direct naar inhoud van 16.2 Regelgeving
Plan: Bestemmingsplan Stationsgebied CAN
Plannummer: N0904BPSTD
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N0904BPSTD-OH01

16.2 Regelgeving

Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet ten behoeve van de archeologische monumentenzorg 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden verplicht worden gesteld. Verder kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid en kan worden bepaald dat aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de wet.

Ook aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden genoemd in het bestemmingsplan kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.
In paragraaf 3.3. is aangegeven dat de provincie Noord-Holland de Cultuurnota 2005-2008 heeft vastgesteld en dat gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden op de Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Holland (CHW).

In aansluiting op het Rijks- en Provinciaal beleid besteed de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen.

Gemeentelijke beleidsvarianten
De In aansluiting op het Rijks- en Provinciaal beleid (zie resp. paragraaf 4.1 en 4.2) besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen (zie paragraaf 4.4). De parameters voor het gemeentelijke beleid berusten op een combinatie van de specifieke cultuurhistorische / archeologische waarden, de oppervlakte van het te ontwikkelen terrein en de diepte van de bodemingreep. Er is sprake van dertien beleidsvarianten:

  • 1. gebieden met bekende archeologische waarden. Hier is bij elke bodemingreep ongeacht de omvang of diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk;
  • 2. bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Hier wordt bij bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 50 m2 archeologisch veldonderzoek geadviseerd;
  • 3. gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog aanwezige historisch infrastructurele assen / in historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de 19de eeuw. Bij bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 100 m2 wordt archeologisch veldonderzoek geadviseerd;
  • 4. bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog in het landschap zichtbare historisch infrastructurele assen/ in historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing dateert uit het einde van de 19de eeuw. Hier wordt bij bodemingrepen dieper dan 1,00 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 100 m2 archeologisch veldonderzoek geadviseerd;
  • 5. bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting langs voormalige (overbouwde of opgehoogde) historisch infrastructurele assen/ in historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw. Hier wordt bij bodemingrepen dieper dan 2,00 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 500 m2archeologisch veldonderzoek geadviseerd;
  • 6. onbebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de landelijke periferie van Amsterdam. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak. Op sommige plaatsen zijn relevante archeologische lagen opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een diepte van 0,3 - 0,5 m waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Daarom wordt bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld archeologisch veldonderzoek geadviseerd;
  • 7. bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de voormalige (overbouwde of opgehoogde) landelijke periferie van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit het einde van de 19de eeuw. Hier wordt bij bodemingrepen dieper dan 1,00 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 archeologisch veldonderzoek geadviseerd;
  • 8. bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de voormalige (overbouwde of opgehoogde) landelijke periferie van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw. Hier wordt archeologisch veldonderzoek geadviseerd bij bodemingrepen dieper dan 2,00 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2;
  • 9. gebieden met een lage archeologische verwachting die onder water in het IJ liggen of die een oorsprong hebben van een opgespoten eiland (bijv. baggerdepots uit de 19de eeuw of eilanden zoals IJburg) of die in gebruik zijn als haven in het IJ. Bij bodemingrepen dieper dan 4.00 ÷ NAP en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 wordt archeologisch veldonderzoek aanbevolen;
  • 10. terreinen met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Hier wordt bij bodemingrepen dieper dan de waterbodem en met een oppervlakte groter dan 500 m2 archeologisch veldonderzoek geadviseerd;
  • 11. gebieden met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn buiten het historische centrum van Amsterdam. Hier wordt archeologisch veldonderzoek geadviseerd bij bodemingrepen dieper dan de waterbodem en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2;
  • 12. gebieden met een lage archeologische verwachting die in een droogmakerij liggen. Hier wordt bij bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2archeologisch veldonderzoek aanbevolen;
  • 13. gebieden zonder archeologische overblijfselen omdat hier al archeologisch onderzoek of grootschalig grondverzet heeft plaatsgevonden voor bijv. zware funderingen, kelders, tunnels ed. Er geldt daarom een lage archeologische verwachting en derhalve een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Deze categorie plangebieden zijn wel indirect van belang voor archeologische planning omdat ze aanwijzingen geven voor de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in omliggende gebieden.

Voor alle beleidsvarianten geldt dat alleen van het dieptecriterium kan worden afgeweken als exacte gegevens over de bodemopbouw of de aanwezige verstoringen bekend zijn.