanwezigheid van voldoende (buurt)voorzieningen is noodzakelijk is om het beoogde hoogstedelijk milieu (compact en levendig gemengd gebied) te kunnen realiseren. Deze voorzieningen zijn daarom niet inwisselbaar met voorzieningen elders in Amsterdam of in de regio.

Hoofdstuk 5 Diverse Thema's

5.1 Inleiding

Voor een belangrijk deel vindt voorliggend uitwerkingsplan zijn onderbouwing al in de toelichting op het bestemmingsplan NDSM-werf West. Hieronder wordt ingegaan op een aantal aspecten die in aanvulling hierop nog een nader onderzoek en/of afweging vergen.

5.2 Hoogbouwaspecten

5.2.1 Inleiding

In Hoofdstuk 12 van de Toelichting op het bestemmingsplan NDSM-werf West wordt ingegaan op de effecten van de hoogbouw die het bestemmingsplan (in beginsel) mogelijk maakt. De hiernavolgende paragrafen 5.2.2 en 5.2.3 zijn ontleend aan de Toelichting op het moederplan. In paragraaf 5.2.4 wordt ingegaan op het aanvullend HER dat is opgesteld ten behoeve van voorliggend uitwerkingsplan.

5.2.2 Algemeen

Volgens de Structuurvisie 2040 is verdichting een belangrijke opgave voor de hele stad en voor bepaalde gebieden in het bijzonder. Hoogbouw is daarin een geschikt middel. Afhankelijk van de positionering kan hoogbouw bijdragen aan de kwaliteit van de stad als metropool. De noordelijke IJ-oever (Waterfront) is een van de genoemde gebieden waar in het bijzonder hoogbouw wordt gestimuleerd.

Hoewel de maximaal toegestane basisbouwhoogte 30 meter is, is verdichting in de vorm hoogbouw in het plangebied wenselijk. Op de bouwkavels worden daarom hoogbouwaccenten tot 60 meter toegestaan en op één locatie is zelfs een toren van 120 meter mogelijk gemaakt.

Conform de Structuurvisie Amsterdam is het verplicht om een hoogbouweffectrapportage (HER) op te stellen bij initiatieven boven de 30 meter binnen 2 kilometer afstand van het UNESCO-gebied. De NDSM-werf valt grotendeels binnen dit zoekgebied, op onderstaande figuur met witte lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1509BPGST-VG01_0004.png"  
Uitsnede van de Structuurvisie, kaart Visie hoogbouw

5.2.3 Hoogbouweffectrapportage

De toenmalige Dienst Ruimtelijke Ordening heeft destijds ten behoeve van de hele NDSM-werf een Hoogbouweffectenonderzoek (HER) uitgevoerd. Naar aanleiding van de reactie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam in het kader van 3.1.1-overleg over het bestemmingsplan NDSM-werf West is er een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt een korte samenvatting gegeven van beide onderzoeken, zoals dit in de Toelichting op het bestemmingsplan NDSM-werf West is opgenomen.

"Voorop wordt gesteld dat het HER globaal van karakter is omdat het nog niet precies bekend was in welke hoogte en volume en op welke locaties hoogbouw wordt gerealiseerd. Een exacte beoordeling van de verschillende aspecten is afhankelijk van de concrete invulling van het plan. In Werf West is hoogbouw (boven de 30 meter) slechts mogelijk nadat een uitwerkings- of wijzigingsplan wordt vastgesteld. De exacte beoordeling van de hoogbouweffecten vindt dan ook plaats in het kader van het uitwerkings- of wijzigingsplan. Uitzondering hierop is het mogelijke hoogbouwaccent tot 120 meter, waarvan het zoekgebied in het bestemmingsplan strak ingekaderd is. Dit hoogbouwaccent zal slecht marginaal van positie kunnen veranderen en is in het HER meegenomen.

Ruimtelijke effecten op het stadslandschap en het Unesco-gebied

Hierbij gaat het om de ruimtelijke effecten van hoogbouw op belangrijke en vaak gebruikte openbare ruimtes op grote afstand van de NDSM-werf. Ook de eventuele zichtbaarheid vanuit het UNESCO-erfgebied valt hieronder. De conclusie van het (aanvullend) onderzoek is het volgende.

* De mogelijke hoogbouw op de NDSM-werf West, het 120 meter hoge hoogbouwaccent in het bijzonder, is vanuit een aantal standpunten van het UNESCO-monument deels zichtbaar, maar
voegt zich in het silhouet van omliggende, dichterbij gelegen bebouwing. De mogelijke hoogbouw heeft derhalve geen storend effect op het UNESCO-gebied.

* De mogelijke hoogbouw komt herkenbaar in beeld vanuit diverse standpunten buiten het UNESCO-gebied en profileert daarmee het Amsterdamse stads- en vooral waterlandschap. Dit sluit aan bij de in de structuurvisie geformuleerde ambitie en is de resultante van solitaire hoogbouw in de tweede linie in dit zoekgebied aan het IJ.

De geplande hoogbouw heeft aldus geen nadelige invloed op het stadslandschap en op het UNESCO -erfgebied.


Effecten op de stedenbouwkundige structuur

Bij de effecten op de stedenbouwkundige structuur gaat het om de positie van hoogbouw op lokaal niveau (binnen het bouwvlak), de kwaliteit van de plint, de logistiek en de kwaliteit van de openbare ruimte. Deze aspecten kunnen slechts beoordeeld worden indien de concrete invulling van het bouwplan beter bekend is. Belangrijke voorwaarden voor het vaststellen van de uitwerkings- of wijzigingsplan zijn de volgende:

- de positie van de hoogbouw wordt stedenbouwkundig beoordeeld;
- er dient een levendige plint met uitstraling naar de openbare ruimte zijn;
- de logistiek van de hoogbouwaccenten wordt zodanig georganiseerd dat gebruikers zo min mogelijk overlast zullen ondervinden.
Met deze voorwaarden kunnen nadelige effecten op de stedenbouwkundige structuur voorkomen worden.

Hoogtebeperkingen vanwege Schiphol en PTT-straalpaden

In de directe omgeving van de gemeente Amsterdam ligt Schiphol. Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van het Schiphol is geformuleerd in de Wet luchtvaart. Deze wet biedt grondslag voor het Luchthavenindelingsbesluit (Lib), waarin de ruimtelijke consequenties van de Wet luchtvaart worden weergegeven. Met het Lib wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Hierin worden verschillende milieuaspecten ten aanzien van Schiphol geregeld, namelijk beperkingen met het oog op externe veiligheid, geluidsbelasting, vogelaantrekkende werking of hoogtebeperkingen.

Het plangebied valt binnen het beperkingengebied van het Lib. Op grond van het Lib geldt een hoogtebeperking van 150 meter. De maximale toegestane bouwhoogte in het plangebied is 120 meter. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is het Lib in acht genomen.

De PTT-straalpaden leggen geen beperkingen op aan de maximale bouwhoogte.


Effecten van schaduwwerking

De effecten van schaduwwerking binnen de NDSM-werf en directe omgeving zijn inzichtelijk gemaakt middels een computersimulatie. Hierbij gaat het om een grove beoordeling van het schaduwverloop nu de exacte situering van de hoogbouwaccenten niet bekend zijn. Voorafgaand aan het opstellen van het uitwerkingsplan of de verlening van de ontheffing dient nader onderzoek plaats te vinden naar de effecten van bezonning en lichttoetreding. Wel kan geconcludeerd worden dat de openbare verblijfsgebieden in Werf West de hele dag of in ieder geval in het grootste deel van de dag goed bezond zijn.


Windklimaateffecten

Omdat de situering van de hoogbouwaccenten nog niet bekend zijn, is het niet mogelijk om in dit stadium een concreet windhinderonderzoek uit te voeren. Voorafgaand aan het opstellen van het uitwerkingsplan en/of verlening van de ontheffing, dient een windtunnelsimulatie uitgevoerd te worden.


Effecten op uitzicht en privacy

Vanwege de grote afstand tot de woningen buiten het plangebied en de aanwezigheid van tijdelijke studentenwoningen binnen het plangebied kan worden geconcludeerd dat de geplande hoogbouwaccenten binnen het Investeringsbesluit NDSM-werf geen nadelige effecten hebben op uitzicht en privacy.


Effecten op sociale veiligheid

Bij het opstellen van het aan het bestemmingsplan NDSM-werf West ten grondslag liggende stedenbouwkundig plan is nadrukkelijk rekening gehouden met het aspect sociale veiligheid. Het stedenbouwkundig plan heeft een positief effect op de sociale veiligheid."

5.2.4 Aanvullende Hoogbouweffectrapportage Blok 9

Op verzoek van ontwikkelaar Biesterbos heeft LBP Sight een aanvullende HER opgesteld (zie bijlage 1: rapportage d.d. 10 maart 2016, kenmerk R073257ad.00001.fh). Deze HER heeft niet alleen betrekking op het plangebied van voorliggende uitwerking (fase 1 en 2), maar tevens op fase 3. Hoewel het ontwerp van fase 3 nog niet zover gevorderd is dat deze al bij de uitwerking kan worden betrokken, staat de locatie van het hoogbouwaccent in fase 3 feitelijk al wel vast. Daarom is er in het kader van de HER voor gekozen per aspect uit te gaan uitgegaan van een worst case situatie: voor het aspect wind zijn alle drie de fases, inclusief de op kavel B5 voorziene hoogbouw, beschouwd. Ook voor het aspect bezonning zijn alle drie de fases van kavel B9 beschouwd. Voor het aspect visuele hinder zijn zowel de huidige situatie, die van de realisatie van fase 1 en 2 alsmede die van de realisatie van fase 1 en 2 maar ook fase 3 en kavel B5 inzichtelijk gemaakt.

Windhinder

Het windklimaat op enige afstand van de kavel B9 wordt door toevoeging van de nieuwbouw zeer waarschijnlijk niet slechter. Door het grote open water is het windklimaat rond het IJ, dus ook voor deze locatie, matig tot goed voor de activiteit "doorlopen". Het ambitieniveau ligt echter hoger: om ook voor de andere activiteiten ("slenteren, langdurig zitten") een goed of matig windklimaat te realiseren zullen in de directe omgeving van de bebouwing fase 1 en 2 maatregelen in de vorm van bomen getroffen kunnen worden. Met een optimalisatie van de bebouwing fase 3 kan hieraan ook een bijdrage worden geleverd.

Bezonning

Voor bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. Veelal wordt het aan TNO ontleende criterium gehanteerd dat nieuwbouw zodanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente dan wel de eerste dag van de herfst tussen 10.00 en 18.00 uur tenminste twee mogelijke bezonningsuren op één gevel van een woning moet kunnen bereiken.

In het kader van de HER is de bezonning/beschaduwing van de omliggende bebouwing voor de nieuwe situatie (bebouwing fases 1 t/m 3) in kaart gebracht. Hiervoor is gebruik gemaakt van een 3D-model.

Binnen het plangebied zelf is er sprake van schaduwwerking door de bouwblokken en de hoogteaccenten. Echter, als gevolg van de verspreide situering van de bouwblokken alsmede als gevolg van de (slanke) vorm van de bebouwing liggen veel gevels toch vaak in de zon en is de bezonning voldoende.

Binnen het plangebied zelf is er sprake van schaduwwerking door de bouwblokken en de hoogteaccenten. Echter, als gevolg van de verspreide situering van de bouwblokken alsmede als gevolg van de (slanke) vorm van de bebouwing liggen veel gevels toch vaak in de zon en is de bezonning voldoende.

Visuele hinder

In de aanvullende HER is van een twaalftal locaties (voor een goed vergelijk overeenkomend met die uit het (aanvullend) Hoogbouw Effect Onderzoek zoals die voor het bestemmingsplan NDSM-werf West zijn opgesteld) de landschappelijke inpassing weergegeven.


Zoals ook al in het (aanvullend) Hoogbouw Effectenonderzoek ten behoeve van het Investeringsbesluit en bestemmingsplan NDSM-werf West werd geconcludeerd, is de hoogbouw op de NDSM-werf West deels zichtbaar vanuit meerdere posities maar voegt deze zich in het silhouet van de omliggende, dichterbij gelegen bebouwing. Er kan dan ook niet worden gesteld dat er sprake is van een storende effecten. Daar waar sprake is van goed zicht op de hoogbouw sluit dit aan bij de in de Structuurvisie geformuleerde ambitie.


Luchthavenindelingsbesluit en PTT-straalpaden

Met een hoogteaccent van maximaal 60 m boven NAP wordt voor kavel B9 ruimschoots voldaan aan de maximale toetshoogte van 14m boven NAP.De toetshoogte voor radar bedraagt voor kavel B9 60-80 m t.o.v. NAP. Het maaiveld van de NDSM-werf West is gelegen op slechts enkele meters boven NAP, zodat ook ruimschoots aan deze toetshoogte wordt voldaan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is reeds geconcludeerd dat de hoogbouwaccenten in het gehele plangebied geen beperkingen kennen als gevolg van PTT-straalpaden. De hoogbouw op kavel B9 wordt hier dan ook niet door beïnvloed.

5.2.5 Advies over aanvullend HER

Bij brief van 19 juli 2016 (bijlage 2) hebben de Directeur Monumenten en Archeologie en de Directeur Ruimte en Duurzaamheid in een gezamenlijk advies ingestemd met het toevoegen van bouwvolumes zoals voorgesteld voor kavel B9, omdat het past in de ambities en uitgangspunten van de geldende structuurvisie.

5.2.6 Regeling in het uitwerkingsplan

De positieve uitkomsten van het hoogbouweffectonderzoek, op basis van het bouwinitiatief van Biesterbos (Voorlopig Ontwerp), zijn vertaald in de exacte opname van locatie en bouwhoogte op de verbeelding van het voorliggende uitwerkingsplan. In verband met eventuele ondergeschikte wijzigingen van het bouwplan is in artikel 1, lid 1.5, onder a de mogelijkheid van een nadere eis opgenomen.

5.3 Geluid

5.3.1 Akoestisch onderzoek

In artikel 13, lid 13.1, onder m, van de uitwerkingsregels is bepaald dat het uitwerkingsplan aan de Wet geluidhinder moet voldoen. Hoewel Blok B9 in het akoestisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan NDSM-werf West is meegenomen voor zover het bebouwing met een hoogte tot 30m betreft, zijn in het hogere waardenbesluit dat is genomen ten behoeve van dit bestemmingsplan geen hogere waarden vastgesteld voor dit blok.

LBP Sight heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat aanvankelijk uitmondde in een notitie van 20 november 2015 (bijlage 5). Dit rapport vormt een integratie van twee eerdere deelrapporten: notitie d.d. 30 juni 2015 met kenmerk V073257 aa.00001.dv (bijlage 3), en notitie met HER d.d. 24 augustus 2015 met kenmerk V073257 ac.00001.dv (bijlage 4). Als gevolg van de fasering in de uitvoering, die tot gevolg had dat de voorliggende eerste uitwerking van het bestemmingsplan NDSM-werf West alleen betrekking heeft op fase 1 en 2, is het akoestisch onderzoek hierop aangepast; zie het rapport van 10 maart 2016 (bijlage 6).

Bij het onderzoek is gebruikt gemaakt van het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd bij het moederplan (d.d. 3 januari 2014). Uit het rapport van 10 maart 2016 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai van 50 dB(A) als gevolg van het industrieterrein Cornelis Douwes met maximaal 3 dB(A) wordt overschreden, en met maximaal 2 dB(A) als gevolg van het industrieterrein Westpoort. Deze hogere waarden blijven binnen de maximaal vast te stellen hogere waarde van 55 dB(A). Uit de rekenresultaten blijkt verder dat voor alle beschouwde wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB(A).

In principe moeten geluidbeperkende maatregelen getroffen worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Indien geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard ontmoeten, kan een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevels worden vastgesteld.

In het akoestisch rapport van 10 maart 2016 wordt in dit verband geconstateerd dat eerder bij het onderzoek t.b.v. het bestemmingsplan NDSM-werf West al is geconstateerd dat het niet mogelijk is de geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai op de diverse kavels verder terug te dringen. De betreffende industrieterreinen zijn reeds gesaneerd in het kader van de Wet geluidhinder (verdere bronmaatregelen zijn dan ook niet mogelijk), zijn daarnaast omvangrijk en op relatief grote afstand van het kavel gelegen zodat ook afscherming geen soelaas biedt. Op grond van het Amsterdamse geluidbeleid dient bij het vaststellen van hogere grenswaarden ook aandacht aan cumulatie te worden besteed. Cumulatie wordt aanvaardbaar geacht als deze niet hoger is dan 3 dB boven de voor de bronsoort maximaal vast te stellen grenswaarde. In de onderhavige situatie betekent dat dat de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger mag zijn dan 55 + 3 = 58 dB(A). Uit het akoestisch onderzoek blijkt deze voorwaarde wordt voldaan..

Op grond van het onderzoek wordt in de notitie van LBP Sight van 10 maart 2016 voorgesteld om ten behoeve van het uitwerkingsplan hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder vast te stellen.

5.3.2 Advies TAVGA

Conform het Amsterdams geluidbeleid is het voorstel tot het vaststellen van hogere waarden voor advies voorgelegd aan het TAVGA (Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam). Het TAGVA heeft positief geadviseerd, met dien verstande dat alle woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld in overeenstemming met het Amsterdams geluidbeleid worden voorzien van een stille zijde. Dit dient als verplichting in de regels van het uitwerkingsplan te worden opgenomen.

Los daarvan vraagt het TAVGA terecht nog aandacht voor het evenemententerrein naast het bouwblok. Bij het beoordelen van aanvragen om evenementen wordt getoetst aan het van toepassing zijnde beleid voor (geluidsoverlast als gevolg van) evenementen. De realisatie van nieuwe woningen in de omgeving van een evenemententerrein legt daarmee beperkingen op aan de mogelijkheden om evenementen te organiseren. Het stadsdeel is zich bewust van de gevolgen van de woningbouw op deze locatie en houdt daar in het kader van de uitvoering van het evenementenbeleid rekening mee.

5.3.3 Regeling in het uitwerkingsplan

In artikel 3, lid 3.2, onder d is bepaald dat de woningen in het plangebied moeten zijn voorzien van een stille zijde. Van deze regel kan op grond van artikel 3, lid 3.4, worden afgeweken indien is aangetoond dat ter plaatse wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder.

5.4 Hoogstedelijk gebied

Het is de wens van de gemeente om op het NDSM terrein een hoogstedelijke wijk te ontwikkelen met een gemengd programma. Dat betekend bouwen in hoge dichtheid, met een FSI (Floor Space Index) van minimaal 3,5. FSI is de maat die het totale aantal vierkante meters bebouwing, inclusief de verdiepingen, binnen een plangebied vergelijkt met het totale, zowel bebouwde als onbebouwde, oppervlak van datzelfde plangebied. Voor Nederlandse woongebieden varieert deze index tussen de 2,5 (voor bebouwing met middelhoge woonblokken) en de 0,1 (voor een villawijk).
Een fsi van 3,5 is voor Nederlandse begrippen hoogstedelijk. De gewenste FSI is reeds in artikel 6, lid 6 2, onder a van het moederplan geborgd, waarin is bepaald dat de gronden met de bestemming Gemengd - 3 slechts mogen worden bebouwd nadat de gronden binnen de bestemming Gemengd - 2 en Gemengd - uit te werken reeds bebouwd zijn met een bouwvolume met een minimum fsi van 3,5 per bestemmingsvlak.

5.5 Parkeren

Het ontwerpuitwerkingsplan maakt de realisatie van een parkeergarage mogelijk, waarmee wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte van de in het plan toegestane functies. Op aanvragen om omgevingsvergunning binnen het plangebied van het uitwerkingsplan zijn de parkeernormen uit het bestemmingsplan NDSM-werf West (art. 17 onder i van de planregels) van toepassing.


Bij besluit van de gemeenteraad van 9 maart 2016, Gemeenteblad 2016, nr. 38301, zijn de bestaande parkeernormen in de stadsdelen zoals die golden tot het van kracht worden van de Verordening op de Bestuurscommissies, ongewijzigd vastgesteld als stedelijke parkeernomen. Hiermee werd voorkomen dat er een lacune ontstond bij het toetsen van aanvragen om omgevingsvergunning in afwachting van de vaststelling van een nieuwe stedelijke Nota Parkeernormen (volgens de planning eerste kwartaal 2017). Omdat in het bestemmingsplan NDSM-werf West zelf (het moederplan) parkeernormen zijn opgenomen, is dit beleid niet van toepassing op deze situatie.


Materieel wijkt de parkeernorm voor woningen in het bestemmingsplan overigens wel af van de minimumnormen in stadsdeel Noord van 1 parkeerplaats per vrije sectorwoning en 0,5 parkeerplaats per sociale huurwoning. In dit bestemmingsplan worden voor woningen maximumnormen gehanteerd (maximaal 1,5 parkeerplaats voor vrij sector woningen en maximaal 0.5 parkeerplaats per sociale huurwoning). Aangezien geen sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de vaststelling van het bestemmingsplan NDSM-werf West in 2014, bestaat er geen aanleiding tot herziening van deze normen in de planregels.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het (juridisch deel van het) uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het uitwerkingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

Van belang is op te merken dat het uitwerkingsplan overeenkomstig artikel 3.6, lid 3, Wro deel uitmaakt van het bestemmingsplan dat aan de uitwerking ten grondslag ligt. Dit brengt mee dat voorliggend uitwerkingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan NDSM-werf West. De in dat bestemmingsplan opgenomen bepalingen in hoofdstuk 1, 3 en 4 zijn onverkort van toepassing op het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het uitwerkingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het uitwerkingsplan geformuleerd.

Er wordt beoogd met dit uitwerkingsplan een flexibele regeling voor ontwikkeling van het gebied vast te leggen. Het uitwerkingsplan is dan ook relatief globaal. De essentiële voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening zijn vastgelegd, maar het plan is waar mogelijk flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.

De verbeelding is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes c.q. volumes staan aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een bindend karakter.

Als ondergrond voor de verbeelding is het vigerende bestemmingsplan NDSM-werf West gehanteerd, welk plan weer is gebaseerd op een recente topografische kaart. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaart is voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van de uitwerking is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

De planregels volgen voor een belangrijk deel uit de regels die het moederplan zelf al voor de toepassing van de uitwerkingsplan heeft voorgeschreven. Deze regels zijn verder vergelijkbaar met die voor de bestemming "Gemengd -2" uit het moederplan.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 geeft een omschrijving van begrippen die in de regels worden gebruikt. In aanvulling op de begrippen die worden omschreven in artikel 1 van het bestemmingsplan NDSM-werf West wordt hier een definitie gegeven van het begrip “detailhandel in dagelijkse goederen”.

Artikel 2 Wijze van meten

Ook met betrekking tot de wijze van meten is er voor gekozen ten overvloede een artikel op te nemen met daarin een verwijzing naar artikel 2 van het bestemmingsplan NDSM-werf West, welke onverkort van toepassing is op het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan. In het betreffende artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.

Artikel 3 Gemengd

Het onderhavige plan gaat uit van volledige bebouwing van de gronden en kent dus geen functie "tuinen en erven". Daktuinen zijn, als onderdeel van gebouwen, wel toegestaan. Met de functie "Detailhandel in dagelijkse goederen" (art. 3, lid 3.1, onder e) wordt gedoeld op detailhandel in voedings- en genotmiddelen (foodsector) alsmede detailhandel in dagelijkse (huishoudelijke) gebruiksartikelen.

Artikel 4 Overige regels

De algemene regels van het bestemmingsplan NDSM-werf West, zoals opgenomen in artikel 15 tot en met 21 van dat plan, zijn van overeenkomstige toepassing. Zoals hiervoor reeds enkele keren aangegeven is volgt dit rechtstreeks uit de wet. Ten overvloede is dit voor de duidelijkheid expliciet in artikel 4 gesteld.

Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wjizigingsregels en overige regels.

Artikel 5 Overgangsrecht

Ook hier geldt dat voorliggend uitwerkingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan NDSM-werf West, en dat daaruit volgt dat de overgangsrechtelijke bepalingen die daarin zijn opgenomen onverkort van toepassing zijn op het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan. Ten overvloede is dit voor de duidelijkheid expliciet in artikel 5 gesteld.

Artikel 6 Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit uitwerkingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het uitwerkingsplan van toepassing is. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden. 

Op de economische uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling op onder andere de gronden waarop voorliggend uitwerkingsplan betrekking heeft, is in de toelichting van het bestemmingsplan NDSM-werf West ingegaan. Er heeft geen wijziging van omstandigheden plaatsgevonden, op basis waarvan de daarin opgenomen toelichting herziening behoeft. Op deze plaats kan worden volstaan met een verwijzing naar de betreffende toelichting.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)

Op grond van artikel 1.1.1, lid 3 Bro geldt dat het bepaalde in Hoofdstuk 3 van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing is op een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b. Dit brengt mee dat ook uitwerkingsplannen vallen onder de overlegverplichting uit art. 3.1.1 Bro. Het overleg dient zodanig te worden ingevuld dat door de overlegpartners voldoende kan worden beoordeeld of het plan in overeenstemming is met hun belangen. De intensiteit van het overleg hangt samen met de aard en omvang van de wijziging/uitwerking. Het Rijk of de provincie kunnen bovendien van te voren aangeven of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de betrokken diensten van Rijk of provincie. Gelet op het in het kader van het bestemmingsplan NDSM-werf West gevoerde bestuurlijk vooroverleg en het in dat kader naar voren gebrachte, alsmede gelet op de inhoud van voorliggend uitwerkingsplan, is geconcludeerd dat met dat reeds gevoerde overleg kan worden volstaan.

8.2 Participatie

Gelet op alle bovenstaande mogelijkheden van inspraak en participatie, is in het kader van dit uitwerkingsplan afgezien van verdere participatie.