Omval Weespertrekvaart    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In de stroom van de ontwikkelingen in de omgeving kan ook het gebied Omval-Weespertrekvaart transformeren tot een aantrekkelijke schakel tussen de verschillende omringende buurten. Op 8 november 2016 heeft het Algemeen Bestuur van de Bestuurscommissie Oost ingestemd met de Strategienota Omval-Weespertrekvaart. Op 10 januari 2017 is de Strategienota vastgesteld in het college van Burgemeester & Wethouders. De investeringsnota is op 5 februari 2019 vastgesteld door het college van Burgemeester & Wethouders.

Stadsdeel Oost gaat nu starten met de volgende fase: de ontwikkeling van het gebied. Om ontwikkelingen te kunnen faciliteren is een bestemmingsplan nodig dat ontwikkelruimte biedt. Met het bestemmingsplan Omval-Weespertrekvaart wordt hier in voorzien.

1.2 Bevoegdheden     

Het plangebied ligt binnen de grenzen van stadsdeel Oost. Het plangebied is voor een deel aangewezen als stedelijk gebied. De ontwikkelingen vinden echter plaats op gronden die niet zijn aangewezen als stedelijk gebied, waardoor de voorbereiding van het bestemmingsplan bij Stadsdeel Oost ligt. Voor het overige liggen de bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening, zoals het vaststellen van het bestemmingsplan, bij het centraal stedelijk bestuur van de gemeente Amsterdam.

1.3 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan Omval-Weespertrekvaart bestaat uit regels en een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling. De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 21 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere een beschrijving van het plangebied als ook een beschrijving van de bestaande functies gegeven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader en de stedenbouwkundige uitgangspunten beschreven. In hoofdstuk 5 tot en met 18 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 19 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 20 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 21 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de onderzoeksrapporten als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Ligging en begrenzing     

Het plangebied Omval Weespertrekvaart ligt in stadsdeel Oost op circa 300 meter ten zuiden van het Amstelstation. Het plangebied wordt begrensd door het water van de Weespertrekvaart in het zuiden, de Spaklerweg aan de westzijde en de Overzichtweg/Weesperzijde aan de noordoostzijde.

verplicht Afbeelding 2.1: plangebied bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart (en omgeving)

2.2 Doelstelling     

Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan beoogt hierin te voorzien.

2.3 Geldend planologisch kader     

Ter plaatse van het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen, te weten:

  • bestemmingsplan Amstelstation e.o., ter plaatse van het metro en treinspoor, vastgesteld op 18 oktober 2012 en onherroepelijk sinds 25 september 2013;
  • bestemmingsplan Amsteldorp, Julianapark, De Wetbuurt, Drieburg, ter plaatse van de 'driehoek' Omval-Weesperzijde, vastgesteld op 20 december 2011 en onherroepelijk sinds 2 maart 2013;
  • bestemmingsplan Omval, ter plaatse van het deel van het plangebied grenzend aan de Spaklerweg, vastgesteld op 9 april 2013 en onherroepelijk sinds 28 juni 2013.



verplicht

Afbeelding 2.2: Vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied Omval Weespertrekvaart

Het plangebied heeft ter plaatse van bestemmingsplan Omval de bestemming Verkeer – 1 en de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering.

Ter plaatse van bestemmingsplan Amstelstation e.o. heeft het plangebied deels de bestemming Verkeer – 3, Verkeer- 1, de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering met functieaanduiding 'bedrijf' en de functieaanduiding 'brug'.

Ter plaatse van bestemmingsplan Amsteldorp, Julianapark, De Wetbuurt, Drieburg heeft het plangebied deels de bestemming Verkeer, Bedrijf (met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf'), Gemengd- 1, Wonen, Tuin, Groen en deels de dubbelbestemming Waterstaat- waterkering en deels de dubbelbestemming Waarde- Archeologische verwachting 1 dan wel 2.

2.4 Beschrijving van het plangebied     

2.4.1 Ligging van het plangebied     

Het plangebied Omval Weespertrekvaart ligt in stadsdeel Oost, circa 300 meter ten zuiden van het Amstelstation. Zie voor de ligging van het plangebied in Amsterdam afbeelding 2.3.

verplicht

Afbeelding 2.3: ligging van het plangebied in Amsterdam (bron: gemeente Amsterdam)

Het plangebied wordt begrensd door het water van de Weespertrekvaart in het zuiden, de Spaklerweg aan de westzijde en de Overzichtweg/ Weesperzijde aan de noordoostzijde. De locatie ligt aan de rand van de Watergraafsmeer en ligt circa 3,5 meter hoger dan het aangrenzende woongebied Amsteldorp. Tussen Amsteldorp en het plangebied ligt een brede groenstrook met enkele speelvoorzieningen, zie ook afbeelding 2.4.

verplicht

Afbeelding 2.4: plangebied in vogelvlucht (bron: gemeente Amsterdam)

Aan de westzijde, achter het spoor ligt het gebied de Omval-Amsteloever, een grootschalig kantoor- en woongebied met hoogbouw (o.a. de Rembrandttoren). De locatie Omval Weespertrekvaart bevindt zich tussen deze verschillende milieus. Onder het trein- en metrospoor liggen verborgen opslagruimten. De zuidrand biedt een fraai uitzicht op het water van de Weespertrekvaart. Aan de overzijde van de Weespertrekvaart zal een klein plantsoen gerealiseerd worden met daarachter de villa's van deelplan Buitenplaats (Kop Weespertrekvaart).

2.5 Geschiedenis van het plangebied     

2.5.1 Algemeen     

De ontwikkeling van de infrastructuur is bepalend geweest voor het ontstaan van het plangebied dat als een resterende driehoek een eiland tussen spoor en Amsteldorp vormt. De Weespertrekvaart werd aangelegd in 1639 en vormde toen een belangrijke schakel in het vervoersnetwerk van Amsterdam. In de 17e en 18e eeuw bouwden veel welgestelde Amsterdammers buitenplaatsen in de Watergraafsmeer. Vanwege de goede bereikbaarheid vanuit de stad verschenen er ook buitenplaatsen direct langs de trekvaarten. De oorspronkelijke aansluiting van de Weespertrekvaart op de Amstel lag ter hoogte van het huidige Amstelstation. Later is iets zuidelijker een nieuwe aansluiting gemaakt onder het schiereilandje Omval. Het oorspronkelijke traject liep parallel aan het viaduct dat nu de Spaklerweg met de Overzichtweg verbindt, en het fietspad dat in het verlengde daarvan diagonaal over het Amstelplein loopt. De noordelijke tak werd later afgesloten en slibde langzaam dicht. De opening van de Rijnspoorweg in 1843, de spoorlijn tussen Amsterdam en Arnhem, leidde ertoe dat de Omval werd doorsneden. Het Weesperpoortstation werd in 1939 vervangen door het Amstelstation als onderdeel van Spoorwegwerken Oost waarmee de spoorlijnen tussen CS en Amstelstation op dijklichamen kwamen te liggen. In 1977 werd er ook een metrostation toegevoegd.

verplicht

Afbeelding 2.5: Kaart van Mol, 1770 met daarin het plangebied aangegeven (bron: gemeente Amsterdam)

Sinds 1938 is café De Omval gehuisvest aan de Weesperzijde nummer 250. Op historische foto's is te zien dat er rond 1940 een rijtje huizen aan de Weesperzijde stond met daarachter een karakteristiek pand met een kap. Het café De Omval is gehuisvest in de oorspronkelijke kop van deze rij. De huidige onsamenhangende ruimtelijke structuur is ontstaan door het wegvallen van een deel van deze rij huizen tussen café De Omval en de woonpanden Weesperzijde 243 en 244, die recentelijk gesloopt zijn. In de loop der tijd zijn verschillende loodsen en aanbouwen in het gebied verschenen. Vanuit het westelijke gedeelte van het plangebied zijn opslagruimten toegankelijk die zich onder het spoor bevinden. De doorgang onder het spoor heeft een ruime maat en de potenties zijn aanwezig om deze verborgen verbinding op te waarderen.

verplicht

Afbeelding 2.6: De Omval in vogelvlucht in 1939 (bron: gemeente Amsterdam)

2.5.2 Bebouwingshistorie     

De bebouwing op de Omval - Weespertrekvaart is een restant van een bebouwingslint dat tussen circa 1904 en 1914 in drie fasen gerealiseerd werd op een, rond 1903, gedempt deel van de Weespertrekvaart. Nummer 250, het Café de Omval, is het zuidelijke hoekpand van de eerste bebouwingsfase die bestond uit een architectuureenheid van zes panden van twee bouwlagen met kap. Het dempen van het stuk Weespertrekvaart waarop deze bebouwing tot stand kwam werd mogelijk nadat de trekvaart ter hoogte van Weesperzijde 250 rond 1850 een rechtstreekse verbinding met de Amstel had gekregen. De reden was om diverse industrieën die zich in de negentiende eeuw in het noordelijk deel van de Omval vestigden te ontlasten van doorgaand scheepvaartverkeer in de trekvaart.

Ten behoeve van de bouw van het Amstelstation, als onderdeel van de verhoogd aangelegde spoorbaan door Oost (de zogeheten Spoorwegwerken Oost 1933-1940) werd ten oosten van de bestaande spoorlijn Utrecht-Amsterdam uit 1845 een nieuwe spoordijk met viaduct aangelegd. Daartoe moest het noordelijk deel van het rijtje aan de Weesperzijde in 1937 gesloopt worden. De eigenaar van het café op nummer 235 kreeg blijkbaar de mogelijkheid om het etablissement op nummer 250 voort te zetten: in 1936 diende hij een bouwaanvraag in om de woonruimte op de begane grond van Weesperzijde 250 te mogen verbouwen tot café, welke bestemming tot vandaag de dag ongewijzigd is.

Rond 1967 werden de nummers 245-249 gesloopt, mogelijk in verband met toenmalige nieuwbouwplannen voor de locatie. Sindsdien zijn er niet alleen op het achter terrein, ooit de tuinen van de woningen, maar ook tussen de nummers 250 en 244 diverse (plaatijzeren) bedrijfsloodsen verrezen. In 2017 zijn de nummers 243-244 gesloopt als onderdeel van de huidige ontwikkeling van het terrein.

2.5.3 Ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied     

De locatie is gesitueerd tussen diverse ontwikkelingsgebieden en het oudere woongebieden Amsteldorp. De ontwikkelingsgebieden Rondom Omval-Weespertrekvaart zijn in verschillende stadia van planvorming en uitvoering: Amstelkwartier, Amsteloever, omgeving van het Amstelstation en Kop Weespertrekvaart (zie ook afbeelding 2.7). De komende jaren zal daardoor een stevige verdichting plaatsvinden rondom de locatie.

verplicht Afbeelding 2.7: ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied (bron: gemeente Amsterdam)

Amsteloever (De Omval zijde Amstel)

De Omval is een woon-werkgebied in de nabijheid van Amstelstation. Het ontwikkelingsgebied strekt zich in het noorden uit tot aan de Van der Kunbuurt en de westzijde van het Amstelstation inclusief de Hogeschool van Amsterdam. Het zuidelijke deel is het deel waar in hoge dichtheid kantoren zijn gebouwd en een aantal zeer hoge torens staan (Breitner en Rembrandt). De ambitie is veelzijdig: verbeteringen fietsverbinding, toevoeging en vervanging van woningen, transformatie van kantoren en het verbeteren van de entree van de Hogeschool en het station.

Amsteldorp

Amsteldorp is een echte woonbuurt, kleinschalig in opzet. Het deel dat aan het plangebied grenst stamt uit de jaren 1947-1949. Het dorp werd gebouwd naar de maatstaven voor tuindorpen uit de jaren twintig, oftewel met een nadruk op openbaar groen en een bescheiden bebouwingsdichtheid. De woningen zijn in strokenbouw gerealiseerd, verdeeld in boven- en benedenwoningen. De woningen aan de Starrenboschstraat, die het dichtst bij het plangebied liggen, zijn kleine woningen (55-60m2) opgezet in strokenbouw, zijn in eigendom van Ymere en dateren uit 1948. Aan het Rusthofpad zijn seniorenwoningen gelegen, ook in eigendom van Ymere, en een grote vrijstaande villa in particulier eigendom.

Omgeving Amstelstation

Voor de omgeving van het Amstelstation is in 2009 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Drie bouwblokken zijn in dit stedenbouwkundige plan gesitueerd tegenover het station, in Julianapark. Het gaat in totaal om circa 26000 m2 woonoppervlak. Ook is er ruimte voor voorzieningen en werken. Verwacht wordt dat de bouwblokken in 2021/2022 opgeleverd zullen worden.

Weespertrekvaart Midden

Aan de overzijde van de Weespertrekvaart is een aantal ontwikkelingen gaande die met elkaar samenhangen. Direct tegenover het plangebied zijn langs de Weespertrekvaart in 2016 circa 23 particuliere woonhuizen gebouwd als onderdeel van Overamstel. Deze villa's vormen fysiek de overgang tussen het bestaande Amsteldorp en de hogere bouwvolumes langs het spoor. In de toren ten westen van de villa's worden circa 300 woningen gerealiseerd. Daarachter ligt een bedrijventerrein en de strook met studentenwoningen. Dit is het zgn. gebied Weespertrekvaart-Midden. Hiervoor wordt door de gemeente een globaal Stedenbouwkundig Plan opgesteld in aanloop naar een investeringsbesluit. Ook de Penitentiaire Inrichting Overamstel (Bijlmerbajes) zal in de toekomst transformeren. Het rijk heeft in de zomer van 2017 een verkooptender gehouden voor de transformatie.

Amstelkwartier

De realisatie van het Amstelkwartier gaat zijn derde fase in. Het uitgangspunt voor Amstelkwartier is een (hoog) stedelijk leefmilieu. Fysieke kenmerken hiervan zijn een hoge bebouwingsdichtheid, compacte bebouwing en menging van functies. Er is gekozen voor het bebouwingsconcept stadsblok. Dit biedt de mogelijkheid flexibel om te gaan met woon- (werk)typologie, parkeeroplossingen en dichtheid. In het plan grenzen de blokken zowel aan rustige binnenstraten als aan de stadsstraat, de toekomstige Amstelstroomlaan. De huidige opgave bestaat uit het opstellen van en stedenbouwkundig plan voor fase 3.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Consequenties voor dit plan

Op basis van de SVIR zijn voor het voorliggende bestemmingsplan geen onderwerpen van toepassing.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) geeft nadere regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. De projecten van rijksbelang waarop het besluit aanvankelijk slechts betrekking had, zijn: mainport Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee c.a., defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

De onderwerpen uit het Barro hebben geen consequenties voor het plangebied van dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren moet bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling de behoefte worden beschreven.

3.1.3.1 Programma     

De opgave voor de Omval Weespertrekvaart is om zich te positioneren tussen het regionale en het lokale schaalniveau, als logisch passtuk in de omgeving maar ook als regionale trekker. Het bebouwde programma bestaat na realisering, uit een driehoekige kavel, waarop maximaal 2.400m2 BVO kan worden gerealiseerd. Grootschalige kantoorontwikkeling ligt dan ook niet voor de hand. Eerder kan de locatie bijdragen aan de menging in de stad door plek te bieden aan kleinschalige bedrijvigheid. Dit blijkt uit het voorstel voor het te realiseren programma.

Nieuwbouwkavel (Omval-driehoek) en middenterrein

De kavel wordt gebruikt om een gemengd programma te vestigen. Het bestemmen van een horecavestiging is een uitgangspunt. Op de bovengelegen verdiepingen is een breed scala functies mogelijk, met uitzondering van detailhandel en wonen.

3.1.3.2 Stedelijke ontwikkeling     

De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Over het algemeen wordt onder een stedelijke ontwikkeling een ontwikkeling van meer dan 500m2 BVO verstaan. Er is echter geen sprake van een harde ondergrens. Er is sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling, wanneer er meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd.

Op basis van het huidige planologisch regime is ter plaatse van de driehoekige kavel ongeveer 1600m2 bebouwing toegestaan. Met het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart wordt op de driehoekige kavel maximaal 2.400 m2 BVO mogelijk gemaakt.

Doordat er met het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart meer bebouwing mogelijk gemaakt wordt dan toegestaan onder het huidige planologisch regime is dit aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder.

3.1.3.3 Behoefte     

Kantoren

Uit de uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0 (platform bedrijven en kantoren metropoolregio Amsterdam) blijkt dat tot 2030 de uitbreidingsvraag geraamd is op 515.000m2 kantoorruimte. De huidige planvoorraad is 970.000m2. In de bestaande voorraad (2017) staat 800.000m2 leeg. De verwachting is dat de leegstand in 2019 is gedaald naar de frictieleegstand van 8%.

De planvoorraad van 970.000m2 is in 2011 toegewezen aan specifieke monofunctionele locaties. Deze locaties sluiten niet altijd aan op wat de markt zoekt. Gezien de omslag naar kwaliteit van locaties wordt ingezet op nieuwe planvoorraad in gemengde gebieden in plaats van monofunctionele gebieden. Een uitstekende bereikbaarheid en goede connectiviteit met de stad zijn daarbij voorwaarden. De locatie Omval Weespertrekvaart kent een uitstekende bereikbaarheid. Ze ligt op korte afstand van het Amstelstation en wordt direct op de S111 (Hugo de Vrieslaan) ontsloten.

Horeca

Het horecabeleid van Stadsdeel Oost kent voor deze locatie geen formeel kader, omdat het om een nieuw en te transformeren gebied gaat. De huidige horecavoorziening vervult een goede rol in de buurt en komt tegemoet aan de wens van veel gebruikers uit de buurt. Het uitgangspunt in de planontwikkeling is behoud van de horecabestemming. Door de realisatie van meerdere horecagelegenheden in het Amstelkwartier is er geen sprake van een ruime behoefte aan meer horeca in de omgeving. Zodoende wordt alleen het bestaande oppervlakte horeca (600m2) op de begane grond toegestaan.

Overige functies

Naast kantoren en horeca maakt het bestemmingsplan ruimte voor bedrijven categorie 1 en 2 mogelijk mat daarbij behorende ondergeschikte detailhandel, ruimte voor dienstverlening en culturele voorzieningen. Het bestemmingsplan maakt hier maximaal 2400 m2 van mogelijk

Het project Omval Weespertrekvaart is besproken met de afdeling Economie van de gemeente Amsterdam. Op de vraag of er behoefte is aan de in het bestemmingsplan opgenomen functies is positief gereageerd. Hierbij is aangegeven dat er ingestemd kan worden met de in het plan opgenomen functies (met uitzondering van detailhandel, tenzij deze ondergeschikt is aan de functies dienstverlening of ambachtelijk bedrijf).

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is er in voldoende mate aangetoond dat er een behoefte is aan de functies kantoor/ bedrijfsruimte en horeca.

3.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan     

In het Nationaal Milieubeleidsplan (2001) is onder andere beleid opgenomen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen.

Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationale Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn.

De onderwerpen uit het Nationaal Milieubeleidsplan hebben geen concequenties voor de ontwikkelingen in het plangebied Omval Weespertrekvaart. In hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit wordt verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050     

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie NH 2050 vastgesteld. In deze omgevingsvisie (als opvolger dan de Structuurvisie Noord-Holland 2040) wordt de ambitie geschetst een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vaste houden. Daarvoor moet een goede balans gezocht worden tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De ambities die worden nagestreefd, zijn:

1. Een gezonde en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving, met als doel:

  1. een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland;
  2. het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving;
  3. het vergroten van de biodiversiteit in Noord-Holland.

2. Ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, met als doel:

  1. een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor;
  2. vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter met elkaar in overeenstemming brengen
  3. dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden.
  4. het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.

3. Noord-Holland is als samenleving in 2050 klimaatneutraal en gebaseerd op hernieuwbare energie.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt levert een bijdrage aan het faciliteren van ruimtelijke ontwikkelingen en het beter met elkaar in oveeenstemming brengen van woon-werklocaties.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening     

Op 1 mei 2018 is een gewijzigde versie van de (inmiddels) Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in werking getreden. Op 14 januari 2019 is de PRV het laatst gewijzigd. In de PRV hebben Provinciale Staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

De drie hoofdbelangen staan ook met inwerkingtreding van de Omgevingsvisie NH 2050 nog steeds vast: klimaatbestendigheid, duurzaam ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit. De provincie blijft inspelen op de ruimtelijke vraagstukken door waar nodig mee te veranderen en door bestaande kwaliteiten te helpen ontwikkelen. De kracht van Noord-Holland ligt in de diverse internationaal concurrerende regio's, het contact met het water en veel afwisselende, bijzondere landschappen. De diversiteit in flora en fauna wordt gekoesterd, het landelijk gebied wordt open en bereikbaar gehouden en er wordt voorzichtig omgegaan met bouwen buiten de bestaande kernen.

Ook stelt de PRV voorwaarden aan bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken in of nabij gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de regels zoals opgenomen in de PRV. Het bestemmingsplan draagt bij aan het nastreven van de doelstellingen ten behoeve waarvan de regels zijn opgesteld: duurzaam ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit. Bovendien is het plangebied niet gelegen in of in de nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland of andere te beschermen zones.

3.2.3 Toetsing aan provinciaal beleid     

Aan de ontwikkeling worden de volgende randvoorwaarden met betrekking tot duurzaamheid meegegeven:

  • EPC < 0,15
  • Aardgasvrij en een duurzame warmtevoorziening

Daarnaast zullen partijen bij de ontwikkeling van de Omval-Weespertrekvaart worden gestimuleerd duurzame prestaties te leveren door duurzaamheid voor minimaal 30 procent (in betekenende mate) mee te wegen in de criteria bij de selectie. Bij de tender zal nader geformuleerd worden welke aspecten randvoorwaardelijk en welke aanvullend zijn.

Verminderen energiegebruik en duurzame elektriciteit

Het Amsterdamse beleid gaat uit van nieuwbouwwoningen met een Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,15. Dat is 60% scherper dan de landelijke norm. Voor utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare verlaagde EPC. Uitgangspunt is dat het dak van de nieuwbouw benut wordt met zonnepanelen (PV) om de gestelde EPC eis van 0,15 te kunnen halen. Omdat groene daken en waterberging andere belangrijk thema's zijn zal het niet altijd mogelijk zijn om PV-panelen op het dak te realiseren. Gezien de beperkte oppervlak bebouwing en de wens om tot een hoogwaardige architectuur te komen worden PV-panelen niet geëist. De EPC norm van 0,15 blijft onverkort het uitgangspunt.

Aardgasvrij en Duurzame warmte

Gemeentelijk en landelijk beleid schrijven aardgasvrije nieuwbouw voor. De agenda duurzaamheid wil warmte uit andere, duurzame bronnen betrekken. De ontwikkelingen op het gebied van stadsverwarming en kleinschalige duurzame warmtebronnen, zoals ondergrondse warmtekoudeopslag (WKO), laten zien dat dit mogelijk is. De twee alternatieven voor aardgas zijn grosso modo: elektrische verwarming (warmtepompen) of een warmtenet (stadsverwarming). Aan de andere kant van het spoor ligt reeds een NUON warmtenet in het Amstelkwartier. Die nabijheid biedt uiteraard kansen voor het plan om daarop aan te sluiten. Dit zal onderzocht moeten worden.

In paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven op welke wijze de ontwikkeling van het plangebied in overeenstemming is met regionaal gemaakte afspraken.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Op basis van de MRA Agenda stemmen gemeenten fasering en programmering van de woningbouwplannen met elkaar af. Die afstemming bestaat uit het uitwisselen van informatie en inzicht in de feitelijke ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Dit gebeurt onder meer door het monitoren van zowel de beschikbare harde en zachte plancapaciteit en van de daadwerkelijke jaarlijkse woningproductie. Ook wordt voor het eerst het regionale woonwensenonderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) in de gehele MRA gehouden. Op basis van het gezamenlijk inzicht worden opgaven geformuleerd waaraan gezamenlijk gewerkt wordt.

3.3.2 Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 - 2020     

De regioraad van de Stadsregio Amsterdam heeft op 15 maart 2016 het Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 – 2020 vastgesteld. De vernieuwing is een actualisatie van het eerdere beleid uit 2011 en is op 1 april 2016 in werking getreden. Er wordt opgeroepen tot meer regionale afstemming van de winkelstructuur, zodat de fijnmazigheid van die structuur behouden blijft en iedereen op aanvaardbare afstand zijn boodschappen kan blijven doen. Centrale doelstelling in het regionale detailhandelsbeleid is het vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen (levensmiddelen en persoonlijke verzorging). Daarnaast staat behoud en versterking van kansrijke winkelgebieden centraal.

Fijnmazige detailhandelsstructuur

Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis - op aanvaardbare afstand - hun aankopen te kunnen doen. Voor de consument is het aangenaam en efficiënt om een aaneengesloten, compact winkelgebied te hebben met een breed palet aan soorten winkels. Om dergelijke – kansrijke – locaties te behouden zal soms verspreide bewinkeling of een niet goed lopend (deel)centrum moeten worden afgebouwd. De fijnmazigheid komt daarmee wellicht deels onder druk te staan, maar het behoud van een netwerk aan goede en goed bereikbare winkelgebieden in de nabijheid van de consument blijft daarmee wel gewaarborgd. Een dergelijke detailhandelsstructuur impliceert dat afspraken nodig zijn die deze structuur in stand houden of verder versterken:

  • vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen(levensmiddelen en persoonlijke verzorging);
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming, zeker op bestaande perifere locaties;
  • vasthouden aan het weren van foodretail of de verkoop van dagelijkse artikelen op bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
  • behoud en versterking van – met name kansrijke - winkelgebieden staat centraal;
  • weidewinkels zijn niet toegestaan.

3.3.3 Consequenties regionaal beleid     

Gelet op het bovenstaande heeft het regionale beleid geen consequenties voor dit plan.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

verplicht Afbeelding 3.4.1: uitsnede kaart 'faseringsbeeld 2020-2030' (bron: structuurvisie Amsterdam)



Consequenties voor dit plan

Het plangebied Omval Weespertrekvaart is in de structuurvisie aangewezen als gebied waar in de periode 2020 - 2030 ontwikkelingen (wonen - werken) zijn voorzien. Met de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied wordt hierop aangesloten.

3.4.2 Stad in balans     

Het beleid van Stad in Balans beoogt spreiding van bezoekers, het stimuleren van ontwikkeling van bestaande buurten buiten het centrum en het creëren van nieuwe stedelijke milieus in de hele stad. Het zoekt naar alternatieve plekken en versterking van bestaande centra, ook als die niet in het centrum van de stad liggen. De nieuwe plekken zijn aanjagers van vernieuwing en transformatie van de omliggende buurten. Door tegelijkertijd de verbindingen daarheen te verbeteren, wordt de toegankelijkheid van deze plekken, en daarmee ook het succes van deze aanpak, vergroot. De locatie Omval- Weespertrekvaart is een dergelijke plek en de ingrepen zullen dus in geest zijn van het beleid van Stad in Balans.

3.4.3 Hoogbouwvisie     

De locatie is deel van een gebied rondom een grote verkeersknoop waar hoogbouw gestimuleerd word. Een zorgvuldige inpassing van hoogbouw in de stedenbouwkundige structuur is van het grootste belang, zeker wanneer er sprake is van waardevolle stedenbouwkundige, architectonische, cultuurhistorische of landschappelijke kwaliteiten. Differentiatie in hoogten kan een zekere monotonie doorbreken en iets extra's toevoegen aan de levendigheid en aan de oriëntatie in een woonomgeving. Gezien bovenstaande, en de beperkte omvang van het plangebied, wordt niet ingezet op hoogbouw. Desondanks worden de effecten van de bouw op de bezonning van de omgeving bestudeerd.

3.4.4 Bewegende stad     

In het programma Bewegende stad wordt o.a. middels het ontwerpen en herinrichten van de stad geëxperimenteerd met ruimtelijke ingrepen die bewegen bevorderen. Conform de beweeglogica wordt de relatie gelegd tussen de fysieke inrichting van de stad en de (on)bewuste keuze van mensen om te bewegen. In Bewegende Stad is ruim baan voor voetganger en fietser het uitgangspunt, net als meer ruimte voor ongeorganiseerde en niet clubgebonden sportvoorzieningen in de buurten.

3.4.5 De bewegende stad - Amsterdamse beweeglogica     

Met de Beweeglogica, onderdeel van het programma 'Bewegende Stad', kan de stad zo ingericht worden dat Amsterdammers meer gaan bewegen. De Beweeglogica geeft 'stadsmakers' van binnen en buiten de gemeente meer houvast om bewegen op te nemen in een ontwerp of bij de herinrichting van buurten, parken, straten en pleinen. Zowel in bestaande buurten als bij nieuwbouw. Voorbeelden hiervan zijn autoluwe buurten, bredere stoepen om te spelen, meer open zwemwater, voorzieningen voor outdoor sporters, alternatieve fietsroutes en gebouwen waarin trappen beter zichtbaar zijn.



In Amsterdam doet één op de drie volwassenen te weinig aan beweging en een kwart van de kinderen onder de 14 jaar heeft overgewicht. Het stedelijk programma De Bewegende Stad wil daar verandering in aanbrengen. Onderdeel van het programma is 'De Amsterdamse Beweeglogica', die een relatie legt tussen de inrichting van de stad en de keuze van mensen om te bewegen. De Beweeglogica heeft vier uitgangspunten:

  • De bewegende stad geeft ruim baan aan de fietser en de voetganger;
  • In de bewegende stad is sport om de hoek;
  • De bewegende stad is een speeltuin;
  • In de bewegende stad wordt niet stil gezeten.



Consequenties voor dit plan

De ruimte voor auto's wordt geminimaliseerd en de ruimte voor fietsers, voetgangers en spelen gemaximaliseerd. Doordat het plan aantrekkelijk in te richten voor fietsers en vooral voetgangers wordt het bewegen gestimuleerd. In de vrijkomende openbare ruimte is de functie spelen een wenselijke en kansrijke functie.

3.4.6 Detailhandelsbeleid 2018 - 2022     

De gemeenteraad heeft op 20 december 2017 het 'Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: sterke winkelgebieden in een groeiende stad' vastgesteld. In het detailhandelsbeleid staan twee beleidsdoelstellingen voor een economisch gezonde winkelmarkt. Amsterdam wil een aantrekkelijke stad zijn voor zowel bewoners als bezoekers, als winkeliers. Voor de detailhandel heeft Amsterdam twee hoofdbeleidsdoelstellingen.

Doel 1: boodschappen dichtbij voor bewoners

Met dit beleid wil Amsterdam in de eerste plaats dat bewoners op redelijke afstand van de woning (maximaal 750 meter loopafstand) dagelijkse boodschappen kunnen doen.

Doel 2: meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad

Amsterdam wil meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad, waar je kunt winkelen voor producten die je niet elke dag koopt.

Amsterdam is onderverdeeld in drie zones: de kernzone, centrumzone en stadszone, zoals aangegeven op de onderstaande afbeelding. Ze verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige structuur en het verzorgingsgebied. Naast de Amsterdam-brede beleidslijnen kiezen we voor elk van de drie zones een specifieke koers.

verplicht

Afbeelding 3.4.2: drie zones van het detailhandelsbeleid

Het plangebied Omval Weespertrekvaart is aangewezen als stadszone.

Stadszone: Nieuw-West, Noord, Zuidoost, Westpoort, Zuid (Buitenveldert), Houthavens, Amstelkwartier, Zuidas, Zeeburgereiland, Oostelijke eilanden, IJburg en de noordelijke IJ-oevers

De stadszone is een gebied met veel gezichten: hier doemen de grootste problemen op met leegstand en verloedering. Tegelijkertijd staat het dynamische gebied aan een vooravond van grootse ontwikkelingen met nieuwe woongebieden en verbeterde verbindingen. Het is zaak zowel voor de problemen als kansen ogen te hebben. Voor het aanbod van dagelijkse boodschappen kiezen we ervoor de structuur van kansrijke wijkcentra, de wat grotere winkelgebieden, te versterken. Uitbreiding van supermarkten is mogelijk in toekomstbestendige bestaande wijkcentra en stadsdeelcentra op voorwaarde dat het woon- en leefklimaat aanzienlijk verbetert en/of het draagvlak toeneemt: er komen méér bewoners door woningbouw. In gebieden die meer dan 750 meter af liggen van een supermarkt, wordt mogelijk ruimte geboden aan een gemakssupermarkt van maximaal 300 m2. Dit geldt overigens overal in de stad. Of er ruimte is voor winkels in gemengde 'stadsstraten', hangt af van de ligging ten opzichte van al bestaande winkelgebieden.

Mengformules

Ondergeschikte detailhandel binnen een andere functie zijnde een ambachtelijk bedrijf, consumenten dienstverlening, alcoholvrije horeca of cultuurinstelling is wél mogelijk buiten de winkelgebieden. Detailhandel is ondergeschikt wanneer maximaal 20% (met een plafond van 50 m2) van het bruto vloeroppervlakte van het bedrijfspand, horecaruimte, kantoor of de cultuurinstelling bestaat uit winkelruimte.

Verder geldt de regel dat de exploitant van de ondergeschikte detailhandel dezelfde exploitant is als die van de hoofdfunctie, waardoor de ondergeschikte detailhandel in het verlengde ligt van de hoofdfunctie.

Consequenties voor dit plan

Gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid wijkcentra en grote winkelgebieden is detailhandel uitgesloten. Ondergeschikte detailhandel is onder de genoemde voorwaarden wel mogelijk.

3.4.7 Beleidsnotitie short-stay     

Het Amsterdamse shortstaybeleid is erop gericht om voldoende woningen te bieden aan (voornamelijk buitenlandse) werknemers en Amsterdam zo aantrekkelijk te houden als vestigingslocatie voor bedrijven. Het verblijf van shortstayers in de stad mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de buurt en van het aanbod van goedkope huurwoningen.

Naar aanleiding van de evaluatie van het Shortstaybeleid in 2013 is besloten om geen nieuwe short-stayvergunningen meer verleend. Reeds verleende vergunningen lopen door op basis van de bestaande voorwaarden. Het aantal shortstay-appartementen was op 1 januari 2014 ongeveer 800. Hiermee is het streefgetal uit 2009 bereikt. De effecten van het nieuwe beleid worden in 2017 geëvalueerd. Voor shortstayvergunningen die voor 14 januari 2014 zijn verstrekt blijft de beleidsnotitie shortstay 2012 van kracht.

Daarnaast biedt het uitvoeren van het short-stay beleid een instrument om het te veel onttrekken van woningen te beperken. Met het vaststellen van het beleid kan er gehandhaafd worden.

Consequenties voor dit plan

Binnen de toegelaten functies in het voorliggende bestemmingsplan wordt geen short stay toegelaten.

3.4.8 Overnachtingsbeleid     

Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016 2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Het accent wordt in het nieuwe beleid verschoven van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zich richt op kwaliteit, spreiding en een gelijkwaardig ondernemersveld. Met vernieuwende en concrete instrumenten wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad. Het nieuwe Overnachtingsbeleid is uitgewerkt in 2 delen:

Deel I “nee-tenzij-kaart”, exceptionele kwaliteitstoevoeging, en voorwaarden.

Deel II : ruimtelijk planologisch kader en overgangsregeling. Een aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van een verplicht in te vullen, bij Deel I gevoegd, 'Stappenplan'.

Het overnachtingsbeleid zorgt voor een rem op de groei van het aantal hotels in Amsterdam, verdere spreiding van hotels over de regio, een stijging van de kwaliteit van al het huidige overnachtingsaanbod, een beter inzicht in de markt, een gelijk speelveld tussen de verschillende accommodatievormen en doet een aanzet tot het stimuleren van nieuwe toeristische trekkers in de metropoolregio Amsterdam. Medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven wordt in Amsterdam in de basis niet gegeven. Alleen als hotelinitiatieven écht iets toevoegen aan de omgeving en de markt kan bij hoge uitzondering een afwijking mogelijk worden gemaakt in een zogenaamd 'nee-tenzij-gebied'.

Elke bestuurscommissie heeft voor de inwerkingtreding van het nieuwe overnachtingsbeleid (1 januari 2017) de mogelijkheid gehad uitzonderingsgebieden te definiëren. Concepten worden getoetst op verbinding met de buurt, kwaliteit, innovatief karakter, duurzaamheid, houdbaarheid, sociaal ondernemerschap en bijdrage aan het vestigingsklimaat voor bedrijven. Het adviesteam overnachtingsbeleid van de RVE Economie brengt een zwaarwegend advies uit aan de vergunningverlener. Bij afwijkend advies van de vergunningverlenende partij (bestuurscommissie of omgevingsdienst) beslist het college van Burgemeester & Wethouders. De 'Notitie Uitwerking Overnachtingsbeleid 2017 en verder', Deel I is op 13 december 2016 vastgesteld door het college van B en W en is per 1 januari 2017 in werking getreden.

De ruimtelijk afweging om mee te werken aan een initiatief wordt gedaan aan de hand van de beleidsregels in deel II van de uitwerkingsnotitie, die op 28 maart 2017 is vastgesteld door het college van B en W. Deel II bestaat uit het ruimtelijk planologisch toetsingskader. Hierin worden de ruimtelijk planologische onderdelen weergegeven waaraan het hotelinitiatief wordt getoetst.

Short-stay in bestaande bouw wordt beëindigd. Bestaande vergunningen lopen af (laatste in 2024) en er worden geen nieuwe vergunningen verstrekt.

Consequenties voor dit plan

Dit bestemmingsplan maakt geen hotelontwikkelingen dan wel short-stay mogelijk. Het bestaande hotel in het brugwachtershuisje wordt als zodanig bestemd. Er wordt aangesloten op het Overnachtingsbeleid Amsterdam. 

3.4.9 Agenda Groen     

 De agenda groen kent als doelstelling voor 2040 in de buurten voorzieningen te realiseren voor jong en oud die uitnodigen tot bewegen. Het groen dient nabij te zijn in de vorm van bijvoorbeeld een postzegelpark. Bewoners krijgen de ruimte om groen-initiatieven te realiseren. De focus ligt op: voorzieningen in het groen gericht op sporten en bewegen, uitdagende groene omgeving voor kinderen, meer en beter groen in de buurt, faciliteren van initiatieven gericht op gezond en duurzaam voedsel en groene buurtinitiatieven.

3.4.10 Agenda Rainproof     

Om Amsterdam regenbestendig te maken is het programma Amsterdam Rainproof opgezet. Uitgangspunt is dat gerichte, kleinschalige, fijnmazige en rendabele maatregelen de stad regenbestendiger en tegelijk aantrekkelijker en leefbaarder maken met slimme aanpassingen die de sponswerking van de stad vergroten. Het programma zet o.a. in op: aanpassingen ter bevordering regenbestendigheid bij ruimtelijke ontwikkelingsprojecten en de beheer- en onderhoudscycli van de stad zonder extra meerkosten (werk met werk). De uitgangspunten van Rainproof zullen in het openbare ruimte ontwerp van Omval Weespertrekvaart meegenomen worden.

3.4.11 Agenda Duurzaamheid     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.

Amsterdam wil een inhaalslag maken op het gebied van duurzaamheid. Dit doen we in goede samenwerking met partners uit de stad (bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen), niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook om de energie en doorzettingskracht die al aanwezig zijn in de samenleving te versterken. De Agenda Duurzaamheid is uitgewerkt met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen, langs vijf transitiepaden, met als rode draad de filosofie van de circulaire economie: innovatie, meer doen met minder, slimmer en hernieuwbaar. In de agenda zijn de volgende kwantitatieve doelen opgenomen:

Duurzame energie: in 2020 wordt per inwoner 20% meer duurzame energie opgewekt dan in 2013;

Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie stikstofdioxide 35% lager dan in 2015;

Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie roet 30% lager dan in 2015;

Scheiden van afval: in 2020 wordt 65% van het huishoudelijk afval gescheiden;

In 2025 is de CO2-uitstoot van de gemeente 45 procent minder dan in 2012.

Circulaire economie

Het thema circulaire economie is veelomvattend. Voor gebiedsontwikkeling ligt de focus op circulair bouwen en op de wijze waarop wordt omgegaan met huishoudelijk afval.

Circulair bouwen

Bij circulair bouwen gaat het om het slim omgaan met materialen en het rekening houden met veranderingen door de tijd. Het gebouw moet zich aan de tijd kunnen aanpassen net als de functie van het gebouw. Gebouwen dienen flexibel te kunnen worden heringericht. Hergebruik van materialen verdient de voorkeur. Ook lokale materialen die zonder veel energie zijn te winnen, scoren relatief goed.

Klimaatbestendigheid

Voor een klimaatbestendig plan is een pakket van samenhangende maatregelen gedefinieerd. Dit zijn maatregelen die meestal zowel ten gunste komen aan de regenbestendigheid, hittebestendigheid en goed zijn voor de flora en fauna. De maatregelen hebben te maken met de aanwezigheid van groen, de mogelijkheid om water vast te houden in tijden van regen en om water te verdampen in tijden van hitte. In de huidige situatie is er een aantal groenvoorzieningen, dat positief werkt voor de klimaatbestendigheid:

  • aanwezigheid park;
  • aanwezigheid water in omgeving;
  • bestaande bomen.

3.4.12 Kantorenstrategie Amsterdam     

De kantorenstrategie Amsterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2011) geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden,
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen en
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

In 2017 is de kantorenstrategie geactualiseerd. Sinds 2015 is de dynamiek op de kantorenmarkt sterk toegenomen. De vraag naar kantoorruimte groeit.

Uit onderzoek blijkt dat er steeds meer behoefte is aan kantoren op gemengde en goed verbonden locaties. Deze behoefte betreft vooral een kwalitatieve vraag. Ook is er veel behoefte aan kantoorruimte voor kleine dienstverlenende bedrijven en ruimte voor innovatieve kantoorconcepten op meer informele plekken in de stad. Er is nog steeds behoefte aan transformatie en leegstandsaanpak op monofunctionele kantoorlocaties.

Verder blijkt dat er voor de korte termijn voldoende planvoorraad is om in de uitbreidingsvraag te voorzien, maar dat die voorraad niet op de juiste locaties ligt. Zodoende wordt het volgende handelingsperspectief voorgesteld:

  • Geen planreductie maar verschuiving van de planvoorraad;

Er is een kwalitatieve vraag die niet (volledig) bediend kan worden in de leegstaande kantoorruimtes. Amsterdam wil die vraag faciliteren.

  • De bestaande voorraad / locaties aantrekkelijke maken;

Door herontwikkeling, functiemenging en verbetering van de bereikbaarheid kan een deel van de bestaande voorraad aantrekkelijker worden.

  • Leegstand nadert 8%;

Als een frictieleegstand van 8% wordt genaderd zal er in overleg met de MRA/ Plabeka nieuwe kantoorruimte buiten het bestaande planaanbod worden opgenomen.

  • Transformatie en een gezonde kantorenmarkt;

De nadruk moet de komende jaren niet liggen op de strijd tegen de leegstand maar op het sturen op tempo en kwaliteit van de vele transformatieopgaven die in de pijplijn zitten.

  • Brexit en andere actuele ontwikkelingen;

Gezien de planvoorraad en de leegstand bieden Amsterdam en de regio voldoende capaciteit om enige tijd te voorzien in de kwantitatieve vraag naar kantoorruimte als gevolg van de Brexit.

  • Ondersteunende kantoorruimte voor bedrijfsruimte;

Ondersteunende kantoorruimte wordt niet geregistreerd als kantoorruimte en gaan niet ten koste van de planvoorraad.

  • Selectiebeleid voor kantoren;

Op 6 september 2016 is selectiebeleid vastgesteld, waarbij openbaar meervoudig selecteren de hoofdregel is.

  • Duurzaamheid en circulariteit: duurzame en toekomstbestendige (kantoor)gebouwen.

De duurzaamheidsambitie die geldt bij nieuwbouw, transformatie en herontwikkeling van kantoren is verwoord in de Agenda Duurzaam Amsterdam (2015). Uitgangspunt van de strategie 'Naar een stad zonder aardgas' is dat nieuwbouw niet meer wordt aangesloten op het gasnet. Transformatie wordt gebruikt als aanleiding om duurzaam te gaan verwarmen.

Voor nieuwbouw, transformatie en herontwikkeling van kantoren liggen vooral kansen bij het zo lang mogelijk in de keten houden van grondstoffen en bouwmaterialen. Bij nieuwbouw, transformatie en herontwikkeling van kantoorgebouwen moet aandacht zijn voor klimaatbestendig bouwen.

Voorgestelde maatregelen:

  1. het juiste kantoor op de juiste plek;
  2. doorgaan met de transformatie van monofunctionele kantoorlocaties Amstel III, Riekerpolder en Sloterdijk naar gemengde woon- werkgebieden;
  3. Verkennen van uitbreidingsmogelijkheden;
  4. Wonen mengen met werken;
  5. Kaders uit de kantorenstrategie (2011) behouden.

Consequenties voor dit plan

Het plangebied Omval Weespertrekvaart ligt op een goed verbonden locatie, op korte afstand van het Amstelstation en direct ontsloten via de S111. Het plangebied grenst nu al aan een woonwijk en via de onderdoorgang onder het spoor en de Spaklerweg aan de kantoren langs de Amstel. De ligging aan het water en de aanwezigheid van een horecavoorziening biedt extra kwaliteiten.

De ontwikkeling van Omval Weespertrekvaart sluit dan ook aan op de uitgangspunten van de Kantorenstrategie 2017.

3.4.13 Nota parkeernormen Auto     

Het stadsbestuur wil Amsterdam bereikbaar en leefbaar houden, onder meer door te zorgen voor een aantrekkelijke, mooie en efficiënt ingerichte openbare ruimte. In de Uitvoeringsagenda Mobiliteit is een duidelijke keuze gemaakt voor voetgangers, fietser, en het openbaar vervoer - en voor gemotoriseerd verkeer dat echt in de stad moet zijn.

Het belangrijkste uitgangspunt van de Nota parkeernormen is dat bij nieuwbouw, bewoners en werknemers geen parkeervergunning krijgen. Parkeerplekken komen in of onder het nieuwe gebouw, of worden gereserveerd in bestaande, nabijgelegen parkeergarages. Door het maximum en minimum aantal parkeerplekken bij nieuwbouw omlaag te brengen, wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen.

Rondom NS-intercitystations en in het centrum van de stad wordt het reizen met het OV voorop gesteld en zijn parkeervoorzieningen voor auto's beperkt. Daarom vervalt bijvoorbeeld de verplichting om in die gebieden om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplekken te bouwen.

In de nota zijn de volgende bestuurlijke keuzes gemaakt:

  1. Bij nieuwbouw geen parkeervergunning aan huurders, kopers en werknemers verlenen;
  2. De parkeernormen sluiten aan bij het autobezit;
  3. Bij sociale huurwoningen wordt geen minimum parkeernorm gesteld;
  4. Er geldt een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning.

Bij het toepassen van parkeernormen wordt de gebiedsindeling gehanteerd. Voor het plangebied Omval Weespertrekvaart, in de Nota Parkeernormen aangeduid als een A-locatie, schrijft de gemeente alleen een maximumparkeernorm voor.

Voor kantoren op A-locaties wordt de parkeereis van maximaal 1 parkeerplaats per 250m² bruto vloeroppervlak gehanteerd. Voor voorzieningen (alles wat geen woning of kantoor is), valt onder deze categorie. Het kan gaan om commerciële functies van gebouwen (hotels, bedrijven, ziekenhuizen) of maatschappelijke functies (scholen, sportvoorzieningen, kerken en moskeeën). Voor deze categorie zijn de actuele kencijfers van de CROW het uitgangspunt bij het bepalen van de parkeerbehoefte. Deze kencijfers worden, samen met actuele gegevens over de verkeersgeneratie van specifieke functies, gebruikt om tot een parkeernorm te komen. Als blijkt dat in Amsterdam bepaalde functies substantieel minder autoverkeer genereren dan landelijk, dan wordt dit verrekend met het kencijfer van de CROW om zo tot een actuele (lagere) parkeernorm te komen.

Bij de toetsing aan de hand van de kencijfers wordt gebieds- en functiespecifiek gekeken of de parkeervraag op eigen terrein moet worden opgelost, of dat de parkeervraag op straat mogelijk is. Bij opvang van de parkeervraag op straat, wordt aanvullend beoordeeld of de werknemers van de betreffende voorziening in aanmerking komen voor een parkeervergunning of niet.

In Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op het gemeentelijk parkeerbeleid.

3.4.14 Nota parkeernormen Fiets en Scooter     

De sterke groei van het fietsverkeer en het toenemende scootergebruik hebben geleid tot grote aantallen geparkeerde fietsen en scooters in de openbare ruimte, met als gevolg een steeds groter ruimtebeslag op de openbare ruimte.

Met de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter kan bij nieuwe ontwikkelingen of herontwikkelingen worden voorkomen dat de parkeerbehoefte op de openbare ruimte wordt afgewenteld. Daarmee wil de gemeente bereiken dat er voldoende ruimte is en blijft voor groen, voetgangers, fietsers, spelende kinderen, terrassen, winkelend publiek etc., zorgen voor een rustiger straatbeeld, het parkeren van scooters en fietsen faciliteren, het risico op diefstal, vandalisme en beschadigingen verkleinen.

In de nota zijn normen en richtlijnen uitgewerkt. Voor niet-woonfuncties wordt het verplicht om voldoende en goede fietsparkeervoorzieningen te realiseren op eigen terrein. Bij nieuw te bouwen woningen is die verplicht voor fietsen vastgelegd in het Bouwbesluit 2012.

De eisen uit het beleidskader zijn voor fietsen vertaald in bindende beleidsregels. Voor scooters zijn de normen voor parkeervoorzieningen niet bindende richtlijnen.

Uitgangspunt voor zowel fiets- als scooterparkeren is dat dit op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. De beleidsregels gelden alleen voor fietsparkeren bij niet-woonfuncties, zoals kantoren, horeca en bedrijven. Ze worden via een regel vastgelegd in bestemmingsplannen. Ook gelden er richtlijnen voor (inpandige) parkeervoorzieningen voor fietsen en scooters. De richtlijnen zijn niet bindend.

Er zijn vijf bindende beleidsregels waaraan de gemeente bouwplannen toets. De beleidsregels gelden alleen voor fietsparkeren bij niet-woonfuncties;

  1. Parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties komen altijd op eigen terrein, al dan niet inpandig, tenzij wordt voldaan aan tenminste een van de afwijkingscriteria;
  2. Voor het bepalen van de parkeereis voor fietsen bij niet-woonfuncties hanteert de gemeente de toepassingsregels voor parkeernormen. Bij dubbelgebruik kan de parkeereis naar beneden worden bijgesteld, mits onderbouwd met een parkeerbalans. Afwijken van de parkeernormen en het 'eigen terrein-principe' kan, mits voldaan wordt aan de afwijkingscriteria;
  3. Bij niet-woonfuncties kan de gemeente aan een initiatiefnemer een financiële bijdrage vragen als door het afwijken van de parkeernormen de gemeente extra parkeervoorzieningen moet maken;
  4. Voor het toepassen van de fietsparkeernormen bij niet-woonfuncties is Amsterdam in drie zones verdeeld, met een hoge, gemiddelde of lage fietsparkeerdruk.
  5. Bij niet woonfuncties bepaalt de gemeente de minimum parkeereis aan de hand van de normen voor fietsparkeren.

Een gebouw of project heeft een of meer functies die bepalend zijn voor de parkeerbehoefte. De minimum parkeereis wordt berekend door te parkeernorm te vermenigvuldigen met de omvang van de functies. In sommige gevallen is er sprake van dubbelgebruik, de parkeereis kan dan lager uitvallen. Als de initiatiefnemer zich op dubbelgebruik wil beroepen moet hij dit onderbouwen.

Afwijken van de parkeereis kan alleen bij functies die kort parkerende bezoekers aantrekken, mits de impact op de omliggende openbare ruimte acceptabel is. Als toegestaan wordt om af te wijken van de fietsparkeereis, kan als voorwaarde een bijdrage in de kosten van extra fietsparkeervoorzieningen worden geëist .

Het plangebied Omval Weespertrekvaart ligt in Zone 1 (hoog fietsgebruik). In Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op het gemeentelijk parkeerbeleid.

3.4.15 Ecologische visie     

In de ‘Structuurvisie Amsterdam 2040’ (zie paragraaf 3.4.1) is een kaart opgenomen met een voorstel voor een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS). Verder wordt in de visie een uitwerking (ecovisie) van deze ecologische kaart aangekondigd. Deze uitwerking moet, gezien drie moties die bij de behandeling van de structuurvisie zijn aangenomen, in ieder geval de volgende elementen bevatten:

  • De indicatieve lijnen op de kaart in de structuurvisie moeten worden vertaald naar concrete kaartvlakken;
  • De ecovisie moet bruikbaar zijn als ruimtelijk toetsingskader;
  • De knelpunten die op de kaart in de structuurvisie staan vermeld, verder uitwerken en per knelpunt aangeven hoe het kan worden 'opgelost' en wat dit kost;
  • Speciale aandacht voor bijen, gezien hun belang voor de voedselvoorziening.

De ecologische visie is de gevraagde uitwerking en vormt daarmee één van de stukken die wordt gebruikt als toetsingsinstrument bij ruimtelijke plannen en als richting bepalend beleidsdocument.

Bermen van de verschillende spoorlijnen vormen belangrijke groene verbindingen. Soorten als de egel, mezen, ringslang, zandhagedis, rugstreeppad, wezel, hermelijn, konijn, vos en verschillende soorten dagvlinders en sprinkhanen voelen zich hier thuis. De ambitie is om de ecologische zone in stand te houden dan wel te optimaliseren.

Consequenties voor dit plan

Het plangebied maakt onderdeel uit van een (secundaire) ecologische verbinding (groenzone langs spoorlijn). De ontwikkeling wordt in paragraaf 17.2.3 getoetst aan de ecologische visie.

3.5 Stadsdeelbeleid Stadsdeel Oost     

3.5.1 Gebiedsagenda 2019 - 2022 Watergraafsmeer     

De gebiedsagenda wordt gebruikt om de gebiedsspecifieke opgaven mee te laten wegen in de beleidskeuzen die door de stad worden gemaakt. De gebiedsagenda laat zien wat er de komende vier jaren gezamenlijk bereikt wordt. De prioriteiten en doelstellen worden in gebiedsplannen vertaald naar concrete activiteiten.

Voor het vaststellen van projecten worden de 6 prioriteiten uit de gebiedsagenda gebruikt:

  1. Mensen hebben zolang mogelijk de regie over hun eigen leven;
  2. Aandacht besteden aan de diversiteit van het wonen in de wijken;
  3. Alle kinderen jongeren kunnen meedoen, tegengaan tweedeling;
  4. Leefbaarheid bevorderen bij de ontwikkeling van nieuwe woon- en werkwijken;
  5. Verbeteren en vergroenen van de openbare ruimte inspelend op veranderingen;
  6. De Watergraafsmeer wordt voorloper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit.

3.5.2 Gebiedsplan Watergraafsmeer     

Ieder jaar worden er voor alle 22 gebieden in de gemeente Amsterdam gebiedsplannen gemaakt. In deze plannen staat per gebied wat het komende jaar de concrete acties zijn. Het gaat hierbij niet om de reguliere werkzaamheden, maar om een jaarplan gebaseerd op zowel de gebiedsagenda, het geldende beleid als signalen vanuit de buurten.

Het project Omval Weespertrekvaart is in het gebiedsplan Watergraafsmeer 2018, vastgesteld op 17 december 2018, benoemd in het hoofdstuk 'Visie op ontwikkel- en transformatiegebieden'.

Gebiedsplan 2018`: visie op ontwikkel- en transformatiegebieden

Stadsdeel Oost ontwikkelt plannen om het gebied Omval Weespertrekvaart een nieuwe impuls te geven. Het streven is om de kwaliteit en de openbare ruimte van dit gebied te verbeteren, door een nieuwe inrichting. In de stroom van de ontwikkelingen in de omgeving kan de Omval- Weespertrekvaart transformeren tot een aantrekkelijke schakel tussen de verschillende omringende buurten.

Gewenst resultaat: Realiseren van een nieuwe inrichting van het gebied en een gedragen plan voor de buurt en bestuur.

Hierbij zijn de prioriteiten 'Leefbaarheid en sociale veiligheid' en 'Betere ontsluiting' benoemd.

In hoofdstuk 21.3 Participatie is beschreven op welke wijze de buurt en het bestuur van Stadsdeel Oost bij de planvorming zijn betrokken.

3.5.3 Horecanota stadsdeel Oost 2012     

Bij de ontwikkeling van het horecabeleid staat prettig wonen en het versterken van de levendigheid voorop. Oost wil dat bewoners met plezier in het stadsdeel wonen. Kwalitatief goede horeca is daar onderdeel van. Leefbaarheid is een randvoorwaarde. Horeca moet passen bij een buurt en de bewoners.

Het stadsdeel biedt ruimte om in te kunnen spelen op trends en ontwikkelingen in de horecabranche, en houdt daarbij nadrukkelijk oog voor het woon en leefklimaat. In het horecabeleid is daarom ook aandacht voor maatschappelijk verantwoord horecabeleid en handhaving.

Het is geen doel om het horeca aanbod in Oost sterk uit te breiden, Stadsdeel Oost zet in op een gerichte toename van horeca, waarbij kwaliteit van groter belang is dan kwantiteit. Het stadsdeel wil nieuwe horecagelegenheden zoveel mogelijk clusteren in de gebieden in Oost waar al verschillende horeca en detailhandel is gevestigd om zo de aantrekkelijkheid van deze gebieden en de sector te versterken.

Beleidskeuzen

In het groeiende stadsdeel met meer inwoners en bezoekers is er ruimte voor een groeiend aantal horeca vestigingen. Het voorstel is om, binnen de in deze nota genoemde kaders, uitbreidingen naar de toekomst toe gelijk te laten lopen met de groei van het aantal bewoners en bezoekers.

Waarbinnen de afweging zal verlopen via de reguliere bestemmingsplan procedure en per individuele aanvraag.

Horeca opereert in een competitieve markt, als overheid heeft het stadsdeel slechts indirect invloed op het horeca aanbod wat in het stadsdeel vestigt. Het streven van het stadsdeel is om binnen haar mogelijkheden in Oost gevarieerdere, kwalitatief goede, hoogwaardigere horeca te realiseren. Met de term hoogwaardig wordt in dit geval bedoeld: een horeca gelegenheid met een kwalitatief goed aanbod van eten en drinken, dat van toegevoegde waarde voor de buurt is en waar mensen graag verblijven en elkaar ontmoeten.

Stadsdeel Oost staat positief tegenover de komst van tijdelijke horeca en is bereid om tijdelijke horeca als pilot, conform de regelgeving, in het stadsdeel mogelijk te maken. Elk initiatief zal door het stadsdeel worden beoordeeld op de geschiktheid. Wanneer de tijdelijke horeca in de buurt veel overlast veroorzaakt zal het stadsdeel de tijdelijke horecagelegenheid sluiten.

Het is geen doel op zich om het horeca aanbod in Oost sterk uit te breiden. Het stadsdeel wil nieuwe horecagelegenheden zoveel mogelijk clusteren in de gebieden in Oost waar al verschillende horeca en detailhandel is gevestigd om zo de aantrekkelijkheid van deze gebieden en de sector te versterken.

In woongebieden staat de functie wonen centraal. Er kunnen wel enkele zelfstandige horecavoorzieningen voorkomen. Voor de leefbaarheid van woongebieden zijn deze horecafuncties gewenst. In gemengde gebieden is de uitbreiding van horeca in beperkte mate mogelijk. De voorzieningenclusters worden gezien als ontwikkelingsgebieden. In deze gebieden mag horeca zich uitbreiden.

Woongebieden

Het plangebied Omval Weespertrekvaart wordt in het horecabeleid van stadsdeel Oost aangemerkt als woongebied. Hiervoor geldt dat alleen bij het verdwijnen van een horecabestemming er een nieuwe voor in de plaats mag komen. Dit kan op dezelfde locatie zijn, maar mag ten behoeve van enige dynamiek in de buurt, ook op een alternatieve locatie in hetzelfde blok. Zolang de desbetreffende locatie aan alle inrichtingseisen voldoet.

Terrassen in stadsdeel Oost

Een vergunning kan worden verleend voor een terras dat zich:

• voor de gevel van het horecabedrijf uitstrekt en direct aan de gevel daarvan aansluit;

• bevindt op een onbebouwde ruimte direct naast het horecabedrijf;

• bevindt aan de rijwegzijde van het trottoir of aan een plein waaraan het horecabedrijf

• is gelegen;

• bevindt aan de overzijde van de rijweg, mits de ruimte aangrenzend aan het terras onbebouwd is en er sprake is van een doorlopend trottoir, zoals bij de overgang van een 30 km zone naar een 50 km zone of in een voetgangersgebied.

Is het trottoir breder dan 5 meter dan kunnen aan de door het terras in beslag te nemen ruimte beperkingen worden gesteld met het oog op andere gebruiksmogelijkheden. Terrasattributen mogen de grenzen van een terras niet overschrijden en mogen niet zo worden toegepast dat er feitelijk sprake is van bebouwing, een bouwwerk of een serre in de openbare ruimte. Zijschotten zijn maximaal 1,80 meter hoog. Vanaf 1,20 meter zijn zij van doorzichtig materiaal (i.v.m. veiligheids- en sociale controleaspecten).

In bijzondere situaties kan een terras aan de overzijde van de weg - afhankelijk van o.a. de ontvangen verkeersadviezen - worden toegestaan. Eveneens is in bijzondere situaties een terras aan de straatzijde van het trottoir mogelijk. Dit bijvoorbeeld als een terras tegen de gevel problemen zou geven.

Voor het terras geldt dat minimaal 1,50 meter van de straat beschikbaar blijft voor obstakelvrije doorloopruimte. Voor de winkelstraten geldt een doorloopruimte van minimaal 1,80 meter, met uitzondering van de straten waar anders geen terras mogelijk is. In deze gevallen kan de minimale doorloopruimte van 1,50 meter worden aangehouden. Voor terrassen geldt een minimale diepte (of terrasbreedte) van 0,80 meter.

3.5.4 Consequenties vanuit stadsdeelbeleid     

De planvorming voor Omval Weespertrekvaart sluit aan op de gebiedsagenda Watergraafsmeer 2019-2022 en het horecabeleid voor stadsdeel Oost.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige aspecten     

4.1 Inleiding     

Het stedenbouwkundig plan zet in op transformatie naar een gebied dat een bijdrage levert aan de omgeving door : een aantrekkelijker verblijfsmilieu, betere verbindingen en een grotere mix van functies. In het stedenbouwkundig plan wordt de visie en de ambitie omschreven die de gemeente heeft voor het plangebied Omval Weespertrekvaart, te weten: het versterken van de identiteit, het vormen van een plek voor ontmoeting, het versterken van de verbindingen, het maken van een stedelijk milieu met gemengde functies, het realiseren van een unieke architectuur en het inzetten op een duurzame ontwikkeling. Het stedenbouwkundig plan is als bijlage toegevoegd, zie Bijlage 10. In dit hoofdstuk zal op de hoofdlijnen van het stedenbouwkundig plan ingegaan worden.

4.2 Visie en ambitie     

4.2.1 Identiteit     

Een belangrijke opgave is om de bijzonder identiteit van het gebied op een goede manier te benutten. De grootschalige nieuwe ontwikkelingen in de omgeving worden verbonden met het kleinschalige Amsteldorp door het introduceren van een tussenschaal en een verbindend programma. De zichtbaarheid van de locatie wordt benut door een markant gebouw te maken en de historische rooilijn te behouden. De cultuurhistorische waarde van bestaande bebouwing wordt benut en bruikbare elementen uit de huidige situatie, zoals de ruimtes onder het spoor worden behouden.

4.2.2 Verbindingen     

De strategische ligging tussen de verschillende ontwikkelingsgebieden en Amsteldorp schept ook de kans en noodzaak om de locatie voldoende toegankelijk en 'doorwaadbaar' te maken. Het verbeteren van de bestaande onderdoorgang onder het spoor zal de Amstel met de Weespertrekvaart verbinden. De ambitie is onder andere een aantrekkelijke wandelroute maken langs de Omval; van de Amstelzijde naar de Weespertrekvaart. Een aanvullende voetgangerspassage onder het spoor in de noordelijke punt van het plangebied vergroot de doorwaadbaarheid. Daardoor wordt naast een extra verbinding tussen Amsteloever, het Amstelstation en Amsteldorp ook de interne circulatie vergemakkelijkt. In het geval dat de autoweg van de Overzichtweg verlegd wordt zodat deze recht, i.p.v. diagonaal, onder het spoor doorsteekt, kan deze nieuwe voetgangersdoorgang gecombineerd worden met de nieuwe autotunnel. In het kader van project Amsteloever wordt rekening gehouden met een fietsverbinding aan de westzijde van het spoortalud. Het is van belang open ruimtes te behouden tussen groenzones Amstelkwartier, de Kop Weespertrekvaart en Amsteldorp. De locatie kan ook qua groen als schakel functioneren. De verborgen doch centrale ligging tussen diverse gebiedsontwikkelingen en buurten maakt het een geschikte plek voor 'ontmoeting' als thema. De plek kan aantrekkelijk worden voor verschillende soort gebruik, verschillende doelgroepen, diverse ritmes en een mix van functies.

4.2.3 Plek voor ontmoeting en ontspanning     

Het ongedwongen karakter van de plek contrasteert met een groot deel van de ontwikkelingen in de omgeving en voegt daarmee iets toe aan het grotere geheel. De omgeving vraagt om een ontspannen invulling op deze plek. Het stedenbouwkundige programma gaat uit van functies die complementair zijn aan het woningbouwprogramma. Er is beperkte ruimte om programma toe te voegen. Belangrijk is vooral dat het programma, zowel in de gebouwen als in de openbare ruimte, bijdraagt aan interactie en ontmoeting. Qua uitstraling contrasteert het gebied met de omgeving: de focus ligt op kleinschaligheid. Voorzieningen die verschillen zijn welkom, zolang ze een toevoeging zijn op het bestaande en reeds geplande programma in de omgeving.

Wonen wordt op deze locatie uitgesloten omdat het gebied juist geschikt is voor een afwijkend programma. Woningbouw verdraagt zich moeizaam tot horeca wat de belangrijkste 'placemaker' is voor het gebied. De locatie is bovendien zeer geluidsrijk door de nabijheid van het spoor en de weg. Tot slot zijn de eisen voor woningbouw beperkender voor de architectonische vrijheid die hier wordt nagestreefd.

4.2.4 Markante bebouwing     

Door de zeer strategische en prominente ligging op een aantal zichtlijnen en langs infrastructuur verdient deze locatie een uniek gebouw met een markante en onderscheidende architectuur. De centrale positie tussen een aantal grotere ontwikkelingsgebieden vraagt juist hier om een gebouw dat een architectonische toegevoegde waarde heeft: een markant gebouw. De nieuwe bebouwing is qua omvang bescheiden zodat: het geen claim legt op het openbare gebied, ruimte laat voor een vrije invulling van het terrein en een overgang maakt naar Amsteldorp. De alzijdigheid van bebouwing is een belangrijk principe om het gebouw een levendige uitstraling naar de openbare ruimte te geven. De nieuwbouw kan een relatie aangaan met oudbouw en elkaar wederzijds versterken.

4.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten     

De ambities zijn in het stedenbouwkundig plan vertaald in de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten. Bij deze een beknopte weergave:

4.3.1 Bebouwing     

Nieuwbouw en terrein

Het nieuwbouwvlak wordt gedefinieerd door de zonering van het spoor aan de westzijde, de waterkering/wandelkade aan de zuidzijde en de historische rooilijn aan de oostzijde. De historische rooilijn wordt mede benadrukt door de openbare ruimte inrichting.

De nieuw bebouwing is bescheiden qua omvang, maar prominent qua uitstraling. Het bouwvolume vormt een overgang tussen Amsteldorp en Amsteloever. De maximale bouwhoogte is daarom slechts 23 m en de FSI (Floor Space Index) 4,0. Behoud van de identiteit en de cultuurhistorische waarde van bestaande bebouwing is onderdeel van de ontwerpuitdaging.

Viaduct

De ruimtes onder het spoor zullen zich naar buiten gaan oriënteren en worden aangesloten op de openbare ruimte. De openbare ruimte direct rondom het viaduct wordt geheel openbaar voetgangersgebied. Er wordt een extra doorgang onder het spoor gemaakt voor voetgangers en het talud aan de Spaklerweg wordt heringericht

4.3.2 Programma     

Nieuwbouw

De kavel wordt gebruikt om een gemengd en ontspannen programma te vestigen. Het realiseren van horeca is een uitgangspunt. Om een sociale verbinding te leggen met de omgeving is het wenselijk dat het horecaconcept een recreatieve, culturele, maatschappelijk of creatieve nevenfunctie heeft. De horeca functie bevindt zich op de begane grond. Er wordt geen nachthoreca gerealiseerd. Op de bovengelegen verdiepingen is een breed scala functies mogelijk. Uitgesloten zijn de functies detailhandel, wonen en andere geluidsgevoelige functies. Per evenement moeten vergunningen worden aangevraagd.

Viaduct

Een gebalanceerde menging van functies is kansrijk om de levendigheid in het gebied te vergroten: broedplaatsen /(creatieve)bedrijvigheid aan de oostzijde en commerciële en/of maatschappelijke functies aan de westzijde. Door de geluidsrijke context lenen de huidige ruimtes onder het spoor zich alleen als vestiging voor broedplaatsen. Kleinschalige vestigingen met deze functies kunnen zich goed voegen in de parcellering van het viaduct. Naast de huidige opstallen onder het spoor, aan de oost- en noordzijde, is er de mogelijkheid om nieuwe (commerciële) bedrijfsruimtes aan de westzijde te realiseren. Dit zal nader onderzocht moeten worden in samenwerking met Prorail.

4.3.3 Verkeer en parkeren     

Ontsluiting

Op dit moment is het gebied vooral goed ontsloten per auto en fiets. De belangrijkste ontsluitingswegen voor auto's, fietsers en voetgangers zijn de Spaklerweg en Overzichtweg. In de nieuwe situatie ligt de focus op goede voetgangers-verbindingen. Door het autoverkeer en parkeren op maaiveld te laten verdwijnen aan de Weesperzijde is er meer ruimte voor voetgangers tussen Weespertrekvaart en Amsteloever. De langzaamverkeersverbinding langs de Weespertrekvaart onder de spoorbrug door, zal qua route, veiligheid en verblijfskwaliteit worden verbeterd. Er wordt een nieuwe doorgang gemaakt in de noordelijke helft van het viaduct. Daardoor wordt de doorwaadbaarheid voor vergroot.

In het ontwerp dient rekening gehouden te worden met laden en lossen en afspraken gemaakt te worden over venstertijden zodat de overlast voor voetgangers en fietsers minimaal is.

Verkeersveiligheid 

De Overzichtweg maakt een scherpe Z-bocht naar de Spaklerweg, wat vanuit verkeersveiligheid ongewenst is. De rotonde bij de Spaklerweg is verkeersonveilig (black spot). Gezien het feit dat de verkeerssituatie rondom de rotonde onveilig is zal bij het ontwerp van het openbaar ruimteplan voor het gebied ook nadrukkelijk worden gekeken naar de verkeersveiligheid van het gebied en de omgeving. Er zal goed moeten worden nagedacht over het faciliteren van de (deels kruisende) plusnet-fietsstromen op de routes Weespertrekvaart en Spaklerweg van en naar Weesperzijde en Wibautstraat vice versa. Ook zal in de verdere planvorming worden onderzocht of toch een fietsverbinding onder het spoor wenselijk en mogelijk is.

Verleggen Overzichts- Spaklerweg 

Voor de verdere ontwikkeling van deze locatie bestaat de mogelijkheid om in de toekomst deze weg te verleggen naar het gebied onder het spoor. Dit zal in samenhang met de toekomstige ontwikkeling van de omliggende projecten (met name project Amsteloever) worden onderzocht. Het plan houdt er rekening mee door een ruimtereservering op te nemen voor een nieuwe onderdoorgang in het viaduct. Deze kan gecombineerd worden met de nieuwe voetgangersonderdoorgang. Onderzocht moet worden of hierin ook een fietsverbinding kan komen.

Parkeren

Het gebied wordt autoluw. De minimale parkeernorm voor auto's, die het parkeerbeleid toelaat, zal gehanteerd worden. Duurzame mobiliteitsconcepten, zoals elektrische deelauto's, zijn welkom.

Er wordt niet uitgegaan van inpandig parkeren van auto's en fietsen/scooters, omdat dit in de specifieke situatie van de Omval niet kansrijk is. De redenen daarvoor zijn: Het te bebouwen vlak is klein en heeft een lastige vorm voor efficiënt inpandig parkeren. Daarbij is er relatief veel openbare ruimte in verhouding tot te bebouwen ruimte. Het gebouw dient een alzijdige uitstraling en actieve plint te hebben. De mogelijkheid moet geboden worden om in het architectonisch ontwerp een open begane grond te maken. De mogelijkheden om verdiept parkeren zijn onder de bouwlocatie beperkt door de ligging in de dijkbeschermingszone. Parkeerplekken (voor fietsen en scooters) in de openbare ruimte kunnen zo veel mogelijk dubbel gebruikt worden.

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht     

5.1 Kader     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:

  • Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een MER verplicht is;

  • Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.

Consequenties voor dit plan

In het verleden stond er ongeveer 800m2 bebouwing in het plangebied (de bebouwing Weesperzijde 243-244, de panden Weesperzijde 587 en 589 en het pand Omval 250). In de huidige situatie staan alleen het pand Omval 250 en een loods aanwezig. De overige panden zijn gesloopt of worden gesloopt.

In nieuwe situatie zijn er mogelijkheden voor het realiseren van 2.400m2 bebouwing ter plaatse van het nieuwe bouwblok. Dit is exclusief het bestaande oppervlak van cafe de Omval (het pand Omval 250) van ongeveer 600m2. Waardoor in totaal 3.000m2 bebouwing mogelijk is.

De bebouwing in het plangebied was deels 3 lagen hoog (ongeveer 10 meter). In de nieuwe situatie is een maximale hoogte van 23 meter toegestaan.

Met het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart wordt ongeveer 2200m2 bebouwing toegevoegd. Ook wordt hogere bebouwing mogelijk gemaakt.

Het plangebied ligt in een hoogstedelijke omgeving. Gelet op het aanbod kantoren en overige voorzieningen in de directe omgeving is een toevoeging van 2200m2 dusdanig gering, dat de ontwikkeling ter plaatse van de Omval Weespertrekvaart niet aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Een mer-beoordelingsplicht is niet aan de orde.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren     

6.1 Beleid en regelgeving     

6.1.1 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan     

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.

Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.

De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.

Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.

6.1.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan     

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.

6.1.3 Regionale OV-Visie     

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en  toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

6.1.4 Nota parkeernormen auto     

De Nota Parkeernormen Auto stelt de parkeernormen voor auto's vast voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. Doel van het parkeerbeleid is het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid. Eén van de middelen om dit doel te bereiken is het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein, bij voorkeur inpandig. Daarbij wordt de benodigde parkeergelegenheid gerelateerd aan de functie en de omvang van de functie. Bezoekersparkeren maakt onderdeel uit van de normen, maar kan ook in het openbare gebied rondom bouwlocaties worden opgelost wanneer mogelijkheden in de openbare ruimte voorhanden zijn.

Consequenties voor dit plan

In het bestemmingsplan is een dynamische regeling opgenomen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost. Middels een binnenplanse afwijking kan van de parkeernormen worden afgeweken.

6.1.5 Nota Parkeernormen Fiets en Scooter     

Met de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter wordt voorkomen dat bij nieuwe ontwikkelingen de parkeerbehoefte op de openbare ruimte wordt afgewenteld. Voor niet-woonfuncties is het verplicht om voldoende en goede fietsvoorzieningen te realiseren op eigen terrein. Uitgangspunt van de nota is dat de verplichting voor niet-woonfuncties via het bestemmingsplan wordt vastgelegd. Voor scooters zijn de normen niet verplicht.

Consequenties voor dit plan

In het bestemmingsplan is een dynamische regeling opgenomen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de parkeerbehoefte op eigen terrein worden gerealiseerd. Middels een binnenplanse afwijking kan van de normen worden afgeweken.

6.2 Bereikbaarheid     

De locatie is goed te bereiken voor auto, fiets en OV-gebruikers. De interne ontsluiting is echter niet optimaal. Met de auto is de A10 snel te bereiken via de Spaklerweg. Het verkeer staat vaak vast vanwege de rotonde en de haarspeldbocht. Parkeergelegenheid is er in de huidige situatie voldoende. De locatie bevindt zich direct aan het netwerk van hoofdnet fiets van Weesperzijde naar Weespertrekvaart. Op ca. 300 meter ligt het Amstelstation. Ook metrohalte Spaklerweg ligt dichtbij. De toegankelijkheid en de aantrekkelijkheid voor voetgangers en fietsers is slecht. De voetganger heeft de keuze tussen twee onaangename onderdoorgangen; bij de Overzichtsweg en langs het water. In beide gevallen is de verlichting en de sociale controle slecht. Fietsers kunnen moeilijk van de ene zijde van het spoor naar de ander komen; alleen via de rotonde en de haarspeldbocht. Dit is een gevaarlijk punt vanwege het beperkte zicht.

6.3 Parkeren     

Het gebied wordt autoluw. Wanneer het programma definitief is, zal de parkeerbehoefte per functie aangegeven worden en in het openbare ruimte ontwerp verwerkt worden. Er wordt niet uitgegaan van inpandig parkeren van auto’s en fietsen/scooters, omdat dit in de specifieke situatie van de Omval niet kansrijk is.

6.4 Langzaam verkeer     

De locatie is goed te bereiken voor auto, fiets en OV-gebruikers, zie onderstaande afbeeldingen.

verplicht

Afbeelding 6.1: huidige looproutes (bron: gemeente Amsterdam)

verplicht

Afbeelding 6.2: huidige verkeerssituatie auto/ fiets (bron: gemeente Amsterdam)

De interne ontsluiting is echter niet optimaal. De locatie bevindt zich direct aan het netwerk van hoofdnet fiets van Weesperzijde naar Weespertrekvaart. Op ca. 300 meter ligt het Amstelstation. Ook metrohalte Spaklerweg ligt dichtbij. De toegankelijkheid en de aantrekkelijkheid voor voetgangers en fietsers is slecht. De voetganger heeft de keuze tussen twee onderdoorgangen; bij de Overzichtsweg en langs het water. In beide gevallen is de verlichting en de sociale controle slecht. Fietsers kunnen moeilijk van de ene zijde van het spoor naar de ander komen; alleen via de rotonde en de haarspeldbocht. Dit is een gevaarlijk punt vanwege het beperkte zicht.

6.5 Verleggen Overzichts-Spaklerweg     

De Overzichtsweg maakt een scherpe Z-bocht naar de Spaklerweg, wat vanuit verkeersveiligheid ongewenst is. Voor de verdere ontwikkeling van deze locatie bestaat de mogelijkheid om in de toekomst deze weg te verleggen naar het gebied onder het spoor. Dit zal in samenhang met de toekomstige ontwikkeling van de omliggende projecten (voornamelijk project Amsteloever) worden onderzocht. Het stedenbouwkundigplan houdt er rekening mee door een ruimtereservering op te nemen voor een nieuwe onderdoorgang in het viaduct en de verlegging van de weg niet onmogelijk te maken.

verplicht

Afbeelding 6.3: Verkeersituatie auto/fiets bij omlegging weg (bron: gemeente Amsterdam)

Hoofdstuk 7 Geluid     

7.1 Wettelijk kader     

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijv. gevoelige functies.

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden. Daarnaast dient onderzocht te worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.2 Akoestisch onderzoek     

7.2.1 Algemeen     

In het kader van een nieuw bouwplan waarin geluidgevoelige functies (zoals woningen) of nieuwe infrastructuur kunnen worden gerealiseerd, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

7.2.2 Geluidsbelasting in het plangebied     

De locatie is geluidbelast, zie ook afbeelding 7.1. Door de nabijgelegen sporen met trein en metroverkeer, overschrijden de waardes de grenswaarde voor functies als wonen. Het toevoegen van een woonfunctie of een andere geluidgevoelige functie op deze locatie zal betekenen dat er geluidwerende maatregelen getroffen moeten worden.

verplicht Afbeelding 7.1: geluidsbelasting plangebied, huidige situatie (bron: gemeente Amsterdam).

7.3 Conclusie     

Bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Ook voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwe infrastructuur. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit     

8.1 Beleidskader     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Luchtkwaliteitsaspecten zijn verankerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) en betreffen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen.

Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en Besluit NIBM

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland nog niet overal voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Voorts bestaat in het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 ìg/m³.

Besluit gevoelige bestemmingen

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Beleidskader - Amsterdam

Actieplan luchtkwaliteit

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.

Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit

In januari 2010 is de 'Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' van kracht geworden. Daarin wordt gesteld dat in Amsterdam, onafhankelijk van het wel of niet overschrijden van de normen, geen gevoelige bestemmingen worden gebouwd binnen 300 meter van de rand van een snelweg of in de eerstelijns bebouwing binnen 50 meter van een provinciale weg/drukke stadsweg. Daarbij gaat het om wegen waar meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden. Hetzelfde geldt voor het uitbreiden van een bestaande gevoelige bestemming met 10% of meer van de capaciteit. De GGD adviseert in deze gevallen over de locatie en mogelijke maatregelen. Sinds 24 januari 2014 geldt deze richtlijn zowel voor projecten van de Centrale stad als ook voor Stadsdelen.

Agenda Duurzaamheid: Schone lucht en duurzame mobiliteit

De Amsterdamse ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijv. autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Vaak zijn de negatieve effecten op de luchtkwaliteit met name  van het verkeer afkomstig.

Goede OV- en fietsverbindingen

De bebouwingsdichtheid van het gebied is hoog, in de omgeving is een mix van functies aanwezig en er komt een hoogwaardige openbare ruimte. De voorwaarden zijn daarmee aanwezig voor een levendig stedelijk milieu, waar de voetganger en de fietser zich thuis voelt. Dit sluit ook mooi aan bij de beleidsdoelstelling 'Bewegende Stad'. In de ontwikkeling van het plangebied geeft de gemeente voorrang aan de voetganger en de fiets. Daarbij wordt de bereikbaarheid per fiets vergroot door te investeren in extra fietsverbindingen en fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte. Om de rest van de stad te bereiken, is ook een goede ontsluiting van het gebied met openbaar vervoer belangrijk.

Parkeren

De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken. Ook wordt ingezet op het verduurzamen van het resterende auto verkeer. Parkeren door bewoners en bedrijven gebeurt in principe op eigen kavel. Ook de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting moet hierop zijn toegerust. Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor bezoekers wordt beperkt. Bovendien wordt bij 15% - 25% van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte een elektrische laadvoorziening geplaatst. 

Goederenvervoer

De bevoorradingsroutes voor o.a. bedrijven, kantoren en winkels verdienen vanuit luchtkwaliteit aandacht. Zorg bijvoorbeeld voor voldoende laad- en losvoorzieningen in de nabijheid zodat het overige verkeer goed kan doorstromen (en daarmee minder luchtvervuiling veroorzaakt).

8.2 Plangebied     

De ligging van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 8.1. Het plangebied bestaat uit twee delen. Deelgebied 1, ten oosten van het spoor gelegen, is bestemd voor kantoren en commerciële dienstverlening. Deelgebied 2, onder het spoor gelegen, is bestemd voor verkeersdoeleinden en opslag. Wonen wordt uitgesloten in het totale plangebied. De bouwlijn van het oostelijk plangebied ligt op circa 30 meter afstand van het spoor. Het station Amsterdam Amstel ligt op circa 300 meter van het plangebied. Het gebied bevindt zich in de schil van het centrum en is sterk stedelijk.

verplicht

Afbeelding 8.1: ligging plangebied (bron: Peutz)

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het slopen van de bestaande bebouwing en mogelijk maken van bebouwing op deelgebied 1. De bebouwing wordt bestemd voor o.a. kantoor en horeca en krijgt een FSI (Floor Space Index) van ten hoogste 4 het oppervlak is circa 600 m2 hetgeen resulteert in een bvo (bruto vloeroppervlakte) van maximaal 2400 m² voor deelgebied 1.

In deelgebied 2 wordt de reeds aanwezige ruimte onder het spoor bestaande uit 1 verdieping (momenteel in gebruik als opslag) bestemd conform de huidige mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan Amstelstation e.o. (spoor- en railwegen, kunstwerken, spoorwegvoorzieningen, geluidschermen en opslagruimten ten behoeve van bedrijven).

Het bvo van dit deelgebied is circa 2700 m². De omgeving van het plangebied laat zich typeren als een stedelijke omgeving, met een hoge bebouwingsdichtheid. In de directe omgeving is sprake van woningen, kantoren en winkels. Het plangebied ligt ingesloten door de Weespertrekvaart, het spoor en de straten Overzichtweg en Weesperzijde.

8.3 Resultaten onderzoeken     

8.3.1 Verkeersgeneratie bouwplan     

De ontwikkeling van plangebied Omval-Weespertrekvaart brengt een verkeersgeneratie met zich mee. Hierbij is uitgegaan van een worst-case situatie waarbij, in afwijking van het planuitgangspunt van een autoluw gebied, het bvo enkel gebruikt wordt voor commerciële dienstverlening hetgeen resulteert in een toename van 7,5 auto's per dag per 100 m² bvo. Dit resulteert in een totale toename van 383 auto's per dag.

8.3.2 Uitkomst berekeningen     

Uit het onderzoek volgt dat zowel voor planrealisatie (in 2018) als na planrealisatie (in 2028) geen sprake van overschrijding van de grenswaarden voor de stoffen NO2, PM10 en PM2,5. Aangezien de toename van de concentraties van voornoemde stoffen minder bedraagt dan 3% van de grenswaarden is sprake van een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) van het plan aan de luchtkwaliteit.

Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting.

8.4 Conclusie     

De voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied Omval Weespertrekvaart leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 9 Bodem     

9.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

9.2 Beleid en regelgeving     

9.2.1 Wet bodembescherming     

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.

De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

9.3 Resultaten onderzoeken     

Stantec B.V. heeft in opdracht van de gemeente Amsterdam in april 2018 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 Bodemonderzoek 8 juni 2018 opgenomen.

9.3.1 Historische gegevens     

Voor aanvang van het veldwerk is historisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit historisch onderzoek is het volgende gebleken:

De locatie is gelegen in zone ‘onbekend/ander gebruik’ van de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam. Er zijn geen gegevens over de bodemkwaliteit bekend voor deze zone. Het omliggende gebied betreft een vooroorlogse ophoging (1930-1944) met mogelijk verontreinigd materiaal (o.a. zware metalen, PAK en minerale olie). Ter plaatse van de locatie is een demping ingetekend, dit betreft het voormalige deel van de Weespertrekvaart. Volgens informatie van de opdrachtgever is deze demping vóór 1845 uitgevoerd. Het is niet bekend wanneer de huidige verhardingen zijn aangelegd, zodat vooralsnog niet kan worden ingeschat of de funderingen verontreinigd zijn.

Op en nabij de locatie hebben bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden die mogelijk tot bodemverontreiniging hebben geleid (zie onderstaande tabel).

verplicht

Voorgaande onderzoeken

Nabij de onderzoekslocatie hebben in het verleden diverse onderzoeken plaatsgevonden. Uit het historisch onderzoek van 1996 blijkt dat de volgende activiteiten op het terrein destijds plaatsvonden:

  • Weesperzijde 243-244: woningbouw
  • Weesperzijde 250: café de Omval
  • Omval 87: werkplaats en opslag van koel- en vriesinstallaties van de firma Coolpower
  • Omval 89: aannemerij KD-bouw, opslag bouwmateriaal en loodsen.

Op basis van dit gebruik werd maximaal een lichte mate van verontreiniging verwacht. Er is aanbevolen om een indicatief bodemonderzoek uit te voeren, waarbij wel apart aandacht wordt besteed aan de opslag van koel- en vriesinstallaties op de locatie. Uit de actualisatie van het historisch onderzoek uit 2001 blijkt dat er in de tussenliggende periode geen bodembedreigende activiteiten zijn geconstateerd. Er kan nog steeds worden voldaan met een indicatief bodemonderzoek zoals hierboven genoemd.

Luchtfoto’s / informatie van de gemeente / www.topotijdreis.nl

Uit aanvullend aangeleverde informatie van de gemeente blijkt dat de ligging van de Weespertrekvaart is gewijzigd. Deze liep vroeger rechtdoor langs de huidige Weesperzijde. Dit deel van de Weespertrekvaart is omstreeks 1905 gedempt met zand en verlegd. De onderzoeklocatie was voor de demping dus een eiland, het eiland ‘Omval’. In 1937 en 1951 hebben ophogingen met zand plaatsgevonden ten behoeve van de aanleg van spoorbanen en bruggen. De Weesperzijde was aanvankelijk een hoofdverbindingsweg volledig verhard met keien. Het wegvak ter hoogte van de bebouwing vanaf Weesperzijde 250 (het huidige Café de Omval) is in de jaren ’50 gewijzigd en voorzien van klinkers. In 1988 is het zuidelijk deel van de Weesperzijde (richting Diemen) gewijzigd naar fietspad en voorzien van een betonverharding (huidige situatie).

Op het deel van de locatie tussen de oostzijde van de spoorbanen en de Weesperzijde hebben meerdere gebouwen gestaan die zijn gesloopt. De woningen ‘Omval 243-244’, zijn eind 2017 gesloopt. Het pand aan de ‘Omval 250A’ is gesloopt in de jaren ‘60. Dit perceel is opgehoogd met zand, in het kader van grondverbetering wegens de aanleg van de balgstuw en de bestrating. In de huidige situatie zijn diverse loodsen aanwezig. Er zijn aanwijzingen dat er op de locatie gedurende meerdere jaren autowrakken hebben gestaan. Het deel van de locatie tussen de westzijde van de spoorbanen en de Spaklerweg is de vroegere oever van de Weespertrekvaart/eiland Omval, hier zijn ophogingen met zand ten behoeve van de aanleg van diverse infrastructuur.

9.3.2 Resultaten veldwerk     

Het veldwerk is uitgevoerd op 30 april en 1 mei 2018. Voor aanvang van de boorwerkzaamheden is de locatie visueel geïnspecteerd.

9.3.2.1 Asbest     

Op het maaiveld van de locatie zijn geen verontreinigingen en geen asbestverdachte materialen waargenomen. Op de locatie is in grondmengmonster ABM-03 (boringen 08 t/m 12) een geringe concentratie asbest gemeten (2,2 mg/kg d.s.). Het criterium voor nader onderzoek wordt niet overschreden. Uit de analyses blijkt dat in de overige bodemlagen en in de aangetroffen funderingslaag geen asbest is aangetoond (concentraties beneden of gelijk aan de bepalingsgrens).

9.3.2.2 Algemene kwaliteit grond     

In diverse monsters zijn matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen (barium, koper, lood, zink) en PAK gemeten. De verhoogde gehalten zijn te relateren aan de bijmengingen met baksteen, beton en aardewerk. De verontreinigingen bevinden zich in zowel zand- als veenlagen.

Ter plaatse van MM03 (boringen 07 en 09, bijmenging circa 35-40%), is het sterk verhoogde gehalte met PAK te relateren aan de voormalige wegverharding van de Weesperzijde.

Deze verontreiniging wordt verwacht langs het gehele wegtracé en wordt beschouwd als een heterogeen integraal verontreinigd deelgebied. De sterk verhoogde gehalten lood en zink ter plaatse van de zandige ondergrond van boring 10 (0,7-1,85 m-mv) zijn te relateren aan de brokken puin.

De grindlaag in boring 13 (1,2-1,7 m-mv) is sterk verontreinigd met zink en PAK. Deze laag wordt beschouwd als onderdeel van de bodem maar heeft antropogene bijmengingen met baksteen en aardewerk. De slakkenlaag in boring 16 (1,0-1,5 m-mv) is sterk verontreinigd met barium, en matig verontreinigd met koper en lood. Deze bodemvreemde laag wordt beschouwd als onderdeel van de bodem maar heeft een antropogene oorzaak. De veenlagen in boringen 14 (0,8-1,2 m-mv) en 16 (1,5-2,0) zijn sterk verontreinigd met lood en matig verontreinigd met koper en/of zink. Deze gehalten zijn te relateren aan de bijmengingen met baksteen en aardewerk (boring 14) of de bovenliggende slakkenlaag (boring 16).

De overig onderzochte zandlagen MM02 en MM04 (zwak baksteenhoudend), MM06 (geen bijmengingen) zijn matig verontreinigd met zink en lood. De kleilaag van MM06 (boring 02 en 03, zwak beton- en aardewerkhoudend) is maximaal licht verontreinigd met zware metalen, PAK en PCB. Ter plaatse van boring 16, waar een matige olie-water reactie is waargenomen, is maximaal een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen.

Op basis van de analyseresultaten van mengmonster MM01, waarbij sterk verhoogde gehalten zijn gemeten, zijn de monsters uitgesplitst en individueel geanalyseerd op lood. Hieruit blijkt dat ter plaatse van de bovengrond van boringen 04 en 05 een sterk verhoogd gehalte lood is gemeten. Ter plaatse van de bovengrond van boringen 01, 02 en 03 is lood maximaal licht verhoogd gemeten.

9.3.2.3 Indicatieve toetsing Besluit bodemkwaliteit     

De analyseresultaten van de geanalyseerde grond(meng)monster(s) zijn voor het bepalen van de hergebruikmogelijkheden indicatief getoetst aan de, normwaarden uit de Regeling bodemkwaliteit (bron 11) behorende bij het Besluit bodemkwaliteit (bron 12). De in het laboratorium gemeten gehalten zijn hierbij omgerekend naar standaard bodem op basis van de gemeten lutum- en organische stofpercentages. De uitwerking van deze (indicatieve) toetsing is opgenomen in bijlage 3.4. In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de (indicatieve) toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit conform het generieke beleid (landelijke beleid). Bij gebiedsspecifiek beleid dient te worden getoetst aan het door het bevoegd gezag vastgestelde lokale bodembeleid (bodembeheernota, bodemkwaliteitskaart en bodemfunctiekaart) met lokale maximale waarden en eventueel aanvullende specifieke eisen ten aanzien van grondverzet.

Op basis van de indicatieve toetsing Besluit bodemkwaliteit kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de locaties waar sterk verhoogde gehalten zijn gemeten, de grond als niet toepasbaar moet worden beschouwd. Overig locaties, waar maximaal matig verhoogde gehalten zijn gemeten, kan de grond als klasse Industrie worden ingedeeld.

Voor een definitieve vaststelling van de bodemkwaliteitsklasse is in veel gevallen een partijkeuring conform AP04 vereist. Een dergelijke keuring onderscheidt zich van het onderhavige onderzoek door een intensievere bemonstering, een aangepaste monstervoorbehandeling in het laboratorium, zowel monstername als analyse in duplo en in enkele gevallen uitloogonderzoek.

Veiligheidskundige aspecten

Hieruit volgt dat op basis van de CROW 132 werkzaamheden in de sterk verontreinigde grond onder veiligheidsklasse 2T of 3T moeten worden uitgevoerd. Overige werkzaamheden kunnen onder Basisklasse worden uitgevoerd. Op basis van de CROW 400 is er voor sterk verontreinigde grond sprake van veiligheidsklasse ‘oranje, niet vluchtig’ of ‘rood, niet vluchtig’. Overige werkzaamheden kunnen onder de Basishygiëne worden uitgevoerd. Op basis van deze veiligheidsklasse dienen de juiste aanvullende maatregelen genomen te worden gedurende werkzaamheden in de grond. Voor de bijbehorende veiligheidsvoorzieningen, metingen en maatregelen wordt verwezen naar de betreffende publicaties.

9.3.2.4 Algemene kwaliteit grondwater     

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het grondwater licht verhoogde concentraties zijn gemeten. De herkomst van de verontreiniging hangt vermoedelijk samen met van vaak voorkomende achtergrondwaarden. Ter plaatse van peilbuis 16, waar een olie-water reactie is waargenomen in de grond, is geen sprake van verontreiniging met minerale olie in het grondwater, enkel licht verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten.

Een verhoogde troebelheid (> 10 NTU) kan invloed hebben op het meetresultaat. Bij een te hoge troebelheid kan een overschatting van het meetresultaat voor organische verbindingen (minerale olie, vluchtige (aromatische en gechloreerde) koolwaterstoffen, PAK en PCB) plaatsvinden. Er kan daardoor ten onrechte vastgesteld worden dat sprake is van een grondwaterverontreiniging.

In het grondwater afkomstig uit peilbuizen 11 en 16 is een NTU van respectievelijk 217 en 102 aangetoond. Uit de analyseresultaten blijkt dat voor één of meerdere organische verbindingen is een overschrijding van de streefwaarde(n) aangetoond. De tussenwaarde(n) wordt echter niet overschreden. De verhoogde troebelheid kan een (geringe) invloed hebben gehad op deze verhoogde concentratie. Echter omdat de tussenwaarde niet wordt overschreden is ons inzien geen noodzaak tot aanvullend onderzoek.

9.3.2.5 Conclusies Wet bodembescherming     
  • De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat globaal uit ophoogzand, gevolgd door klei of veen tot de maximale boordiepte.
  • In het opgeboorde materiaal zijn bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Deze

    bijmengingen bestaan voornamelijk uit baksteen, beton, puin en aardewerk.
  • Ter plaatse van boring 16 is een matige olie-waterreactie waargenomen in de

    bodemlaag van 0,1-0,7 m-mv.
  • In diverse boringen zijn op variërende dieptes bodemvreemde lagen bestaande uit

    volledig beton, baksteen of slakken.
  • De zandige bovengrond ter plaatse van boring 04 en 05 sterk verontreinigd met lood.

    Deze verontreinigingen hangen vermoedelijk samen met de bodemvreemde

    bijmengingen.
  • De zandige bovengrond met 35-40% bijmenging van baksteen, beton en aardewerk ter plaatse van boringen 07 en 09 is sterk verontreinigd met PAK en is te relateren aan de voormalige wegverharding van de Weesperzijde.
  • De zandige ondergrond is matig tot sterk verontreinigd met zink en lood.
  • De grindlaag met antropogene bijmengingen in boring 13 (1,2-1,7 m-mv) is sterk

    verontreinigd met zink en PAK.
  • De slakkenlaag in boring 16 (1,0-1,5 m-mv) is sterk verontreinigd met barium, en matig verontreinigd met koper en lood.
  • De veenlagen in boringen 14 (0,8-1,2 m-mv) en 16 (1,5-2,0) zijn sterk verontreinigd met lood en matig verontreinigd met koper en/of zink.
  • Ter plaatse van boring 16, waar een matige olie-water reactie is waargenomen, is maximaal een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen.
  • Conform het Besluit bodemkwaliteit heeft de grond de kwaliteitsklasse Industrie of Niet Toepasbaar (sterk verhoogde gehalten) en kent derhalve beperkte toepassingsmogelijkheden elders.
  • Als gevolg van de verontreinigingen met zware metalen en PAK geldt conform de CROW 132 de veiligheidsklasse 2T of 3T voor werken in de sterk verontreinigde grond. Overige werkzaamheden kunnen onder Basisklasse worden uitgevoerd.
  • Als gevolg van de verontreinigingen met zware metalen en PAK geldt conform de CROW 400 de veiligheidsklasse ‘oranje, niet vluchtig’ of ‘rood, niet vluchtig’ voor werken in de sterk verontreinigde grond. Overige werkzaamheden kunnen onder de Basishygiëne worden uitgevoerd.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met arseen, barium, xylenen en naftaleen. Deze verontreinigingen zijn vermoedelijk van nature aanwezig.
  • Uit de analyseresultaten blijkt dat er op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de grond (> 25 m3 sterk verontreinigde grond). De exacte omvang van de verontreiniging is niet bekend. De verontreinigingen zijn heterogeen verspreid aanwezig over de locatie en zijn te relateren aan de stedelijke ophoging en de voormalige wegverharding.

9.4 Conclusie     

Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat er mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m3 sterk verontreinigde grond) met barium, lood, zink en PAK in de grond. De verontreiniging met lood en zink is waarschijnlijk heterogeen over de locatie verspreid aanwezig, als gevolg van de stedelijke ophoging en de activiteiten uit het verleden. De verontreiniging met PAK is te relateren aan de voormalige wegverharding van de Weesperzijde en maakt waarschijnlijk onderdeel uit van een groter gebied. Aangezien de verontreiniging heterogeen over de locatie is verspreid en vermoedelijk onderdeel uitmaakt van een groter geval, is het vaststellen van de exacte verontreinigingscontour niet zinvol. Op het moment dat de definitieve bouwplannen bekend zijn, kan er gericht aanvullend onderzoek worden uitgevoerd.

9.5 Bodemsanering     

De kosten voor bodemsanering zijn onderdeel van het Investeringsbesluit en zijn tot stand gekomen middels een ssk-raming en een raming van de Afdeling Bodem (Directie Grond en Ontwikkeling). Bodemsanering is hiermee verzekerd.

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie     

10.1 Algemeen     

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

10.2 Beleid en regelgeving     

10.2.1 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie - provincie Noord-Holland     

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.

10.2.2 Archeologiebeleid Amsterdam     

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

10.3 Onderzoek en Conclusies     

10.3.1 Archeologie     

In 2011 is een inventarisatie verricht en is een hoge archeologische verwachting toegekend aan delen van het plangebied. Het gaat daarbij om de delen die aan weerszijde van de gedempte Weespertrekvaart lagen. Dit deel van de 17de-eeuwse ringdijk, diende behalve als waterkering ook als een belangrijke verkeersas.

Voor een deel van het plangebied geldt beleidscategorie 5 en een uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan 2 meter (het rood omlijnde gebied in onderstaande afbeelding). Het overig deel van het plangebied is vrijgesteld van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen.

Er vinden geen bodemingrepen plaats ter plaatse van het deel van het plangebied, waar een archeologische verwachtingswaarde geldt. Er hoeft daarom geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.

verplicht

Afbeelding 10.1: deel plangebied (rood omkaderd) met beleidscategorie 5

Wel is conform de Erfgoedwet een meldingsplicht van kracht. Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden vondsten worden gedaan, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

10.3.2 Cultuurhistorie     

Het pand Weesperzijde 250 heeft geen ordewaardering. Dit hoekpand met café en bovenwoning, in 2001 uitgebreid met een grote tijdelijk vergunde eenlaagse serre op de plek van het oorspronkelijke terras waarvoor een groot deel van de gevel op de begane grond werd doorbroken, is een eenvoudig vroeg twintigste eeuws pand met een afgeschuinde hoek die wordt geaccentueerd door een Vlaamse gevel met een klassiek geprofileerde rechte houten kroonlijst. De kop- en langsgevel van het pand worden beëindigd door een kroonlijst in siermetselwerk waarop oorspronkelijk hoge gemetselde balustrades waren aangebracht. Die zijn ten tijde van de sloop van de belendende panden verwijderd. Toen is ook de zijgevel wit gestuukt met daarop de naam van het café en het logo van Amstel Bier geschilderd. Later is aan de achterzijde de loggia op de eerste verdieping dichtgezet en inmiddels is het hele pand wit geschilderd. Wel heeft Weesperzijde nr. 250 stedenbouwkundige, of beter, situationele betekenis en cultuurhistorische waarde als het laatste pand aan de Weesperzijde en het oudste bouwwerk in het gehele Omval-gebied. Het markeerde lange tijd de stadsgrens en de stedelijke bebouwing en doet dat eigenlijk nog steeds.

10.3.3 Conclusie     

De aspecten Archeologie en Cultuurhistorie zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid     

11.1 Algemeen     

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

11.2 Beleid en regelgeving     

11.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie     

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.

Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

11.2.2 Gemeente Amsterdam     

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

11.2.2.1 Duurzaamheid in de nieuwbouw     

Op 10 september 2008 heeft de raad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:

  • Vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen klimaatneutraal te bouwen;
  • In de periode 2010 t/m 2014 te starten met de realisatie van klimaatneutrale woningen en utiliteit, met als doelstelling om 40 procent van de productie (= 10.000 woningen) geheel klimaatneutraal te bouwen (EPL = 9,5 à 10) en de overige woningen 'half klimaatneutraal' (EPL = 8).

Het raadsbesluit over Klimaatneutraal Bouwen verplicht tot bewust omgaan met het thema 'energie'. Energie moet een van de uitgangspunten van gebiedsontwikkeling worden. Dit betekent een uitdaging en een kans: samenwerking maakt meerwaarde mogelijk op een ander schaalniveau. Dit kan tot andere energieconcepten leiden en tot hergebruik van elkaars energiestromen.

11.2.2.2 Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam     

In de 'Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2005' zijn de eisen met betrekking tot duurzaam bouwen in Amsterdam vastgelegd. Dit beleid zal in de bouwenveloppen worden voorgeschreven. Voorbeelden zijn het toepassen van duurzame materialen (o.a. FSC-hout), maar ook het niet toepassen van uitloogbare metalen op plaatsen die in aanraking met hemel- of oppervlaktewater kunnen komen. In samenwerking met de marktpartijen is onderzoek verricht naar de mogelijkheden van het toepassen van duurzame energiesystemen.

11.2.2.3 Leidraad Energetische Stedenbouw     

In 2010 heeft de Dienst Ruimtelijke Ordening, in samenwerking met de TU Delft, de 'Leidraad Energetische Stedenbouw' (LES) ontwikkeld. Dit instrument is een eerste tool dat klimaatneutraal bouwen in de Amsterdamse projecten toegankelijk maakt voor stedenbouwkundigen en planologen. Het geeft een methodologie aan, hoe je in je project het onderwerp 'energie' kunt benaderen en aan welke knoppen je kunt draaien om energiezuinig te ontwerpen en het project op te zetten.

LES gaat niet uit van een rekenmodel maar van het stapsgewijs toepassen van maatregelen die in een matrix samengevat zijn. Aan het einde van elke stap wordt een energiebalans opgesteld, op basis waarvan je een afweging maakt tussen de maatregelen die je in het project toepast.

Hoewel de ontwikkeling van LES de focus op de projecten legt, agendeert deze publicatie daarnaast thema's op schaal van de stad Amsterdam.

11.2.2.4 Windmolens     

De gemeente Amsterdam heeft als doelstelling om meer windmolens te plaatsen en zodoende te voldoen aan de CO2-reductiedoelstellingen.

Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie heeft realisering van windmolenparken langs kanalen, waterkeringen, spoorwegen en wegen en in het grensgebied tussen land en water de voorkeur. Solitaire windmolens dienen bij voorkeur te worden geplaatst bij infrastructurele knooppunten.

Windmolens vallen sinds 1 januari 2011 onder de werking van het 'Activiteitenbesluit'. Bijna alle windmolens op land vallen geheel onder deze algemene regels. Een omgevingsvergunning blijft nodig voor de windmolens waarvoor het bevoegd gezag na beoordeling gemotiveerd voor het maken van een milieueffectrapport kiest. Op deze windmolens is, naast de omgevingsvergunning, paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Dit betreft de normering voor geluid.

Er is voor wat betreft de externe veiligheid een nieuw artikel 3.15a in het Aktiviteitenbesluit opgenomen waarin onder andere normen zijn opgenomen voor het plaatsgebonden risico, veroorzaakt door een nieuwe windmolen of een combinatie van nieuwe windmolens, voor buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object is niet hoger dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object is niet hoger dan 10-5 per jaar. Er kunnen bij ministeriële regeling afstanden worden vastgesteld, die minimaal aanwezig moeten zijn tussen een nieuwe windmolen of een combinatie van nieuwe windmolens en een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar dan wel beperkt kwetsbaar object. In dat geval zijn de eerder bedoelde waarden niet van toepassing. Er kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de berekening van het plaatsgebonden risico.

11.3 Specifiek plan/project     

Ten aanzien van de ambities voor duurzaamheid worden voor de ontwikkeling van het plangebied de volgende eisen gesteld:

  • De nieuwbouw moet voldoen aan de geldende EPC norm op het moment van indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
  • Een duurzame warmte- en koude voorziening is verplicht waarbij gebruik wordt gemaakt van de lokale stadswarmte en koude infrastructuur en/of van lokale bronnen (WKO).
  • Het te ontwikkelen gebouw is aardgasvrij.
  • Bronnen en leidingen ten behoeve van WKO worden gerealiseerd binnen de erfpacht grenzen dan wel zo dicht mogelijk tegen de erfpachtgrens aan en vormen geen belemmering in de openbare ruimte of voor andere gebouwen en/of functies.
  • De parkeernorm is 0,0. Er worden geen parkeerplaatsen aangeboden, behalve voor gehandicapten en laden en lossen.
  • Gebouwen moeten flexibel ontworpen worden en kunnen worden aangepast op nieuwe gebruikers en andere toepassingen. Hiervoor moet een bruto verdiepingshoogte van minimaal 3,50 meter worden toegepast en ter plaatse van de plint minimaal 5 meter.
  • De nieuwbouw houdt rekening met de principes van rainproof bouwen
  • De ontwikkelende partij licht in hun plan toe hoe zij omgaan met natuurinclusief bouwen.
  • De gebruikte materialen worden geregistreerd in een grondstoffenpaspoort. Deze word gedocumenteerd in een, nader te bepalen, algemeen bekend register. (Bijvoorbeeld: Kadaster)
  • Het gebruik van materialen met een lage milieu-impact is verplicht. In geval er wordt gekozen voor het gebruik van hout, wordt er alleen hout toegepast met een FSC-keurmerk of een vergelijkbare kwaliteit.
  • Verontreiniging van het hemelwater door bouwmaterialen moet worden voorkomen door geen gebruik te maken van ongewenste materialen zoals lood, ongecoat zink en verzinkte materialen, teerhoudende dakbedekking, koperen waterleidingen en koperen dakbedekking.

Bij het ontwerpen van gebouwen moet hemelwater worden vastgehouden.

Bij het definitief ontwerp van het gebouw moet een groenplan aangeleverd worden waarin (in ieder geval) is uitgewerkt op welke wijze, met welk doel en met welke beplanting groen wordt gerealiseerd op het terrein, gevels en/of dak. Niet alleen de flora is van belang maar ook de fauna.

  • Duurzaamheid als architectonisch thema: duurzame toepassingen worden zichtbaar / beleefbaar gemaakt in het gebouw zonder afbreuk te doen aan de architectonische samenhang.

Hoofdstuk 12 Externe veiligheid     

12.1 Algemeen     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

Over de spoorlijn Duivendrecht - Amsterdam Muiderpoort vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor een goede ruimtelijke onderbouwing is inzicht in de externe veiligheidsrisico's noodzakelijk. Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.

12.2 Beleid en regelgeving     

12.2.1 Beleid externe veiligheid     

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.

De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

12.2.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren     

Het transport van gevaarlijke stoffen brengt risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen. Het risico voor personen die verblijven in de omgeving wordt gevat onder het begrip externe veiligheid (EV). Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is een risiconormering vastgesteld. In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn de regels opgenomen voor de ruimtelijke ordening. Voor infrabesluiten zijn de regels vastgelegd in de Beleidsregels EV-beoordeling Tracébesluiten (de Beleidsregels).

Op 1 april 2015 is het Basisnet volledig in werking getreden. Het basisnet bestaat uit een aangewezen aantal routes (wegen, spoorwegen en vaarwegen) waarop het mogelijk moet zijn en blijven om gevaarlijke stoffen te vervoeren. Het doel van het Basisnet is het vastleggen en waarborgen van een duurzame balans tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, de ruimtelijke omgeving en de veiligheid van mensen die wonen en werken langs de route. Het Basisnet stelt grenzen aan het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorlijnen alsmede aan ruimtelijke ontwikkelingen langs die wegen, vaarwegen en spoorlijnen. Voor elke weg, spoorlijn en vaarweg die deel uitmaakt van het Basisnet, is vastgesteld hoeveel risico het vervoer van gevaarlijke stoffen over die weg, spoorlijn of vaarweg maximaal mag veroorzaken. De basisnetroutes en deze zogenoemde "risicoplafonds" zijn vastgelegd in de regeling Basisnet.

12.2.3 Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam     

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico s aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

12.3 Resultaten onderzoeken     

Adviesgroep AVIV heeft in opdracht van de gemeente Amsterdam een risicoanalyse uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in de bijlage opgenomen, zie Bijlage 4 Externe Veiligheid Aviv mei 2018. In deze paragraaf wordt een samenvatting van de onderzoeksresultaten en conclusies weergegeven.

In dit onderzoek is van een gemengd programma uitgegaan, waarbij de exacte invulling nog niet bekend is. Er is van een ontwikkeling uitgegaan met in ieder geval een horecafunctie, een maatschappelijke functie eventueel in combinatie met een woon- en/ of kantoorfunctie. Verder is de aanname gedaan dat café de Omval behouden blijft en volledig wordt opgenomen in de nieuwbouw, zie ook Bijlage 1 van het onderzoek Externe Veiligheid Aviv mei 2018. De horecafunctie bevindt zich op de begane grond en maakt gebruik van een terras en/of speelplek op het terrein.

Onder het spoor is uitgegaan van kleinschalige creatieve bedrijfsvestigingen en broedplaatsen (in 50% van de ruimtes) en commerciële bedrijvigheid, dienstverlening, detailhandel, ateliers, studio's en recreatie (in 50% van de ruimtes).

12.3.1 Risicovolle inrichtingen     

Er zijn geen risicovolle inrichtingen in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

12.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren     

Over de spoorlijn Duivendrecht - Amsterdam Muiderpoort vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

12.3.2.1 Plaatsgebonden risico     

Bij het Basisnet Spoor gelden de afstanden die in bijlage 2 van de regeling Basisnet zijn opgenomen. Voor het traject ter hoogte van de beoogde ontwikkeling geldt een PR-plafond van 0 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de spoorbundel niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.

12.3.2.2 Groepsrisico     

Uit het onderzoek van AVIV (paragraaf 4.2) blijkt geen volledige verantwoording van groepsrisico nodig is. Het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie is 0.18 keer de oriëntatiewaarde.

12.3.3 Buisleidingen     

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen in de nabijheid van het plangebied.

12.4 Conclusie     

De externe veiligheidsrisico's door het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor ter hoogte van project Omval Weespertrekvaart te Amsterdam zijn berekend.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico op het hart van de spoorbundel, mag niet hoger zijn dan 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

Het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie is 0.18 keer de oriëntatiewaarde.

Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied Omval Weespertrekvaart.

Hoofdstuk 13 Trillingen     

13.1 Algemeen     

Peutz heeft in opdracht van de gemeente Amsterdam onderzoek gedaan naar de optredende trillingsniveaus ten gevolge van railverkeer in het plangebied Omval Weespertrekvaart.

Hiervoor is het plangebied opgedeeld in twee deelgebieden, zie ook afbeelding 13.1.

verplicht

Afbeelding 13.1: ligging deelgebieden binnen het plangebied (bron: Peutz)

Deelgebied 1 bevindt zich ten oosten van de spoorlijn. De afstand tot de te realiseren bebouwing bedraagt circa 30 meter. De geplande ontwikkeling betreft horeca, kantoren en bedrijvigheid/ maatschappelijke functies. Deelgebied 2 bevindt zich onder de sporen. Deze locatie is bestemd voor verkeersdoeleinden en opslag.

Op het spoortraject rijden zowel reizigers- als goederentreinen maar ook metro's. De afstand is zodanig dat trillinghinder niet op voorhand uitgesloten is. Met name voor de locaties die zich onder het spoor bevinden is trillinghinder niet uit te sluiten.

In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is als bijlage 5 van de toelichting opgenomen.

13.2 Onderzoeksresultaten     

Het onderzoek heeft tot doel om de toekomstig optredende trillingniveaus door trein- en metro passages te voorspellen in de toekomstige gebouwen. Metingen zijn, voor de locaties naast het spoor, verricht op maaiveldniveau. Onder het spoor zijn de metingen verricht in de daar al bestaande ruimtes. De trillingniveaus worden getoetst aan de grenswaarden voor nieuwe situaties (voor de locaties ten oosten van het spoor) en bestaande situaties (voor de locaties onder het spoor) uit de Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B).

De streefwaarden hebben betrekking op voelbare trillingen tot 100 Hz. Boven 100 Hz zijn trillingen door de mens in het algemeen niet meer voelbaar. De optredende trillingniveaus voldoen aan de streefwaarden indien voldaan wordt aan één van onderstaande twee voorwaarden:

- de waarde van de maximale trillingsterkte in een ruimte (Vmax) is kleiner dan A1;

- de waarde van de maximale trillingsterkte in een ruimte (Vmax) is kleiner dan A2 waarbij de trillingsterkte over de beoordelingsperiode in deze ruimte (Vper) kleiner is dan A3.

verplicht

Tabel 13.1: streefwaarden Richtlijn SBR-B voor de gebouwfunctie kantoor en bijeenkomst (bon: Peutz)

De streefwaarden zijn geen wettelijke grenswaarden. Wel worden de SBR-richtlijnen in de jurisprudentie gehanteerd ter bepaling van de beoordelingscriteria en zijn zodanig als grenswaarden te hanteren.

Uit het onderzoek is het volgende gebleken:

Deelgebied 1

Trillingsniveaus door toedoen van treinpassages in het oostelijk deel van het plangebied overschrijden de grenswaarde A1. De grenswaarden voor A2 en A3 worden niet overschreden.

Hiermee kan vastgesteld worden dat de beoogde bebouwing in het plangebied mogelijk is. Echter, er is een mogelijkheid dat door trillingoverdracht binnen de beoogde bebouwing en de daarmee al dan niet gepaard gaande opslingering van verdiepingsvloeren een overschrijding van de hindergrenswaarden voor trillingen kan ontstaan. Het valt derhalve aan te bevelen alvorens de bouw te starten onderzoek uit te voeren naar de overdracht binnen de bebouwing alsmede eventuele opslingering.

In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor een gebouw ten behoeve van trillinggevoelige functies slechts mag worden verleend nadat is vastgesteld dat er maatregelen worden genomen tegen trillingshinder, die ervoor zorgen dat de maximale trillingssterkte Vmax en de gemiddelde trillingssterkte Vper voldoen aan de streefwaarden uit de SBR richtlijn 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen' deel B voor nieuwe situaties voor kantoren en bijeenkomstruimten, zoals deze geldt ten tijde van het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning.

Deelgebied 2

Trillingsniveaus door toedoen van treinpassages in de ruimten onder de sporen overschrijden de grenswaarden voor A1. Aan de grenswaarden voor A2 wordt voldaan. Voor één van de meetposities geldt dat de grenswaarde A3 marginaal wordt overschreden.

Het maximale optredende trillingsniveau A2 wordt niet overschreden, De grenswaarde A3, de gemiddelde waarde over een periode, die in belangrijke mate wordt bepaald door de hoeveelheid treinpassages, wordt slechts marginaal overschreden.

Doordat in Deelgebied 2 de bestemming verkeersdoeleinden en opslag voor bedrijven betreft is er geen sprake van trillingsgevoelige werkruimten, waardoor het acceptabel is dat de streefwaarde A3 wordt overschreden. Er is afgewogen dat nog steeds sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Wet lokaal spoor (WLS)

Activiteiten en werkzaamheden -bijvoorbeeld bouw- en hijswerkzaamheden - in de nabijheid van het metrospoor zijn vergunningplichtig zijn op grond van de Wet lokaal spoor (WLS). Hier dient bij ontwikkelingen in het plangebied rekening mee te worden gehouden.

Hoofdstuk 14 Hoogbouwaspecten     

14.1 Algemeen     

14.1.1 Bezonning     

Om te beoordelen of de ontwikkelingen in het plangebied Omval Weespertrekvaart ter plaatse van omliggende bebouwing tot schaduwhinder leiden, is bezonningsonderzoek uitgevoerd.

Doordat er nog geen concrete bouwplannen zijn, is voor de studie een model van het maximaal te bebouwen volume gebruikt. Dat wil zeggen een volume met de maximale bouwhoogte van 23 meter over het gehele te bebouwen grondvlak (600 m2), zie ook afbeelding 13.1. Het werkelijk te bebouwen volume zal kleiner zijn. De werkelijke bezonning kan daardoor gunstiger uitvallen.

verplicht

Afbeelding 14.1: maximaal te bebouwen volume (bron: gemeente Amsterdam)

De bezonningsstudie laat een gunstig beeld zien voor zowel Amsteldorp als de eigen locatie. In de gemiddelde maanden (maart en september) werpt het bouwblok pas vanaf de late middag een schaduw over Amsteldorp. Die valt bovendien samen met schaduw van de hoogbouw van de omliggende ontwikkelingsgebieden. Te behouden bestaande bomen staan niet in het model maar spelen daarin ook nog een rol. Het driehoekig nieuwbouwblok zelf ligt gunstig ten opzichte van de zon. De noordoostgevel heeft in de ochtend zon. De west- en zuidgevel hebben in de maanden maart/september tot eind van de middag zon, in december tot ongeveer 15.00 uur.

Het plein tussen spoor en nieuwbouw, evenals de kade aan de Weespertrekvaart hebben het grootste deel van het jaar zon tot het einde van de middag. Dat maakt het erg geschikt voor een verblijfsfunctie buiten, zoals een terras of speelplaats.

Het volledige bezonningsonderzoek is als bijlage 6 Bezonningsonderzoek Omval Weespertrekvaart bij deze toelichting opgenomen.

14.1.2 Windhinder     

Als een bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van 30 meter of hoger mogelijk maakt moet onderzoek plaatsvinden naar de mogelijke windhinder. Als er lager dan 30 meter gebouwd wordt, is onderzoek niet aan de orde. Het bestemmingsplan maakt bebouwing met een maximale hoogte van 23 meter mogelijk.

14.2 Beleid en regelgeving     

14.2.1 Hoogbouw, Beleid en Instrument     

De nota Hoogbouw, Beleid en Instrument uit 2005 is naar aanleiding van de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' in 2011 geactualiseerd als aanvullend toetsingskader. Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect wat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de Nota is aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt. Dat doet zich voor in situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd. In deze situaties wil het college van B&W mee kunnen beoordelen wat de effecten zijn op gebieden die om verschillende redenen van grote waarde voor de stad worden geacht.

Een rapportage over landschappelijke effecten is verplicht gesteld bij:

  • Middelhoogbouwinitiatieven vanaf 22,5 meter of 25% hoger dan hun directe omgeving in het UNESCO-gebied.
  • Hoogbouwinitiatieven hoger dan 30 meter of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving binnen de op de hoogbouwkaart aangegeven 2 km-zone rondom het UNESCO-gebied. In deze zone geldt de zichtbaarheid van hoogbouw vanuit het UNESCO-gebied van de Rembrandttoren op 2 kilometer afstand van dat gebied als bovengrens voor de toelaatbare hoogte.
  • Hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter buiten die zone, maar binnen één van de hierboven genoemde ‘gebieden van bijzondere waarden’.
  • Hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter in de randen van de groene scheggen.
  • hoogbouwinitiatieven vanaf 40 meter in het Buiten-IJ
  • hoogbouwinitiatieven vanaf 60 meter elders, met uitzondering van de stimuleringsgebieden (op de hoogbouwkaart paars aangeduid).

14.3 Resultaten onderzoek     

Het plangebied van het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart ligt buiten UNESCO-gebied, maar binnen de 2 km-zone rondom het UNESCO-gebied.

Voor hoogbouwontwikkelingen vanaf 30 meter geldt een verplichting voor het opstellen van een rapportage over landschappelijke effecten. De ontwikkeling ter plaatse van het plangebied Omval Weespertrekvaart wordt maximaal 23 meter hoog.

14.4 Conclusie     

Voor de ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied van bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart geldt geen verplichting tot het opstellen van een rapportage over landschappelijke effecten. De ontwikkeling is in lijn met het beleid voor hoogbouw uit de Structuurvisie 2040.

Hoofdstuk 15 Luchthavenindelingsbesluit     

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:

  1. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  2. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  3. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  4. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

De projectlocatie is gelegen binnen het beperkingengebied van de luchthaven Schiphol, zoals te zien is op afbeelding 13.1 (uit bijlage 2 van het meest recente LIB, LIB 2015).

verplicht

Afbeelding 15.1: Beperkinggebied van luchthaven Schiphol (bron: www.overheid.nl)

Bij bestudering van de deelkaarten is te zien dat er hoogtebeperkingen gesteld worden in verband met radar. De maatgevende kaart voor algemene toetshoogtes stelt een maximale hoogte van 146 meter boven NAP, zie ook afbeelding 13.2.

verplicht

Afbeelding 15.2: Maatgevende kaart toetshoogtes LIB (bron: www.overhied.nl)

De kaart voor toetshoogtes in verband met radar stelt een toetshoogte van 80 - 100 meter boven NAP, zie ook afbeelding 13.3.

verplicht

Afbeelding 15.3: Toetshoogtes i.v.m. radar (bron: www.overheid.nl)

Het voorliggende plan maakt een bouwontwikkeling van 23 meter hoogte mogelijk, zodat in dit kader geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het gebruik of de bouwhoogte. Het voorliggende plan is daarom niet strijdig met het bepaalde in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2015).

Hoofdstuk 16 Milieuzonering bedrijven     

16.1 Kader en kwalificatie plangebied     

Kader

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen: VNG-brochure) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor verschillende functies aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer. De VNG-brochure vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden, waar gemotiveerd kan worden afgeweken. Wel is uit vaste jurisprudentie gebleken dat de Raad van State in het kader van “goede ruimtelijke ordening” toetst aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie en bij het afwijken hiervan aan de onderliggende motivering.

De richtafstanden in de VNG-brochure zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies zoals bedrijven of kantoren voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

verplicht Tabel 16.1: richtafstanden VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (bron: VNG 2009)

Kwalificatie plangebied

Een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Dit geldt eveneens voor gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.

Het bestemmingsplangebied Omval Weespertrekvaart kan door de nabije aanwezigheid van wegen, woonfuncties en bedrijvigheid worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. De richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Daar is in dit geval sprake van.

16.2 Inventarisatie plangebied     

Met het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart worden geen milieugevoelige functies zoals wonen mogelijk gemaakt. Met het bestemmingsplan wordt echter wel bedrijvigheid mogelijk gemaakt, zoals horeca en lichte bedrijvigheid (bedrijvigheid tot en met categorie 2)

De meest nabijgelegen milieugevoelige functies zijn de woningen aan de Starenbochstraat. De afstand tot deze woningen bedraagt ongeveer 60 meter.

16.3 Conclusie     

In gemengd gebied geldt een minimale aan te houden afstand van 10 meter tussen bedrijvigheid categorie 2 en milieugevoelige functies zoals woningen. De afstand tot de meest nabij gelegen woningen bedraagt ongeveer 60 meter. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 17 Natuur en Landschap     

17.1 Algemeen     

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

17.2 Beleid en regelgeving     

17.2.1 Wet natuurbescherming     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze nieuwe wet is een vervanging en samenbundeling van drie voorgaande wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet1. Tevens heeft er een decentralisatie van het bevoegd gezag plaatsgevonden: per 1 januari 2017 zijn de provincies verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Wnb is op te delen in grofweg drie delen:

  • Bescherming van gebieden

De Wnb richt zich met de bescherming van natuurgebieden uitsluitend op Natura 2000- gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde dier- en plantensoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Invloeden (ook van buitenaf) mogen deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen.

  • Bescherming van soorten

De Wnb onderscheidt drie verschillende beschermingsregimes, met elk hun eigen verbodsbepalingen (zie tabel 1). De eerste twee categorieën zijn gebaseerd op de door de Europese Unie opgestelde Vogelrichtlijn (uit 1979) en de Habitatrichtlijn (uit 1992). Het derde beschermingsregime betreft soorten die niet op Europees niveau beschermd zijn, maar wel op landelijk niveau: de Nationaal beschermde soorten (in de wet aangeduid als “andere soorten”). Als bevoegd gezag heeft iedere afzonderlijke provincie (een aantal) algemene soorten uit deze derde categorie vrijgesteld van ontheffingsplicht. Wel geldt altijd voor alle soorten de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat men bij werkzaamheden met mogelijk negatief effect op planten en dieren, maatregelen dient te nemen (binnen wat redelijkerwijs van men verwacht kan worden) om onnodige schade aan planten of dieren te voorkomen).

  • Bescherming van houtopstanden

De bescherming van houtopstanden betreft voornamelijk een voortzetting van de Boswet en richt zich op de instandhouding van het bosareaal. Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen en gelegen buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod.

17.2.2 Verordening ruimte     

In de verordening ruimte is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vastgelegd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van groene gebieden, voorheen bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN wordt beschermd via het planologisch kader. Het NNN is verankerd in de bestemmingsplannen waarin de regels uit de provinciale Verordening ruimte zijn verwerkt. Het ruimtelijke beleid voor het NNN kent het “nee, tenzij” principe en is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken’ van het NNN.

Naast het NNN kan de provincie planologische bescherming aan gebieden toekennen door hen aan te wijzen als “bijzondere provinciale natuurgebieden” of “bijzondere provinciale landschappen”. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden. Het NNN kent geen uniform beschermingsregime. Iedere provincie kan een eigen invulling geven aan bijvoorbeeld compensatie. Het beschermingsregime van overige op provinciaal niveau beschermde gebieden kan sterk verschillen tussen provincies.

17.2.3 Hoofdgroenstructuur Amsterdam     

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool. Di gebieden vervullen een onmisbare functie, niet alleen voor de verbetering van het leefklimaat, de luchtkwaliteit en de waterhuishouding, maar ook voor de biodiversiteit, groene recreatie en de voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaal aanbod aan groen zijn daarnaast belangrijke aspecten. In de Hoofdgroenstructuur zijn de gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werk gerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen, zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van de structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen, worden juist gestimuleerd. Als er plannen zijn in de beschermde groengebieden, kunnen die vaak zowel positieve als negatieve gevolgen hebben. Het is aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur (TAC) om een goede afweging te maken en B&W bij de besluitvorming te adviseren.

17.3 Resultaten onderzoeken     

17.3.1 Hoofdgroenstructuur     

Een zeer klein gedeelte (+/- 32 m2) van het plangebied valt binnen de Hoofdgroenstructuur. Dit gedeelte van het plangebied bevindt zich aan de Weespertrekvaart (zie ook afbeelding 16.1). In dit gedeelte van de Hoofdgroenstructuur vinden er geen ingrepen plaats.

17.3.2 Ecologische hoofdstructuur     

Het viaduct-gedeelte onder het spoor aan de zijde van de Spaklerweg valt onder de Ecologische hoofdstructuur. Dit gedeelte is een zeer verhard gebied. De biodiversiteit zal versterkt dienen te worden en verbindingen voor dieren worden verbeterd. Dit kan door middel van het talud in de Spaklerweg door inheemse vegetatie te laten begroeien. Ook kan onder het viaduct door middel van zwerfkeien een veilige passage voor dieren worden gerealiseerd.

verplicht

Afbeelding 17.1: ligging ecologische hoofdstructuur en hoofdgroenstructuur (bron: gemeente Amsterdam)

17.3.3 Flora en Fauna     

Ecoresult B.V. heeft in opdracht van de gemeente Amsterdam een verkennend Flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het volledig onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen, zie Bijlage 7 Quickscan F&F juni18. In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek samengevat weergegeven.

17.3.3.1 Beschermde gebieden     

Natura 2000-gebieden

Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Markermeer & IJmeer, gelegen ca. 5,1 km ten noordoosten van het plangebied.

Om te bepalen of een ontwikkeling ter plaatse van het plangebied Omval-Weespertrekvaart negatieve gevolgen heeft voor stikstofgevoelige natuurgebieden is tevens een Aeriusberekening uitgevoerd. Met deze berekening is de stikstofdepositie van de ontwikkeling ter plaatse van het plangebied inzichtelijk gemaakt.

Uit de verkennende Aeriusberekening (zie bijlage Bijlage 8 Aeriusbereking globale ontwikkeling) blijkt dat in het geval van een gemengde ontwikkeling met kantoren en winkels, creatieve bedrijvigheid en de bouw van appartementen de extra emissie kleiner is dan 0,05 mol/ha/jaar. Verder wordt geconcludeerd dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten die hoger liggen dan de drempelwaarde.

Doordat in de Aeriusberekening is uitgegaan van een verkennende berekening, omdat ten tijde van het uitvoeren van de berekening (juni 2018) de exacte plannen nog niet vast staan, is de berekening uitgevoerd met een overschatte waarde.

Bij de berekening in Aerius is uitgegaan van de volgende ontwikkeling:

  • onder het spoor: 2304m2 kantoren en winkels;
  • nieuwbouw met een hoogte tot 23 meter (functie 100 appartementen), met in de plint horeca (2141m2 functie: kantoren en winkels);
  • Een verkeersaantrekkende werking van 250 voertuiten per 24 uur (licht verkeer).

Natuurnetwerk Nederland

Het meest dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de Groot-Duivendrechtsche Polder, ca. 2,2 km ten zuidwesten van het plangebied. Op basis van de afstand van dit gebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op de wezenlijke waarden en kenmerken van bovengenoemd gebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk.

Weidevogelgebied

Het poldergebied de Groot-Duivendrechtsche Polder ca. 2,2 km ten zuidwesten van het plangebied is bestemd als Belangrijk weidevogelgebied. Op basis van de afstand van dit gebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op bovengenoemd gebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk.

17.3.3.2 Beschermde soorten     

Jaarrond beschermde nesten

Het plangebied is geschikt voor gebouwbewonende vogels met jaarrond beschermde nesten, te weten huismus. Geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen zijn aanwezig in de vorm van ruimten onder dakpannen die toegankelijk zijn via de dakgoot, openingen onder het boeibord en bij regenpijpen. Andere gebouwbewonende soorten zoals de gierzwaluw, kerkuil, steenuil, ooievaar, grote gele kwikstaart of slechtvalk zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Het plangebied ligt te midden van stedelijk gebied, heeft geen hoge daken of schoorstenen en ligt relatief afgezonderd van andere bebouwing. Het plangebied is ongeschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen. In het plangebied zijn bomen aanwezig echter zijn hierin geen boomnesten aanwezig, derhalve is aanwezigheid uitgesloten. Door de ligging van het plangebied in stedelijk gebied is aanwezigheid van (essentieel) functioneel leefgebied voor deze soorten tevens uitgesloten.

Niet jaarrond beschermde nesten

Het plangebied is geschikt voor categorie 5 soorten zoals koolmees, spreeuw en pimpelmees in de bebouwing. In de bomen zijn geen nesten aanwezig. Een ekster of zwarte kraai zou hier een nieuw nest in kunnen maken.

Vogels met niet jaarrond beschermde nesten zijn vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan en die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In dezen zijn er geen ecologische omstandigheden waardoor categorie 5 soorten in het plangebied jaarrond beschermd dienen te zijn. Het betreft een lokaal en regionaal algemene vogels. In de directe omgeving zijn voldoende geschikte structuren die als alternatief gebruikt kunnen worden. Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.

Algemene broedvogels

Het plangebied is geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels (struik- en boombroeders). Verscheidene algemene vogelsoorten zijn waargenomen in en om het plangebied tijdens het veldbezoek waaronder: merel, roodborst en houtduif.

Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.

Vleermuizen

Het plangebied is geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen. Geschikte locaties voor verblijfplaatsen zijn aanwezig in de vorm van ruimten onder dakpannen (houten)gevelplaten en ruimten in boeiborden. Op enkele plekken zijn ventilatieroosters in de muur aanwezig. De bebouwing in het plangebied is geschikt als zomer-, paar- en winterverblijfplaats. Laatstgenoemde voor solitaire of enkele dieren. De te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Andere soorten vleermuizen worden op basis van de aanwezige beschikbare ruimten (smalle openingen, te klein voor laatvlieger) en de ligging van het plangebied in het sterk stedelijk gebied van Amsterdam niet verwacht.

Het plangebied is ongeschikt voor boombewonende vleermuizen. In de in het plangebied aanwezige bomen zijn geen boomholten aanwezig, derhalve is aanwezigheid uitgesloten. Het plangebied is potentieel geschikt als niet essentieel functioneel leefgebied (vliegroute en foerageergebied) voor vleermuizen. Lijnvormige en windluwe structuren zijn aanwezig in de vorm van dichte aaneengesloten groenstructuren, gebouwen en bosschages. Ten zuiden van het plangebied ligt de Weespertrekvaart die tevens geschikt is voor vliegroutes van watervleermuis en meervleermuis.

Overige Habitatrichtlijn soorten

Het plangebied is ongeschikt voor de volgens het bronnenonderzoek in de omgeving aanwezige habitatrichtlijnsoorten rugstreeppad, vroedmeesterpad, heikikker en gevlekte witsnuitlibel. Ondiepe laagveenpoelen, laagveengebieden met dicht begroeide sloten of vennen zijn afwezig waardoor aanwezigheid van gevlekte witsnuitlibel en heikikker is uitgesloten. Aanwezigheid van rugstreeppad is uitgesloten wegens de ligging van het plangebied te midden van stedelijk gebied en het ontbreken van geschikt habitat in de vorm van ondiepe poelen of regenplassen en zandige terreinen. Aanwezigheid van vroedmeesterpad is uitgesloten wegens het ontbreken van ondiepe poelen of vennen met steenstort in de omgeving. Daarnaast ligt het plangebied ver buiten het natuurlijk verspreidingsgebied van de soort (Limburg).

Vaatplanten

Het groen in het plangebied bestaat uit aangeplante sierplanten, bomen, struiken en muurplanten. Tijdens het veldbezoek zijn enkel algemene soorten van voedselrijke gronden aangetroffen. Tijdens het veldbezoek zijn op de stenen muur aan de oostzijde van het plangebied enkel muurvarens aangetroffen (niet beschermd). In een put aan de zuidzijde is tongvaren aanwezig (niet beschermd). Andere soorten muurvegetatie zoals blaasvaren, muurbloem, schubvaren en groensteel zijn in het plangebied afwezig. Ecologisch beheerde terreinen, voedselarme zandgronden, arme wegbermen of anderzijds natuurlijke terreinen zijn afwezig. Dit sluit de aanwezigheid van zeldzame soorten zoals groot spiegelklokje, kluwenklokje, akkerboterbloem, karthuizer anjer, knolspirea, kranskarwij, naaldenkervel, wilde ridderspoor, wolfskers en zandwolfsmelk redelijkerwijs uit.

Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten zoogdieren waarvoor in Noord-Holland een provinciale vrijstelling geldt. Dit betreffen de egel, bosspitsmuis spec., huisspitsmuis en bosmuis. Het groen in het plangebied bestaat enkel uit een smalle strook ruigtekruiden en enkele bomen. Het plangebied wordt aan alle zijden ontsloten door brede watergangen, bruggen of wegen. Geschikt habitat voor steenmarter, bunzing, wezel, hermelijn, boommarter, eekhoorn, waterspitsmuis en gewone zeehond in de vorm van open water, sloten met sterk begroeide oevers of rustige, grotere groenstructuren en bosgebieden zijn afwezig. Derhalve is aanwezigheid uitgesloten.

Dagvlinders

Het plangebied is ongeschikt voor volgens het bronnenonderzoek in de omgeving aanwezige grote vos en iepenpage. De grote vos is een zwervende soort in Nederland zonder vaste voortplantingsgebieden. In het plangebied zijn tevens geen vochtige wilgenbossen aanwezig als leefgebied voor de soort. Aanwezigheid van de iepenpage is uitgesloten wegens het ontbreken van iepen in het plangebied en de directe omgeving.

Amfibieën en reptielen

Het plangebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten amfibieën waarvoor in Noord-Holland een provinciale vrijstelling geldt. Dit betreffen de bruine kikker en gewone pad. Voor de alpenwatersalamander, vinpootsalamander, vuursalamander, ringslang en hazelworm is geschikt habitat in de vorm van poelen of vennen, vochtige terreinen met hoog opgaande vegetatie of zandgronden afwezig. Derhalve is aanwezigheid van deze soorten uitgesloten.

Invasieve exoten

Tijdens het veldbezoek is extra opgelet op de aanwezigheid van invasieve of schadelijke exoten die de werkzaamheden kunnen belemmeren. Voorbeelden van invasieve exoten zijn onder andere reuzenberenklauw, reuzenbalsemien en meerdere soorten duizendknoop waaronder de meest voorkomende variëteiten: de Japanse duizendknoop- F. Japonica, de Boheemse duizendknoop- F. Japonica x F. Bohemica en de Sachalinse duizendknoop- F. Sachalinensis. Tijdens het veldbezoek zijn in of direct grenzend aan het plangebied geen invasieve exoten waargenomen.

Effectbeoordeling

Het plangebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Noord-Holland een vrijstelling geldt. Dit betreffen de egel, bosspitsmuis spec., huisspitsmuis, bosmuis, bruine kikker en gewone pad. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wèl geldt voor deze soorten een meldingsplicht omdat negatieve effecten optreden. In de provincie Noord-Holland geldt dat bij werkzaamheden die negatieve effecten hebben op vrijgestelde soorten een melding gedaan moet worden van de werkzaamheden. Deze melding moet online ingediend worden.

17.4 Conclusie     

Gelet op het bovenstaande heeft de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied De Omval Weepertrekvaart geen negatieve gevolgen voor natuur en landschap.

Hoofdstuk 18 Water     

18.1 Beleid     

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP 2016-2021 is de opvolger van het NWP 2009-2015 en vervangt dat plan en de partiële herzieningen hiervan. Op basis van de Waterwet is het NWP voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • integraal waterbeheer
  • afwenteling voorkomen
  • ruimte en water verbinden

In 2014 heeft het Kabinet de nationale deltabeslissingen vastgesteld en via een tussentijdse wijziging van het voornoemde Nationaal waterplan als beleid heeft verankerd. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. In 2014 heeft de gemeente Amsterdam de intentieverklaring 'Ruimtelijke Adaptatie' ondertekend, voortkomend uit de Deltastrategie. In haar beleid 'Amsterdam Waterbestendig' onderschrijft de gemeente de noodzaak voor klimaatbestendigheid en een robuuste watersysteem, mede in verband met de ambitie om de stad verder te verdichten. Op rijksniveau heeft de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, geadviseerd de wateroverlast in een watersysteem aan te pakken door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren. In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben alle partijen deze aanpak onderschreven. Op grond van 'Amsterdam Waterbestendig' gaat Amsterdam de komende decennia werken aan de volgende opgaven:

  • bescherming tegen overstroming;
  • omgaan met wateroverlast;
  • omgaan met watertekort;
  • omgaan met temperatuurstijging/hittestress.

Waterbeheerplan

Het Beleid van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit. Zie: https://www.waternet.nl/over-ons/publicaties/.

GRP 2016-2021

In dit plan is het beleid op het gebied van de gemeentelijke watertaken (stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater) van Amsterdam toegelicht voor de periode 2016-2021. Zie https://www.waternet.nl/siteassets/ons-water/gemeentelijk-rioleringsplan-amsterdam-2016- 2021.pdf.

Keur

De Keur is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.

18.2 Waterparagraaf     

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. De gemeentelijke watertaken omvatten zorgplicht voor grondwater, afvalwater, hemelwater en drinkwater. In opdracht van Amsterdam voert Waternet o met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening uit. Tijdige afstemming met de afdeling Assetmanagement Waterketen van Waternet voorkomt eventuele knelpunten in de capaciteit van het afvalwaterstelsel en borgt tijdig passende oplossingen voor aansluiting.

18.2.1 Waterhuishouding     

De Weespertrekvaart maakt deel uit van de Amstellandse Boezem met een boezempeil van NAP -0,4 meter. Langs de Weespertrekvaart ligt een secundaire directe kering binnen het plangebied, zie ook afbeelding 18.1.

verplicht

Afbeelding 18.1: uitsnede leggerkaart en plangebied Omval-Weespertrekvaart

Het plangebied behoort tot het Keurgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Volgens de Keur gelden er verbods- en gebodsbepalingen voor activiteiten, zoals bouwen, waarvan onder bepaalde voorwaarden een ontheffing kan worden verleend. De handhaving van de Keur is in handen van Waternet. Handelingen waarop de verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn kunnen slechts worden verricht indien door Waternet een Keurontheffing is verleend.

verplicht

Afbeelding 18.2: ligging plangebied ten opzichte kernzone en binnenbeschermingszone waterkering (bron: gemeente Amsterdam)

De waterkeringen rondom het plangebied hebben een belangrijke functie: ze keren het water van de Weespertrekvaart (gemiddeld peil NAP -0,4 m maar hoog water kan tot NAP 0,0 voorkomen) waardoor de veel lager gelegen wijk droog blijft. In dit geval gaat het om een half verholen waterkering (kernzone) met binnenbeschermingszone. Ter plaatse van de binnenbeschermingszone gelden beperkingen. Er is een watervergunning nodig om te mogen bouwen en om werken uit te mogen voeren.

De kernzone is onderdeel van een theoretisch dijkprofiel oftewel 'legger', die zich onder het maaiveld bevindt, en moet het gebied beschermen tegen een overstroming. In dit profiel mag niet (meer) worden gebouwd. Bij de herontwikkeling van de Omval-Weespertrekvaart wordt rekening gehouden met eisen vanuit de legger. Tussen de bocht in de Weespertrekvaart en het viaduct bevindt zich een zogenaamde balgstuw (een opblaasbare waterkering). Afstemming met Waternet over beperkingen die het kunstwerk stelt aan oeverontwikkelingen is vanzelfsprekend (de balgstuw zelf maakt geen onderdeel uit van het plangebied).

De nieuwe bebouwing staat 7 meter uit de oever van de Weespertrekvaart. In afbeelding 18.2 is te zien dat het bouwvlak bijna geheel in de beschermingszone van de half verholen waterkering (A118_001) ligt. Het bouwvlak ligt buiten de kernzone. De zuidelijke punt van het bouwvlak ligt het dichtst bij de kernzone; op 0,86 meter afstand.

In de beschermingszone kan men bouwen zonder rekening te houden met het dwarsprofiel (keurprofiel) van de kering. Men mag de diepte in indien rekening wordt gehouden met de regels uit de Keur AGV 2017 en de bijbehorende Beleidsregels. Dit geldt ook voor andere objecten (o.a. bomen/beplanting/kabels/leidingen) en activiteiten (bijv. grondwater onttrekken/graven). In de kernzone mag men niet bouwen.

De aangrenzende waterkering (A119_005) langs de Weespertrekvaart is van het type Secundair Direct. Hier gelden nog wel strenge regels. Het bouwvlak reikt niet tot dit profiel. Bomen en beplanting hebben andere regelgeving maar ook daar zijn voorwaarden aan verbonden.

18.2.2 Advies Hoogheemraadschap AGV     

PM

18.2.3 Watercompensatie     

Indien er meer dan 1000 m2 verharding toegevoegd wordt ten opzichte van de huidige situatie is watercompensatie noodzakelijk. In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel verhard, op het plantsoen na. Watercompensatie is niet noodzakelijk.

18.3 Conclusie     

Ter bescherming van de waterkering zijn in de leggers zones aangewezen. Deze zones zijn in het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming Waterstaat- waterkering en de beschermingszone als opgenomen in het bestemmingsplan. Watercompensatie is niet aan de orde.

Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten op de uitgangspunten van de keur AGV 2017.

Hoofdstuk 19 Juridische planbeschrijving     

19.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

19.2 Artikelgewijze toelichting     

19.2.1 Toelichting op de bestemmingen     

In deze paragraaf worden de bestemmingsbepalingen toegelicht.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

Gemengd

Binnen de bestemming Gemengd zijn naast horeca categorie III en IV, kantoren, bedrijfsfuncties die bij passen de omgeving passen (bedrijven uit de categorie 1 en 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten), dienstverlening (waaronder zakelijk en maatschappelijk), culturele voorzieningen en terrassen mogelijk.

In het tweede lid zijn de bouwregels opgenomen. De maximale bouwhoogte creëert een contour waarbinnen meer ruimte is dan de maximale verdichting (FSI) die gerealiseerd mag worden. Dit betekent dat als een gebouw het totale oppervlak van het kavel vult, het maximaal 4 bouwlagen hoog mag zijn. Als het gebouw hoger is (tot een maximum van 23 meter), dan mag niet het hele kavel bebouwd worden. Ondergrondse bebouwing telt bij het bepalen van de FSI niet mee. Hierbij dient te worden uit te gaan van het bruto vloeroppervlak. De maximale bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding.

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om met uitzondering van horeca, in alle bouwlagen de genoemde functies te realiseren. De functie horeca is beperkt tot horeca categorie III (café) en IV (restaurant) en qua oppervlakte beperkt tot maximaal 600m2. Ondergeschikte detailhandel is toegestaan, tot maximaal 20% van het bruto vloeroppervlakte van de functie en maximaal 50m2.

Er mogen uitsluitend hoofdgebouwen worden gebouwd. Voor hoofdgebouwen geldt een FSI van 4 in combinatie met een maximale bouwhoogte van 23 meter. Door het opnemen van de aanduiding sba-1 is een minimaal te bebouwen vlak bepaald. Hierbij is bepaald dat dit vlak 100% bebouwd moet worden met ten minste 1 bouwlaag. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag/ plint niet minder mag bedragen dan 5 meter. Voor de overige bouwlagen geldt een minimale bouwhoogte van 3,5 meter

Groen

Met de bestemming Groen wordt een deel van de bestaande parkeervoorziening ter plaatse van de Weesperzijde en een perceel ter plaatse van de voormalige woningen Weesperzijde 243-244 bestemd. Binnen de bestemming Groen worden plantsoenen, parken, groenvoorzieningen, openbare ruimte, extensief recreatief gebruik, waterlopen en waterpartijen en parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt.

Uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijn toegestaan, waarbij de maximale hoogte van lichtmasten 12 meter bedraagt. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.

Horeca

Het bruwachtershuisje heeft de bestemming Horeca gekregen. Binnen de bestemming is horeca V (een hotel) toegestaan, met bijbehorende nevenruimten en bijbehorende voorzieningen. Voor het bouwen geldt dat alleen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en dat de bestaande bouwhoogte geldt. Het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.

Verkeer - 1

Het in het plangebied aanwezige verblijfsgebied is deel bestemd als ‘Verkeer - 1 ’. De gronden met deze bestemming mogen gebruikt worden voor pleinen, fiets en/of voetpaden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten en laad- en losplaatsen.



Tevens zijn taluds, bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen, straatmeubilair, ondergrondse infrastructuur, nutsvoorzieningen en bijbehorende verkeerskundige voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming ‘Verkeer - 1' zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.

Verkeer - 2

De in het plangebied aanwezige railwegen en hoofdwegen zijn bestemd als ‘Verkeer - 2’. Gronden met deze bestemming mogen gebruikt worden voor railverkeer, spoorwegvoorzieningenwegen en verkeersareaal. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' zijn opslagruimten voor bedrijven toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is ook een onderdoorgang toegestaan. Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water, laad-en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw toegestaan.

In lid 2 zijn bouwregels opgenomen. Binnen de bestemming ‘Verkeer - 2’ mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van portalen voor bovenleidingen geldt een maximum bouwhoogte van 9 meter, voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.

Waarde - Archeologie

De gronden waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt, hebben een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 100 m² en dieper is dan 0,5 meter onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.

Wanneer uit onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen burgermeesters en wethouders de bestemming wijzigen, zodat de dubbelbestemming wordt geschrapt.

Waterstaat - Waterkering

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkeringen met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en de daar voorkomende medebestemmingen, met dien verstande dat voor zover een vergunning krachtens de Keur van het Waterschap is vereist, bouwen uitsluitend is toegestaan na inwerkingtreding van die vergunning. Dit geldt eveneens voor het uitvoeren van werken geen bouwwerken zijnde.

HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan en in hoeverre de bestemmings- en bouwgrenzen overschreden mogen worden.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 20 Economische uitvoerbaarheid     

20.1 Investeringen en opbrengsten     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisering van bouwplannen in de zin van genoemd artikel. De gemeenteraad kan echter bij de vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro).

De gronden waarop voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft, zijn deels eigendom van de gemeente Amsterdam en deels privaat eigendom. De gronden die in eigendom zijn van de gemeente worden ter zijner tijd in erfpacht uitgegeven. Het kostenverhaal voor deze gronden is verzekerd door de gronduitgifte en door middel van het erfpachtstelsel.

Voor de gronden in eigendom van Railinfratrust hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden of anterieure overeenkomst afgesloten te worden, omdat op deze gronden geen ontwikkelingen plaatsvinden.

Het verhaal van de kosten is dus "anderszins verzekerd". Er hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Hoofdstuk 21 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

21.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  1. Burgemeester en Wethouders van Ouder-Amstel
  2. Provincie Noord-Holland;
  3. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  4. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht / Hoogheemraadschap van Rijnland;
  5. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (DMB)
  6. ProRail, regio Randstad Noord
  7. Alliander
  8. Monumenten & Archeologie
  9. Dienst Metro en Tram
  10. Fietsersbond Amsterdam
  11. GGD
  12. GVB Exploitatie BV
  13. NS regiodirectie Randstad Noord
  14. NS Reizigers B.V.
  15. Nuon
  16. NV Nederlandse Gasunie
  17. Verkeer en Openbare ruimte gemeente Amsterdam
  18. Grond en Ontwikkeling

Er zijn reacties binnengekomen van NV Gasunie BV, GGD, Dienst Metro en Tram, Nuon, Prorail en de afdeling Monumenten en Archeologie. De reacties zijn hieronder samengevat weergegeven en beantwoord. De volledige reacties zijn als bijlage 12 bij de toelichting opgenomen.

NV Gasunie BV

Het voorontwerp bestemmingsplan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze gasleidingen, zoals bepaald in het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Het plangebied ligt buiten de 1% lethaliteitsgrens van de dichts bij gelegen leiding. Deze leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling.

Reactie gemeente

De reactie van NV Gasunie BV wordt ter kennisgeving aangenomen.

GGD

De GGD heeft in een eerder SAP-advies gevraagd de tekst aan te passen waarin wordt aangegeven dat toepassing van groen kan bijdragen aan een betere luchtkwaliteit. Dit advies is niet overgenomen. Groen draagt niet bij aan luchtzuivering, maar is op andere manieren wel belangrijk voor de gezondheid (het verlagen van stress, verhoging weerbaarheid en rust). Een groene omgeving kan bijdragen aan gezondheid (verminderen hittestress, berging overvloedig water), beweegvriendelijk en kan bovendien het ontmoeten faciliteren en bijdragen aan zingeving. Gevraagd wordt de doelstelling luchtkwaliteit te verbeteren bij de onderbouwing van de gezondheidsbaten van groen, en voeg de hiervoor genomen gezondheidsbaten toe.

Via het SAP is geadviseerd speel- en ontmoetingsplekken en horecaterrassen rookvrij te maken. Dit advies ziet de GGD niet terug in de stukken. Geadviseerd wordt speel- en ontmoetingsplekken en horecaterrassen rookvrij te maken.

Het komt de GGD bevreemdend voor dat er geen sprake is van wonen in het plan, maar dat in veel van de onderzoeken is gerekend met woningen/ appartementen. Indien voor een worst-case benadering is gekozen, wordt geadviseerd dat te benoemen. Indien er een andere reden is, is de GGD benieuwd wat deze reden is. Geadviseerd wordt duidelijkheid te geven door aannames in de verantwoordende onderzoeken te benoemen.

De GGD ziet een zekere discrepantie in de plannen voor mobiliteit. Er ligt een ambitie voor een autovrij gebied, maar men wil tegelijkertijd gastvrij zijn naar elektrische deelauto's. Door vervolgens aan te geven de minimale parkeernorm te hanteren en de parkeerbehoefte per functie op te nemen lijkt er van dat autovrije weinig terecht te komen. Geadviseerd wordt duidelijk richting te kiezen door concreet te zijn, bijvoorbeeld door de minimale parkeernorm te benoemen en te beschrijven wat de gastvrijheid naar elektrische deelauto's inhoudt.

Vanuit de inzet op een gezonde leefomgeving is de GGD voor het beperken van automobiliteit. Geadviseerd wordt richting te kiezen en concreet te zijn op het gebied van automobiliteit.

Reactie gemeente

De tekst over de bijdrage van groen aan luchtkwaliteit is conform de opmerking van de GGD aangepast. Het bestemmingsplan is niet het instrument om speel- en ontmoetingsplekken en terrassen rookvrij te verklaren. Dit deel van het advies wordt niet overgenomen in het bestemmingsplan.

Aan het begin van het proces was er nog sprake van wonen. Gedurende het proces is besloten geen wonen aan het programma toe te voegen. De onderzoeken zijn in een vroeg stadium uitgezet. Zodoende is in de onderzoeken nog wel van de functie wonen uitgegaan. Het is niet bezwaarlijk dat er in de onderzoeken wel van wonen is uitgegaan, maar dat dit is uitgesloten in de regels. Het zou wel bezwaarlijk zijn wanneer de functie wonen wel wordt toegestaan, maar niet zou zijn onderzocht. Dit, aangezien de eisen voor de functie wonen strenger zijn.

De ambitie is om een autoluw gebied te realiseren en om gastvrij te zijn voor elektrische deelauto's. Tegelijkertijd schrijft het gemeentelijk parkeerbeleid een parkeernorm voor. Alleen in het geval van een specifiek besluit van het college kan er van de parkeernorm afgeweken worden en een andere of geen parkeernorm worden toegepast. Een dergelijk besluit is (nog) niet genomen, waardoor de parkeernormen uit het parkeerbeleid van toepassing zijn. Het parkeren wordt ondanks de genoemde ambities zodoende (nog) via het bestemmingsplan geregeld.

Dienst Metro en Tram

Er worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Mocht in de toekomst alsnog worden overwogen om geluidgevoelige functies toe te voegen, dan geldt Metro en Tram op geen enkele wijze als risicodragende- of initiatiefnemende partij ten aanzien van maatregelen met betrekking tot de metro die de planontwikkeling mogelijk moeten maken. Het treffen van maatregelen inclusief alle bijbehorende risico's zijn voor rekening en risico van de partij de ontwikkeling wenst.

Doordat er hoogbouw wordt mogelijk gemaakt is het aannemelijk dat afhankelijk van de uitvoering van de gevel sprake kan zijn van geluidsreflectie, die consequenties kan hebben voor bestaande bebouwing. Uit het concept ontwerp bestemmingsplan is onduidelijk welke consequenties geluidsreflectie mogelijk heeft op bestaande bebouwing. Gevraagd wordt hier een passage aan te wijden.

Een referentie naar uitgevoerd geluidsonderzoek ontbreekt. Door het ontbreken van een referentie is het niet mogelijk om te controleren wat er berekend is en of de uitgangspunten juist zijn.

Metro en Tram is bezig met onderzoek naar een mogelijk aan te leggen kruiswisselverbinding aan de zuidkant van station Amstel, gericht op calamiteiten. Het passeren van een dergelijke wissel brengt geluid met zich mee, waardoor de geluidsbelasting in het plangebied hoger kan uitvallen dan waar tot nu toe van is uitgegaan in het concept ontwerp bestemmingsplan.

In het concept ontwerp bestemmingsplan wordt aangegeven dat er onderzoek is uitgevoerd om de toekomstig optredende trillingsniveaus door treinpassages te voorspellen. De indruk ontstaat dat alleen de trillingen veroorzaakt door treinenpassages zijn onderzocht en niet ook de trillingen die door de metro worden veroorzaakt. Het verdient aanbeveling om in de tekst van de toelichting beter tot zijn recht te laten komen dat ook metropassages onderdeel uitmaken van het trillingsonderzoek.

Een zin op pagina 74 is onvolledig. In de 1e regel van de tweede alinea op blz 74 kan het woord 'mogelijk' wellicht tot verwarring leiden.

Het treffen van mitigerende trilling maatregelen inclusief alle bijbehorende risico's die de gewenste functies mogelijk moeten maken zijn voor rekening en risico van de partij die de ontwikkeling wenst.

Alle werkzaamheden in de nabijheid van het metrospoor zijn vergunningplichtig op grond van de Wet lokaal spoor (WLS). Verzocht wordt in de toelichting op het WLS te wijzen.

Antwoord gemeente

De opmerkingen van Metro en Tram dat ze op geen enkele wijze risicodragende of initiatiefnemende partij is ten aanzien van maatregelen met betrekking tot geluid en trilling aan de metro worden voor kennisgeving aangenomen.

De nieuwe bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt ligt op ongeveer 125 meter afstand van de kantoorbebouwing aan de Omval. Tussen de nieuwbouw en de kantoorbebouwing liggen spoorwegen en een drukke autoweg. Mocht er sprake zijn van weerkaatsing van geluid, dan is onze inschatting dat dit geluid zal opgaan in het omgevingsgeluid. Gelet op de kantoorfunctie van de bestaande bebouwing en de afstand tot de nieuwbouw verwachten wij geen nadelige situatie als gevolg van geluidsreflectie bijvoorbeeld door geluid van de metro.

Doordat er met dit bestemmingsplan geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt worden, is er geen opdracht gegeven voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek. Wel is op basis van gegevens van de gemeente Amsterdam de geluidsituatie inzichtelijk gemaakt. De genoemde gegevens zijn dan ook afkomstig van de gemeentelijke diensten.

Wij willen de dienst Metro en Tram vragen bij het onderzoek naar de mogelijk aan te leggen kruiswisselverbinding te onderzoeken wat de consequenties zijn voor omliggende geluid gevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Indien uit onderzoek blijkt dat het treffen van maatregelen noodzakelijk is, willen wij de dienst Metro en Tram verzoeken de noodzakelijk maatregelen te treffen.

In de toelichting van het bestemmingsplan wordt gesproken over trillingsonderzoek vanwege railverkeer. Uit het trillingsonderzoek, dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen, staat in paragraaf 1, Inleiding en samenvatting, dat op het spoortraject zowel reizigers- als goederentreinen alsmede metro's rijden. Metro's zijn betrokken in het onderzoek. In de toelichting is beter benoemd dat metropassages onderdeel uitmaken van het trillingsonderzoek.

De onvolledige zin op pagina 74 is verwijderd. Met het woord 'mogelijk' in de 1e regel van de 2e alinea op pagina 74 wordt bedoeld dat de beoogde bebouwing te maken is dan wel mogelijk is. Deze zinsnede is aangepast.

In de toelichting is benoemd dat wanneer er werkzaamheden plaatsvinden in de nabijheid van het spoor er op grond van de Wet lokaal spoor een vergunning nodig is.

Nuon

Nuon warmte wil graag mee in het plan voor de aanleg van de onderdoorgang in het gebied. Hiervoor wordt een contactpersoon gegeven.

Antwoord gemeente

Zodra de plannen voor de onderdoorgang concreet zijn, zal contact worden opgenomen met Nuon warmte.

ProRail

Het concept ontwerp bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. ProRail behoudt zich het recht voor om in een volgende fase alsnog aanvullende c.q. nieuwe opmerkingen/ zienswijzen in te dienen.

Reactie gemeente

De reactie van ProRail wordt voor kennisgeving aangenomen.

Afdeling Monumenten en Archeologie

De afdeling Monumenten en Archeologie heeft ten aanzien van archeologie geen opmerkingen. Ten aanzien van bovengrondse cultuurhistorische waarden merkt ze op dat de paragraaf 2.5 'Geschiedenis van het gebied' niet compleet is, omdat een conclusie ontbreekt met de waardering van de belangrijkste elementen in het plangebied. Geadviseerd wordt aan te geven, welke structuren hoog gewaardeerd worden vanwege bijzondere cultuurhistorische betekenis en gaafheid en de waardering in het bestemmingsplan te verwerken.

De opslagruimten en doorgang onder het spoor zijn een goed voorbeeld hiervan. Deze vormen samen met het spoor een beeldbepalend ensemble dat de historische continuïteit van het gebied belichaamt. Het wordt gewenst om het behouder daarvan vast te leggen in het bestemmingsplan.

Reactie gemeente

In het kader van het Stedenbouwkundig Plan Omval is de afdeling Monumenten & Archeologie om advies gevraagd. In het advies over het stedenbouwkundig plan wordt over het spoorviaduct geadviseerd dat met zorg ontworpen transformaties zoals de wens om de opslagruimte meer te openen en om de Spaklerweg haaks onder een deel van het viaduct te leiden mogelijk zijn, wanneer de hoofdstructuur gehandhaafd blijft en de cultuurhistorische waarde gewaarborgd blijft.

Het advies van de afdeling Monumenten en Archeologie op het concept ontwerp bestemmingsplan wijkt af van het eerdere advies op het Stedenbouwkundige Plan Omval.

Met het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart wordt niet in een transformatie van de opslagruimten voorzien dan wel in het onder het viaduct doorleiden van de Spaklerweg. De huidige situatie wordt bestemd. Mochten er te zijner tijd concrete plannen zijn, dan kan hier via een aparte procedure aan worden meegewerkt. De afdeling Monumenten en Archeologie zal in de procedure worden betrokken

Wij zullen de toelichting niet aanpassen en het behoud van de opslagruimten onder het spoor en de doorgang onder het spoor niet in het bestemmingsplan vast leggen.

Brandweer Amsterdam-Amstelland

Brandweer Amsterdam-Amstelland geeft in haar reactie aan dat het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Duivendrecht - Amsterdam een risico vormt voor het plangebied. Een ongeval kan leiden tot een explosie, brand of giftige wolk. Door de korte ligging van het gebouw tot het spoor kan het gebouw blootgesteld worden aan brand dan wel ernstig beschadigd raken en zullen aanwezige personen in het plangebied (dodelijk) slachtoffer worden.

De aanwezige personen in het plangebied zijn naar verwachting overwegend mobiel en kennen de omgeving. Het is mogelijk hen voor te bereiden op de gevolgen van brand of een ongeval met giftige gassen stoffen. Bij de indeling van het gebouw kan men vluchtmogelijkheden van de risicobron af realiseren. Het gebouw kan bij ongevalscenario's met gevaarlijk stoffen bescherming bieden. Geadviseerd wordt de zelfredzaamheid te bevorderen door een goede voorbereiding en instructie. Een BHV-of noodorganisatie kan hier een goede bijdrage aan leveren.

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten. De locatie van bluswatervoorzieningen (brandkranen) moet in een later stadium nog verder worden uitgewerkt. Hierover kan ter zijner tijd contact worden opgenomen met Brandweer Amsterdam-Amstelland.

Samenvattend luidt het advies van Brandweer Amsterdam-Amstelland:

  • Vanuit het plangebied kunnen de aanwezige personen goed vluchten.
  • Het plangebied is goed bereikbaar voor de hulpdiensten.
  • Bij de uitwerking van het gebouw kan men vluchtmogelijkheden van risicobron af realiseren.
  • Bij de uitwerking van de constructie van het gebouw kan men rekening houden met de mogelijkheden om in het gebouw te schuilen.
  • De bluswatervoorzieningen moeten verder uitgewerkt worden.
  • Aanwezige personen zijn naar verwachting fysiek in staat om zichzelf en anderen in veiligheid te brengen.
  • Het is mogelijk om de zelfredzaamheid te verbeteren door goede voorbereiding, voorlichting en communicatie.

Reactie gemeente

Het advies van Brandweer Amsterdam-Amstelland ziet op de uitwerking van het bouwplan en wordt meegenomen in de tender / selectieprocedure.

21.2 Inspraak     

Op het concept ontwerp bestemmingsplan heeft inspraak plaatsgevonden. Het concept ontwerp bestemmingsplan heeft van 14 maart 2019 tot en met 26 april 2019 ter inzage gelegen en op 27 maart 2019 is een inloopavond georganiseerd. Het concept ontwerp bestemmingsplan kon worden ingezien en er was gelegenheid voor het stellen van vragen dan wel het plaatsen van opmerkingen. Reacties op het concept ontwerp bestemmingsplan konden worden ingediend tot 26 april 2019.

Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Oost heeft op 12 maart 2019 ingestemd met het concept ontwerp bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart. De stadsdeelcommissie is via de nieuwsbrief geïnformeerd en uitgenodigd voor de inloopavond op 27 maart 2019.

21.3 Participatie     

Stadsdeel Oost is ongeveer 10 jaar geleden gestart met de planvorming voor het plangebied Omval Weespertrekvaart. Er zijn toen diverse klankbordgroep bijeenkomsten gehouden. Het project is destijds, vanwege financiële en uitvoeringstechnische aspecten 'on hold' gezet. In 2016 is er met het opstellen van de Strategienota Omval Weespertrekvaart een nieuwe start gemaakt met de planvorming voor dit gebied. In september 2016 is er een bewonersavond over deze Strategienota gehouden. Bij deze bewonersavond is het plangebied gepresenteerd en is er in thematafels gediscussieerd over het gebied en de thema's: 1) openbare ruimte en algemene zaken, 2) bouwvolume en ruimtelijk programma en 3) de ruimtes onder het spoor.

21.3.1 Participatie stedenbouwkundig plan     

In 2018 is een concept stedenbouwkundig plan opgesteld mede op basis van de bij de strategienota-fase opgehaalde ideeën. Het concept stedenbouwkundig plan is op 19 oktober 2018 besproken met de bewonerscommissie Amsteldorp. Het concept stedenbouwkundig is op 6 november 2018 tijdens een inspraakavond gepresenteerd aan belangstellenden, voornamelijk bewoners uit Amsteldorp. Van 24 oktober 2018 t/m 5 december 2018 kon via email, post en/of telefonisch op het stedenbouwkundige plan gereageerd worden.

De nota participatie behorend bij het stedenbouwkundig plan Omval-Weespertrekvaart is als bijlage 9 opgenomen.

21.3.2 Participatie concept ontwerp bestemmingsplan     

Op basis van het stedenbouwkundig plan is een concept ontwerp bestemmingsplan opgesteld. Omwoneden en ondernemers rondom het plangebied (Weesperzijde, Omval, Weespertrekvaart en de Spaklerweg) zijn per brief over de ter inzage geïnformeerd en uitgenodigd voor een inloopavond. De inloopavond is op 27 maart 2019 gehouden in de Frankendaelschool.

In de bijgesloten nota participatie Omval-Weespertrekvaart, zie bijlage 11, wordt verslag gedaan van de informatieavond.

Tijdens de informatieavond zijn verschillende (schriftelijke) reacties gegeven. De schriftelijke reacties zijn hieronder samengevat en voorzien van een antwoord.

21.3.2.1 Reacties inloopavond     

1. Bewoners van Amsteldorp willen meer aandacht voor het verzoek om een fietstunnel onder de Spaklerweg aan te leggen die in het verlengde ligt het fietspad langs de Amsteloever. Als tussenoplossing is het mogelijk om op het talud van de Spaklerweg een pad te maken.

reactie gemeente

In het voorliggende bestemmingsplan is geen fietstunnel onder de Spaklerweg opgenomen. De plannen voor de fietstunnel zijn nog onvoldoende concreet om in een bestemmingsplan op te nemen.Het als tussenoplossing aanleggen van een pad op het talud van de Spaklerweg wordt door het vigerende bestemmingsplan niet onmogelijk gemaakt.

2. Gebruik het huis aan de Amstel als voorbeeld van een historisch pand als attractieve trekpleister.

reactie gemeente

De opgave voor de plek is de bijzondere identiteit op een goede manier te benutten. De opgave is om deze bijzondere identiteit op een goede manier te benutten, door concrete handvatten voor een nieuwe ontwikkeling mee te geven. Via de bouwenvelop worden voorwaarden meegegeven voor de ontwikkeling van de nieuwbouw op de kavel. In de tender zullen aanvullende selectiecriteria opgenomen worden.

3. Behoud van café de Omval zou geweldig zijn vanwege diversiteit in bouwstijlen en historisch besef.

reactie gemeente

De architectuurhistorische waarde van het pand Café de Omval is gering. Wel heeft het pand stedenbouwkundige betekenis en cultuurhistorische waarde als het laatste pand aan de Weesperzijde en het oudste pand in het gehele Omval-gebied. Het markeerde lange tijd de stadsgrens en de stedelijke bebouwing. Het pand is zodoende onderdeel van de ontwerpopgave. Via de tender zal het behoud van de cultuurhistorische waarde van het gebouw worden aangemoedigd.

4. Gevraagd wordt om een mooie fontein te bouwen

reactie gemeente

Het plan voor de inrichting van de openbare ruimte wordt in een later stadium in overleg met de buurt opgesteld. Het bestemmingsplan maakt de plaatsing van een fontein niet onmogelijk.

5. Behoud van café de Omval is van belang. Het pand moet niet gesloopt worden. Ook wordt om veel groen gevraagd.

reactie gemeente

Zie het antwoord onder 3.

6. Gevraagd wordt om iets anders dan horeca en hotels. Verzocht wordt om inclusiviteit en exclusiviteit voor de buurt. Café de Omval verdient meer punten in de tender. Geen zielloze horeca. Gevraagd wordt om creativiteit van de ontwikkelaar. Laat café de Omval het mooie oude baken van de buurt blijven en de nieuwbouw in harmonie hiermee zijn. Gevraagd wordt waarom Amsterdam geen rafelrandjes mag hebben en alles doorontwikkeld wordt tot nieuwbouw eenheidsworst.

reactie gemeente

Het programma voor de kavel wordt gebruik om een gemengd en ontspannen programma te vestigen. Het realiseren van horeca is vanuit historisch oogpunt een uitgangspunt. Om sociale verbinding te leggen met de omgeving is het wenselijk dat het horecaconcept een recreatieve, culturele, maatschappelijke of creatieve nevenfunctie heeft. Verder wordt op de kavel een breed scala aan functies, waaronder maatschappelijke, creatieve functies en bedrijfsfuncties mogelijk gemaakt. Wonen en andere geluidgevoelige functies worden vanwege de ligging nabij het spoor en de Spaklerweg uitgesloten. Detailhandel is op basis van beleid niet toegestaan.

7. Café de Omval moet blijven, Ze is cultureel-historisch zeer belangrijk. Er zijn al genoeg hoge torens bijgekomen. Gevraagd wordt wat met de nieuwbouw gedaan wordt.

reactie gemeente

Op de nieuwbouwkavel wordt een maximale bouwhoogte van 23 meter mogelijk gemaakt. Voor het overige wordt naar de antwoorden onder punt 3 en punt 6 verwezen.

8. Gevraagd wordt om behoud van café de Omval en de parkeerplaatsen. Gevraagd wordt om geen groot terras toe te staan en het parkeren niet ten laste te laten gaan van de direct omwonenden. Er is al bijna geen bovengrondse parkeermogelijkheid.

reactie gemeente

Via de tender zal het behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand van café de Omval worden aangemoedigd. Het gebied zal autoluw worden, waardoor het niet voor de hand ligt dat de parkeerplaatsen behouden zullen worden.

Het plangebied ligt in een gebied waarvoor een parkeervergunningenregime geldt. Daarnaast geldt dat de nieuwbouw in het plangebied uitgesloten is van parkeervergunningverlening, waardoor het parkeren niet ten laste zal zijn van het parkeren door direct omwonenden. Het bestemmingsplan maakt, behalve ter plaatse van de nieuwbouwkavel geen terrassen mogelijk.

9. Behoud het café door ernaast of erachter te bouwen. Alles er omheen is verdwenen.

reactie gemeente

Zie de reactie onder punt 3

10. De bocht Weespertrekvaart moet zichtbaar blijven. Bouw wat nodig is, bijvoorbeeld woningen en maatschappelijke voorzieningen. Er is al veel horeca en te veel kantoren. Café de Omval moet blijven. Gevraagd wordt hoe de parkeervoorziening t.z.t is. Betekend meer kantoren meer auto's? Het concept is een poenig plan.

reactie gemeente

In het stedenbouwkundig ontwerp voor het gebied wordt het nieuwbouwvlak gedefinieerd door onder andere de zonering van de waterkering en de historische rooilijn. De oorspronkelijke structuur wordt middels bebouwing in de historische lijn van de Weespertrekvaart ervaarbaar gemaakt. Deze uitgangspunten zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Via de tender zal het behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand van café de Omval worden aangemoedigd.

Het programma voor de kavel wordt gebruik om een gemengd en ontspannen programma te vestigen. Het realiseren van horeca is vanuit historisch oogpunt een uitgangspunt. Om sociale verbinding te leggen met de omgeving is het wenselijk dat het horecaconcept een recreatieve, culturele, maatschappelijke of creatieve nevenfunctie heeft. Verder wordt op de kavel een breed scala aan functies, waaronder maatschappelijke, creatieve functies en bedrijfsfuncties mogelijk gemaakt. Detailhandel, wonen en andere geluidgevoelige functies worden vanwege de ligging nabij het spoor en de Spaklerweg uitgesloten.

Het plangebied ligt in een gebied waarvoor een parkeervergunningenregime geldt. Daarnaast geldt dat de nieuwbouw in het plangebied uitgesloten is van parkeervergunningverlening.

11. Café de Omval in zijn huidige staat behouden, want dat is aangegeven in de voorgaande bijeenkomst. Deze wens komt niet terug in het concept ontwerp bestemmingsplan. Het nut van deze gebiedsaanpak ontbreekt. Het enige positieve is het eventueel aanpakken van de gevaarlijke kruising/ rotonde. Graag geen hoogbouw.

reactie gemeente

Via de tender zal het behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand van café de Omval worden aangemoedigd. De ontwikkeling van het gebied Omval Weespertrekvaart is nodig om het gebied een nieuwe impuls te geven. Het streven is om de kwaliteit en de openbare ruimte van dit gebied te verbeteren, door een nieuwe inrichting.

De aanpak van het kruispunt- rotonde maakt geen onderdeel van de planvorming. De maximale toegestane bouwhoogte is 23 meter.

12. In de bijeenkomst over het stedenbouwkundig plan is door veel bewoners de wens geuit om café de Omval te behouden. In het concept bestemmingsplan staat hier nergens iets over. De maatschappelijke inspraak wordt met een pm afgedaan. Het had het projectbureau gesierd als er in de beschrijving van het historisch perspectief een stuk was gewijd aan café de Omval en de wens van de buurt om het café te behouden.

reactie gemeente

Via de tender zal het behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand van café de Omval worden aangemoedigd. Pas na afloop van de inspraakperiode worden reacties in het bestemmingsplan verwerkt, waardoor in het concept ontwerp bestemmingsplan een pm is opgenomen.

De wensen van de buurt zijn verwerkt in het stedenbouwkundig plan voor het plangebied. Zodoende zal via de tender behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand van café de Omval worden aangemoedigd.

13. Hoe er ook verkocht en verbouwd gaat worden, het café de Omval hoort niet in welke puntentelling mee te doen. Het is een historisch pand dat niet in de vernieuwing thuishoort en onlosmakelijk is verbonden met de buurt en de geschiedenis van de gesloopte omval. Het is één van de bouwkundige en culturele overblijfselen die beslist bewaard moet blijven, zowel het uiterlijk als het aanzicht en de binnenzijde van dit café.

reactie gemeente

Het pand van café de Omval heeft zelf geen hoge architectuurhistorische waarde, maar het pand heeft vanwege zijn ligging in combinatie met een horecafunctie een situationele betekenis en cultuurhistorische waarden. De ligging aan het water is uniek en herinnert aan het verleden. Via de tender zal het behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand van café de Omval worden aangemoedigd. Het behoud van de binnenzijde van het café wordt niet via een bestemmingsplan geregeld. Dit is alleen mogelijk wanneer de binnenzijde als monument is aangewezen. Daar in geen sprake van. Ook zijn er geen voornemens dit te doen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'Omval Weespertrekvaart' met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1804BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 Achtergevel     

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.8 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.10 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.11 Archeologisch rapport     

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.12 Archeologische verwachting     

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

1.13 Archeologische waarde     

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.14 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.15 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 Bed and breakfast     

Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.

1.17 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.

1.18 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

1.19 Bestaande bebouwing of gebruik     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.20 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bijgebouw     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.24 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.25 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.26 Botenstalling / botenopslag     

Stalling en opslag van schepen met in begrip van de daartoe noodzakelijke gebouwen.

1.27 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.28 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.29 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.30 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.32 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 Bovengronds     

Gelegen boven- of gelijk aan peil.

1.35 Consumentverzorgende dienstverlening     

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.36 Culturele voorzieningen     

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.37 Dagrecreatie     

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.38 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 Dienstverlening     

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

1.40 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.41 Floor Space Index (FSI)     

Een getal dat de verhouding tussen de kavelgrootte en het maximum bruto vloeroppervlak (bvo) bebouwing weergeeft.

1.42 Galerie     

Een ruimte uitsluitend bestemd voor de tentoonstelling en verkoop van kunstwerken.

1.43 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.45 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.46 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 Horeca I     

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.48 Horeca II     

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.49 Horeca III     

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.50 Horeca IV     

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.51 Horeca V     

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.52 Kampeermiddelen     

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.53 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.54 Kelder     

bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen en die gebruikt kan worden ten dienste van de functie van de daarboven gelegen functies;

1.55 Langzaamverkeersroute     

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.56 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.57 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.58 Nieuwe bebouwing     

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.59 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.  

1.60 Ondergeschikte detailhandel     

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een hoofdfunctie, waarbij maximaal 20% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie met een maximum van 50 m2 voor niet-zelfstandige detailhandel mag worden gebruikt. Verder geldt dat de exploitant van de ondergeschikte detailhandel dezelfde exploitant is als die van de hoofdfunctie.

1.61 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.62 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het opslaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.63 Overbouwing / onderdoorgang     

Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemming een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.64 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.65 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.66 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil

1.67 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Omval Weespertrekvaart'.

1.68 Pleziervaartuig     

Een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.69 Plint     

het onderste gedeelte van een gebouw dat gezien vanaf maaiveldniveau, als bepalend kan worden aangemerkt voor de beleving in stedenbouwkundige, architectonische en functionele zin.

1.70 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.71 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.72 Recreatief medegebruik     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.73 Recreatieschip     

Een schip dat wordt gebruikt als of is bestemd voor de pleziervaart.

1.74 Recreatieve voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van:

  1. dagreacreatie (waaronder begrepen attractieparken, speeltuinen en - terreinen, volkstuinen, kinderboerderijen);
  2. verblijfsrecreatie, (waaronder begrepen kampeerterreinen en bungalowparken);
  3. jacht- en passantenhavens.

1.75 Recreatiewoning     

Woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf.

1.76 Seksinrichting     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.77 Smartshop     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.78 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20 -1,50> meter boven het maaiveld is gelegen.

1.79 Spoorwegvoorzieningen     

Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken behoeve van railvervoer.

1.80 Staat van Inrichtingen - bedrijven     

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.81 Standplaats     

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.82 Telefooninrichting / belhuis     

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.83 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.84 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.85 Verblijfrecreatie     

Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.

1.86 Voorgevelrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.87 Vrijwaringszone     

De ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die benodigd is voor een toekomstige versterking van de waterkering.

1.88 Waterkering     

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.89 Waterpeil     

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

1.90 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.91 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.92 Wet     

Wet ruimtelijke ordening.

1.93 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

1.94 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of maximaal vier personen, of daarmee gelijk te stellen woonvormen.

1.95 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.96 Zakelijke dienstverlening     

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwdiepte van een bouwwerk     

Vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Brutovloeroppervlakte (BVO)     

Het bruto vloeroppervlakte van een gebouw zoals bepaald in NEN 2580.

2.8 Grondoppervlak     

Het gezamenlijke oppervlakte van een of meer door kadastrale grenzen bepaalde percelen, die te samen een bouwperceel vormen.

2.9 De minimum bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.10 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
  2. bedrijven categorie 1 en 2 zoals opgenomen de van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijf;
  3. ondergeschikte detailhandel;
  4. horeca;
  5. dienstverlening;
  6. culturele voorzieningen;
  7. terrassen.

met de daarbij behorende:

  1. laad- en losvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. bergingen en andere nevenruimten.

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
    2. bebouwingsoppervlakte: het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
    3. maximum floor/space-index per bouwperceel: 4.
  3. de bouwhoogte van de eerste bouwlaag / plint mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  4. de bouwhoogte van een bouwlaag, met uitzondering van de eerste bouwlaag/ plint, mag niet minder bedragen dan 3,5 meter.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken     
  1. Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.

3.3 Voorwaardelijke verplichting     

  1. Een omgevingingsvergunning voor de activiteit bouwen kan pas worden verleend wanneer het vlak met de 'specifieke bouwaanduiding - 1' [sba-1] ten minste voor 100% bebouwd wordt met ten minste 1 bouwlaag.
  2. Een omgevingsvergunning voor een gebouw ten behoeve van trillinggevoelige functies mag slechts worden verleend nadat is vastgesteld dat er maatregelen worden genomen tegen trillingshinder vanwege het spoorverkeer, die ervoor zorgen dat de maximale trillingssterkte Vmax en de gemiddelde trillingssterkte Vper voldoen aan de streefwaarden uit de SBR richtlijn B 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, hinder voor personen in gebouwen' voor nieuwe situaties voor kantoren en bijeenkomstruimte, zoals deze geldt ten tijde van het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Ondergeschikte detailhandel     
  1. ondergeschikte detailhandel is uitsluitend binnen een andere onder 3.1 genoemde functie toegestaan;
  2. ondergeschikte detailhandel is maximaal 20% van het bruto vloeroppervlakte van een onder 3.1 genoemde functie, met een maximum bruto vloeroppervlakte van 50m2;

3.4.2 Horeca     
  1. uitsluitend horeca III en IV is toegestaan;
  2. de minimaal toegestane vloeroppervlakte horeca bedraagt 300 m2;
  3. de maximaal toegestane vloeroppervlakte horeca mag niet meer bedragen dan 600m2 bvo;
  4. horeca is uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag / plint.

3.4.3 Gevoelige bestemmingen     

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 is een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bepaald in de Wet geluidhinder niet toegestaan

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 onder b, ten behoeve van het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf of die:

  1. niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijf voorkomt en in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 en 2, qua aard en uitstraling vergelijkbaar is aan deze bedrijven;
  2. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijf valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 en 2 qua aard en uitstraling vergelijkbaar is.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. plantsoenen;
  2. parken;
  3. groenvoorzieningen;
  4. extensief dagrecreatief gebruik;
  5. openbare ruimte ;
  6. waterlopen en waterpartijen;
  7. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. voet- en fietspaden;
  2. straatmeubilair;
  3. speelvoorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerk en geen gebouwen, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte lichtmasten: 12 meter;
  2. voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.

Artikel 5 Horeca     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca in de categorie V;

met de daarbij behorende

  1. bergingen en nevenruimten;
  2. bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

5.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
    2. bebouwingsoppervlakte: het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.

Artikel 6 Verkeer - 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. in- en uitritten;
  5. laad- en losplaatsen;


  6. met de daarbij behorende:
  7. taluds;
  8. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
  9. straatmeubilair;
  10. ondergrondse infrastructuur;
  11. nutsvoorzieningen;
  12. bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 6 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 meter.

Artikel 7 Verkeer - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. railverkeer;
  2. spoorwegvoorzieningen;
  3. verkeersareaal;

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijf' (b) tevens voor opslagruimten ten behoeve van bedrijven;
  2. 'onderdoorgang' [ond] tevens voor een onderdoorgang;



met de daarbij behorende

  1. taluds;
  2. bermen;
  3. verkeersvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water;
  6. nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte portalen ten behoeve van bovenleidingen: 9 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 meter;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond] dient de bestaande onderdoorgang in stand te worden gehouden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor zover met betrekking tot de artikel 8.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders/ dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 m onder maaiveld of;
    2. die het normale onderhoud betreft of;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Op en onder de in artikel 20.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders / dagelijks bestuur de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 m onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder a, dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in artikel 8.1 niet onevenredig schaden;
  4. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders / dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  5. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 m onder maaiveld of;
    2. die het normale onderhoud betreft of;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels     

Het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen is, voor zover voor dat bouwen een vergunning krachtens de keur van het Waterschap is vereist, uitsluitend toegestaan nadat advies is ingewonnen bij het Waterschap.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op de in artikel 9.1 bedoelde gronden is, voor zover voor het uitvoeren van die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een vergunning krachtens de keur van het Waterschap is vereist, uitsluitend toegestaan nadat advies is ingewonnen bij het Waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Ondergronds bouwen     

  1. ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn afvalinzamelpunten, met een maximale bouwdiepte van 3,5 m, en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (bergbezinkbassin) toegestaan.

11.2 Afwijking ondergronds bouwen     

Het Bevoegd Gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 11.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 3,5 m onder peil, onder de voorwaarde dat:

  1. gebouwd wordt binnen het bouwvlak;
  2. het gebruik ten dienste is van de functie van het erboven gesitueerde hoofdgebouw;
  3. aangetoond wordt dat de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  4. advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder;
  5. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

11.3 Regels omtrent het bouwvlak     

  1. Overschrijding van het bouwvlak is toegestaan door ondergeschikte bouwdelen, zoals balkons, gevelaccenten, erkers en hiermee vergelijkbare bouwdelen, mits;
    1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter;
    2. het gevelbeeld niet overheerst wordt;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, is overschrijding van het bouwvlak door balkons en erkers toegestaan vanaf de tweede bouwlaag.

11.4 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
  1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

11.5 Toegelaten overschrijding     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 m ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,3 m;
  3. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een rijwielpad en 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 m.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Algemeen     

Als verboden gebruik - in de zin van gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven - wordt in ieder geval begrepen:

  1. telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop;
  2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan.

12.2 Parkeren     

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken is alleen toegestaan, nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
  1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

  1. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften ontheffing kan worden verleend, dan kan het bevoegd gezag afwijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
    1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
    2. geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
    3. de toegestane maximale bouwhoogte voor overschrijdingen ten behoeve van:
      • lift- en trappenhuizen met ten hoogste 3 meter;
      • centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen met ten hoogste 3 meter;
      • schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie met met ten hoogste 1 meter;
    4. het overschrijden van de in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 1 meter.
  2. Aan de onder a genoemde afwijkingsmogelijkheden wordt slechts medewerking verleend, wanneer deze stedenbouwkundig verantwoord zijn en akkoord zijn bevonden door een stedenbouwkundige van de gemeente Amsterdam;
  3. Aan een overschrijding van de toegestane hoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten, zoals genoemd onder a 3, wordt slechts medewering verleend, wanneer deze minimaal 3 meter terug liggen ten opzichte van de voor- en zijgevellijn en wanneer deze stedenbouwkundig akkoord bevonden zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Omval Weespertrekvaart.

De volledige naam is de aanhaaltitel.